Brief regering : Stand van zaken energiebesparing
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 818
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2023
Energie die we niet gebruiken, hoeven we ook niet te produceren, te transporteren,
te betalen of te importeren. Energiebesparing verlaagt dan ook de energierekening,
maakt ons minder afhankelijk van derde landen voor fossiele brandstoffen en spaart
het klimaat. Het is essentieel voor de betaalbaarheid van energie voor burgers, voor
een stabiel ondernemersklimaat voor onze bedrijven en voor een robuuste ontwikkeling
van ons nationaal energiesysteem.1 Gelet op de doelen in de herziene Energie Efficiëntie Richtlijn (EED) is het ook
wenselijk om specifiek te sturen op doelen voor energiebesparing, in aanvulling op
de doelen voor vermindering van CO2-uitstoot. Daarom werkt het kabinet aan het Nationaal Programma Energiebesparing (NPEB).
Het doel is het verminderen van het energiegebruik en het verhogen van de energie-efficiëntie
in de sectoren industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, landbouw en elektriciteit.
Voor het vaststellen van het nationale doel en de sectorale streefwaarden voor energiebesparing
zijn eind dit jaar alle relevante adviezen gereed. Een nieuw kabinet kan op basis
daarvan direct een definitief besluit nemen. In de tussentijd staan we niet stil.
Binnen het NPEB werk ik samen met de collega’s binnen het kabinet alvast door aan
een concrete uitwerking van instrumenten en maatregelen voor overheden, bedrijven
en burgers. Begin volgend jaar informeer ik u over de voortgang.
In deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over enkele
actuele ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing. Allereerst breng ik u op
de hoogte dat ik de aanscherping van de energiebesparingsplicht voor bedrijven en
instellingen heb afgerond. De benodigde regelgeving is gepubliceerd en de aangescherpte
verplichting is per 1 juli 2023 in werking getreden. Als onderdeel hiervan is de erkende
maatregelenlijst (EML) geactualiseerd, de terugverdientijdmethodiek aangepast en is
een onderzoeksplicht voor intensieve energiegebruikers geïntroduceerd. Extra inzet
op toezicht en handhaving en actieve communicatie vanuit de overheid en brancheverenigingen
zal de naleving van de plicht bevorderen. De energiebesparingsplicht is een belangrijk
instrument binnen het NPEB.
Verder informeer ik u over de laatste stand van zaken met betrekking tot de Europese
besluitvorming op het gebied van energie-efficiëntie en over de evaluatie van de energiebesparingsconvenanten
die liepen tot en met 2020. Ik informeer u daarnaast over de invulling van de volgende
moties en toezeggingen:
• Het herijken van de energieprijzen onder de energiebesparingsplicht (motie van de
leden Grinwis en Boucke, Kamerstuk 29 826, nr. 139);
• Het verzoek om omgevingsdiensten via een alternatieve weg eerder toegang te geven
tot energiegebruiksgegevens van bedrijven (motie Kröger en Thijssen, Kamerstuk 33 118, nr. 243);
• Het verzoek om meer in te zetten op energiebesparing in de gebouwde omgeving (motie
van de leden Van Haga en Smolders, Kamerstuk 32 813, nr. 1238);
• Het informeren van de Kamer over het monitoren van de energiebesparingsplicht en besparingsdoelen
(toezegging Begrotingsbehandeling Economische Zaken en Klimaat 22 november 2022, Handelingen
II 2022/23, nr. 25, item 23);
• Het overleggen over energiebesparing bij bedrijven die niet onder de energiebesparingsplicht
vallen (toezegging Commissiedebat Milieuraad 8 maart 2022, Kamerstuk 21 501-08, nr. 862).
Aanscherping energiebesparingsplicht
Bedrijven en instellingen, waaronder ook overheidsinstellingen, met een jaarlijks
energiegebruik vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalent) zijn verplicht alle mogelijke energiebesparende maatregelen met
een terugverdientijd van vijf jaar of minder te treffen. Naast energiebesparende maatregelen
zijn nu ook maatregelen voor de productie van hernieuwbare energie en maatregelen
voor het vervangen van een energiedrager verplicht, mits deze maatregelen de emissie
van CO2 reduceren en een terugverdientijd van vijf jaar of minder hebben. Verder is de doelgroep
uitgebreid naar bedrijven en instellingen die vergunningsplichtig zijn en bedrijven
die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem. Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld
(Kamerstuk 30 196, nr. 801), zijn ook glastuinbouwbedrijven die deelnemen aan het systeem kostenverevening reductie
CO2-emissies onder de aangescherpte verplichting gebracht. De doelgroep is daarmee uitgebreid
met circa 20.000 bedrijfslocaties en er vallen nu circa 105.000 bedrijfslocaties onder
de plicht.
In de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving
wordt door de aanscherping van de energiebesparingsplicht, in combinatie met ander
beleid, een extra CO2-emissiereductie in de dienstensector verwacht van 0,7 tot 1,4 megaton in 2030. In
2030 kan in de dienstensector met de energiebesparingsplicht in totaal 1,5 tot 2,5 megaton
CO2-reductie in 2030 bespaard worden. De KEV 2023 geeft geen inschatting van de extra
CO2-reductie door de aanscherping van de energiebesparingsplicht in andere doelgroepen.
Wel is eerder aan uw Kamer gemeld dat de uitbreiding van de energiebesparingsplicht
naar EU ETS-bedrijven tot een handhaafbaar potentieel van circa 2 megaton CO2-reductie binnen vijf jaar leidt (Kamerstukken 30 196 en 32 813, nr. 766). Ik verken momenteel of het reductiepotentieel van de aangescherpte energiebesparingsplicht
beter in kaart gebracht kan worden.
Samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heb ik de benodigde
wijzigingen in het stelsel van de Omgevingswet grotendeels afgerond.2 Omdat de inwerkingtreding van de Omgevingswet werd uitgesteld naar 1 januari 2024,
heb ik de aanscherping van de energiebesparingsplicht ook opgenomen in het Activiteitenbesluit
milieubeheer en de onderliggende regelgeving aangepast om daarmee de aanscherping
in 2023 in werking te kunnen laten treden.3 De benodigde wijzigingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling
milieubeheer zijn gepubliceerd en de aangescherpte verplichting is per 1 juli 2023
in werking getreden. Bedrijven en instellingen moeten uiterlijk op 1 december 2023
rapporteren over de uitgevoerde en nog uit te voeren maatregelen. Voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zal ik de Omgevingsregeling wijzigen zodat in
deze regeling de relevante verplichtingen uit de Activiteitenregeling milieubeheer
worden overgenomen.4
Actualisatie EML
In het kader van de aanscherping van de energiebesparingsplicht is de Erkende Maatregelenlijst
(EML) ook geactualiseerd. Met de actualisatie zijn maatregelen samengevoegd, opnieuw
geformuleerd, achterhaalde technieken geschrapt en zijn nieuwe technieken toegevoegd.
Zo is voor een deel van de doelgroep het toepassen van een hybride warmtepomp en het
installeren van zonnepanelen opgenomen, dit gekoppeld aan specifieke randvoorwaarden.
Bij het proces van het actualiseren van de EML zijn brancheorganisaties uit diverse
bedrijfssectoren, omgevingsdiensten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het
Interprovinciaal Overleg (IPO) en andere stakeholders betrokken. Voor de glastuinbouwsector
is een separate EML opgesteld, omdat in deze sector gebruik kan worden gemaakt van
een verlaagd belastingtarief op aardgas.
Terugverdientijdmethodiek en vastgestelde energieprijzen
De terugverdientijdmethodiek waarmee bepaald kan worden of een maatregel uitgevoerd
moet worden, is eveneens aangepast en geactualiseerd. In de methodiek zijn de prijzen
vastgelegd waarmee gerekend moet worden. Voor de glastuinbouwsector is vanwege een
verlaagd belastingtarief op aardgas en de veel voorkomende inzet van warmtekrachtkoppeling-installaties een aparte methodiek opgenomen. Conform de motie van de leden
Grinwis en Boucke die de regering verzoekt deze energieprijzen te herijken om aan
te sluiten bij de werkelijke energieprijzen en deze periodiek te herijken (Kamerstuk
29 826, nr. 139), zijn de prijzen geactualiseerd. TNO heeft op basis van de futureprijzen voor de
komende vijf jaar over de te gebruiken energieprijzen geadviseerd en ik heb deze vervolgens
vastgesteld. Deze prijzen worden elke vier jaar herijkt. Dit sluit aan bij de vierjaarlijkse
informatieplichtrapportage en de actualisatie van de EML. Wanneer de vastgestelde
energieprijzen vaker aangepast worden, zullen ook de maatregelen op de EML vaker aangepast
moeten worden. Omdat er tijd verstrijkt tussen het aanvragen van offertes, het uitvoeren
van maatregelen en toezichtsbezoeken kan het vaker aanpassen van de maatregelen en
de vastgelegde energieprijzen voor bedrijven rechtsonzekerheid creëren. Maatregelen
kunnen uiteindelijk niet door het bevoegd gezag afgedwongen worden wanneer de EML
na een eerste toezichtbezoek gewijzigd is. Ook kan het voorkomen dat een bedrijf uiteindelijk
andere maatregelen moet uitvoeren dan waarvoor offertes zijn uitgevraagd, omdat in
de periode tussen het aanvragen van offertes en het treffen van maatregelen, de uit
te voeren maatregelen gewijzigd zijn. Vaker dan eens in de vier jaar herijken is daarom
niet wenselijk.
Onderzoeksplicht voor intensieve energiegebruikers
Met de aanscherping zijn ook intensieve energiegebruikers onder de plicht gebracht.
De EML is onvoldoende dekkend voor deze intensieve energiegebruikers wanneer zij complexe
processen hebben. Voor deze bedrijven, vanaf een energiegebruik dat in enig kalenderjaar
groter is dan 10.000.000 kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgas(equivalent), is daarom een onderzoeksplicht geïntroduceerd. Zij moeten uiterlijk
op 1 december 2023 en daarna elke vier jaar een onderzoek uitvoeren naar alle mogelijke
maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik binnen hun activiteiten en processen.
Een analyse van de basislijst met generieke maatregelen, een isolatiescan en een analyse
van aandrijfsystemen maken deel uit van dit onderzoek. De geïdentificeerde maatregelen
worden opgenomen in een uitvoeringsplan. Het bevoegd gezag kan op basis van het onderzoek
en het beoordeelde uitvoeringsplan toezicht houden op het uitvoeren van de maatregelen.
Omdat deze bedrijven een uitgebreid onderzoek moeten uitvoeren naar hun bedrijfsspecifieke
procesgebonden maatregelen, mogen zij hun eigen energieprijs gebruiken in de berekening
van de terugverdientijd van die maatregelen. Hier zijn in de terugverdientijdmethodiek
randvoorwaarden aan gesteld om zo een gelijk speelveld te garanderen. De maatregelen
die zien op een gebouw of een deel van een gebouw hoeven niet apart onderzocht te
worden. Hiervoor kan de EML en moeten de vastgelegde standaardprijzen gebruikt worden.
Communicatie en monitoring
In juli 2023 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het nieuwe loket
geopend. Bedrijven en instellingen moeten hier uiterlijk op 1 december 2023 hun rapportage
over de (uitgevoerde) maatregelen of onderzoeksplichtrapportage indienen. Bedrijven
en instellingen zijn hierover middels een communicatiecampagne geïnformeerd. Zo heb
ik onder andere brieven gestuurd naar de doelgroep, zijn er radio en sociale media-uitingen
geweest, zijn er bijeenkomsten georganiseerd en is de doelgroep via brancheverenigingen
geïnformeerd. Met circa 54.000 unieke bezoekers in de periode van april 2023 tot augustus
2023, wordt de informatiepagina van RVO over de energiebesparingsplicht goed bezocht.
Bedrijven worden ook door MKB Nederland via de DEB-tool (Duurzaam Energie Besparen
tool) geïnformeerd en gestimuleerd. Als resultaat van de toezegging aan uw Kamer om
te overleggen over energiebesparing bij bedrijven die niet onder de energiebesparingsplicht
vallen richt de DEB-tool zich ook op deze kleingebruikers. Daarnaast geef ik via de
communicatiecampagne Zet Ook De Knop Om alle bedrijven en instellingen, dus ook kleingebruikers,
tips en tools om energie te besparen.
Conform de toezegging om uw Kamer te informeren over de monitoring van de energiebesparingsplicht
meld ik u dat tijdens de eerste ronde van de informatieplicht van juli 2019 tot juli
2023 over 62.600 bedrijfslocaties rapportages zijn ingediend. Dit is circa 70% van
de geschatte totale doelgroep van 90.000 bedrijfslocaties waarover naar verwachting
rapportages hadden moeten worden ingediend. Uit de rapportages bleek dat op 55% van
de bedrijfslocaties tot driekwart van de van toepassing zijnde erkende maatregelen
zijn uitgevoerd. Slechts op circa 2,7% van de bedrijfslocaties is een kwart of minder
van de van toepassing zijnde erkende maatregelen uitgevoerd. Van de toepasselijke
erkende maatregelen is 17,4% nog niet uitgevoerd en 10,6% is gedeeltelijk uitgevoerd.
Er is over circa 70% van het totaal ingeschatte energiegebruik van de doelgroep gerapporteerd.
Energiebesparing in de gebouwde omgeving
Met de aanscherping van de energiebesparingsplicht geef ik ook invulling aan de motie
van de leden Van Haga en Smolders (Kamerstuknummer 32 813, nr. 1238) die verzoekt om meer inzet op energiebesparing in de gebouwde omgeving. Een groot
deel van de bedrijven en instellingen onder de energiebesparingsplicht vallen immers
in deze sector en veel gebouwgebonden maatregelen zijn opgenomen op de EML. Daarnaast
heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer op 16 juni
2023 geïnformeerd over de voortgang van het Programma versnelling Verduurzaming Gebouwde
Omgeving (PGVO) (Kamerstukken 32 847 en 32 813, nr. 1048). Een belangrijk onderdeel van dit programma is de inzet op isolatie van woningen
en de utiliteitssector. Verder zet het kabinet via specifieke instrumenten als de
Label C-verplichting voor kantoren, de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)
en de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed verder in op energiebesparing
in de gebouwde omgeving.
Inzet op versterking toezicht en handhaving
In de informatieplichtronde uit 2019 is niet over alle bedrijfslocaties gerapporteerd
en zijn niet alle van toepassing zijnde maatregelen uitgevoerd. Toezicht en handhaving
is daarom essentieel om achterblijvende bedrijven en instellingen aan te spreken en
een gelijk speelveld te garanderen. Met de aanscherping van de energiebesparingsplicht
verbetert ook de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de plicht. Om het toezicht
te versterken heb ik het zogenoemde basistakenpakket aangepast. Gemeenten en provincies
blijven bevoegd gezag, maar om capaciteit, kennis en middelen te bundelen, wordt toezicht
en handhaving, wanneer dat nog niet gebeurd is, bij de 29 omgevingsdiensten belegd.
Naast de € 19,5 miljoen die sinds 2020 via de ondersteuningsfaciliteit Versterkte
Uitvoering Energiebesparing (VUE) beschikbaar is gesteld voor het inhuren van externe
capaciteit heb ik via een specifieke uitkering ten behoeve van extra ondersteuning
voor toezicht op en handhaving van de energiebesparingsplicht (SPUK THE)5 tot en met 2026 € 56 miljoen beschikbaar gesteld voor omgevingsdiensten om te investeren
in interne capaciteit en kennisbouw op het gebied toezicht op en handhaving van de
energiesparingsplicht. Zoals eerder aangekondigd is ook voor de periode na 2026 structureel
een additionele Rijksbijdrage voorzien (Kamerstuk 30 196, nr. 805).
Dankzij de SPUK THE zijn sinds november 2022 al 60 fte extra aangenomen. Afgelopen
half jaar hebben al meer dan 2500 bedrijfsbezoeken plaatsgevonden. Een coördinatieteam
van omgevingsdiensten draagt bij aan het uniformeren van de toezichtsaanpak. Ook wordt
het opleidingsaanbod vergroot en beter inzichtelijk gemaakt. In opdracht van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat organiseert Rijkswaterstaat opleidingen en periodieke
(digitale) bijeenkomsten. Deze inzet faciliteert kennisopbouw en verbetert de kwaliteit
van toezicht op de energiebesparingsplicht. Ik heb daarnaast deze maand alle colleges
van burgemeester en Wethouders en de colleges van gedeputeerde staten per brief geïnformeerd
over de aanscherping van de plicht, het verduurzamen van hun eigen vastgoed en hun
verantwoordelijkheid op het gebied van toezicht en handhaving als opdrachtgever van
de omgevingsdiensten.
Omgevingsdiensten geven nog wel aan dat ze een onvolledig inzicht hebben in de doelgroep.
Omdat de verplichting gekoppeld is aan gebruiksgrenzen hebben ze behoefte aan de energiegebruiksgegevens
van bedrijven die onder de plicht vallen. Ik heb aangekondigd om de omgevingsdiensten
de bevoegdheid te geven om deze gebruiksgegevens van bedrijven uit de doelgroep onder
de energiebesparingsplicht onder andere bij de netbeheerders op te vragen (Kamerstuk
30 196, nr. 793). De motie van de leden Kröger en Thijssen (Kamerstuk 33 118, nr. 243) roept op om dit via een alternatieve weg sneller mogelijk te maken. Met het amendement
van het lid Kröger (Kamerstuk 35 594, nr. 12) op het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen
op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers
(wetsvoorstel salderingsregeling) is deze motie ingevuld. Wanneer het wetsvoorstel
salderingsregeling door de Eerste Kamer wordt aangenomen en inwerking is getreden,
is de grondslag voor deze gegevensdeling geregeld. Ik werk momenteel met belanghebbenden
de lagere regelgeving uit.
Verhoging terugverdientijd naar zeven jaar en ondersteuning mkb
Zoals gezegd vormt de energiebesparingsplicht een cruciaal onderdeel van het klimaat-
en energiebeleid. Het kabinet heeft daarom aangekondigd om in 2027 de energiebesparingsplicht
nog verder aan te scherpen door de terugverdientijd van vijf jaar te verhogen naar
zeven jaar (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). Bij de uitwerking zal in kaart worden gebracht of het ophogen van de terugverdientijd
een voldoende additioneel CO2-emissiereducerend effect heeft. Bij dit onderzoek zal ik ook verkennen of naast maatregelen
op basis van een terugverdientijd ook direct gestuurd kan worden op het reduceren
van het daadwerkelijke energiegebruik. Verder zal er bij de uitwerking zorg worden
gedragen voor de uitvoerbaarheid van de maatregelen voor bedrijven en instellingen.
Hoewel het hier gaat om rendabele maatregelen die zichzelf terugverdienen, ervaren
verschillende mkb-ondernemers problemen bij het verkrijgen van financiering. Om het
mkb te ondersteunen bij het voldoen aan de verder aangescherpte verplichting worden
verschillende instrumenten verkend. Deze ondersteuning voorziet in de behoefte voor
financiering van deze verplichte energiebesparende maatregelen en moet in 2025 operationeel
zijn. Hiervoor is in de voorjaarsnota onder voorwaarden € 150 miljoen binnen het klimaatfonds
gereserveerd. Definitieve besluitvorming over vrijgave van deze middelen moet nog
plaatsvinden. Ik ben voornemens dit instrument niet alleen toegankelijk te maken voor
mkb-bedrijven waarop de aangescherpte energiebesparingsplicht van toepassing is, maar
ook voor kleinere (minder energie-intensieve) mkb-bedrijven die energiebesparende
maatregelen willen uitvoeren. Naast aandacht voor financiering van maatregelen is
ook € 13,3 miljoen, verspreid over drie jaar, extra uitgetrokken voor toezicht en
handhaving. Dit kan worden ingezet voor extra datagestuurd toezicht. Zowel de verkenning
naar het additioneel CO2-emissiereductie-effect en het financieringsinstrument verwacht ik eind dit jaar afgerond
te hebben. Ik zal uw Kamer dan over de uitkomsten informeren.
Afronding herziening EED
Op 25 juli jl. zijn de onderhandelingen van de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn
(EED) afgerond en inmiddels zijn de definitieve teksten gepubliceerd.6 Zoals uw Kamer is geïnformeerd in de laatste Fit for 55 brief (Kamerstuk 22 112, nr. 3647) is het EU-hoofddoel vastgesteld op 11,7% primaire en finale energiebesparing ten
opzichte van het 2020 EU referentie scenario voor 2030. De komende twee jaar zal ik
de nieuwe regelgeving in nationale wetgeving implementeren. Tegelijkertijd werk ik,
samen met mijn collega’s in het kabinet, binnen het Nationaal Programma Energiebesparing
aan de kosteneffectieve verdeling van het EED-hoofddoel naar streefwaarden per sector (Kamerstukken 31 209 en 32 813, nr. 241).
Evaluatie convenanten MJA3 en MEE
Circa 5000 bedrijfsvestigingen die nu onder de aangescherpte energiebesparingsplicht
vallen, deden tot 2020 mee aan de energiebesparingsconvenanten Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie
3 (MJA3) en de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE). Het
doel van de convenanten was het realiseren van energiebesparing bij bedrijven met
een groot energiegebruik. Deelnemers maakten vierjaarlijks Energie-Efficiëntie Plannen
(EEP’s). De daarin vastgelegde ambities en de overkoepelende doelstellingen van de
convenanten werden jaarlijks gemonitord door RVO. De MJA3-deelnemers bestonden grotendeels
uit bedrijven die niet onder het Europese Emissiehandelssysteem (EU ETS) vielen. Het
gaat hier bijvoorbeeld om bedrijven uit de textielindustrie, financiële dienstverleners
en ICT-sector. Het merendeel van de MEE-deelnemers waren grote industriële bedrijven
die verplicht deelnamen aan het EU ETS. Voorbeelden zijn raffinaderijen en papierfabrieken.
Uw Kamer is in 2021 geïnformeerd over de definitieve resultaten van deze convenanten
(Kamerstuk 30 196, nr. 773). De MJA3-deelnemers hebben de doelen over de hele looptijd, mede door extra inzet
op duurzame energie, ruimschoots gehaald. De MEE kende geen kwantitatieve doelen over
de hele looptijd. Omdat de convenanten geëindigd zijn, heb ik door CE Delft een evaluatie
over de laatste periode 2013 tot en met 2020 laten uitvoeren. De evaluatie vindt u
bij deze Kamerbrief gevoegd.
CE Delft stelt dat een kwantitatief effect van de convenanten op de gerealiseerde
energiebesparing niet te meten is omdat bedrijven die niet deelnamen aan de convenanten
niet als referentiegroep gemonitord zijn. CE Delft constateert dat er wel een indicatie
is van een additioneel effect van de convenanten en dat zowel voor de MEE (kwalitatief)
als MJA3 (kwantitatief) is voldaan aan de gemaakte afspraken. Op basis van de evaluatie
stelt het bureau daarnaast dat het effect van een convenant groter lijkt te zijn geweest
bij de MJA3-bedrijven dan de MEE-bedrijven. Een mogelijke verklaring is de prikkel
voor energie-efficiëntie die voor deze laatste groep toenam als gevolg van de stijgende
CO2-prijzen. CE Delft beoordeelt de kosten voor het convenant als doelmatig en wijst
op de hogere besparing en lagere kosten in de periode na 2013 dan in de periode daarvoor.
Bedrijven en brancheverenigingen kijken met name over de periode tot 2018 positief
terug op de convenanten. Na 2018, richting het einde van de convenanten, hebben bedrijven
ervaren dat de aandacht verschoof van ondersteuning voor bedrijven in het kader van
het convenant naar het behalen van de doelen en handhaving. Uit de evaluatie blijkt
verder dat er grote verschillen lijken te zijn geweest in de manier waarop de verschillende
bevoegde gezagen tijdens de convenanten het toezicht vormgaven en hun rol interpreteerden.
CE Delft doet daarom de aanbeveling om de rol van het bevoegd gezag bij energiebesparingsbeleid
te verduidelijken en het kennisniveau te verhogen. Deze aanbeveling is reeds meegenomen
bij de aanscherping van de energiebesparingsplicht.
CE Delft concludeert dat de convenanten meer urgentie gecreëerd hebben bij bedrijven
om aan energiebesparing te werken. Daarmee hebben ze hun functie vervuld. De convenanten
hadden wel een vrijblijvend karakter. Door de sterk oplopende prijsprikkel in het
kader van het EU ETS, gerichte tariefprikkels vanuit de energiebelasting en de aangescherpte
energiebesparingsplicht, zouden nieuwe convenanten nu slechts een beperkte toegevoegde
waarde hebben. Daarom doet CE Delft de aanbeveling om geen vervolg te geven aan de
convenanten zoals die vorm hadden tot en met 2020. CE Delft doet daarnaast de aanbeveling
om een platform voor kennisdeling op te zetten en meer aandacht voor keteneffecten
in energiebesparingsbeleid te hebben. Deze conclusies worden meegenomen bij de uitwerking
van het Nationaal Programma Energiebesparing.
Tot slot
Voor huishoudens, bedrijven en instellingen is een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam
energiesysteem essentieel. De komende periode blijf ik mij hiervoor dan ook inzetten.
Met deze extra inzet op energiebesparing en met het meenemen van geleerde lessen uit
de convenanten brengen we de klimaat- en energiedoelstellingen dichterbij.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie