Brief regering : Normering circulair bouwen en standaardisatie uitvraag duurzame woningbouw
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
32 847
Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 265
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2023
In mijn brief van 23 december 2022 en via het Nationaal Programma Circulaire Economie
(NPCE) is uw Kamer geïnformeerd over mijn beleidsagenda voor circulair bouwen.1 Ik heb uw Kamer daarin toegezegd om een uitwerking van deze beleidsagenda aan te
bieden. Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, invulling aan deze toezegging en werk daarbij uit op welke wijze ik
de landelijke wettelijke eisen voor circulair bouwen zal aanscherpen. Daarbij ga ik
ook in op de wijze waarop ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, voornemens ben om biobased
bouwen verder te stimuleren, onder andere door genoemde aanscherping van de landelijke
wettelijke eisen en door een opschalingsplan voor biobased bouwen. Dit plan zal later
dit najaar worden gelanceerd. Daarnaast ga ik ook in op de noodzaak tot standaardisatie
van hetgeen door opdrachtgevers wordt uitgevraagd als het gaat om woningbouw met ambities
voor duurzaamheid die hoger zijn dan de huidige wettelijke eisen. Als deze standaardambitieniveaus
op grote schaal leidend zijn voor projecten, dat kunnen ze in de toekomst de basis
vormen voor aanscherping van wettelijke eisen, omdat een groot deel van de markt zich
dan hier naar verwachting op zal richten en er ervaring mee heeft opgedaan.
Haalbaar, betaalbaar en duurzaam
Samen met marktpartijen, corporaties en medeoverheden sta ik voor de realisatie van
de maatschappelijke opgave 981.000 woningen te bouwen in de periode tot en met 2030
tegen aanvaardbare kosten2. Haalbaar en betaalbaar, en ook toekomstbestendig. Daarom stel ik niet alleen eisen
aan de energieprestatie van nieuwe woningen, maar ook milieuprestatie-eisen. Woningen
dienen niet alleen energiezuinig te zijn in gebruik, maar ook duurzaam gebouwd te
worden. Het erkennen van de noodzaak hiertoe is de laatste jaren toegenomen en de
wettelijke minimumeisen zullen daarom in 2025 scherper worden gesteld en richting
2030 en 2035 stapsgewijs worden aangescherpt. Daarnaast is het nodig de grote lokale
variatie in duurzaamheidsambities meer te uniformeren en daarmee kennis en ervaring
op te doen over welke aanscherpingen nog reëel zijn in de toekomst, gegeven de verduurzaming
van de bouwmaterialenindustrie en het totaalvolume aan duurzamere bouwmaterialen.
De huidige grote verscheidenheid in ambities en lokale wensen belemmert de noodzakelijke
industrialisatie en realisatie van betaalbare woningbouw3.
Dat wil ik doen langs de volgende vier wegen:
I Door een ambitieuze en stapsgewijze verhoging van de landelijke wettelijke eisen
II Door het niet in werking treden van de mogelijkheid om lokaal af te wijken van de
landelijke wettelijke eisen ten aanzien van energieprestatie en milieuprestatie van
gebouwen
III Door het maken van afspraken met belanghebbende partijen om te komen tot standaardisatie
van wat door opdrachtgevers wordt gevraagd als het gaat om woningbouw met ambities
voor duurzaamheid die hoger zijn dan de huidige wettelijke eisen
IV Stimulering van biobased bouwen en het maken van afspraken over duurzaam materiaalgebruik
via een bouwmaterialenakkoord
Deze brief is tot stand gekomen dankzij uitwisseling van kennis en ervaringen van
vele partijen en al die inbreng inspireert en enthousiasmeert. Het besef is er ook
dat voor sommigen de stappen niet ver genoeg gaan en voor anderen op de rand van het
haalbare zitten. In deze brief is de keuze voor het realistische pad toegelicht waarmee
de grote woningbouwopgave op betaalbare en duurzame wijze gerealiseerd kan worden.
I. Ambitieuze en stapsgewijze verhoging van de landelijke wettelijke eisen
Deel 1: Aanscherping en uitbreiding van de milieuprestatie-eis
Ik ben voornemens per 1 januari 2025 de milieuprestatie-eis voor nieuwe woningen en
nieuwe kantoren aan te scherpen, en een milieuprestatie-eis voor gebouwen met andere
gebruiksfuncties te introduceren. Ik zal de concrete wijzigingsvoorstellen hiervoor
in het voorjaar van 2024 bij uw Kamer in Voorhang brengen.
Het voornemen is om deze eisen stapsgewijs periodiek verder aan te scherpen, en over
de mate van aanscherping zo vroegtijdig mogelijk duidelijkheid te geven. Met marktpartijen
zal ik hierover afspraken maken, zodat alle partijen hiermee in komende jaren al ervaring
mee kunnen gaan opdoen. Ik kom hier later in de brief op terug.
Onderbouwing en krachtenveld
Voor de onderbouwing van de prestatie-eisen voor 2025 heb ik laten onderzoeken wat
de technische mogelijkheden hiervoor zijn: welke materialen en technieken zijn hiervoor
beschikbaar en al in ontwikkeling? Vervolgens heb ik de impact ervan op bouwkosten
en woningbouwvolume laten verkennen. De inmiddels afgeronde onderzoeken bied ik uw
Kamer met deze brief aan. Deze bieden voldoende basis om tot een verantwoord voorstel
over de voorgenomen aanscherping in 2025 te komen. Er zijn momenteel nog enkele onderzoeken
in uitvoering en voorzien voor een nadere uitwerking van de eisen in specifieke situaties.
Die noem ik hierna in de brief.
Voor de bespreking van deze onderzoeken heb ik een breed samengestelde klankbordgroep
in het leven geroepen. In deze klankbordgroep zitten belanghebbende partijen uit de
bouwsector, deskundigen uit de bouw en koplopers uit de sector op gebied van duurzaamheid.
Mijn beleidsvoornemens zijn gebaseerd op zowel de onderzoeken als de besprekingen
die hierover in de klankbordgroep zijn gevoerd. Deze brede samenwerking en uitwisseling
van kennis en ervaringen tussen diverse private partijen, brancheorganisaties en Rijksoverheid
is cruciaal. Een woord van dank hiervoor aan alle partijen is dan ook op zijn plaats.
In het algemeen zie ik brede steun voor een ambitieuze aanscherping van de milieuprestatie-eis.
De belanghebbende partijen vragen hierbij wel aandacht voor een aantal aspecten met
betrekking tot de invoering van de aangescherpte eis. Hierna ga ik kort in op de meest
breed gedeelde aspecten.
Alle partijen noemen het belang van een adequaat toezicht en handhaving. Mijn verwachting
is dat met de invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen hier een eerste
stap in de goede richting wordt gegeven.
Ook wordt door de leden van de klankbordgroep aandacht gevraagd voor haalbaarheid
van een milieuprestatie-eis voor gebouwen met een kleine vloeroppervlakte en voor
bijzondere situaties.4 Ik ben voornemens hiervoor aparte eisen te stellen. Onder de kop «Impact milieuprestatie-eisen» ga ik hier nader op in.
Daarnaast vragen partijen aandacht voor het gegeven dat de scherpere milieuprestatie-eis,
mede door de relatie met de energieprestatie van gebouwen, leidt tot groeiende complexiteit
van het ontwerp en bouwproces. Partijen vragen om ondersteuning voor een goede voorbereiding
en kennisontwikkeling in de praktijk. Ik ben gaarne bereid die ondersteuning te bieden
en ben daarover ook in overleg met betrokken partijen.
Eveneens breed gedeeld door de partijen is de behoefte aan een perspectief voor de
verdere toekomst. Hier ga ik onder III nader op in.
Scherpere milieuprestatie-eisen voor nieuwe woningen en nieuwe kantoren
Ik heb laten berekenen dat een milieuprestatie-eis voor nieuwe woningen op 0,5 en
voor nieuwe kantoren op 0,85 gesteld kan worden. Hiermee geef ik invulling aan mijn
toezegging om te onderzoeken of de halvering van de milieuprestatie-eis kan worden
versneld van 2030 naar 2025.5 Deze hoogte van de eisen is berekend met de huidige versie van de Bepalingsmethode.
Ik wil de nieuwe eisen op 1 januari 2025 in werking laten treden. Op 1 januari 2025
zal eveneens een herziening van de Bepalingsmethode voor de berekening van de milieuprestatie
in werking treden, naar aanleiding van een herziening van de methode op Europees niveau.
Daardoor zullen de genoemde getallen waarschijnlijk nog iets wijzigen. Maar dit betekent
geen verlaging van de ambitie voor de reductie van de milieudruk. De hoogte van de
eis met de herziene versie van de Bepalingsmethode blijft gebaseerd op dezelfde referentiewoningen
en materialenpakketten die in de berekeningen met de huidige versie zijn gebruikt.
Onder «Deel 2: Maatregelen voor verdergaande sturing op CO2-reductie» en in bijlage 2 ga ik nader op deze herziening van de Bepalingsmethode
in. De komende periode zal de bouwsector breed worden geïnformeerd over de uitkomsten
van de herziening. De eerste stappen daartoe vinden plaats in de Juridisch Technische
Commissie en daarna het Overlegplatform Bouwregelgeving, die het Ministerie van BZK
organiseert.
Voor woningen en kantoren zijn dit ambitieuze eisen. De nu gepresenteerde rekenresultaten
laten zien dat de door mij genoemde ambities niet in alle situaties eenvoudig zijn
te realiseren, maar wel haalbaar zijn. Later in mijn brief ga ik nader in op specifieke
situaties waarin de eis niet altijd haalbaar zal zijn.
In de praktijk zie ik dat een deel van de partijen zelf nu ook al streeft naar een
milieuprestatie rond 0,5 voor woningen. Ik verwacht dat meer partijen in navolging
van mijn brief zich verder zullen gaan voorbereiden op de scherpere eisen.
Introductie milieuprestatie-eis voor nieuwbouw andere gebruiksfuncties
Ook voor de andere gebruiksfuncties zal per 1 januari 2025 een milieuprestatie-eis
worden geïntroduceerd. Dat vergt maatwerk. De groep andere gebruiksfuncties is zeer
gevarieerd. Ze omvat onder meer de onderwijsfunctie, zorgfunctie, verblijfsfunctie,
winkelfunctie, kantoorfunctie en de industriefunctie.6
Het onderzoek hiernaar en het overleg met belanghebbende partijen hierover is op dit
moment nog in uitvoering. Ik zal de eisen voor deze gebruiksfuncties bewust minder
scherp te stellen dan voor woningen en kantoren. Hiermee geef ik de betrokken partijen
de gelegenheid om komende jaren ervaring op te doen. In de toekomst zal ook deze eis
verder worden aangescherpt. Ik bied mijn voorstel voor deze eisen aan uw Kamer aan
als onderdeel van het concrete wijzigingsvoorstel dat ik in het voorjaar van 2024
bij uw Kamer in Voorhang breng.
Impact milieuprestatie-eisen op woningbouwopgave en bouwkosten
Ik heb de impact van de milieuprestatie-eisen op de woningbouwopgave en de bouwkosten
laten verkennen door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). In deze verkenning
is het EIB uitgegaan van een aanscherping van de milieuprestatie voor nieuwe woningen
naar 0,5.
De algemene conclusie van het EIB is, dat de aanscherping van de eis naar 0,5 voor
nieuwe woningen geen significante negatieve effecten heeft op de woningbouwopgave.
De effecten op de bouw- en realisatiekosten schat het EIB eveneens niet significant,
mede in het licht van de actuele ontwikkelingen van de rente en de gestegen kosten
voor bouwproducten.
Wel geeft het EIB aan dat de realisatie van een milieuprestatie-eis lastig kan zijn
voor kleine grondgebonden woningen, kleine appartementen in woongebouwen met meer
dan 300 woningen en woongebouwen van meer dan 5 woonlagen in combinatie met kleine
woningen. Het EIB schat dat deze woningen 9 tot 18% van het woningbouwvolume betreffen.
Met name woningcorporaties bouwen veel kleinere woningen en appartementen. Om de woningbouwproductie
voor dit segment niet te belemmeren, onderzoek ik de mogelijkheid voor een aangepaste
eis voor woningen in dit segment. In dat onderzoek besteed ik ook aandacht aan situaties
waarbij bijvoorbeeld een uitzonderlijke fundering nodig is en naar specifieke gebruiksaspecten,
naar aanleiding van signalen hierover uit de klankbordgroep. Ik betrek de belanghebbende
partijen in de bouw zoals woningcorporaties, marktpartijen en het Rijksvastgoedbedrijf
hierbij. In bijlage 1 bij deze brief licht ik de resultaten van de verkenning van
het EIB nader toe. In bijlage 2 ga ik kort nader in op het onderzoek naar een aparte
eis voor bijzondere situaties.
Verder proces van implementatie beleidsvoornemens
Op een aantal punten voer ik nog nader onderzoek uit. Dit betreft de volgende onderwerpen:
een aparte eis voor gebouwen waarvoor de milieuprestatie-eis niet haalbaar is, de
praktijktoets voorbereiding invoering milieuprestatie-eisen en de herziening Bepalingsmethode
milieuprestatie. In bijlage 2 bij deze brief licht ik deze nader toe.
Ik zal in het verdere proces van de implementatie ook aandacht besteden aan de relatie
tussen de milieuprestatie-eis en het beleid voor meer zonnepanelen op daken. Zonnepanelen
leveren een grote bijdrage aan de verduurzaming van de energievoorziening, maar leiden
ook tot een opwaartse druk op de milieuprestatiescore. Mijn voornemen is om alleen
de milieu-impact mee te nemen van zonnepanelen die dienen voor de realisatie van de
energieprestatie-eis (BENG-eis) van het betreffende gebouw.
Deel 2: Maatregelen voor verdergaande sturing op CO2-reductie
In mijn brief van 23 december 2022 aan uw Kamer heb ik aangekondigd om, in samenhang
met de milieuprestatie van gebouwen, normering te introduceren voor de CO2-emissie die wordt veroorzaakt door de toepassing van bouwmateriaal.7 Daarbij heb ik ook aangekondigd dat in die eis de CO2 wordt gewaardeerd van de koolstof die is vastgelegd in biobased materialen.8
Ik heb hiervoor als eerste stap een verkenning uit laten voeren. Deze verkenning bied
ik uw Kamer bij deze brief aan. Op basis van de resultaten van de verkenning en de
gesprekken hierover met de klankbordgroep heb ik besloten de sturing op CO2 in twee stappen verder aan te scherpen.
In de eerste stap wordt de milieuprestatie-eis aangescherpt en de weegset in de milieuprestatie-bepalingsmethode
aangepast waardoor CO2-emissie zwaarder gaat meewegen in de uitkomst van de milieuprestatie berekening.
De indicator CO2-emissie bepaalt thans ongeveer 45% in de totale milieuprestatie. Het aandeel van
de CO2-emissie stijgt door de aanpassingen tot ongeveer 60%.9 Dit zal worden gerealiseerd bij de geplande herziening van de Bepalingsmethode dit
najaar. In overleg met de Staatssecretaris van IenW kies ik voor een monetaire weegset
met een CO2-prijs die in overeenstemming is met de klimaatambities van het kabinet. Deze herziene
versie van de Bepalingsmethode en de wettelijke verankering van de nieuwe weegset
treedt net als de scherpere milieuprestatie-eis in werking op 1 januari 2025.
In de tweede stap zal ik op termijn een aparte eis invoeren voor de berekening van de CO2-emissie van gebouwen, over de gehele levenscyclus. Ik sluit hierbij aan op het voornemen
van de Europese Commissie voor een dergelijke verplichting in het kader van de Richtlijn
Energieprestatie van Gebouwen (EPBD IV: Energy Performance of Buildings Directive
IV). In eerste instantie zal dit een verplichting zijn om een berekening uit te voeren,
die wordt opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Voor de invoering
van een Nederlandse CO2-eis zal ik aansluiten op de uitwerking van voorstellen hiervoor van de Europese Commissie.
Daarnaast is er al specifiek nationaal en Europees industriebeleid voor de reductie
van de CO2-emissie voor de bouwmaterialenindustrie (o.a. ETS). In bijlage 3 licht ik dit nader
toe.
Het voornoemde voornemen van de Commissie voor verplichting ten aanzien van de berekening
van de life-cycle Global Warming Potential (GWP) van een gebouw betreft de broeikasgasemissies
veroorzaakt door zowel het energieverbruik als het materiaalgebruik over de hele levensduur
van het gebouw: een zogeheten Whole-Life-Carbon-berekening (WLC-berekening). De verwachting
is dat de Europese Commissie begin 2024 de EPBD IV publiceert. Vanaf dat moment is
duidelijk hoe de Commissie de uitwerking van de WLC-berekening ziet. Op basis daarvan
zal ik de uitwerking hiervan voor Nederland ter hand nemen.
Deze Europese eis beperkt de afwegingsruimte voor de introductie van een Nederlandse
CO2-eis in de bouwregelgeving. Daarnaast kwam ook in de klankbordgroep meermaals aan
de orde dat het risico bestaat dat stapeling van steeds meer duurzaamheidseisen, die
mogelijkerwijs tegengesteld werken, in de uitvoeringspraktijk onwerkbaar wordt.
De Europese bepalingsmethode zal ook bepalen in hoeverre de CO2 te waarderen is van koolstof die is vastgelegd in biobased materialen.
Daarnaast werkt de Europese Commissie in het kader van de herziening van de Europese
Bouwproducten Verordening (CPR) aan een verplichting voor de rapportage van de milieueffecten
van bouwproducten. De wijze van rapporteren sluit aan op de systematiek die wij hiervoor
in Nederland al gebruiken voor de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken.
Dit zal naar mijn verwachting in 2024 van kracht worden.
Mijn verwachting is dat de Europese Commissie als vervolgstap nog voor 2030 binnen
de Europese Bouwproducten Verordening (CPR) en Kaderrichtlijn Ecodesign, een maximum
eis voor «embodied carbon» gaat stellen bij de toelating van een bouwproduct of installatie
op de Europese markt. Gezien de eisen aan de interne Europese markt, maakt dit het
verder niet mogelijk om nationaal aanvullende CO2-eisen te stellen op productniveau, omdat dit gezien wordt als een handelsbelemmering.
In bijlage 3 bij mijn brief licht ik het Europese klimaatbeleid en de herziening van
de Bepalingsmethode nader toe.
II. Niet in werking treden van de mogelijkheid om lokaal af te wijken van de landelijke
wettelijke eisen
In het Programma Woningbouw (Kamerstuk 32 847, nr. 878) geef ik aan dat ik circulair en industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw
te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen.
Van belang daarbij is dat de technische bouwvoorschriften voor woningen in heel Nederland
zoveel mogelijk uniform zijn en op een zo’n hoog mogelijk ambitieniveau, zodat niet
in afzonderlijke gemeenten technische aanpassingen noodzakelijk zijn van de bouwconcepten.
Dit geldt zowel voor de meer traditionele bouwers als voor industriële bouwers. Bij
uniforme bouwvoorschriften kan een producent voor zijn industrieel vervaardigde woningconcept
de maatvoering, productiewijzen en de toe te passen componenten, bouwdelen en materialen
zoveel mogelijk standaardiseren. Die standaardisatie is tevens de basis voor de noodzakelijke
(langjarige) afspraken van de woningproducent met ketenpartners en toeleveranciers.
Dankzij de vergaande standaardisatie binnen het concept krijgt de toekomstige eigenaar
van de geïndustrialiseerd geproduceerde woning diverse ontwerpen en uitvoeringen aangeboden,
zonder dat daar hoge meerkosten aan verbonden zijn. Hierbij wordt automatisch (want
vooraf doorgerekend) voldaan aan de aangescherpte energie- en milieuprestatie-eisen.
Het ontwikkelen van een dergelijk woningconcept, het bouwen van een fabriek en de
verdere ontwikkeling van de technologie daarvoor, vergen zeer omvangrijke investeringen.
Die zijn alleen rendabel als gedurende langere tijd grote aantallen woningen binnen
het vastgestelde concept in een min of meer continue bouwstroom gerealiseerd kunnen
worden. Standaardisatie binnen woningconcepten op basis van uniforme bouwvoorschriften
leidt (op termijn) tot een betere prijs-kwaliteitverhouding, hogere duurzaamheidsprestaties,
een grotere realisatiesnelheid, minder (stikstof)uitstoot op de bouwlocatie, verlaging
faalkosten en lagere inzet van arbeidskrachten.
In 2018 is bij het vaststellen van de regels in het Besluit bouwwerken leefomgeving
(Bbl) de mogelijkheid opgenomen tot aanscherping van de nieuwbouweis voor de energie-
en milieuprestatie van gebouwen, door middel van maatwerkregels door het lokale bevoegde
gezag. Op die manier zou met de invoering van de Omgevingswet meer beleidsruimte voor
de lokale duurzaamheidsambities van de gemeenten voor de gebouwde omgeving worden
gecreëerd. Vóór 2018 gold dat enkel een berekening voor de milieuprestatie van gebouwen
hoefde te worden aangeleverd. Nadien is de eis echter landelijk verder aangescherpt
van 1 naar 0,8. Ook de energieprestatie-eis is nadien verder aangescherpt en aangepast
naar de huidige systematiek voor bijna energieneutrale nieuwbouw van gebouwen (BENG).
Bovendien liggen verdere landelijke aanscherpingen in het verschiet, zoals de aanscherping
onder (I). Zoals aangekondigd in mijn brief van 12 april 2022 ben ik daarom voornemens
deze maatwerkmogelijkheid uit het Bbl te halen10. Hiermee blijft, net als nu, de regelgeving in het Bbl leidend voor het vereiste
minimumniveau van de energie- en milieuprestatie. De beoogde wijziging van het Bbl
is in voorhang geweest in uw Kamer en ligt inmiddels ter advisering voor bij de Raad
van State. De wijziging zal naar verwachting per 1 januari 2024, tegelijk met het
Bbl, in werking treden.
Er wordt op twee manieren gewerkt aan het beperken van de lokale variatie: bovenstaande
in II betreft het niet in werking laten treden van het voornemen om gemeenten de bevoegdheid
te geven om scherpere eisen te stellen ten aanzien van milieu- en energieprestatie
dan in het Bbl als minimumeis is opgenomen. Hieronder in III wordt de route beschreven
voor partijen die samen vrijwillig een hoger duurzaamheidsniveau dan het Bbl willen
en kunnen realiseren. Doel daarbij is te komen tot een stelsel van eenduidig lokaal
uitvragen in Nederland. De daarmee opgedane brede kennis en ervaring maken de beleidsontwikkeling
en nieuwe regelgeving, zoals in het Bbl, in de toekomst onderbouwd mogelijk.
III. Afspraken met belanghebbende partijen om te komen tot standaardisatie van wat
lokaal wordt uitgevraagd op het gebied van duurzame woningbouw
De veelal landelijk opererende bouwers en ontwikkelaars pleiten voor en vragen aan
mij duidelijke lange termijn doelen om gerichter te innoveren en verduurzamen, om
de noodzakelijke industrialisatie en realisatie van betaalbare woningbouw te bereiken.
De huidige grote mate in lokale variatie en wijze van uitvragen door opdrachtgevers
is in dit kader niet efficiënt voor het opschalen van duurzame innovaties, niet efficiënt
voor het versnellen van de woningbouwproductie en niet efficiënt voor het stimuleren
van grootschalige industrialisatie en kostenreductie. Dit is niet goed werkbaar voor
tempo en betaalbaarheid in de woningbouw.
Ik ben daarom in gesprek met de belanghebbende partijen om te komen tot eenduidigheid
van waar opdrachtgevers zich op richten in de verdere verduurzaming van de woningbouw,
in lijn met en in voorbereiding op nationale beleidsdoelen en Europese ontwikkelingen.
Hiermee wordt een duidelijk toekomstbeeld gecreëerd en kunnen alle partijen gezamenlijk
en stapsgewijs toegroeien naar scherpere wettelijke normering in de toekomst. Het
streven daarbij is om ook aan te sluiten bij bestaande initiatieven en ontwikkelingen.
Ik beoog afspraken te maken over een beperkt aantal duurzaamheidsindicatoren ten aanzien
van woningbouw, inclusief omgevingsaspecten, met een duidelijk tijdspad richting 2030
en 2035 en het wenselijke niveau. omgevingsaspecten, met een duidelijk tijdspad richting
2030 en 2035 en het wenselijke niveau. De keuze voor indicatoren zal zich na bewezen
effect en mogelijkheden concreet richten op nieuwe of aanscherping van nationale regelgeving,
mede gebaseerd op Europese ontwikkelingen.
Gezamenlijk werken aan programmatische innovatie
Onderdeel van de afspraken zal ook zijn hoe een meer programmatische samenwerking
vorm te geven, systematisch kennis te delen en ontwikkelingen te monitoren. Hierbij
denk ik aan kennisuitwisseling en systematische kennisopbouw zoals ook bij onder andere
de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen en het Lenteakkoord 2.0 gebeurt, en het
in kaart brengen van belemmeringen en kansen voor duurzaam bouwen.11
Uiteraard blijven de wettelijke vereisten het niveau waarop wordt getoetst en gehandhaafd;
de afspraken over gestandaardiseerde ambities in de uitvragen, vormen een extra stimulans
en blijven vrijwillig voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in de bouw12, die willen innoveren en ervaring op willen doen vooruitlopend op mogelijke verdere
aanscherping van eisen in de toekomst. Deze leerperiode komt ook de kwaliteit van
beleid en regelgeving ten goede. Op die manier kan immers ook in de praktijk gekeken
worden naar de haalbaarheid van voorgenomen aanscherpingen in relatie tot de (aanscherpingen
van) andere eisen in het Bbl zoals op het gebied van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid.
Ik gebruik het najaar van 2023 en de verscheidene bestuurlijke overleggen om samen
tot de precieze invulling van de afspraken te komen.
IV Stimulering van biobased bouwen
Tot slot wil ik ingaan op de voortgang ten aanzien van biobased bouwen. De toepassing
van duurzame13 biogrondstoffen in de bouw is om meerdere redenen belangrijk: het leidt tot CO2-reductie, draagt bij aan het behalen van circulaire doelen (minder verbruik van primaire
niet-hernieuwbare grondstoffen) en het geeft perspectief aan boeren die moeten of
willen extensiveren. De markt voor biobased bouwmaterialen komt echter niet vanzelf
van de grond. Daarom is in de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350, nr. 1) een maatregel opgenomen om de toepassing van biobased bouwmaterialen te versnellen
zowel bij woningen en gebouwen als in de infra-sector.14
Het kabinet heeft, conform de motie van het lid Grinwis c.s.15, bij de voorjaarsbesluitvorming € 200 miljoen uit het Klimaatfonds vrijgemaakt voor
de normering en stimulering van biobased bouwen: € 25 miljoen als toekenning en € 175
miljoen als reservering16 Daarbij is aangegeven dat het budget in ieder geval moet worden ingezet voor (1) het
opzetten van innovatieve productielijnen voor verwerkers van biobased grondstoffen,
(2) de vorming van ketens tussen boeren, verwerkers en bouwers, en (3) het maken van
(biobased) productkaarten voor de Nationale Milieudatabase (NMD).
Op dit moment werk ik met de Minister van LNV en de Staatssecretaris van I&W een opschalingsplan
uit waarin wordt aangegeven welke activiteiten er worden gefinancierd met de € 25
miljoen (fase 1) en € 175 miljoen (fase 2). De focus hierbij ligt op de grootschalige
toepassing van biobased bouwmaterialen gemaakt van vezelgewassen als vlas, hennep,
sorghum en miscanthus. In mijn werkbezoeken in de bouwsector zie ik veel energie om
hiermee aan de slag te gaan. Dat is een mooi uitgangspunt. Met de teelt van vezelgewassen
is in meerdere opzichten veel winst te behalen.
Aanscherping van milieuprestatie-eisen en scherpere sturing op CO2 essentieel
Bij het ontwikkelen van de markt is de in mijn brief aangekondigde normering – aanscherping
en verbreding milieuprestatie-eis en vergaande sturing op CO2 – essentieel. Dit zorgt immers voor zekerheid in de markt en voor stimulering van
de vraag. Daarnaast helpt ook dat we in de subsidieregelingen voor woningeigenaren
(ISDE, SVVE, SVOH17) een financiële bonus opnemen als er biobased isolatiemaatregelen worden toegepast.
Naast deze normering en subsidiëring, wordt de markt voor biobased bouwmaterialen
gestimuleerd via het opzetten van ketens van boeren, verwerkers en bouwers. Zij creëren
zekerheid over de teelt en afname van vezelgewassen door langjarige afspraken te maken.
Op dit moment wordt deze aanpak in het land al in werking gezet met een startsubsidie
die ik heb verstrekt aan de stichting Building Balance. Hiervoor zijn afspraken gemaakt
in 13 regionale ketens en doorbraakprojecten. Deze aanpak zal in het opschalingsplan
verder worden ontwikkeld. Dit plan zal ik later dit najaar aan u doen toekomen.
Bouwmaterialenakkoord
Tot slot wil ik nog melden dat ik met partijen in de bouw afspraken aan het maken
ben18 over hoe de benodigde verduurzaming in de ketens kan worden gerealiseerd en hoe het
Rijk hierin ondersteunt. Dit gaat met name over het stimuleren van de aanbodkant –
de benodigde innovaties in bouwmaterialen en bouwwijzen – om als markt te kunnen voldoen
aan de voorgenomen aangescherpte landelijke eisen.
Deze brief is tot stand gekomen dankzij de constructieve bijdragen van velen en ik
kijk uit naar de gesprekken om te komen tot de afspraken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
BIJLAGE 1: TOELICHTING OP VERKENNING VAN HET ECONOMISCH INSTITUUT VOOR DE BOUW VAN
EEN SCHERPERE MILIEUPRESTATIE-EIS OP VOLUME EN BOUWKOSTEN WONINGBOUW
Volgens het EIB zien bouwers mogelijkheden voor de realisatie van de strengere eis
door aanpassingen in te gebruiken bouwmaterialen en in het ontwerp. De mogelijkheden
die zij hiervoor noemen, is de vervanging van materialen en producten door duurzamere
alternatieven. Daarnaast wordt als mogelijkheid genoemd om met minder materiaalgebruik
te bouwen. Dit kan enerzijds door minder materiaal te gebruiken, anderzijds door efficiënt
om te gaan materiaalgebruik.19 Dit gebeurt natuurlijk binnen de mogelijkheden van de bouwvoorschriften.
De toepassing van duurzamere varianten van bouwmaterialen leidt volgens het EIB tot
een stijging van de bouwkosten. Anderzijds kan minder materiaalgebruik leiden tot
een daling van de bouwkosten.
Het EIB concludeert eveneens dat anders bouwen invloed heeft op zowel de esthetiek
als op de functionele eigenschappen van gebouwen. Het noemt als voorbeeld het achterwege
laten van tuitgevels, luifels en Franse balkons als mogelijk gevolg omdat ze leiden
tot een zwaardere milieu-impact.
Volgens het EIB zal de scherpere eis deels ook leiden tot nauwkeuriger berekenen van
de milieuprestatie-score door beter gebruik te maken van de beschikbare data. Zo zal
naar verwachting meer worden gewerkt met producten met een lage milieubelasting, die
zijn opgenomen in de Nationale Milieudatabase (NMD).
Uit gesprekken die het EIB heeft gevoerd met betrokken partijen, heeft dit geen directe
impact op het bouwvolume en de bouwkosten. Dit nauwkeuriger berekenen van de milieuprestatie
zal niet leiden tot een verbetering van de milieuprestatie; het zal wel leiden tot
een beter inzicht in de werkelijk gerealiseerde milieuprestatie.
Het EIB wijst er op dat het een uitdaging kan zijn om de eis van 0,5 te realiseren
voor kleine grondgebonden woningen, bij appartementengebouwen van meer dan 300 woningen
en bij gebouwen van meer dan vijf woonlagen in combinatie met kleine woningen. De
reden hiervoor is dat voor dergelijke woningen de effecten beperkt zijn van aanpassingen
in de vorm, de bouwwijzen en de materiaalkeuze. Dit betreft naar schatting van het
EIB 9 tot 18% van de nieuwbouw.
Het EIB stelt dat het in de rede ligt om te onderzoeken op welke manier mogelijke
knelpunten kunnen worden weggenomen, bijvoorbeeld door het corrigeren voor vormfactoren
of een afzonderlijke eis voor deze woningtypen. Momenteel laat BZK onderzoeken welke
mogelijkheden hiervoor bestaan.
Het EIB stelt dat de gesproken ontwerpers en bouwers in het algemeen niet negatief
oordelen over een verlaging van de milieuprestatie-eis. De verwachting van het EIB
is dat de verlaging een stimulans zal zijn voor innovatie op het gebied van duurzamere
materialen en producten in de bouw. Dit zal op de langere termijn naar verwachting
bijdragen aan duurzamer bouwen.
Hierbij constateert het EIB wel dat het stelsel voor de milieuprestatie verder zal
moeten worden ontwikkeld. Het noemt hierbij vraagstukken zoals de huidige beperkte
hoeveelheid van milieudata op productniveau, gebrek aan inzicht bij betrokken partijen
over welke gebouwonderdelen wel horen bij de berekening van de milieuprestatie en
welke niet (de zogenoemde demarcatie van de berekening) en de wisselwerking tussen
de milieuprestatie en de energieprestatie van gebouwen. Dergelijke vraagstukken lijken
bij de huidige scherpere eis nog geen directe gevolgen te hebben, maar bij verdere
aanscherping van de milieuprestatie-eis zullen ze een grotere rol spelen in het ontwerpen
en bouwen van woningen.
BZK herkent deze vraagstukken en is ook bezig om deze aan te pakken. Hierbij worden
de partijen uit de bouwsector betrokken.
BIJLAGE 2: NOG LOPENDE ONDERZOEKEN EN PROJECTEN M.B.T. MILIEUPRESTATIE-EIS
Aparte eisen voor bijzondere situaties
Er is een aantal situaties waarin het lastig is om te voldoen aan de eisen van 0,5
voor woningen en 0,85 voor kantoren.
Door zowel belanghebbende partijen als deskundigen en door het EIB in zijn verkenning
naar de impact van de scherpere milieuprestatie-eis, is aandacht gevraagd voor de
hoogte van de eis voor kleine grondgebonden woningen, appartementengebouwen met meer
dan 300 woningen en woongebouwen van meer dan vijf woonlagen in combinatie met kleine
woningen en voor gebouwen die anderszins afwijkend zijn van een gemiddeld gebouw.
Bij anderszins afwijkend gaat het om gebouwen met uitzonderlijke fundering, uitzonderlijke
constructie-eisen en gebouwen die uit de aard van hun gebruik speciale voorzieningen
hebben. Bij dat laatste gaat het bijvoorbeeld om met veel installaties (bijvoorbeeld
zwembad en ziekenhuis) en fabrieksgebouwen met speciale voorzieningen voor machines,
kranen en productie-installaties. Dergelijke gebouwen hebben hierdoor een milieuprestatiescore
per m2 vloeroppervlakte die hoger is dan de eis die is voorgesteld. Voor dergelijke situaties
worden de mogelijkheden onderzocht voor een aparte passende eis.
Praktijktoets voorbereiding invoering milieuprestatie-eisen
Partijen in de klankbordgroep hebben aandacht gevraagd voor een Praktijktoets ten
behoeve van een goede voorbereiding van de invoering van de nieuwe eisen voor de uitvoerende
partijen in de bouw. Daarbij vragen partijen speciaal aandacht voor het midden- en
kleinbedrijf. Een aantal partijen uit de bouw heeft het initiatief genomen om voor
deze voorbereiding een Praktijktoets op te zetten en uit te gaan voeren. Deze Praktijktoets
moet een handelingsperspectief bieden voor de uitvoerende partijen voor het voldoen
aan de nieuwe eisen. Tegelijkertijd zal deze input worden gebruikt in het wetgevingsproces
dat hierna wordt gestart, als het gaat om de MKB-toets.
Aanwijzing herziene versie Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken
Op 1 januari 2025 wordt een herziene versie van de Bepalingsmethode in de bouwregelgeving
aangewezen voor de berekening van de milieuprestatie. Deze is in lijn met de herziening
die is uitgevoerd voor de onderliggende Europese rekenmethode (de zogeheten EN15804).
De aanwijzing van deze herziene versie zal beleidsneutraal worden uitgevoerd.
BIJLAGE 3: TOELICHTING ENKELE MAATREGELEN VERDERGAANDE STURING CO2-EMISSIE
De volgende maatregelen voor verdergaande sturing op de CO2-emissie worden hierna nader toegelicht:
1. Nationaal en Europees klimaatbeleid voor de bouwmaterialenindustrie
2. Herziening van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken
Ad 1 Nationaal en Europees klimaatbeleid voor de bouwmaterialenindustrie
Voor Nederland is het klimaatbeleid uitgewerkt in de Klimaatwet. De Nederlandse bouwmaterialenindustrie
moet verduurzamen en zet stappen daartoe. Fitfor55 betekent dat uiteindelijk deze
industrie schonere producten levert. Over het tempo waarin dat kan, voert mijn collega
van Economische Zaken en Klimaat permanent overleg.
Een aanzienlijk deel van de CO2-emissies (en ook andere milieu impact) vindt plaats buiten Nederland vanwege de internationale
bouwmaterialenmarkt. Andere landen die zich ook hebben gecommitteerd aan het Parijs-Akkoord
sturen al op de versnelde terugdringing van CO2-emissies van hun industrie. Hierop kan vanuit Nederland maar beperkt invloed op worden
uitgeoefend. Nederland heeft bijvoorbeeld geen betekenisvolle cement-, zonnepanelen-
of houtindustrie, terwijl die bouwmaterialen op grote schaal cruciaal zijn voor de
Nederlandse bouwsector. Voor de emissies buiten Nederland zal de aangekondigde Europese
sturing tot de nodige CO2-emissiereductie leiden. Dit betreft de voorgenomen beleidspakketten als het Emission
Trading System (ETS), het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), de Verordening
Bouwproducten en de Taxonomie.20
Het Nederlandse beleid is gericht op een effectieve uitvoering van het nationale en
internationale klimaatbeleid voor de reductie van in CO2-emissie in de bouwmaterialenindustrie. Hierdoor ontstaat druk op zowel de verhoging
van de efficiency van productieprocessen als op het gebruik van meer duurzame energiebronnen
in de bouwmaterialenindustrie en daarmee tot een forse bijdrage aan de CO2-reductie van bouwmaterialen, nationaal en internationaal.
Ad 2 Herziening van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken
De weging van het aandeel van CO2-emissie wordt hoger bij de herziening van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken
(in het kort: Bepalingsmethode). De Bepalingsmethode is een rekenmethode gebaseerd
op de Europese standaard EN15804. Hiermee worden de emissies berekend van een aantal
milieucategorieën over de hele levenscyclus van een bouwwerk, vanaf de winning van
de grondstof tot de afvalverwerking of hergebruik/recycling na de sloop. Deze emissies
worden per bouwwerk berekend en vervolgens gewogen opgeteld tot de integrale milieuprestatie
van een bouwwerk.21 Deze systematiek van rekenen wordt sinds 2013 toegepast in Nederland.
De huidige versie van de Bepalingsmethode wordt herzien om weer uniform te zijn met
de vigerende EN15804.22 De herziene versie van de Bepalingsmethode bevat 19 milieucategorieën; dit is een
uitbreiding van de 11 milieucategorieën in de huidige versie. De 19 milieucategorieën
in de herziene versie van de Bepalingsmethode zijn: Klimaatverandering – totaal, Klimaatverandering
– fossiel, Klimaatverandering – biogeen, Klimaatverandering – landgebruik en verandering
in landgebruik, Ozonlaagaantasting, Verzuring, Vermesting zoetwater, Vermesting zeewater,
Vermesting land, Smogvorming, Uitputting van abiotische grondstoffen mineralen en
metalen, Uitputting van abiotische grondstoffen fossiele brandstoffen, Watergebruik,
Fijnstof emissie, Ioniserende straling, Ecotoxiciteit (zoetwater), Humane toxiciteit
carcinogeen, Humane toxiciteit non-carcinogeen, Landgebruik gerelateerde impact /
bodemkwaliteit.23
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties