Brief regering : Kabinetsreactie op het rapport ‘Reconstructie en analyse van de evacuatie uit Kaboel in augustus 2021’
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 955
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE EN DE STAATSSECRETARIS
VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2023
Met onze brief van 6 oktober 2023 (Kamerstuk 27 925, nr. 944) ontving uw Kamer het rapport van de externe onafhankelijke commissie van onderzoek
naar de evacuatieoperatie vanuit Kaboel, die Nederland in de tweede helft van augustus
2021 uitvoerde nadat de taliban de macht in Afghanistan had overgenomen. De voorzitter
van de commissie is drs. M.A. (Maarten) Ruys.
De commissie had tot taak om, conform de gewijzigde motie van het lid Boswijk c.s.
(Kamerstuk 27 925, nr. 838), onderzoek te doen naar de gang van zaken in de grootschalige evacuatieoperatie
vanuit Kaboel vanaf het moment van aannemen van de motie van het lid Belhaj c.s. over
de tolkenregeling op 12 november 2019 (Kamerstuk 35 300 X, nr. 45).
Het kabinet dankt de commissie voor haar uitgebreide onderzoek. Haar rapport «Reconstructie
en analyse van de evacuatie uit Kaboel in augustus 2021» getuigt van diep inzicht
in de gebeurtenissen met respect voor alle bij de evacuatie betrokken personen. De
ontberingen die betrokkenen moesten doorstaan om zichzelf en dierbaren in veiligheid
te brengen, hebben het kabinet diep geraakt.
Zoals de commissie onder meer concludeert, zijn door de medewerkers in Kaboel (en
op andere posten), de Nederlandse militairen ter plaatse en de vele betrokken medewerkers
op de ministeries in Den Haag dag en nacht enorme inspanningen geleverd. Het kabinet
kan niet anders dan deze conclusie onderstrepen en heeft grote waardering en respect
voor de inzet van eenieder die zich tijdens en na de evacuatie heeft ingezet. Met
moed en doorzettingsvermogen zijn zij erin geslaagd velen in veiligheid te brengen.
Het kabinet is zich bewust van de pijnlijke herinneringen die het rapport kan oproepen
bij iedereen die betrokken was bij de evacuatie vanuit Kaboel, maar ook bij de veteranen
die de afgelopen 20 jaar voor Nederland in Afghanistan hebben gediend. Het kabinet
toont zijn diepe respect en waardering voor hen die zich hebben ingezet voor vrede
en veiligheid. In het bijzonder staat het kabinet stil bij de 25 Nederlandse militairen
die in Afghanistan zijn gesneuveld en anderen die tot op de dag van vandaag leven
met de zichtbare en onzichtbare verwondingen van hun uitzending. Het kabinet erkent
daarnaast dat de machtsovername van de taliban tevens een grote impact heeft op de
Afghaanse bevolking, vrouwen en meisjes in het bijzonder.
Het rapport bevat bittere lessen voor het kabinet. Bij de evacuatie vanuit Kaboel
is afwachtend en te laat gehandeld. Het kabinet trekt zich de conclusies uit het rapport
dan ook ten zeerste aan en betreurt deze. Met het rapport in de hand is het onze collectieve
taak om de crisisstructuren te verbeteren en signalen uit het veld beter te betrekken
bij besluitvorming. Zo versterken we de Nederlandse crisisrespons voor toekomstige
crises en kunnen we de veiligheid van onze mensen beter waarborgen. Dit in de wetenschap
dat geen enkele crisis hetzelfde is, maar we wel een grote verantwoordelijkheid hebben
om geleerde lessen in de praktijk te brengen.
Context
In de aanloop naar 15 augustus 2021 viel Afghanistan in zeer korte tijd in handen
van de taliban. Op 15 augustus 2021 verliet president Ghani het land en kwam de hoofdstad
Kaboel in handen van de taliban. In de daaropvolgende periode, tot 26 augustus 2021,
voerde Nederland een grootschalige evacuatieoperatie uit om de in Afghanistan verblijvende
Nederlanders, lokale medewerkers van de ambassade en hun familie, tolken die voor
Nederland werkten in het kader van een internationale militaire of politiemissie en
hun gezinnen in veiligheid te brengen. Na het aannemen van de motie van het lid Belhaj
c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788) werden daar ook andere groepen aan toegevoegd. Tussen 16 en 26 augustus 2021 zijn
in de «acute fase» 1.860 personen naar Nederland geëvacueerd, die Nederland als eindbestemming
hadden. Daarna zijn tot op heden nog eens 2.696 personen naar Nederland overgebracht.
De crisisorganisatie heeft in de acute fase van de evacuatie onder hoge druk gestaan
door de onverwacht snelle val van Kaboel en het grote aantal evacuees. Kaboel viel
sneller in handen van de taliban dan in Nederland en internationaal was voorzien.
De commissie geeft daarvan een treffende beschrijving in haar rapport. Ook benoemt
zij de grimmige en chaotische sfeer, die op en rond de luchthaven heerste ten tijde
van de evacuatie. In die onoverzichtelijke en gevaarlijke situatie dienden diplomaten
en militairen een alsmaar groeiende stroom evacuees op te vangen, die in verhouding
tot voorgaande crises van ongekende omvang was.
De commissie concludeert ook dat er onder grote druk enorme inspanningen zijn geleverd
door de honderden bij de evacuatie betrokken ambtenaren, militairen en ngo’s, die
soms met gevaar voor eigen leven naar de beste inzichten en op basis van de toen beschikbare
informatie gehandeld hebben.
Vier samenvattende hoofdconclusies
1. Er was sprake van te positief wensdenken en van een collectieve inschattingsfout van
Nederland en partnerlanden over hoe snel Kaboel zou vallen. Er is onvoldoende aandacht
geweest voor signalen die niet pasten bij het wensbeeld.
2. De voorbereiding van de evacuatie was te beperkt en kwam te laat op gang. In aanloop
naar de evacuatiefase hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie afwachtend
en te laat gehandeld.
3. De inrichting van de crisisorganisatie tijdens de evacuatiefase was niet toereikend
voor het managen van een internationale crisis van deze omvang. De inzet van medewerkers
was onzorgvuldig en er is geen tijd en ruimte genomen voor reflectie op de crisisaanpak.
4. Tijdens de evacuatieoperatie zijn door het team in Kaboel en door de crisisteams in
Den Haag enorme inspanningen geleverd. Daardoor is het gelukt om in de periode van
16 tot en met 26 augustus 1.860 mensen te evacueren die Nederland als eindbestemming
hadden. Gezien de moeilijk en chaotisch omstandigheden is dat een bijzondere prestatie.
Het rapport van de commissie van onderzoek bevat de bovenstaande vier samenvattende
hoofdconclusies. Het kabinet erkent en omarmt deze hoofdconclusies en beschouwt het
rapport als een waardevolle bijdrage aan het functioneren en versterken van de crisisorganisatie
en crisisaanpak van de betrokken ministeries. Deze conclusies laten zich tevens lezen
als aanbevelingen voor de toekomst. Graag geven wij daarop per hoofdconclusie een
toelichting.
Hoofdconclusie 1: positief wensdenken en collectieve inschattingsfout
Er was sprake van te positief wensdenken en van een collectieve inschattingsfout van
Nederland en partnerlanden over hoe snel Kaboel zou vallen. Er is onvoldoende aandacht
geweest voor signalen die niet pasten bij het wensbeeld.
Twintig jaar inzet in Afghanistan
De commissie vestigt terecht de aandacht op de bijzondere verbondenheid van Nederland
met Afghanistan. Twintig jaar lang zijn in totaal bijna dertigduizend Nederlanders
actief geweest in het land, in lijn met het uitgangspunt van de samenhangende aanpak
van defence, diplomacy en development. Zoals in NAVO-verband was afgesproken, werd vastgehouden aan het commitment «to
stay and deliver», ook toen de militaire terugtrekking een feit was. De commissie
concludeert terecht dat er in de eerste helft van 2021 onvoldoende aandacht is geweest
voor de consequenties van de militaire terugtrekking voor het functioneren van de
Nederlandse ambassade en ontwikkelingsprojecten, en voor de vele Afghanen die gewerkt
hebben voor westerse landen. Nederland had zich destijds al diepgaander moeten voorbereiden
op alle denkbare scenario’s, ook de somberste.
Inlichtingenpositie
De commissie concludeert dat er sprake was van een verkeerde inschatting door Nederland
én de partnerlanden van de snelheid waarmee Kaboel zou vallen. Het kabinet onderschrijft
deze conclusie. Hoewel de kans op een machtsovername door de taliban als onvermijdelijk
werd ingeschat door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), kwam de
snelheid ervan als een verrassing. De internationale gemeenschap, de veiligheids-
en inlichtingendiensten en de in Nederland betrokken ministeries zijn overvallen door
de snelle opmars van de taliban en de zwakte van het Afghaanse leger. Deze collectieve
inschattingsfout veroorzaakte dat er te laat en vanuit verkeerde aannames is gehandeld.
Het voorgaande betekent niet dat er geen aandacht was voor negatieve signalen. In
het inlichtingenproces en bij het opstellen van de verschillende scenario’s zijn verschillende
signalen over de veiligheidssituatie in een bepaald gebied, mede afkomstig van ministeries
of open bronnen, altijd zorgvuldig meegewogen. Vastgesteld moet worden dat het niet
is gelukt de goede inschatting te maken van de snelheid van de val van Kaboel. De
oorzaak hiervan is met name de afgebouwde inlichtingenpositie van Nederland en internationale
partners. In toekomstige situaties zal de MIVD indringender het gesprek aangaan met
de departementen, ngo’s en andere partners om meer signalen van diverse aard op te
kunnen vangen. Een betere samenwerking en informatiedeling kan bijdragen aan het maken
van kwalitatief betere inschattingen op momenten dat een inlichtingenpositie significant
verslechtert.
Scenarioplanning
De commissie geeft aan, onder verwijzing naar het rapport van de directie Internationaal
Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) van Buitenlandse Zaken, dat er onvoldoende aandacht
was voor signalen die niet pasten bij het collectieve wensbeeld van de ontwikkelingen
in Afghanistan (Kamerstuk 27 925, nr. 941). Om in toekomstige crises meer oog te hebben voor signalen die niet passen bij enig
wensbeeld, wordt inmiddels in elk (pre-)crisisberaad van de ministeries aandacht besteed
aan de meest waarschijnlijke én de worstcasescenario’s met het daaraan gekoppelde
handelingsperspectief. Dit gebeurt in samenspraak tussen de departementen in Den Haag
en de post(en). Om de aandacht voor worstcasescenario’s sterker in te bedden, is deze
aanpak ook opgenomen in opleidingen en oefeningen ten behoeve van de crisisgereedstelling
van Buitenlandse Zaken.
Hoofdconclusie 2: voorbereiding en op gang komen van de evacuatie
De voorbereiding van de evacuatie was te beperkt en kwam te laat op gang. In aanloop
naar de evacuatiefase hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie afwachtend
en te laat gehandeld.
Situationeel inzicht
De commissie schrijft dat de urgentie in Kaboel om een evacuatie voor te bereiden
anders werd beleefd dan in Den Haag. Dit heeft er volgens de commissie mede toe geleid
dat de evacuatie te laat op gang kwam. Het kabinet trekt hier lering uit. De ministeries
zetten, zoveel mogelijk gezamenlijk, stappen om de situatie en belevingen ter plaatse
beter en eerder voor het voetlicht te krijgen. Daartoe worden op meerdere momenten
beelden uitgewisseld tussen de posten en Den Haag en worden vaker scenario’s doorlopen.
Dit gebeurt bijvoorbeeld in overleg voorafgaand aan en tijdens het (pre-)crisisberaad.
En ook door posten en andere betrokkenen op frequentere basis te vragen om informatie
ter versterking van het situationele beeld, zoals recent het geval was bij de evacuatie
uit Soedan. Tijdens de oorlog in Oekraïne gebeurde dit in de eerste maanden dagelijks.
Daarnaast worden, waar nodig, (inter)departementale scenariosessies georganiseerd
om toekomstige ontwikkelingen in beeld te brengen. Ook kunnen er met het oog op situationeel
inzicht en eventuele crisisgereedstelling regionale veiligheidsadviseurs geplaatst
worden, zoals dit jaar in de Sahel. Om te borgen dat verschillende invalshoeken weerspiegeld
worden in de planvorming voert het Departementaal Crisiscentrum (DCC) van Buitenlandse
Zaken nadrukkelijker regie op de crisis-, veiligheids- en evacuatieplannen van posten.
Militaire versterking
Ten aanzien van het besluit tot de inzet van militaire versterking onderschrijft het
kabinet de conclusie van de commissie dat het besluit tot inzet van militaire versterking
op 16 augustus 2021 te laat is genomen.
De collectieve inschattingsfout van Nederland en partnerlanden over de termijn waarop
Kaboel zou vallen, heeft geleid tot de late voorbereiding van de evacuatie. In de
week voorafgaand aan de val van Kaboel werd het inlichtingenbeeld vanwege een geconstateerde
neerwaartse spiraal aangepast, maar bleef tot aan de val van Kaboel op 15 augustus
2021 de inschatting dat het mogelijk zou zijn om tijdig met een combinatie van civiel
gecharterde en militaire vliegtuigen de evacuatie uit te voeren van eenieder die toen
werd aangemerkt als te evacueren persoon. Dit zorgde ervoor dat het besluit om tot
militaire versterking te komen te laat kwam en dat er in de week van 9 augustus 2021
niet is besloten om militaire specialisten naar Kaboel te sturen.
De commissie wijst op het feit dat er in de week van 9 augustus 2021 binnen Defensie
twee keer is gesproken over het sturen van militairen naar Kaboel, onder andere om
de evacuatieplannen te valideren. Ook is in de week voorafgaand aan de val van Kaboel
door de ambassade geadviseerd om special forces gereed te stellen en militaire versterking te sturen. Achteraf is duidelijk dat het
op dat moment beter was geweest versterking naar Kaboel te sturen. Het verloop van
dit besluitvormingsproces is meerdere keren binnen Defensie besproken om ervoor te
zorgen dat ook in de toekomst in deze fase de somberste scenario’s worden meegenomen
in de afweging.
Op 15 augustus 2021 werd duidelijk dat Nederland de evacuatie met eigen militaire
vliegtuigen zou moeten uitvoeren en op maandagmorgen 16 augustus 2021 is besloten
een vervangend ambassadeteam met militaire ondersteuning naar Kaboel te sturen.
De evacuatie uit Afghanistan en de drastisch veranderde veiligheidssituatie aan de
oostflank van Europa hebben het belang van gegarandeerde beschikbaarheid van eigen
tactische en strategische transportcapaciteit voor de Nederlandse krijgsmacht onderstreept.
Uw Kamer heeft op 16 juni 2022 een brief over de vervanging van de capaciteit tactisch
luchttransport ontvangen (Kamerstuk 27 830, nr. 360).
Procedure t.a.v. vertrek van het ambassadeteam
De commissie concludeert dat het ambassadeteam, dat op 16 augustus 2021 vertrok uit
Kaboel, door de bewindspersonen en de ambtelijke leiding onvoldoende werd gesteund
in het eigen professioneel oordeel. Bij dat vertrek speelde ook mee dat het onduidelijk
was wie het besluit kon nemen om het ambassadeteam al dan niet te laten vertrekken
uit Kaboel, aldus de commissie. De commissie schrijft van mening te zijn dat het ambassadeteam
– in het bijzonder de plaatsvervangend ambassadeur en de teamleden van de Brigade
Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) – erkenning verdient voor het besluit om te
vertrekken. Wij onderschrijven dit standpunt. Tijdens verschillende debatten in augustus
en september 2021 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken namens het kabinet steun
en waardering uitgesproken voor het handelen van het team ter plaatse. Het kabinet
herhaalt hierbij dat het team – in het bijzonder de plaatsvervangend ambassadeur en
de teamleden van de BSB – deze erkenning verdient.
Het kabinet onderstreept het belang van het vooraf duidelijk hebben van de escalatieprocedure
in crisissituaties, waarbij nadrukkelijk aandacht moet zijn voor de beslisruimte van
de post, juist in situaties waarin onder hoge druk en met gevaar voor eigen leven
beslissingen worden genomen. Het kabinet hecht eraan te verduidelijken hoe de verantwoordelijkheidsverdeling
is. Zolang de veiligheid niet in het geding is, besluit de ambassadeur in overleg
met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op het moment dat de veiligheid van de
functionarissen naar het oordeel van de BSB-commandant ter plaatse niet gegarandeerd
kan worden, dan is deze functionaris gerechtigd te besluiten tot het verplaatsen van
het personeel om hen in veiligheid te brengen en kan op advies van deze functionaris
de Chef de Poste besluiten tot sluiten van de post.
Hoofdconclusie 3: de crisisorganisatie
De inrichting van de crisisorganisatie tijdens de evacuatiefase was niet toereikend
voor het managen van een internationale crisis van deze omvang. De inzet van medewerkers
was onzorgvuldig en er is geen tijd en ruimte genomen voor reflectie op de crisisaanpak.
Crisisorganisatie
De commissie concludeert dat de inrichting van de crisisorganisatie tijdens de evacuatiefase
niet toereikend was voor het managen van een internationale crisis van deze omvang.
Medewerkers zijn onzorgvuldig ingezet en er is geen tijd en ruimte genomen voor reflectie
op de crisisaanpak, aldus de commissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft,
mede namens de ministeries van Defensie en van Justitie en Veiligheid, kort na de
evacuatieoperatie het verloop van de evacuatie uit Afghanistan laten onderzoeken door
de firma Crisisplan, waarvan het rapport uw Kamer is toegezonden op 16 december 2021
(Kamerstuk 27 925, nr. 882). Het kabinet heeft hieruit lering getrokken en uw Kamer over de opvolging van dit
onderzoek geïnformeerd per brief van 7 juli 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 914).
Mede op basis van de aanbevelingen van Crisisplan zijn bij Buitenlandse Zaken en Defensie
de crisisorganisaties versterkt en verder geprofessionaliseerd. Zo is bij Buitenlandse
Zaken een Departementaal Crisiscentrum (DCC) opgericht, dat inmiddels in meerdere
(pre-)crises zijn waarde heeft bewezen. Voorbeelden zijn de crisisbeheersing en evacuaties
vanuit Oekraïne, Soedan en Niger, waarbij het kabinet zich realiseert dat deze voorbeelden
van een andere omvang zijn dan de evacuatie uit Kaboel. Bij diverse directies zijn
crisiseenheden ingericht of versterkt en is de flexibele schil met op een crises voorbereide
medewerkers uitgebouwd. Tijdens het opschalen bij de crises in Soedan en Niger heeft
Buitenlandse Zaken mede gebruikgemaakt van deze flexibele schil én van het Snel Consulaire
Ondersteuningsteam (SCOT) van het ministerie. Tevens hebben het afgelopen jaar wereldwijd
regionale trainingen van de beveiligingscoördinatoren op de posten plaatsgevonden.
Daarnaast worden er in een eerder stadium zowel interdepartementaal als internationaal
liaisons uitgewisseld, zoals tijdens de evacuatie uit Soedan. Tot slot heeft Defensie
militaire eenheden aangewezen voor evacuatieoperaties en wordt er meer geoefend, ook
op stafniveau, om zo toe te werken naar een nationale doctrine publicatie Non Combattant
Evacuation Operations (NEO). Defensie verwacht dit eind 2024 gereed te hebben.
Hoewel de voorbereiding op crises door bovenstaande zaken sterk is verbeterd, wil
het kabinet tegelijkertijd benadrukken dat het per definitie onmogelijk is om volledig
voorbereid te zijn op een volgende crisis. Iedere volgende crisis kenmerkt zich weer
door onverwachte ontwikkelingen, waarbij onder grote tijdsdruk op basis van te weinig
informatie verstrekkende beslissingen moeten worden genomen. Het beste wat men kan
doen is leren van iedere ervaring. Dat is precies waarvoor het kabinet het rapport
van de commissie wil gebruiken.
Netwerk
De commissie geeft aan dat de communicatie met de ambassade moeizaam verliep vanwege
het uitschakelen van de lokale server tijdens de evacuatie. Deze problematiek wordt
verholpen door het uitfaseren van alle decentrale mailservers op de posten. Dan is
het postennet wereldwijd niet langer afhankelijk van lokale apparatuur en blijft e-mailverkeer
mogelijk, ook ten tijde van een crisis. De meest gevoelige posten zullen eind 2023
zijn gemigreerd, de andere posten uiterlijk medio 2024.
Reflectie tijdens crisis
De commissie concludeert dat er tijdens de crisisfase geen tijd en ruimte is genomen
voor reflectie op de crisisaanpak. Reflectie op de aanpak ten tijde van een crisis
blijft moeilijk vanwege de hoge werkdruk, maar het kabinet erkent de risico’s zoals
groepsdenken of tunnelvisie. Daarom is bij de recente Soedan-crisis gebruikgemaakt
van tegendenkers, waarbij voormalig crisiscoördinatoren tijdens de crisisoperatie
optraden als adviseur. Deze werkwijze is inmiddels ingebed. Teneinde ook te reflecteren
op de gevolgen van een besluit tot beëindiging van de crisisfase en na te denken over
de vraag «hoe verder» na deze fase, wordt tijdens de crisisoperatie een beraad georganiseerd
waarin onder meer wordt afgesproken aan welke delen van de organisatie lopende (afrondende)
werkzaamheden worden toebedeeld. Deze beraadvorm wordt als instrument opgenomen in
het handboek crisisbeheersing van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een voorbeeld
van organisatie ná de crisis is het Afghanistan Overbrengingsproject (AOP) dat nog
bijna twee jaar na de val van Kaboel inspanningen heeft geleverd om het mogelijk te
maken voor daartoe in aanmerking komende personen om Afghanistan te verlaten.
Coördinatie en regie
De commissie stelt dat in een internationale crisis van deze omvang het nodig is om
duidelijke afspraken te maken over hoe de regie is georganiseerd. De Minister van
Buitenlandse Zaken had in samenspraak met de andere betrokken bewindslieden een duidelijke
regierol moeten oppakken, waarbij voor de andere bewindslieden geldt dat zij haar
die rol en verantwoordelijkheid hadden moeten gunnen, en haar nadrukkelijker hadden
moeten steunen om dit waar te maken, aldus de commissie. Daarnaast wijst de commissie
erop dat de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid en de Minister-President tijdens de evacuatieoperatie afstemming
pleegden in bewindsliedenoverleggen (BWO’s) vanwege het ontbreken van een vaste overlegstructuur
voor de coördinatie van internationale crises. De commissie suggereert daarvoor de
Nationale Veiligheidsraad (NVR) te gebruiken. Het kabinet onderschrijft de suggestie
van de commissie dat de NVR – ingesteld in 2022 als uitwerking van het coalitieakkoord
– in combinatie met de operationele crisisteams van de ministeries, een goede overlegstructuur
is voor de coördinatie en afstemming rondom internationale crises. De huidige NVR-Oekraïne
en NVR-Israël kunnen dienen ter illustratie.
Bij (dreigende) situaties in het buitenland of situaties in een conflictgebied met
(mogelijke) gevolgen voor Nederland of doordat de nationale veiligheid substantieel
in het geding is of kan zijn, of doordat die situatie een grote uitwerking op de maatschappij
heeft of kan hebben én waarbij integrale besluitvorming spoedeisend is, kan worden
besloten de ICCB/MCCB-structuur te activeren. Het kabinet houdt scherp in de gaten
hoe en wanneer de NVR dan wel de MCCB-structuur worden ingezet en maakt gebruik van
de ervaringen bij verschillende internationale crises om daarvoor steeds weer duidelijke
afspraken te maken, te leren van ervaringen, ervaringen te delen en te bezien of verdere
aanpassingen of uitwerkingen van de crisisstructuur nodig zijn.
Communicatie
De commissie concludeert dat de betrokken ministeries onvoldoende feitelijke informatie
hebben gedeeld met de media over de werkzaamheden die werden verricht. De ministeries
van Buitenlandse Zaken en Defensie hebben naar aanleiding van de crisis in Afghanistan
geïnvesteerd in het versterken van hun crisiscommunicatie en onderlinge coördinatie,
waarbij medewerkers van de directies Communicatie zijn opgenomen in de departementale
crisisstructuren. Op deze manier wordt de crisiscommunicatie verbeterd. Het uitgangspunt
is om tijdens een crisis direct en open te communiceren. Doelgroepen van deze communicatie
zijn onder meer de getroffenen, waarbinnen de Nederlanders in het crisisgebied een
belangrijke groep vormen, het parlement en de media. Bij beide ministeries staan medewerkers
gereed om direct naar een crisisgebied af te kunnen reizen om ter plaatse de communicatie
te ondersteunen. Naast informatie kunnen zij voorzien in beeldmateriaal. Deze werkwijze
is recent toegepast bij de evacuatieoperatie uit Soedan.
Belteams
De commissie schrijft in haar conclusies dat tijdens de evacuatieoperatie ook jonge
en onervaren mensen zijn ingezet in de belteams van zowel Buitenlandse Zaken als van
Defensie, waaronder studenten van Defensity College. Dit heeft grote impact op hen
gehad. Dat spijt het kabinet zeer. Vanwege de snelheid waarmee een alsmaar groeiend
aantal personen uit Kaboel moest worden geëvacueerd, moest de crisisorganisatie razendsnel
worden opgeschaald. Het kabinet dankt de vele vrijwilligers van Buitenlandse Zaken,
Defensie alsmede Justitie en Veiligheid die bereid waren om dag en nacht te helpen
bij de evacuatie. Er waren op de top van de evacuatieoperatie honderden medewerkers
betrokken. Deze schaal van crisisoperatie was niet eerder vertoond. We betreuren het
dat in de tijdsdruk onvoldoende is nagedacht over de impact die het werk op met name
jonge medewerkers kon hebben. Er is wel getracht om hen zo goed mogelijk te begeleiden
door inzet van de bedrijfsarts en het bedrijfsmaatschappelijk werk tijdens en na afloop
van de evacuatieoperatie. Het kabinet constateert dat deze begeleiding niet door iedereen
als voldoende is ervaren, ook niet na de acute evacuatiefase.
Naar aanleiding van het rapport van Crisisplan is de crisisstructuur van Nederland
Wereldwijd (NWW), het 24/7-contactcenter van Buitenlandse Zaken, aangepast om beter
voorbereid te zijn op grootschalige crisisoperaties. Zo zijn afspraken gemaakt met
een externe alarmcentrale die op afroep direct getraind personeel kan leveren voor
pieken in telefonische contacten. Deze externe partij kan binnen enkele dagen opschalen
tot circa 200 medewerkers. Daarnaast werkt NWW met «dedicated» teams die ervaring
hebben met crisissituaties, met structuren voor op- en afschalen en met crisistrainingen
voor de medewerkers. Nederlanders in het buitenland en hun kerngezinsleden zijn daarbij
overigens voor NWW de primaire doelgroep.
Leren en evalueren
Geen crisis is dezelfde, geen crisis is de laatste. Inherent aan crises is dat dingen
anders kunnen lopen dan was voorzien of gepland en dat beperkt of geen invloed uitgeoefend
kan worden op het verloop ervan. Evaluatie is dan ook een vast onderdeel van elke
crisis(operatie) teneinde lessen te trekken voor de toekomst. In navolging van het
advies van de commissie zal daarbij meer aandacht uitgaan naar het gecoördineerd uitvoeren
van evaluaties, binnen en tussen betrokken ministeries. Dit wordt nu in de praktijk
gebracht bij de lopende evaluatie van de evacuatieoperatie uit Soedan.
Hoofdconclusie 4: de evacuees en de inzet van de crisisteams
Tijdens de evacuatieoperatie zijn door het team in Kaboel en door de crisisteams in
Den Haag enorme inspanningen geleverd. Daardoor is het gelukt om in de periode van
16 tot en met 26 augustus 1.860 mensen te evacueren die Nederland als eindbestemming
hadden. Gezien de moeilijk en chaotisch omstandigheden is dat een bijzondere prestatie.
Heldere afspraken
Het kabinet betreurt dat er aan de voorkant geen helderheid is geboden voor de mensen
die voor ons hebben gewerkt. Hierdoor is veel onduidelijkheid ontstaan. Dit heeft
gedurende de gehele evacuatie tot grote afstemmingsproblemen geleid. Voor de toekomst
hebben we een betere administratie van personeel dat voor ons werkt in alle missiegebieden.
Het kabinet onderschrijft het belang van duidelijkheid over verantwoordelijkheid in
tijden van crisis. Die duidelijkheid betreft zowel de verantwoordelijkheid tussen
departementen, als de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Staat jegens lokaal
personeel in het buitenland. Naar aanleiding van de motie van het lid Belhaj c.s.
van 11 november 2021 (Kamerstuk 35 925 X, nr. 29) heeft het kabinet daartoe kaders opgesteld voor de inzet van lokaal personeel bij
toekomstige militaire missies en op Nederlandse ambassades en consulaten. De brief
van 15 mei 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 85) beschrijft de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Staat jegens lokaal personeel
en de wijze waarop bescherming kan worden geboden in geval van persoonlijk gevaar
als gevolg van het werken voor Nederland.
Aantallen
Hoewel er tussen 16 en 26 augustus 2021 1.860 personen zijn geëvacueerd met eindbestemming
Nederland en daarna tot op heden nog 2.696 personen, zijn er nog altijd mensen in
afwachting van overbrenging. Hierover is uw Kamer op 4 juli 2023 geïnformeerd (Kamerstuk
27 925, nr. 942). Daarnaast vragen leden van uw Kamer in het bijzonder aandacht voor groepen personen
waarvan eerdere overbrengingsverzoeken zijn afgewezen (Aanhangsel Handelingen II 2022/23,
nr. 3652 en commissiedebat Consulaire Zaken en stand van zaken evacuaties Afghanistan van
11 oktober 2023).
De tolkenregeling
Het kabinet onderschrijft de pijnlijke conclusie van de commissie dat het Ministerie
van Defensie de werkafspraken voor de tolken op afwachtende wijze heeft uitgevoerd.
Dit ondanks herhaaldelijk aandringen van uw Kamer, maatschappelijke organisaties alsook
betrokken veteranen. Defensie onderkent de bijzondere verantwoordelijkheid voor tolken
en hoogprofielmedewerkers die voor Nederland hebben gewerkt tijdens de missies in
Afghanistan en is dan ook het aangewezen ministerie om verantwoordelijkheid te nemen
voor het gehele proces van de uitvoering van deze afspraken. De werkafspraken uit
2014 tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid
kennen dan ook een open einde en blijven van kracht ten behoeve van Afghanistan.
Naar aanleiding van de evacuatie vanuit Kaboel heeft Defensie verbeteringen doorgevoerd
in het registratieproces van lokaal personeel, waaronder tolken en hoogprofielmedewerkers.
Ondanks een eerder gedane toezegging uit 2016 bleek dat lokaal personeel in het buitenland
vanaf het begin van een Nederlandse missiebijdrage nauwkeuriger geregistreerd had
kunnen en moeten worden. Ondertussen zijn alle missiegebieden geïnstrueerd om standaard
over te gaan tot registratie van lokaal personeel. Per 1 februari 2022 vindt de registratie
van lokaal personeel dan ook plaats volgens het afgesproken proces en is een standaardinstructie
opgesteld ten behoeve van toekomstige missies. Daarnaast heeft Defensie de registratie
van lokaal personeel voor de missies in Irak en Mali met terugwerkende kracht op orde
gebracht.
Bij de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Piri c.s. van 16 augustus
2023 (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 3652) heeft het kabinet aangegeven dat Defensie onderzoek zal doen naar de signalen dat
een aantal (oud-)ASG-bewakers die tussen 2006 en 2010 voor de Nederlandse militaire
missie in Uruzgan gewerkt hebben mogelijk gevaar lopen. Op grond van de aanhoudende
signalen omtrent de situatie van deze afgebakende groep personen en in het licht van
het rapport van de commissie, verkent Defensie momenteel wat het voor deze groep kan
doen op grond van de werkafspraken uit 2014.
Lokale medewerkers van de ambassade
De commissie concludeert dat de lokale medewerkers van de ambassade in Kaboel te lang
in onzekerheid hebben verkeerd over hun evacuatie. Op basis van toen geldend evacuatiebeleid
werden lokale medewerkers bij evacuatie van een ambassade niet naar Nederland overgebracht.
In deze situatie is dat wel gebeurd. De commissie noemt dit een bijzonder besluit,
waarvoor een uitzondering moest worden gemaakt op bestaand beleid.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vindt het van groot belang dat de lokale medewerkers
op de posten duidelijkheid hebben over de invulling van goed werkgeverschap indien
zij in een situatie komen van dreiging of gevaar. Het eerder genoemde beleid over
de inzet van lokaal personeel bij toekomstige militaire missies en op Nederlandse
ambassades en consulaten (Kamerstuk 36 200 X, nr. 85), is met de lokale medewerkers besproken tijdens seminars met de posten. Ook is dit
beleid met de overkoepelende lokalemedewerkersraad (LMR) besproken, juist ook met
het oog op duidelijke verwachtingen vooraf. Alle posten hebben expliciet de opdracht
gekregen om met hun medewerkers de inhoud van de Kamerbrief te bespreken en in hun
crisisplannen duidelijkheid te verschaffen over de concrete invulling van het beleid.
Waar in het verleden een crisisevacuatie een zaak was van vooral de uitgezonden medewerkers,
is dat niet langer de situatie. Lokale medewerkers kunnen rekenen op onze uiterste
inspanning om hen via een trapsgewijs model van verdergaande maatregelen zo goed mogelijk
te beschermen in het geval van dreiging of gevaar.
Motie Belhaj c.s.
Na de val van Kaboel nam de Kamer op 18 augustus 2021 motie van het lid Belhaj c.s.
aan (Kamerstuk 27 925, nr. 788). De motie riep het kabinet op diverse kwetsbare Afghanen zo snel mogelijk te evacueren
en, indien dat niet mogelijk zou zijn, deze groep aan te merken als risicogroep bij
de aanvraag van asiel in Nederland. De commissie stelt vast dat het aantal te evacueren
personen met het aannemen van deze motie fors toenam. Dat heeft zware druk gelegd
op de evacuatieoperatie, waarbij de inzet van het kabinet was om zoveel mogelijk mensen,
uit alle verschillende doelgroepen, in een kort tijdsbestek te evacueren. De commissie
concludeert dat door toe te zeggen de motie van het lid Belhaj c.s. uit te voeren,
terwijl toen al duidelijk was dat de motie onuitvoerbaar zou zijn, het kabinet verwachtingen
heeft gewekt die niet of nauwelijks waargemaakt konden worden.
Na de «acute evacuatiefase» zijn de doelgroepen van motie van het lid Belhaj c.s.
overeenkomstig de motie aangemerkt als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland.
De Vreemdelingencirculaire is daarop aangepast. Daarmee kwamen de evacuaties in feite
ten einde en is een nieuwe situatie ontstaan, met dien verstande dat het kabinet in
zijn Kamerbrief van 14 september 2021 (Kamerstuk 27 925, nr. 808) heeft aangegeven zich actief te zullen blijven inspannen voor de overbrenging van
mensen die al tijdens de acute evacuatiefase waren opgeroepen voor vertrek, maar niet
meer op tijd op het vliegveld konden komen.
Desalniettemin was er een breed gedragen wens in het kabinet, uw Kamer en de samenleving,
om voor specifieke groepen met een band met Nederland maximaal te kijken naar wat
redelijkerwijs gedaan kon worden om hen te helpen. Het was daarbij ook nodig realisme
aan de dag te leggen en te kijken naar wat haalbaar en uitvoerbaar was. Dit heeft
geresulteerd in de doelgroepen en criteria zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober
2021 (Kamerstuk 27 925, nr. 860).1
Het kabinet betreurt dat de opgestelde criteria als willekeurig zijn ervaren, juist
omdat het opstellen van objectiveerbare criteria tot doel heeft willekeur te voorkomen.
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ook het belang onderschreven
van een duidelijke afbakening, die hanteerbaar is.2 Het kabinet is van mening dat met de twee speciale voorzieningen (de ngo-voorziening
en de voorziening voor Defensie en JenV) én de extra inspanning voor fixers van journalisten
en mensenrechtenverdedigers invulling is gegeven aan hetgeen met de Kamer was afgesproken
over maximale inzet binnen wat redelijkerwijs haalbaar en uitvoerbaar was. Daarbij
erkent het kabinet, zoals Minister Knapen tijdens het debat op 13 oktober 2021 verwoordde
(Kamerstuk 27 925, nr. 861), dat waar een lijn ook getrokken wordt, er zich altijd mensen aan de andere kant
van die lijn bevinden die mogelijk ook kwetsbaar zijn. Daarom heeft het kabinet in
diverse zaken, waarvan enkele in het rapport van de commissie worden weergegeven,
coulance betracht in schrijnende gevallen.
Het kabinet hecht eraan, mede in het licht van de vragen van het lid Boswijk tijdens
het notaoverleg mensenrechtenbeleid op 25 september 2023 (Kamerstuk 32 735, nr. 376) en de vragen tijdens het commissiedebat Consulaire Zaken en stand van zaken evacuaties
Afghanistan van 11 oktober 2023, te benadrukken dat er over de speciale voorziening
voor ngo-medewerkers zoals verwoord in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (Kamerstuk
27 925, nr. 860), alsmede over de nadere uitvoering van die voorziening, toentertijd intensief contact
is geweest met ngo’s. Daarbij is het uitgangspunt steeds geweest om te komen tot een
samenstel dat redelijk én uitvoerbaar was. Het doel van Buitenlandse Zaken was om
– in overleg met ngo’s – dit proces in kort tijdsbestek af te ronden om zo snel mogelijk
met de overbrenging van personen te beginnen gezien de situatie in Afghanistan. Daarvoor
is met de ngo’s afgesproken dat 15 november 2021 een haalbare datum was om mensen
aan te melden, hoewel ook daarna nog ngo-medewerkers zijn aangemeld en goedgekeurd.
De ngo’s hebben vervolgens op basis van deze criteria medewerkers voorgedragen, die
door Buitenlandse Zaken zijn getoetst. Het kabinet erkent dat dit voor de ngo’s moeilijke
en pijnlijke keuzes moeten zijn geweest.
De commissie concludeert tenslotte dat de criteria uit de Kamerbrief van 11 oktober
2021 (Kamerstuk 27 925, nr. 860) de onduidelijkheden over wie wel of niet in aanmerking komen voor overbrenging niet
hebben kunnen wegnemen. Daarbij wijst de commissie op bijvoorbeeld de Afghaanse ambassadebewakers.
Met uw Kamer is onder meer bij brief van 24 november 2021 (Kamerstuk 27 925, nr. 873) en van 29 april 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 900) gedeeld waarom destijds de afweging is gemaakt dat Afghaanse ambassadebewakers,
die niet onder direct contract van de ambassade stonden, niet voor overbrenging in
aanmerking kwamen. Tijdens het commissiedebat van 11 oktober 2023 hebben verschillende
leden van uw Kamer indringend aandacht gevraagd voor deze bewakers, in het bijzonder
ambassadebewakers die langer dan tien jaar de ambassade hebben beveiligd. Naar aanleiding
hiervan heeft het kabinet besloten dit nader te onderzoeken.
Nederlanders en Afghanen met een verblijfsrecht in Nederland
Het aantal in Afghanistan aanwezige Nederlanders en Afghanen met een verblijfsrecht
in Nederland was fors hoger dan van tevoren ingeschat en ook verwacht kon worden in
een land waarvoor al jaren een rood reisadvies gold. Dit had significante impact op
de evacuatiecapaciteit. De commissie concludeert dat, hoewel er geen rekening was
gehouden met de omvang van deze groep, het toch is gelukt een groot deel hiervan tijdens
de evacuatiefase naar Nederland te brengen. Dat Nederland beperkt zicht had op de
omvang van deze groep, is omdat er bij verblijf in een buitenland geen wettelijke
verplichting bestaat tot aanmelden bij de Nederlandse ambassade. Buitenlandse Zaken
moedigt reizigers overigens aan om gebruik te maken van de informatieservice van het
ministerie, waarmee Nederlanders zich online kunnen registreren. Dit gebeurt tegenwoordig
vaker in aanloop naar een crisis via verschillende communicatiekanalen.
Inzet van de crisisteams
De commissie concludeert dat tijdens de evacuatieoperatie door het team in Kaboel
en door de crisisteams in Den Haag enorme inspanningen zijn geleverd. Daardoor is
het gelukt om in de periode van 16 tot en met 26 augustus 2021 1.860 mensen te evacueren
die Nederland als eindbestemming hadden. Gezien de moeilijke en chaotische omstandigheden
is dat een bijzondere prestatie.
Zonder af te willen doen aan de ontberingen van de evacuees neemt het kabinet met
waardering kennis van deze conclusie. De tomeloze inzet van honderden medewerkers,
deels op vrijwillige basis, was bewonderenswaardig. Met nadruk willen wij bevestigen
dat erkenning op zijn plaats is voor de mensen ter plaatse, waaronder onze ambassadeur,
de plaatsvervangend ambassadeur, de medewerkers van de ambassade in Kaboel, persoonsbeveiligers
en de ingezette militairen, voor de moedige wijze waarop zij hebben gefunctioneerd
onder moeilijke en levensbedreigende omstandigheden. Hoewel dit niet binnen de scope
van het onderzoek viel, wil het kabinet ook zijn waardering uitspreken naar de medewerkers
van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(COA), de Koninklijke Marechaussee, gemeenten en andere medewerkers die betrokken
waren en zijn bij het organiseren van de aankomst en opvang van de grote aantallen
evacués in Nederland. De erkenning geldt ook voor de medewerkers die na de crisisfase
nog aanzienlijke aantallen mensen uit Afghanistan in veiligheid hebben weten te brengen.
Tot slot
Met betrekking tot de uitvoering van motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) merkt de commissie op dat de overheid niet meer moet beloven dan kan worden waargemaakt.
Het kabinet onderschrijft dat standpunt. Deze constatering is in de ogen van het kabinet
echter van bredere betekenis. In crisissituaties is geen koers zonder risico, en zullen
onder hoge druk besluiten moeten worden genomen op basis van soms incomplete informatie.
Het is van het belang om daarover naar alle betrokkenen helder te communiceren. Dat
neemt niet weg dat het kabinet altijd het uiterste zal ondernemen om een crisissituatie
tot een goed einde te brengen. Het voorliggende rapport levert daartoe een belangrijke
bijdrage. Het kabinet zal de Kamer medio 2024 informeren over de opvolging van de
acties.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid