Brief regering : Reactie op de NCP-analyse van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aan de hand van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 428
                   	BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2023
Tijdens het Commissiedebat Beleidscoherentie voor ontwikkeling d.d. 6 juli jl. (Kamerstuk
                  36 180, nr. 72) zegde ik toe een appreciatie met uw Kamer te delen van de analyse van het Nationaal
                  Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aan de hand van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over
                  Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (OESO-richtlijnen).1 Met deze brief voldoe ik aan die toezegging.
               
Context
Alvorens op de analyse van het NCP in te gaan, wil ik het belang van EU-regelgeving
                  op het terrein van IMVO nog eens benadrukken. Dergelijke regelgeving draagt bij aan
                  een gelijk speelveld voor ondernemingen op de Europese interne markt en een grotere,
                  gezamenlijke impact in productielanden waardoor negatieve effecten op mens en milieu
                  in de Europese en internationale waardeketens van ondernemingen voorkomen en aangepakt
                  worden. Europese IMVO-regelgeving is in lijn met het kabinetsbeleid op IMVO, waarbij
                  elkaar versterkende vrijwillige en verplichtende maatregelen moeten bijdragen aan
                  de brede toepassing van IMVO door bedrijven.2 Met de CSDDD wordt het proces van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen
                  en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) wettelijk verankerd;
                  dat is een mijlpaal in het IMVO-beleid.
               
Appreciatie
Het kabinet verwelkomt de analyse van het NCP. Zoals aangegeven in het BNC-fiche over
                  de CSDDD en meermaals in debatten met uw Kamer, zet Nederland in de EU in op IMVO-wetgeving
                  die coherent is met de gezaghebbende internationale standaarden, te weten de OESO-richtlijnen
                  en de UNGP’s. Die inzet zal Nederland in de triloogfase voortzetten. Voor de eisen
                  die de richtlijn stelt aan bedrijven is dan met name de coherentie met de zes stappen
                  van het gepaste zorgvuldigheidsproces onder de OESO-richtlijnen van belang. De uitkomst
                  van deze onderhandelingen hangt uiteraard af van de positie van andere lidstaten en
                  het Europees Parlement. Niet voor alle Nederlandse prioriteiten is evenveel draagvlak
                  in Brussel.
               
Het NCP benoemt in zijn analyse één overkoepelend aandachtspunt, namelijk het risico
                  dat ondernemingen die onder de CSDDD gaan vallen, zich niet langer gehouden zullen
                  voelen aan aspecten van de OESO-richtlijnen die niet in de CSDDD zijn verwerkt. Het
                  kabinet deelt deze zorg niet. De CSDDD is in belangrijke mate gebaseerd op de OESO
                  richtlijnen. In de Raadspositie is ten aanzien van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid
                  de toegang tot herstel bovendien beter verankerd dan dat in het Commissievoorstel
                  het geval was; ook enkele andere aandachtspunten in de keten (waarover later meer)
                  zijn in de Raadspositie beter in lijn gebracht met de OESO richtlijnen. In de triloogfase
                  blijft hier aandacht voor. De OESO-richtlijnen zijn tevens de basis voor de vrijwillige
                  maatregelen die onderdeel vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands
                  bedrijfsleven te bevorderen. De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament
                  onder de regelgeving maar ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen
                  voor ondersteuning vanuit bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of voor inkoopopdrachten
                  van de rijksoverheid. Tot slot moet worden opgemerkt dat OESO-conformiteit geen zwart-witkwestie
                  is. De OESO-richtlijnen zijn vrijwillige normen die in veel opzichten opener zijn
                  dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Om die reden is in de update van de OESO-richtlijnen
                  van juni 2023 gespecificeerd dat de richtlijnen niet afdwingbaar zijn en geen vervanging
                  vormen voor wetgeving. Bij vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet steeds
                  een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat
                  de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die
                  bij wetgeving essentieel is – zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor
                  toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven. Gezien de pionierende aard van
                  deze wetgeving bestaan voor het vinden van die balans geen simpele antwoorden. Mede
                  daarom is een omvattende en tijdige evaluatie van de uiteindelijke CSDDD zo belangrijk
                  evenals de impacttoets Ondernemingsklimaat die de Minister van Economische Zaken en
                  Klimaat (EZK) o.b.v. de motie van de leden Graus en Rahimi tijdens de transpositieperiode
                  kan uitvoeren3, om eventuele onbedoelde effecten te kunnen corrigeren.
               
Naast dit overkoepelende aandachtspunt, identificeert het NCP een tiental specifieke
                  punten waar de CSDDD inhoudelijk zou afwijken van de OESO-richtlijnen. Het NCP neemt
                  daarbij het Commissievoorstel en de Raadspositie samen, zonder duidelijke appreciatie
                  welke van de twee teksten beter in lijn is met de OESO-richtlijnen. In sommige opzichten
                  doet dit geen recht aan de Raadspositie, waarin de risicogerichte benadering, die
                  zo centraal staat in de OESO-richtlijnen, mede onder druk van Nederland veel beter
                  verankerd is dan in het Commissievoorstel, dat de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen
                  beperkte tot «gevestigde zakelijke relaties» in de keten. Ook de sterke nadruk op
                  contractuele garanties in het Commissievoorstel, die niet in de geest van de OESO-richtlijnen
                  is, is aanzienlijk verminderd in de Raadspositie, onder meer doordat dergelijke garanties
                  niet meer kunnen gelden als vrijwaring van civiele aansprakelijkheid. En in tegenstelling
                  tot de constatering van het NCP op p. 15 van het rapport vraagt de Raadspositie wel
                  degelijk van ondernemingen (in art. 7(2)(a))4 dat zij de betrokkenheid van de onderneming bij de geïdentificeerde daadwerkelijke
                  of potentiële negatieve gevolgen beoordelen om de juiste aanpak te bepalen.
               
Zoals ik in gesprek met uw Kamer reeds benadrukte, is coherentie met de zes stappen
                  van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals uiteengezet in de OESO-richtlijnen bijzonder
                  relevant. Het NCP wijst terecht op een aantal punten die ten opzichte van het Commissievoorstel
                  en de Raadspositie nog beter in lijn gebracht kunnen worden met deze zes stappen.
                  In de positie van het Europees Parlement zijn deze punten, bijvoorbeeld de omschrijving
                  van passende maatregelen om adequaat te reageren op geïdentificeerde IMVO-risico’s,
                  grotendeels geadresseerd. In de triloogfase van de onderhandelingen kan wat Nederland
                  betreft dan ook aansluiting worden gezocht bij de positie van het Europees Parlement
                  om de CSDDD op deze punten te verbeteren. Het gaat hier tenslotte om de manier waarop
                  bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Voor zover bedrijven dat al doen, baseren
                  zij hun inspanningen ook nu al op de OESO-richtlijnen, dus het ligt voor de hand daar
                  zoveel mogelijk op aan te sluiten. De stelling van het NCP dat de Raadspositie op
                  de CSDDD onvoldoende de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven ten aanzien van hun
                  gepaste zorgvuldigheid in stand houdt, gaat voorbij aan enkele belangrijke verbeteringen
                  die zijn ingebracht door de Raad. Zoals gemeld, is in de Raadspositie de nadruk op
                  bepalingen in contracten met ketenpartners juist afgezwakt. De mogelijkheid gepaste
                  zorgvuldigheid op groepsniveau in te richten laat, volgens art. 4a lid 1 van de Raadspositie,
                  civiele aansprakelijkheid van dochterondernemingen onverlet. Ten aanzien van sectorale
                  initiatieven specificeert de Raad dat deze alleen gebruikt kunnen worden om implementatie
                  van de verplichtingen te ondersteunen (art. 14 lid 4).
               
De overige aandachtspunten van het NCP gaan in op verschillende dimensies van de reikwijdte
                  van de CSDDD. Het kabinet is het eens met het NCP dat de Europese Richtlijn van toepassing
                  zou moeten zijn op de gehele waardeketen en op de financiële sector, zoals al aangegeven
                  in de Kamerbrief over de uitkomst van de onderhandelingen in de Raad d.d. 16 december
                  jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 405). Hoewel ook het kabinet in lijn met het BNC-fiche voorstander is van verbreding
                  van de reikwijdte van de CSDDD om aan te sluiten bij de verwante Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), is het niet realistisch om de CSDDD net als de OESO-richtlijnen toe te passen
                  op alle (multinationale) ondernemingen. Dat staat haaks op het beginsel van proportionaliteit
                  dat een belangrijke toetssteen is voor wetgeving. Tot slot wijst het NCP op het feit
                  dat de OESO-richtlijnen geen beperkingen kennen ten aanzien van de mogelijk relevante
                  mensenrechten- en milieunormen waarmee bedrijven rekening dienen te houden in hun
                  gepaste zorgvuldigheid. Een dergelijke onbegrensde benadering staat in de ogen van
                  het kabinet haaks op het rechtszekerheidsbeginsel dat eveneens een belangrijke toetssteen
                  is voor wetgeving.
               
De Minister voor Buitenlandse Handelen Ontwikkelingssamenwerking,
                  E.N.A.J. Schreinemacher
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
