Brief regering : Stand van zaken rondom verschillende moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming, waaronder over waterkwaliteit, goedkeuring, toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen in mest
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 633
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2023
Hierbij informeer ik uw Kamer mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) over de stand van zaken rondom verschillende moties en toezeggingen op het
gebied van gewasbescherming, waaronder over waterkwaliteit, goedkeuring, toelating
en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen
in mest. Ook informeer ik u over de voortgang van het project handhavingsinstrumentarium
Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (Zpw) en de Landbouwkwaliteitswet (Lkw). Hiermee geef
ik invulling aan de volgende moties en toezeggingen:
– Toezegging uit de brief van oktober over afspraken uit het coalitieakkoord (Bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) met betrekking tot water (Kamerstuk 27 858, nr. 583);
– De motie van de leden Bromet en Thijssen over het beperken van het gebruik van bestrijdingsmiddelen
daar waar deze middelen een bijdrage leveren aan een slechte waterkwaliteit (Kamerstuk
22 112, nr. 3509);
– De gewijzigde motie van het lid Vestering c.s. verzoekt de
– regering het gebruik van middelen op basis van deze giftige niet-toetsbare
– stoffen te verbieden (Kamerstuk 27 858, nr. 597);
– Toezeggingen aan lid Tjeerd de Groot door de Minister voor Natuur en Stikstof en de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de voortgang van de uitvoering
van zijn motie over het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden
Kamerstuk 27 858, nr. 587;
– De motie van lid Grinwis c.s. over het stimuleren van het delen van gegevens van de
waterkwaliteit (Kamerstuk 32 627, nr. 57);
– Toezegging aan het lid Boswijk over duidelijkheid verschaffen over wanneer bepaalde
chemische gewasbeschermingsmiddelen niet meer toegelaten zijn, wanneer de vervangers
beschikbaar zijn en wat de betekenis daarvan is;
– De gewijzigde motie van de leden Tjeerd de Groot en Bromet
– over het gebruik van alternatieven voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen
voor het doodspuiten van
– grasland, groenbemesters en vanggewassen (Kamerstuk 27 858, nr. 599)
– Toezegging aan het lid Bromet over het doen van onderzoek naar heffingen op het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1518);
– Toezeggingen over het onderzoek naar de gehaltes werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen
in koeienvlaaien (Kamerstuk 27 858, nrs. 523 en 604);
– Ook geef ik u voor de volgende motie de stand van zaken:
– De motie van het lid Van der Plas over het maken van een trendanalyse van het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 614).
1. Bescherming waterkwaliteit
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat (IenW) hebben een aanpak op hoofdlijnen opgesteld om
invulling te geven aan de passage in het coalitieakkoord «We stemmen de normen voor
het gebruik van middelen af op de Kaderrichtlijn Water (KRW).».
Deze aanpak op hoofdlijnen zal ook gebruikt worden voor het KRW-Impulsprogramma, waarover
de Minister van IenW uw Kamer recent heeft geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3509, Kamerstuk 27 625, nr. 632). Dit impulsprogramma heeft tot doel om met een versterkte inzet op het uitvoeren
van de benodigde verbeteracties voor de waterkwaliteit te voldoen aan de doelen van
de KRW in 2027. Een actueel beeld van het doelbereik en eventueel aanvullend handelingsperspectief
volgt uit de tussenevaluatie KRW die in 2024 wordt opgeleverd. De inzet van het kabinet
is gericht op het realiseren van de doelen van de KRW voor alle chemische stoffen,
dus ook voor biociden, medicijnresten en gewasbeschermingsmiddelen. Voor de specifieke
aanpak van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen, die de KRW-normen overschrijden,
zullen mijn collega van IenW en ik (op basis van de www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl met monitoringsgegevens van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater) in
beeld brengen welke gebieden, welke teelten en welke gewasbeschermingsmiddelen KRW-normoverschrijdingen
laten zien. Op basis van deze informatie zullen wij samen met de overige betrokken
overheden en de betrokken sectoren bespreken hoe deze normoverschrijdingen doelgericht
gereduceerd kunnen worden.
Hierbij moeten we ons realiseren dat er sprake is van meerdere normen voor het beooordelen
van de kwaliteit van het oppervlaktewater, te weten de toelatingsnormen volgens de
Verordening (EG) 1107/2009 en de ecologische waterkwaliteitsnormen volgens de KRW.
Deze normen verschillen vaak. Aan de Europese Commissie zijn – zoals u weet – vragen
voorgelegd hoe de te volgen procedure is bij de toepassing van artikel 44 van Verordening
(EG) 1107/2009 voor middelen op basis van stoffen die a) niet toetsbaar zijn in oppervlaktewater
(zie passage niet-toetsbare stoffen) en b) stoffen die de KRW-normen overschrijden.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is
tegelijkertijd op mijn verzoek bezig met het opstellen van een advies of en zo ja
hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden
met de normen voor de KRW. Mijn collega van IenW en ik zullen op basis van het advies
van het Ctgb en de reactie van de Europese Commissie besluiten of en zo ja welke vervolgstappen
nodig zijn.
In mijn brief van 5 oktober 2022 heb ik u toegezegd om uw Kamer over de voortgang
van deze aanpak te informeren (Kamerstuk 27 858, nr. 583). De aanpak op hoofdlijnen heeft tot een inventarisatie geleid van lopende generieke
en gebiedsgerichte trajecten. Er lopen verschillende trajecten, zoals het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030, het deltaplan agrarisch waterbeheer, de gebiedsgerichte
projecten van de waterschappen, het opstellen van emissiereductieplannen, toolbox
emissiebeperking. In deze trajecten wordt al invulling gegeven aan de motie van de
leden Bromet en Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 599), namelijk om overal daar waar gewasbeschermingsmiddelen nu nog KRW-normen of het
drinkwatercriterium overschrijden, het gebruik ervan zo aan te passen dat normoverschrijdingen
afnemen tot nul in 2027. Hieronder zal ik de verschillende trajecten verder toelichten.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om een integraal systeem voor het
aanhouden van bufferstroken op landbouwgrond op te nemen in regelgeving, waarbij dezelfde
breedte van toepassing is voor mest, gewasbescherming en GLB (Kamerstuk 33 037, nr. 484). Het traject om te komen tot deze harmonisatie loopt en leidt tot een wijziging
van het Besluit activiteiten leefomgeving (Omgevingswet). Ook voor andere acties die
zijn opgenomen in het «plan van aanpak emissiereductie gewasbescherming open teelten»,
dat integraal deel uit maakt van het Uitvoeringsprogramma, wordt een aanpassing van
het Besluit activiteiten leefomgeving nagestreefd. Dat betreft in elk geval de verplichting
om vóór 1 januari 2025 een gesloten vulsysteem te gebruiken en het verhogen van het
verminderen van drift bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen naar tenminste
95%. Beoordeeld wordt of de huidige beschikbare spuittechnieken nog voldoen aan de
verplichting van BBT (best beschikbare techniek). Hierbij zal specifiek aandacht zijn
voor verantwoording van het voor driftreductie cruciale correcte gebruik van de hoogstaande
technieken, zodat adequaat toezicht op naleving kan plaatsvinden. Daarnaast wordt
overwogen of het in aansluiting op lopende initiatieven functioneel is om voor het
reduceren van emissies van erven, spoelplaatsen en percelen aanvullende voorschriften
in het Besluit activiteiten leefomgeving op te nemen.
Er is recent een rapport verschenen getiteld «Beperken en voorkomen (bodem)lekkages
glastuinbouw»1. Dit rapport leidt tot het inzicht dat er sprake is van lekstromen uit de glastuinbouw
naar het grond- en oppervlaktewater en daarmee met emissies van gewasbeschermingsmiddelen.
Daarnaast geeft het rapport aan welke praktische maatregelen tuinders kunnen nemen
om deze lekstromen aan te pakken. Ik verwacht dat de sector dit oppakt. Inmiddels
hebben de Ministeries van IenW en van LNV een aanpak besproken om deze lekstromen
verder te beperken en te voorkomen. De inzet is om expertise van handhavers van waterschappen
en omgevingsdiensten te vergroten om toezicht en handhaving effectiever te maken.
Daarnaast is, in lijn met de aanbeveling van de onderzoekers, een gesprek gestart
met het Ctgb over de uitkomst van dit onderzoek. De Minister van IenW en ik zullen
uw Kamer hierover nader informeren.
Toezicht/handhaving
Ik hecht aan een goede naleving van de huidige wet- en regelgeving. Deze naleving
kan onder meer op het gebied van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen worden
verbeterd. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is een meerjarig traject
gestart om toezichts- en handhavingsinstrumenten te ontwikkelen, zodat deze zich richten
op de grootste risico’s. Waar nodig wordt gekeken naar het inzetten andere (bestuursrechtelijke)
maatregelen (strenger straffen), andere vormen van toezicht of voorlichting om het
kennisniveau van telers te verhogen. Hierbij worden alle relevante stakeholders betrokken,
waaronder medehandhavers. Zo hebben waterschappen en omgevingsdiensten eveneens een
bevoegdheid voor de handhaving rondom gewasbeschermingsmiddelen. Het is belangrijk
dat alle toezichthouders goed onderling afstemmen en samenwerken. Samen met de Minister
van IenW zal ik met de gezamenlijke toezichthouders in overleg treden om de aanpak
van toezicht en handhaving te optimaliseren.
Niet-toetsbare stoffen
De motie van het lid Vestering over het verbieden van het gebruik van middelen op
basis van niet toetsbare stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 597) wordt langs drie lijnen opgepakt:
1) Aan de Europese Commissie zijn vragen voorgelegd hoe de te volgen procedure is bij
de toepassing van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor middelen op basis
van stoffen die onvoldoende toetsbaar zijn. Ik heb helaas nog geen reactie van de
Commissie mogen ontvangen. Ik heb de urgentie van het krijgen van deze reactie recent
nog onder de aandacht gebracht van de Commissie en zal dit blijven doen;
2) Parallel blijf ik werken aan het verkennen van de mogelijkheden die er zijn om de
effecten van niet-toetsbare stoffen structureel in kaart te brengen. Als door verbetering
van analysemethoden normoverschrijdingen van werkzame stoffen in oppervlaktewater
wel betrouwbaar kunnen worden vastgesteld, dan hoeft het gebruik immers niet categorisch
te worden verboden. Deze verkenning zal plaatsvinden in aansluiting op het rapport
van Deltares getiteld «Niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen»2. Hierbij zal ik onder andere kijken naar beschikbaarheid en betaalbaarheid van methoden
voor analyses in oppervlaktewater, de mogelijkheden van het toepassen van passieve
sampling om de aanwezigheid van chemische stoffen in oppervlaktewater aan te kunnen
tonen3 en zal ik relevante partijen betrekken. Het jaarlijkse monitoringsatelier van de
Unie van Waterschappen over het Landelijk Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen landbouw
vindt eind deze maand plaats Daarnaast voert het RIVM in opdracht van IenW een studie
uit naar de synthetische pyrethroïden en waterbeheer over de bronnen, de blootstellingswegen
en effecten van, deze tevens niet-toetsbare stoffen. Dit onderzoek is dit najaar gereed.
3) De NVWA voert een inventarisatie uit van beschikbare alternatieven – zowel niet-chemisch
als chemisch – voor toepassingen van de werkzame stoffen deltamethrin, esfenvaleraat
en lambda-cyhalothrin die door de EC als «candidates for substitution» zijn aangemerkt.
De NVWA rondt deze inventarisatie in september af.
Mijn streven is u voor het geplande commissiedebat van 10 oktober 2023 hierover nader
informeren.
Juridische verkenning grondwaterbeschermingsgebieden
De Minister voor Natuur en Stikstof en ik hebben toegezegd om uw Kamer vóór het zomerreces
nader te informeren over de analyse van de mogelijkheden voor en gevolgen van de motie
van het lid Tjeerd de Groot (D66) die de regering vraagt om het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587). Hiervoor is een juridische analyse uitgevoerd samen met IenW, provincies, VEWIN
en LTO (Kamerstuk 27 858, nr. 605). Hierin is de mogelijkheid bekeken van een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen
(dat wil zeggen gewasbeschermingsmiddelen én biociden) in grondwaterbeschermingsgebieden.
Deze analyse heeft het volgende inzicht opgeleverd.
Artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen staat al toe
dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in specifieke gebieden wordt verboden.
Dit artikel biedt, in samenhang met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb),
een aanknopingspunt voor het instellen van een algemeen verbod op het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen in alle grondwaterbeschermingsgebieden. Wel geldt dat een
dergelijk verbod, wil het juridisch houdbaar zijn, 1) geschikt moet zijn om het doel
te bereiken, 2) noodzakelijk moet zijn en 3) evenredig (er kan niet met een minder
vergaande maatregel worden volstaan) moet zijn.
Ik heb u al gemeld dat de provincie het bevoegde gezag is voor de bescherming van
grondwater (Kamerstuk 27 858, nr. 617). Zij legt daarvoor maatregelen vast in een provinciale milieuverordening en kan
dat dus nu al. Deze bevoegdheid sluit aan bij het zogeheten subsidiariteitsbeginsel
in het omgevingsrecht. Dit houdt in dat taken en bevoegdheden zo veel mogelijk op
decentraal niveau worden belegd. Vanwege deze bevoegdheidsverdeling ligt het niet
voor de hand om op rijksniveau regels te stellen over onderwerpen die tot de bevoegdheid
van een decentrale overheid behoren, zoals de bescherming van grondwater. Dit kan
anders zijn als (tevens) sprake is van nationale belangen alsmede taken, bevoegdheden
of verplichtingen van het Rijk en die belangen, taken, bevoegdheden of verplichtingen
niet op een doelmatige of doeltreffende wijze op provinciaal (of gemeentelijk) niveau
kunnen worden behartigd (zie ook artikel 2.3, derde lid, van de Omgevingswet). Hierover
loopt het gesprek met de betrokken partijen.
Om te kunnen bepalen of aan de eisen van een verbod op rijksniveau kan worden voldaan
(geschikt, noodzakelijk, evenredig) is informatie nodig uit de verkenning naar de
mogelijke consequenties van een dergelijk verbod. Ik heb Wageningen University & Research
(WUR) gevraagd om deze verkenning uit te voeren. Deze moet onder meer zicht geven
op het effect van huidige provinciale maatregelen en de impact van (een verbod op)
het gebruik van bestrijdingsmiddelen (zowel professioneel als particulier, binnen
en buiten de landbouw) en landgebruik in de verschillende gebieden.
Deze externe analyse is nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, die juridisch
houdbaar is. De uitkomsten van deze verkenning verwacht ik in het voorjaar 2024. Door
de huidige werkvoorraad bij de WUR is zij niet in staat de resultaten eerder op te
leveren. Uw Kamer wordt geïnformeerd zodra de uitkomsten van deze verkenning gereed
en besproken zijn met belanghebbende partijen, namelijk IPO, Vewin en LTO.
Gegevens waterkwaliteit
De motie van het lid Grinwis c.s. verzoekt de regering om waterschappen te stimuleren
de snelheid en frequentie van het delen van gegevens te verhogen tot ieder kwartaal
en bij metingen van meer dan vijf keer de norm deze direct aan de land- en tuinbouwsector
te rapporteren, zodat de betreffende bedrijven adequaat kunnen ingrijpen (Kamerstuk
32 627, nr. 57). Naar aanleiding daarvan informeer ik uw Kamer over de uitkomst van het contact
dat er is geweest met de Unie van Waterschappen (hierna: Unie).
Het uitgangspunt voor de Unie en mij is het realiseren van de doelen van de KRW, namelijk
het terugdringen van het aantal overschrijdingen van de waterkwaliteitnormen in het
oppervlaktewater door gewasbeschermingsmiddelen tot nul in 2027. Om deze doelen te
realiseren worden er verschillende instrumenten ingezet. Eén van deze instrumenten
is het monitoren van de waterkwaliteit en het rapporteren over de uitkomst daarvan.
Het proces van gegevens verzamelen, valideren van de gegevens, rapport maken, goedkeuring
en publicatie kost tijd. De rapportage gebeurt via de bestrijdingsmiddelenatlas4, die agrariërs, loonwerkers, producenten en distributeurs van gewasbeschermingsmiddelen,
agrarische adviseurs en waterbeheerders inzicht biedt waar de waterkwaliteitsnormen
van gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater nog worden overschreden. Dit is
de basis voor de inzet in gebiedsgerichte projecten, waar het accent ligt bij de zogenaamde
«hotspots» ofwel gebieden waarin zich de grootste problemen voordoen met de waterkwaliteit.
Er lopen in een groot aantal waterschappen gebiedsgerichte projecten, die plaatsvinden
met verschillende betrokken partijen in het gebied, waaronder de brancheorganisatie
en de agrarische ondernemers. Deze gebiedsgerichte projecten zijn erop gericht inzicht
te krijgen in het aantal overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen in zo’n gebied,
om vervolgens gezamenlijk vast te stellen waardoor deze veroorzaakt worden en op basis
van deze analyse gericht aan de slag te gaan om het aantal overschrijdingen terug
te dringen.
Eén van de onderdelen daarbij is het bespreken van de monitoringsgegevens (in ondernemersbijeenkomsten
of bij individuele ondernemers). Dit draagt bij aan bewustwording van de (invloed
op de) waterkwaliteit en het besef van mogelijke maatregelen die een agrarische ondernemer
kan treffen in zijn bedrijfsvoering om ervoor te zorgen dat er geen emissies plaatsvinden.
Deze trajecten verlopen naar tevredenheid van alle betrokken partijen. In het kader
van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 554) wordt hier daarom met betrokken partijen vervolg aan gegeven. Met de waterschappen
en de georganiseerde land- en tuinbouw wordt besproken hoe conform de motie van het
lid Grinwis c.s. monitoringsresultaten sneller naar agrarische ondernemers en loonwerkers
kunnen worden teruggekoppeld, zodat daarmee beter wordt aangesloten op hun actuele
geheugen en ze direct actie kunnen ondernemen om de waterkwaliteit te verbeteren.
Afspraak is om dit najaar met medewerkers van waterschappen, de georganiseerde land-
en tuinbouw en Croplife NL de al opgedane ervaringen uit te wisselen en op basis daarvan
vervolgafspraken te maken. Uit de projecten is gebleken dat dit belangrijk is om beter
te kunnen vaststellen, waardoor emissies en daar uit voortvloeiende normoverschrijdingen
veroorzaakt worden.
2. Goedkeuring en toelating
Goedkeuring van werkzame stoffen en toelating van gewasbeschermingsmiddelen
Ik heb uw Kamer in het tweeminutendebat »stand van zaken rondom moties en toezeggingen
op het terrein van gewasbescherming» op 19 april jl. (Handelingen II 2022/23, nr.
76, item 5) toegezegd duidelijkheid te verschaffen over het moment waarop chemische middelen
eruit gaan, wanneer de vervangers er zijn en wat de betekenis daarvan is.
Verordening (EG) 1107/2009 maakt onderscheid tussen de goedkeuring van een werkzame
stof en de toelating van een gewasbeschermingsmiddel tot de Nederlandse markt. Hieronder
wordt ingegaan op de verschillende processen.
Nieuwe werkzame stof
Het proces van de goedkeuring van een nieuwe werkzame stof op Europees niveau duurt
ongeveer 3 jaar vanaf het moment van het indienen van een aanvraag. De EU pesticides
database5 bevat informatie over de stoffen, waarvan de beoordeling loopt. Deze stoffen hebben
de status «pending».
Een nieuwe werkzame stof kan voor een periode van ten hoogste 10 jaar worden goedgekeurd.
Als het een werkzame stof betreft die in aanmerking komt om te worden vervangen bedraagt
de goedkeuring ten hoogste 7 jaar. Als een nieuwe werkzame stof is goedgekeurd, dan
kan een aanvraag worden ingediend voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
op basis van deze werkzame stof. De beoordeling van een gewasbeschermingsmiddel duurt
ongeveer 1 jaar als het gaat om een laag-risicomiddel en ongeveer 2 jaar als het gaat
om een ander middel. De toelatingendatabank van het Ctgb bevat informatie over toegelaten
middelen, toegelaten middelen binnen de respijttermijn en vervallen middelen6.
Bestaande werkzame stof
De goedkeuring van een werkzame stof kan worden verlengd met een periode van ten hoogste
15 jaar. Voor werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen geldt
een periode van 7 jaar. Het proces van de hernieuwde goedkeuring van een werkzame
stof op Europees niveau start ongeveer 3 jaar voor de expiratiedatum (zie EU pesticides
database). De toelatinghouder informeert de Europese Commissie of er een dossier zal
worden ingediend voor een hernieuwde goedkeuring. Als er geen dossier wordt ingediend,
dan vervalt de goedkeuring van de werkzame stof (eventueel na het aanhouden van een
respijttermijn). Als er wel een dossier wordt ingediend, dan wordt dit dossier beoordeeld.
De uitkomst van de beoordeling kan zijn dat de stof niet hernieuwd wordt goedgekeurd
eventueel met het aanhouden van een respijttermijn (dit is de termijn waarbinnen het
middel nog mag worden verkocht en voorraden opgebruikt) of dat een stof wel hernieuwd
wordt goedgekeurd. Deze stoffen hebben respectievelijk de status «not approved» en
«approved».
Als de goedkeuring van een werkzame stof vervalt, dan vervalt automatisch (eventueel
na het aanhouden van een respijttermijn) de toelating van alle gewasbeschermingsmiddelen
op basis van deze werkzame stof. Als de goedkeuring van een werkzame stof wordt hernieuwd,
dan volgt een herbeoordeling van alle toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis
van deze werkzame stof. Deze herbeoordeling duurt ongeveer 1 jaar.
Andere vormen van toelating
Het is mogelijk om een aanvraag in te dienen voor
• een wederzijdse erkenning van een gewasbeschermingsmiddel dat al is toegelaten in
een andere lidstaat. De beoordeling hiervan duurt ongeveer vier maanden.
• een uitbreiding van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel met een kleine toepassing;
de zogenaamde NLKUG. De beoordeling hiervan duurt, afhankelijk van de complexiteit,
ongeveer 4 maanden tot ruim een jaar.
• een vrijstelling voor een landbouwkundige noodsituatie bij de Minister van LNV. De
beoordeling hiervan duurt ten hoogste drie maanden.
Proces
Ik heb hierboven het proces beschreven van de goedkeuring van een werkzame stof en
de toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Er lopen in de Europese Unie vele aanvragen
voor de (hernieuwde) goedkeuring van werkzame stoffen tegelijkertijd. Dit geldt ook
voor de (hernieuwde) toelating van gewasbeschermingsmiddelen in de lidstaten. Het
is daardoor niet mogelijk om een inschatting te maken van de tijdsduur tussen het
vervallen van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel en de beschikbaarheid van
een alternatief gewasbeschermingsmiddel. Zo’n alternatief komt er overigens alleen
als een toelatinghouder daartoe een aanvraag indient.
De doorlooptijden, die hierboven staan, zijn de wettelijke doorlooptijden (behalve
de NLKUG-procedure). Uw Kamer is verschillende keren geïnformeerd over het feit dat
het helaas niet altijd mogelijk is om deze wettelijke doorlooptijden te realiseren.
De redenen hiervoor zijn: het toenemen van de complexiteit van de dossiers en het
tekort aan beoordelingscapaciteit in de Europese Unie.
Nederlandse inzet
De Nederlandse inzet richt zich op het efficiënter maken van het goedkeurings- en
toelatingsproces van laagrisicostoffen en -middelen en daarmee op het verkorten van
deze processen. Zo zijn de nieuwe EU-datavereisten voor micro-organismen recent van
kracht geworden, mede dankzij inzet van het Ctgb. Voor het versnellen van het afhandelen
van aanvragen van middelen die bijdragen aan verduurzaming van het middelenpakket
wordt een apart loket ingericht bij het Ctgb. Ook kunnen sommige aanvragen van laag-risicomiddelen
administratief worden afgehandeld en worden voor andere aanvragen van laag-risicomiddelen
efficiëntere procedures ingericht.
3. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Alternatieven glyfosaat
Uw Kamer is op 14 april jl. geïnformeerd over acties die in gang zijn gezet die bijdragen
aan het gebruik van alternatieven voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen
voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen. Ik informeer uw
Kamer bij deze over de voortgang van enkele van deze acties:
• De eerste openstelling van de subsidieregeling geïntegreerde gewasbescherming is per
1 september jl. Hierin wordt de mogelijkheid geboden om te investeren in niet-chemische
alternatieven voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen in groenbemesters
en vanggewasssen (Kamerstuk 27 858, nr. 611);
• LTO Nederland en Brancheorganisatie Akkerbouw hebben mij inmiddels laten weten dat
het stellen van voorschriften voor alternatieven in de vorm van bijvoorbeeld certificering
voor de drie hierboven genoemde toepassingen voor meerdere sectoren niet uitvoerbaar
en controleerbaar is. Dit laat echter onverlet dat beide organisaties constructief
en actief blijven om het gebruik van alternatieven voor glyfosaathoudende middelen
– daar waar ze beschikbaar en praktijkrijp zijn – te promoten bij telers, melkveehouders,
loonwerkers en adviseurs. Tevens blijven beide organisaties meedenken en -werken aan
verdere reductie van gebruik van glyfosaathoudende middelen – daar waar alternatieven
nog niet beschikbaar en praktijkrijp zijn – door beperken van dit gebruik (denk aan
aangepaste doseringen, precisie- of plaatsspecifieke toepassingen) en/of gebruik van
alternatieve herbiciden of mechanische methoden.
Nu de sector geen mogelijkheden ziet, zal ik mij beraden op de uitvoering van de gewijzigde
motie van de leden Tjeerd de Groot en Bromet over het gebruik van alternatieven voor
het toepassen van glyfosaathoudende middelen voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters
en vanggewassen (Kamerstuk 27 858, nr. 599). Deze motie betrek ik bij de ontwikkelingen rond de hernieuwing van de Europese
goedkeuring van glyfosaat en de aangenomen motie van de leden Vestering en Bromet
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570).
Beprijzen gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Ik heb uw Kamer toegezegd een onderzoek te zullen doen naar de optie van heffingen
op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Ecorys en
zal naar verwachting in de loop van september worden afgerond. Ik zal u voor het geplande
commissiedebat van 10 oktober 2023 hierover nader informeren.
Trendanalyse gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Uw Kamer heeft mij verzocht aan te geven hoe ik de motie van het lid Van der Plas
(BBB) zal uitvoeren. Deze verzoekt de regering een trendanalyse te maken van zowel
het totale gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen uitgesplitst naar de groepen synthetisch
en biologisch of laagrisicomiddel, als het gebruik per hectare per toegepast middel,
uitgesplitst naar deze twee soorten (Kamerstuk 27 858, nr. 614). Er is inmiddels een opdracht verstrekt aan WUR om te komen tot de uitvoering van
deze motie op basis van de gegevens zoals die verzameld zijn in het Bedrijven Informatie
Net van Wageningen Economic Research. In het najaar 2023 zal de rapportage beschikbaar
komen.
Indicatoren
Mijn ministerie heeft recent nieuwe informatie gepubliceerd over de geharmoniseerde
risico-indicatoren en de van boer-tot-bord strategie-indicatoren (Veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen | Bestrijdingsmiddelen | Rijksoverheid.nl). Deze risico-indicatoren geven een gewogen trend weer van de verkochte hoeveelheid
van alle werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en van het aantal verleende
vrijstellingen. De van Boer-tot-Bord indicatoren geven een gewogen trend weer van
de verkochte hoeveelheid van vier categorieën van chemische werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen
en van de verkochte hoeveelheid van chemische werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen
die in aanmerking komen om te worden vervangen.
4. Werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen in mest
Het Louis Bolk Instituut (hierna: LBI) heeft het oriënterende onderzoek naar gehaltes
van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen in koeienvlaaien afgerond. Ik informeer
uw Kamer conform schriftelijke toezegging over de uitkomst hiervan (Kamerstuk 27 858, nrs. 523 en 604).
Het LBI heeft in dit onderzoek éénmalig mestmonsters op 18 verschillende Nederlandse
melkveebedrijven genomen in de stal (opgevangen met een emmer) en geanalyseerd op
de concentratie aan werkzame stoffen. Het LBI stelt als conclusie dat:
• in alle mestmonsters, ook in de mest van biologische bedrijven, (residuen van) werkzame
stoffen aangetroffen zijn;
• deze stoffen over het algemeen niet door de melkveehouder zelf als gewasbeschermingsmiddel
zijn ingezet, maar het bedrijf zijn binnengekomen via de aankoop van krachtvoer of
bijproducten;
• de aanwezigheid van de werkzame stoffen in de mest betekent dat deze stoffen tijdens
het weideseizoen hoogstwaarschijnlijk ook op het land terecht zullen komen tijdens
het weiden van de koeien. Ondanks de relatief lage concentraties van insecticiden
en andere werkzame stoffen, kunnen deze wel degelijk effect hebben op overlevings-
dan wel voortplantingskansen van insecten.
Ik betrek de uitkomsten van het onderzoek in het Uitvoeringsprogramma toekomstvisie
gewasbescherming 2030. Dit programma zet onder meer in op het «verminderen van het
gebruik en de afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen, ook voor voedergewassen.
Als middelen worden ingezet, is het streven naar nagenoeg geen emissie en geen residuen
op land- en tuinbouwproducten. Deze inzet leidt ertoe dat de onderzochte effecten,
namelijk lage concentraties van (residuen van) gewasbeschermingsmiddelen in mest,
verminderen». Daarnaast ga ik de NVWA vragen om bij de controle van diervoeders onverminderd
aandacht te houden voor de aanwezigheid van residuen van gewasbeschermingsmiddelen
en daarop, waar nodig, in te grijpen.
5. Voortgang project handhavingsinstrumentarium Zpw en Lkw
Zoals toegezegd in mijn brief van 5 december 2022 (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 116) informeer ik uw Kamer halfjaarlijks over de voortgang van het project handhavingsinstrumentarium
Zpw en Lkw. In de afgelopen maanden is het projectplan uitgewerkt en met de betrokken
diensten besproken. Dit zijn Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en
pootgoed van landbouwgewassen (NAK), Bloembollenkeuringsdienst (BKD), Naktuinbouw,
Kwaliteit Controle Bureau (KCB), Skal en Controle Orgaan Kwaliteit Zaken (COKZ). Ook
de NVWA is betrokken. In het plan zijn de knelpunten gesignaleerd die relevant zijn
voor alle diensten en die mogelijk een aanpassing op wetsniveau vereisen. Het gaat
om 1) punitieve (bestraffende) sancties, 2) herstelsancties en verscherpt toezicht
en 3) vereenvoudiging van de regelgeving. Deze knelpunten worden geanalyseerd en daarna
met de diensten besproken zodat zij hun input en advies kunnen geven.
Momenteel wordt gewerkt aan een analyse van de bestraffende sancties in de Zpw en
de Lkw. Deze eerste analyse is onlangs besproken met de betrokken diensten. Daarnaast
worden knelpunten opgepakt die relevant zijn voor een individuele dienst. Dit heeft
geresulteerd in een wijziging van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging keuringsdiensten
2021. Met deze wijziging heeft de directeur van Skal mandaat gekregen tot het opleggen
van een last onder dwangsom en last onder bestuursdwang. Dit besluit is 6 juni 2023
gepubliceerd in de Staatscourant.7 Bovendien worden de knelpunten van individuele diensten ook besproken in de reguliere
bestuurlijke overlegcyclus, waar de voortgang op deze specifieke punten wordt gevolgd.
Voortgang moties
In bijlage 2 vindt u een tabel met de door uw Kamer aangenomen moties en de voortgang
daaromtrent.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit