Brief regering : Vervolg aanpak wooncoöperaties
29 453 Woningcorporaties
Nr. 566
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2023
Wooncoöperaties bieden kansen voor mensen die zich willen inspannen om samen met andere
bewoners hun eigen woonwens in een gemeenschappelijke woonvorm te realiseren. En de
interesse daarin groeit. Het huidige tekort aan betaalbare woningen zet een groeiend
aantal mensen aan om het heft in eigen hand te nemen en zichzelf te organiseren om
collectief en blijvend betaalbaar te kunnen wonen.
Het ideaalbeeld van de wooncoöperatie draag ik een warm hart toe. We moeten niet alleen
woningen bouwen, we moeten ook gemeenschappen bouwen. Er zijn maar weinig manieren
waarop dat ideaal zo nadrukkelijk naar voren komt als in de breed gedeelde wens om
meer wooncoöperaties te realiseren. Tegelijkertijd heb ik de afgelopen maanden opnieuw
ervaren hoe weerbarstig de praktijk is om een initiatief van droom tot realiteit te
maken. Ik heb de afgelopen maanden met vele partijen gesproken over de mogelijkheden
om initiatieven voor wooncoöperaties effectief te stimuleren, daarbij aangemoedigd
door de middelen die hiervoor in 2023 door uw Kamer vrij zijn gemaakt. Al deze partijen
delen de ambitie om meer wooncoöperaties van de grond te krijgen, maar hebben andere
beelden bij de manieren om dit te doen en zien veel belemmeringen die het op grote
schaal realiseren van wooncoöperaties in de weg staan: gebrek aan schaal, gebrek aan
uniformiteit, gebrek aan professionaliteit, gebrek aan locaties en gebrek aan financiering.
En mijn slotsom is dat ze helaas allemaal gelijk hebben, zoals ik in deze brief beschrijf.
Een alomvattende aanpak die al deze beperkingen met de nu beschikbare middelen kan
oplossen is dan ook niet voorhanden.
Dat neemt niet weg dat ik wel degelijk kansen zie om op bescheiden schaal meer wooncoöperaties
mogelijk te maken. Ik zie daarbij vooral kansen om te zorgen dat een aantal kansrijke
initiatieven van de grond kan komen door de opstartfase te financieren, waarmee de
initiatieven waar nodig professionele hulp kunnen inschakelen. Dat is de voornaamste
inzet die ik voorzie voor de € 10 mln. die de Kamer heeft vrijgemaakt. Die middelen
zal ik in de loop van 2024 ter beschikking stellen aan kansrijke initiatieven. Daarnaast
wil ik een beperkt deel van de middelen (ongeveer € 0,5 mln.) gebruiken, om het kennisplatform
voor wooncoöperaties Cooplink tot en met 2024 te financieren, zodat deze organisatie
meer tijd krijgt om op eigen benen te staan. Tevens zal ik het vraagstuk actief blijven
agenderen in gesprekken met bancaire en financiële spelers, en met medeoverheden;
zodat op die wijze ook bij deze spelers nadrukkelijker aandacht ontstaat voor hun
mogelijkheden en bijdragen. Tot slot ga ik met woningcorporaties nader uitwerken hoe
zij meer wooncoöperaties in hun bezit kunnen stimuleren.
Kleine successen, maar nog te veel obstakels
De afgelopen jaren is er op verschillende manieren ingezet om meer ruimte te bieden
voor wooncoöperaties. Het beleid was gericht op het vergroten van de bekendheid bij
huurders, gemeenten en corporaties en het ondersteunen van wooncoöperaties om (sociale)
huurwoningen over te nemen van corporaties en soms van gemeenten. Maar de wens van
bewoners om zichzelf te organiseren om een gezamenlijke woonwens te realiseren is
breder dan alleen voor de sociale huur. Sterker nog, het zijn juist mensen met een
middeninkomen die in de huidige markt soms tussen wal en schip vallen en de wooncoöperatie
zien als derde weg in het stelsel. Daarom is de afgelopen jaren de focus van het beleid
meer komen te liggen bij het ondersteunen van wooncoöperaties voor middeninkomens.
Een andere reden hiervoor is dat ik hierbij graag wil leren van de ervaring uit andere
landen. Het blijkt dat in landen waar wooncoöperaties een grote rol hebben, deze veelal
worden bewoond door mensen met een middeninkomen.
In mijn brief van 8 februari (Kamerstuk 29 453, nr. 556) heb ik uitvoerig beschreven welke stappen de afgelopen jaren zijn gezet, waar die
toe hebben geleid en wat hieruit is geleerd. De ervaring neemt toe, maar er zijn nog
weinig goede voorbeelden van succesvolle wooncoöperaties en ieder project is maatwerk.
Gemeenten en banken zijn terughoudend en weten nog onvoldoende hoe zij met initiatieven
om moeten gaan, onder andere omdat wooncoöperaties als niet-professionele partijen
meer inzet vergen. Deze factoren dragen op hun beurt niet bij aan het verkrijgen van
financiering, wat voor wooncoöperaties een heel belangrijk knelpunt vormt. Voor banken
is het niet goed mogelijk om de risico’s in te schatten van deze initiatieven, waardoor
initiatieven de financiering vaak niet rond krijgen en projecten niet uit de startblokken
komen. In mijn brief van februari (Kamerstuk 29 453, nr. 556) heb ik daarom aangekondigd om een aanpak uit te werken voor de € 10 mln. om wooncoöperaties
financieel te stimuleren.
Om die aanpak uit te werken heb ik de afgelopen maanden gesproken met ontwikkelaars,
financiers, gemeenten, corporaties, wooncoöperaties en organisaties die bewoners helpen
om een wooncoöperatie op te zetten. Die gesprekken heb ik gevoerd om te analyseren
welke financiële drempels er zijn om gemeenschappelijke woonvormen te realiseren en
te verkennen wat nodig is om een gelijk speelveld te creëren in vergelijking met andere
segmenten, zoals gevraagd in de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 31 765, nr. 741). Met deze brief wil ik de Kamer informeren over de bevindingen.
De gesprekken bevestigen het beeld uit mijn brief van februari. Het opzetten van een
wooncoöperatie vergt een lange adem en veel inzet met een kleine kans van slagen.
Dit is niet geheel verwonderlijk. Het kost een ervaren projectontwikkelaar vaak al
de nodige tijd en moeite om een project te realiseren, dus voor een groep onervaren
initiatiefnemers is dit helemaal een enorme uitdaging, zelfs wanneer zij beschikken
over relevante kennis. Bovendien gaat het altijd om relatief kleinschalige projecten
en hebben alle initiatieven hun eigen wensen en idealen, met als gevolg de behoefte
aan maatwerk met specifieke eisen. Juist dat maakt het ook voor banken en gemeenten
lastig om door te pakken. Ook van hen vraagt het ondersteunen van wooncoöperaties
meer inzet dan reguliere projecten. Voor alle partijen speelt de vraag of de inzet
gericht op wooncoöperaties doelmatig is. Vooral omdat we al voor een grote opgave
staan om veel extra betaalbare woningen te realiseren.
De gesprekken bevestigen ook dat het bieden van betere financiering aan wooncoöperaties,
bijvoorbeeld vanuit het Rijk, slechts één van de vele elementen is die nodig zijn
om meer wooncoöperaties te realiseren. Alleen wanneer én de financiering, én de locatie
en grond én alle (juridische) benodigdheden, zoals vergunningen en statuten, én de
projectontwikkeling goed zijn geregeld, maakt een initiatief een goede kans om tot
stand te komen.
Elementen voor een succesvolle aanpak
We moeten realistisch zijn in de mate waarin de Rijksoverheid het verschil kan maken
om alle belemmeringen die wooncoöperaties tegenkomen weg te nemen. Dat neemt niet
weg dat ik met alle andere partijen aan de slag ben om te zorgen dat we levensvatbare
initiatieven een steun in de rug kunnen geven. Daarbij heb ik aandacht voor alle bovengenoemde
knelpunten. Ik ga hieronder achtereenvolgens in op het belang van standaardisering,
professionalisering, op het organiseren van de financiering van de voorfase van projecten
en de financiering van de realisatiefase.
De wooncoöperatie en de plek binnen het stelsel
Er zijn veel verschillende wensen om collectief te wonen en daarmee zijn ook verschillende
coöperatieve woonvormen mogelijk. Juist dat zorgt ervoor dat initiatiefnemers veel
zelf moeten uitzoeken, er weinig kant-en-klare voorbeelden en modellen bestaan en
veel loketten gesloten blijven voor afwijkende woonvormen. Er is behoefte aan meer
standaardisatie, zodat concepten beter schaalbaar en financierbaar worden en daarbij
aan te sluiten bij de plek die wooncoöperaties binnen het huidige stelsel kunnen innemen.
Sinds 2015 zijn een tweetal vormen van wooncoöperaties verankerd in de Woningwet.
Maar die bieden alleen duidelijkheid voor bewoners van een sociale huurwoning. Het
gaat hierbij om een groep bewoners die een corporatiewoning wil kopen, of alleen het
beheer en onderhoud wil overnemen, waarbij het pand in eigendom blijft van de woningcorporatie.
We spreken in het laatste geval van een beheercoöperatie. De Woningwet biedt daarbij
ook ondersteuning voor bewoners die een wooncoöperatie willen starten. Corporaties
moeten bewoners financieren met minimaal € 5.000,– voor onafhankelijk advies. Volgens
Platform31 zijn er sindsdien maar een beperkt aantal coöperaties opgericht die bezit
hebben gekocht. Wel zijn meerdere wooncoöperaties opgericht die het beheer hebben
overgenomen van de corporaties.
Als bewoners zelf eigenaar worden, spreken we van een vastgoedcoöperatie. Ook dan
zijn er meerdere mogelijkheden. Zo kan er sprake zijn van een kopercoöperatie waarbij
bewoners samen of individueel kopen en collectief opdrachtgever zijn voor de bouw
en het onderhoud. Deze vorm wordt veelal gebruikt door mensen die al een koopwoning
hebben en op zoek zijn naar een collectieve woonvorm, waaronder ouderen die graag
geclusterd willen wonen en naar elkaar om willen kijken. Omdat de bewoners individueel
eigenaar zijn, zijn de verschillen met het kopen van een eigen woning beperkt.
Dit is anders voor de vastgoedcoöperatie waarbij de leden huren van de wooncoöperatie
die eigenaar is van het gebouw. Deze vorm is een echt coöperatief model, al wordt
als rechtsvorm vaak een vereniging gekozen. Deze vorm wordt in veel andere landen
ingezet voor mensen met een middeninkomen. Ook in Nederland heeft dat zin, omdat zowel
de toegang tot de koopsector als de sociale huursector beperkingen kent, waardoor
mensen soms buiten het schip vallen. Met name deze vorm kent knelpunten om projecten
te financieren, zowel in de voorfase als in de realisatiefase. Juist voor deze vorm
is behoefte aan een schaalbaar en financierbaar concept dat een duidelijke plek heeft
binnen het stelsel van de volkshuisvesting.
Momenteel breng ik met banken en gemeenten en andere partijen in kaart wat daarvoor
nodig is. Zo kan het gaan om duidelijkheid over rechtsvorm, standaardisering van statuten
zodat deze door verschillende partijen worden geaccepteerd. Daarbij wil ik gebruik
maken van de ervaring die op verschillende plekken is opgedaan. Er zijn een aantal
succesvolle voorbeelden, waaronder De Warren en de Nieuwe meent in Amsterdam, Ecodorp
in Boekel, Boschgaard in Den Bosch die kunnen dienen als goed voorbeeld. Er zijn inmiddels
handreikingen ontwikkeld voor het opzetten van een wooncoöperatie, onder andere door
Platform31 en Cooplink. Ook heeft Platform31 een taxatierichtlijn opgesteld, die moet
helpen om de marktwaarde vast te stellen van een wooncoöperatie. Verder werkt Cooplink
aan een keurmerk voor wooncoöperaties, dat moet bijdragen aan de herkenbaarheid van
het concept. Cooplink helpt bovendien om die kennis te verspreiden en zo bij te dragen
aan professionalisering. Met Cooplink is afgesproken dat zij zichzelf financieren
onder andere vanuit de leden en andere activiteiten. Omdat zij belangrijk zijn voor
de aanpak en de verspreiding en ontwikkeling van kennis wil ik hen ook in 2024 financieren.
Zo krijgen zij langer de tijd om op eigen benen te staan.
Hulp om projecten sneller uit de startblokken te krijgen
Samen met een groep bewoners een gezamenlijke woonwens realiseren is voor velen een
reden om een wooncoöperatie te starten. Standaardisering van concepten helpt om te
voorkomen dat bewoners iedere keer het wiel moeten uitvinden, maar ook dan komt er
veel bij kijken. Professionele ondersteuning kan daarbij helpen en kan niet alleen
bewoners ontlasten, maar ook andere partijen waar bewoners bij aankloppen voor informatie,
bijvoorbeeld over vergunningen en het verkrijgen van grond. Het inschakelen van een
professionele partij kan ervoor zorgen dat projecten sneller en beter van de grond
komen. Die professionele ondersteuning kan bestaan uit hulp op specifieke onderdelen,
zoals het inschakelen van een architect, of het overnemen van het gehele ontwikkelwerk,
bijvoorbeeld door maatschappelijk ondernemers met ervaring met projectontwikkeling.
Beide vormen brengen extra kosten met zich mee in de voorfase van het project, waarvoor
financiering veelal een knelpunt is. De financiering van de voorfase is daarom een
cruciaal onderdeel van de aanpak.
Financiering van de voorfase
De voorfase is belangrijk om uit de startblokken te komen, maar de financiering daarvan
is vaak lastig. Dat komt omdat er dan nog geen onderpand is en banken daarom geen
financiering kunnen verzorgen. Dit geldt voor zowel de kopercoöperatie en de vastgoedcoöperatie.
Voor de beheercoöperatie is voorfase financiering al grotendeels geregeld via de Woningwet.
Zonder voorfase financiering is het alleen mogelijk een architect, jurist of aannemer
in te schakelen als de bewoners over eigen geld beschikken en dat ook willen inzetten.
Dat is niet altijd het geval. Er zijn ook nog maar weinig gemeenten die helpen met
voorfase financiering. Amsterdam, Rotterdam en Utrecht bieden in meer of mindere mate
financiering, ook voor de voorfase. Maar veel gemeenten hebben nog geen aanpak en
daardoor komen nog te weinig projecten van de grond.
Daarom is de financiering van de voorfase een belangrijk element voor de inzet van
de € 10 mln. Ik wil de inzet van voorfase financiering koppelen aan voorwaarden die
moeten helpen om kansrijke projecten te onderscheiden. Op die manier wil ik met de
voorfase financiering ook zorgen voor een professionaliseringslag en standaardisering.
Met de voorfase financiering kunnen initiatieven voldoende expertise inhuren om te
zorgen dat de voorwaarden in huis zijn om succesvol te zijn. Daarnaast wil ik met
de voorfase financiering zorgen dat er een loket is om de verschillende initiatieven
in beeld te brengen en alleen financiering verlenen aan initiatieven waarvan een onafhankelijke
beoordelingscommissie vast stelt dat deze kansrijk zijn. Ik ben met Cooplink in gesprek
over de rol die zij met hun expertise kunnen vervullen. Zij vervullen al een rol om
projecten te verzamelen die in aanmerking kunnen komen voor startkapitaal.
Daarmee krijgt een initiatief vanuit de voorfase financiering een stempel mee als
kansrijk project. Steun vanuit het Rijk kan helpen om anderen over de streep te trekken
en realisatie zo dichterbij te brengen. Ik denk hierbij niet alleen aan banken en
andere financiers, maar ook aan gemeenten die een belangrijke rol hebben om te zorgen
voor de benodigde vergunningen, ondersteuning en ook bij het verzorgen van locaties.
Hier kom ik later in de brief nog op terug. Een duidelijk loket waarin kansrijke projecten
naar voren komen, waarvan de verwachting is dat deze financierbaar zijn, kan daarbij
helpen.
Voor initiatieven die voldoen aan een aantal van deze voorwaarden en dus kansrijk
zijn, wil ik startkapitaal ter beschikking stellen. Uitgaande van € 9,5 mln. en een
startkapitaal van ongeveer € 200.000 tot € 500.000 kunnen we circa 19 tot 45 projecten
van de grond helpen. Daarmee kunnen coöperatieve initiatieven benodigde expertise
inhuren, of projectbegeleiding regelen om het project verder te ontwikkelen. Zo zijn
er diverse maatschappelijk ondernemers die ondersteuning bieden, of concepten gericht
op collectieve woonvormen aanbieden. Het startkapitaal moet bewoners in staat stellen
om ook deze partijen te benaderen om hen te ontzorgen. De precieze vorm waarin ik
dit beschikbaar wil stellen ben ik nog aan het uitwerken. Ook de voorwaarden ben ik
nog aan het uitwerken. Belangrijke voorwaarden die van invloed zijn op de kans van
slagen van projecten zijn de expertise van bewoners, danwel van de partij die zij
inhuren, maar ik denk ook aan voorwaarden ten aanzien van het eigen vermogen. Eigen
vermogen is een belangrijk element om de financiering rond te krijgen en het inbrengen
van eigen vermogen is in andere landen ook gebruikelijk. Een andere belangrijke voorwaarde
is de steun die een project heeft van een gemeente en het uitzicht dat een project
heeft op een locatie.
Financiering van de realisatie
Voor de financiering van de realisatie wil ik met banken de barrières om een groter
deel te financieren in kaart brengen en uitwerken of en hoe we deze kunnen verminderen.
Die barrières zijn vooral relevant voor het realiseren van vastgoed coöperaties. Voor
een koperscoöperatie speelt dit probleem minder een rol, omdat het gaat om private
financiering die vergelijkbaar is met het aankopen van een reguliere koopwoning. Veelal
kunnen zij projecten wel volledig financieren.
Dat is niet het geval voor een vastgoed coöperatie waarbij de coöperatie eigenaar
is van het gebouw en de leden huren van de wooncoöperatie. De wooncoöperatie vraagt
dus de financiering aan, maar is voor de kredietwaardigheid afhankelijk is van de
leden. Dat maakt het risico voor de banken groter. Het gaat in dit geval om zakelijke
financiering en dat vergt extra inzet van banken, onder andere in het kader van de
witwasaanpak en integriteitstoetsing. Banken kunnen veelal maximaal 60 tot 70% van
de marktwaarde financieren. Dat komt vooral omdat de kasstroom uit de huurinkomsten
met name in de beginperiode te beperkt is. Daarnaast is de marktwaarde van het pand
gebaseerd op de waarde in verhuurde staat. De leden huren van die coöperatie en genieten
immers huurbescherming, net als reguliere huurders. Daardoor is de waarde in verhuurde
staat vaak lager dan de aankoopwaarde. Extra complicatie voor banken is dat er geen
toetsing is op de kredietwaardigheid van de bewoners, waardoor het niet goed mogelijk
is om de risico’s goed af te dekken wanneer de coöperatie, of individuele bewoners
in gebreke blijven. Vanwege de hogere risico’s rekenen banken een hogere opslag waardoor
projecten lastiger rond rekenen. Dit blijkt ook uit onderzoek van Finance Ideas (Kamerstuk
29 453, nr. 556) dat ik eerder naar uw Kamer heb gestuurd.
Dat betekent dat veel projecten zelf op zoek moeten naar de resterende 30% financiering.
Dat is nog een uitdaging. Zelfs in Amsterdam waar de gemeente € 50 mln. heeft uitgetrokken
voor het financieren van wooncoöperaties is het voor veel coöperaties nog lastig om
een project rond te krijgen. Amsterdam financiert een groot deel van het restant met
een maximum van € 50.000 per woning, maar vraagt om een eigen inzet van 5%. Deze eigen
inbreng kan ook opgehaald worden uit andere subsidieregelingen, of via crowdfunding.
Daarnaast heeft Amsterdam grond die de gemeente in erfpacht uitgeeft. Met de gestegen
rente is het in de huidige marktomstandigheden bovendien al lastig genoeg om bouwprojecten
te financieren. Met de beschikbare middelen zie ik daarom geen mogelijkheid om ook
de realisatie te financieren. Daarmee zou ik slechts een enkel project kunnen financieren.
Een rekenvoorbeeld ter verduidelijking: Bij gemiddelde stichtingskosten van een woning
van € 250.000 tot € 300.000 financiert een bank in het gunstigste geval 70%. Als het
Rijk de overige 30% financiert betekent dat een bijdrage van € 75.000 tot € 90.000
per woning. Als de € 9,5 miljoen volledig wordt ingezet voor de financiering van de
realisatie kunnen ongeveer 105 tot 125 woningen en dus een zeer beperkt aantal projecten
gefinancierd worden. Bij een eigen inleg van 5% is de bijdrage van het Rijk € 62.500
tot € 75.000 per woning en kunnen 125 tot 150 woningen gefinancierd worden.
Toch vindt een aantal banken de coöperatieve woonvorm interessant en staan zij welwillend
tegenover deze initiatieven en zien ook de toegenomen interesse bij bewoners voor
deze initiatieven. Ik ben met deze banken in gesprek om te zorgen dat het concept
beter financierbaar wordt en of we belemmeringen weg kunnen nemen zodat zij een groter
aandeel kunnen financieren, danwel de risico’s kunnen verkleinen, zodat een kleinere
opslag mogelijk is. Daarbij neem ik ook bovenstaande knelpunten mee. Naarmate meer
aangesloten kan worden bij de systematiek die geldt voor eigenaar-bewoners, nemen
de mogelijkheden voor financiering toe. Met banken en andere partijen kijk ik welke
mogelijkheden er zijn om te zorgen dat het concept beter financierbaar wordt.
Door Cooplink, Platform31 en Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) is ook gewerkt aan de opzet van een revolverend fonds. Het fonds is bedoeld om projecten in zowel
de voorfase, als de realisatiefase te financieren. Maar ook dit fonds kent de nodige
barrières naast de al benoemde knelpunten uit deze brief. Zo is de beperkte schaal
nog een beperkende factor en is er bij partijen die het fonds moeten vullen nog onvoldoende
duidelijk of het fonds daadwerkelijk voldoende projecten kan financieren. Immers,
ook voor dit fonds geldt dat de € 10 mln. ontoereikend is om de schaal, die banken
nodig hebben om in te stappen, te realiseren. Verder is de Rekenkamer nog kritisch
over revolverende fondsen, omdat de verantwoording vaak summier is, waardoor de Tweede
Kamer maar beperkt zicht heeft op de uitgaven en de resultaten die ermee worden bereikt.
Gemeenten en locaties
De inzet van financiering kan niet los staan van de inzet van gemeenten. Zo kunnen
zij ondersteuning leveren bij de benodigdheden om projecten te realiseren, waaronder
vergunningen. Een aantal gemeenten heeft inmiddels beleid gemaakt om wooncoöperaties
te ondersteunen. De gemeente Amsterdam loopt voorop. Zij hebben een fonds van € 50
mln. beschikbaar voor zowel de financiering van de plannen en de realisatie. Bovendien
heeft Amsterdam grond die zij in erfpacht uitgeeft. Utrecht werkt ook aan een aanpak
en heeft hiervoor ongeveer € 3 mln. beschikbaar. Utrecht heeft een beperkt aantal
locaties waarvoor zij een tender uitschrijft. Rotterdam ondersteunt wooncoöperaties
in de voorfase. Voor veel gemeenten is het nog zoeken en sommige gemeenten zijn nog
terughoudend omdat zij al staan voor een grote opgave. Gemeenten kijken naar het Rijk
om hen hierbij te ontlasten.
Een belangrijke randvoorwaarde is het hebben van een locatie en die zijn lastig te
bemachtigen. Gemeenten hebben niet altijd grondposities voorhanden en daarom moeten
initiatieven zelf aan de slag om een locatie te verwerven. Ik wil met gemeenten kijken
naar de mogelijkheden die er zijn om in hun woningbouwplannen ruimte te houden voor
wooncoöperaties. Zo wil ik de inzet van financiering koppelen aan de inzet van gemeenten.
Die steun is immers belangrijk om de kans van slagen te vergroten.
Beheercoöperaties
Als huurders van een woningcorporatie een wooncoöperatie willen starten kunnen zij
het beheer en onderhoud van de corporatie overnemen. Dit is een zogenaamde beheercoöperatie.
Ook kunnen bewoners zelf hun eigen woning kopen en vervolgens in coöperatief verband
het beheer organiseren in de vorm van een kopercoöperatie. De coöperatie kan bijdragen
aan de leefbaarheid in de wijk en dat is voor woningcorporaties een reden om bij te
dragen aan deze vorm. Corporaties zijn echter soms terughoudend omdat het extra inzet
vergt bovenop de grote opgave die ook zij al hebben. Ik wil corporaties echter wel
stimuleren om meer gebruik te maken van de mogelijkheden in de Woningwet en hiervoor
met hen een leidraad ontwikkelen.
Tot slot
Op hoofdlijnen is dit de aanpak die ik voor me zie. Dat betekent in ieder geval dat
de middelen niet dit jaar kunnen worden uitgegeven. Ik heb de € 10 mln. daarom doorgeschoven
naar volgend jaar. Los van de precieze regeling is mijn inzet duidelijk. Ik wil wooncoöperaties
een grotere plek geven in het bestaande stelsel. In het eerste kwartaal van volgend
jaar verwacht ik u te informeren over de aanpak.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties