Brief regering : Duurzame inzetbaarheid en zwaar werk na 2025
25 883 Arbeidsomstandigheden
32 043
Toekomst pensioenstelsel
Nr. 466
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2023
Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen door de Eerste Kamer heb ik
in reactie op de motie van de heer Crone (Kamerstuk 36 067, Y) toegezegd om beide Kamers vóór Prinsjesdag te informeren over de stand van het gesprek
met sociale partners over de situatie rond duurzame inzetbaarheid en zwaar werk na
2025, als de tijdelijke maatregelen rond eerder uittreden en duurzame inzetbaarheid
uit het Pensioenakkoord zijn afgelopen. Met deze brief geef ik uitvoering aan die
motie. Ik licht toe waar we nu staan in de gesprekken met sociale partners en waar
we ons het komende halfjaar op zullen richten. Mijn voornemen is om u in het voorjaar
van 2024 te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken. Dit biedt een volgend
kabinet voldoende tijd om, indien deze uitkomsten daartoe aanleiding zouden geven,
aanvullende maatregelen direct aansluitend op 2025 in werking te laten treden.
Inleidend
We worden in Nederland steeds ouder. De levensverwachting neemt sinds de invoering
van de AOW in 1957 ieder jaar met ongeveer een maand toe. Sinds de koppeling van de
AOW-leeftijd aan de levensverwachting betekent dit dat ook loopbanen langer worden.
Het is belangrijk dat iedereen in staat wordt gesteld om gezond en met plezier te
kunnen doorwerken tot aan het pensioen, ook mensen met zwaar werk. Dit vraagt om een
gezamenlijke inspanning van werkgevers en werknemers, waarbij de overheid kan helpen.
We weten dat het tijd kost om een situatie te bereiken waarbij zoveel mogelijk mensen
gezond werkend de AOW-leeftijd kunnen bereiken. En ik begrijp ook de zorgen bij mensen
met zwaar werk over gezond doorwerken bij langer wordende loopbanen. In het Pensioenakkoord
van 2019 hebben het kabinet en sociale partners daarom afspraken gemaakt over overgangsmaatregelen,
gericht op oudere werkenden die zich overvallen voelden door de versnelde verhoging
van de AOW-leeftijd in 2015 en moeilijk de eindstreep konden halen, bijvoorbeeld omdat
er in het verleden te weinig is geïnvesteerd in hun duurzame inzetbaarheid. Ten eerste
is de stijging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Daarnaast zijn ook overgangsmaatregelen
getroffen op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. De tijdelijke
drempelvrijstelling van de pseudo-eindheffing voor regelingen voor vervroegde uittreding
(RVU) biedt ruimte aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over eerder
uittreden voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging
van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen blijven werken tot de AOW-leeftijd. De tijdelijke
Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (hierna: subsidieregeling
duurzame inzetbaarheid) stelt € 1 miljard subsidie beschikbaar aan sectoren en bedrijven
om te investeren in de inzetbaarheid van hun werkenden en, onder voorwaarden, in RVU’s.
Deze overgangsmaatregelen bestaan naast de structurele maatregelen uit het Pensioenakkoord,
zoals de versoepeling van de structurele koppeling van de AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd
aan de levensverwachting, de verruiming van fiscaal gefaciliteerd verlofsparen van
50 naar 100 weken, de verruiming voor extra pensioenopbouw in de derde pijler, en
de afschaffing van de doorsneesystematiek in het nieuwe stelsel waardoor mensen die
op jonge leeftijd de arbeidsmarkt betreden relatief meer pensioen gaan opbouwen. Om
via kennisontwikkeling, kennisdeling en communicatieactiviteiten structureel partijen
te ondersteunen bij het investeren in duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen
is het meerjarig investeringsprogramma duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen
opgezet. Hiervoor is jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar.
We zijn nu halverwege de uitvoering van de tijdelijke overgangsmaatregelen. Ik zie
dat sociale partners aan verschillende tafels serieus in gesprek zijn over zwaar werk
en duurzame inzetbaarheid binnen sectoren en bedrijven. In de eerste twee jaar van
de subsidieregeling duurzame inzetbaarheid zijn 53 sectorale subsidieaanvragen ingediend
en is grofweg € 250 miljoen aan subsidie verleend. Veel sectoren en branches willen
dus investeren om hun werkenden gezond en met plezier aan het werk te houden. Sinds
1 september 2023 kunnen bovendien individuele bedrijven subsidie aanvragen. Bedrijven
weten de weg naar de subsidieregeling ook te vinden en er wordt momenteel druk gewerkt
aan de beoordeling van de aanvragen. Mijn ministerie blijft zich tegelijkertijd inzetten
om kennisuitwisseling te faciliteren en goede voorbeelden op het gebied van duurzame
inzetbaarheid te delen, bijvoorbeeld door het organiseren van kennisbijeenkomsten
met sectoren.Daarnaast wordt aanzienlijk gebruik gemaakt van de tijdelijk vrijgestelde
RVU. De meest recente rapportage over cao-afspraken1 toont dat 53% van de werknemers in de steekproef valt onder een cao met een afspraak
over een collectieve RVU-regeling. Op basis van de gesubsidieerde projecten uit de
eerste twee tijdvakken van de subsidieregeling voor duurzame inzetbaarheid is de inschatting
dat ongeveer 30% van de werknemers die voor een gesubsidieerde RVU in aanmerking komt
hier ook gebruik van maakt. Verder laten cijfers van het UWV zien dat in de eerste
tweeëneenhalf jaar dat de RVU-drempelvrijstelling bestaat tussen de 19.500 en 21.000 mensen gebruik hebben gemaakt van
de tijdelijke vrijgestelde RVU.2
De RVU-drempelvrijstelling en de subsidieregeling voor duurzame inzetbaarheid lopen
eind 2025 af. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners
tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er maatregelen nodig zijn na 2025,
en zo ja welke. De ervaringen met de huidige overgangsmaatregelen kunnen daarvoor
relevante inzichten bieden. Sociale partners voeren hierover al enige tijd met elkaar
het gesprek en sinds het late voorjaar zijn vertegenwoordigers van mijn ministerie
hierbij aangesloten. In die gesprekken is gesproken over de inrichting en timing van
het overleg over de vraag: wat is nodig na 2025 om ervoor te zorgen dat mensen gezond
werkend hun pensioen kunnen halen?
Het uitgangspunt is om dit thema breed te benaderen, met zowel aandacht voor preventie
en duurzame inzetbaarheid als voor de overgang van werk naar pensioen. De uitkomsten
van het overleg moeten in het voorjaar van 2024 beschikbaar zijn, zodat eventuele
maatregelen waar het nieuwe kabinet mee aan de slag wil tijdig kunnen ingaan.
Hieronder geef ik aan wat in het gesprek met sociale partners aan bod kan komen.
Preventie en duurzame inzetbaarheid
Om zoveel mogelijk mensen gezond werkend het pensioen te laten halen is primair een
inzet op preventie en duurzame inzetbaarheid nodig. Het is belangrijk dat werkgevers
en werknemers tijdig in gesprek gaan over de kansen en uitdagingen die de loopbaan
biedt en daarbij niet alleen kijken naar wat op korte termijn nodig is om het werk
goed uit te voeren, maar ook naar de toekomst: wat is nodig om ook op de langere termijn
gezond en met plezier aan het werk te blijven, binnen de sector of daarbuiten? Het
zou daarbij de ambitie moeten zijn om zwaar werk (fysiek, mentaal of emotioneel) en
bezwarende omstandigheden zoveel mogelijk te verlichten en de blootstellingsduur zoveel
mogelijk te beperken.
Dit kan niet los worden gezien van de inzet die nodig is om te komen tot een sterke
leercultuur in bedrijven. Juist een gecombineerde inzet op duurzame inzetbaarheid
en leven lang ontwikkelen biedt meerwaarde. Onderdeel daarvan is ook het bevorderen
van eigen regie op de loopbaan.
Verschillende interventies, zowel bij aanvang als tijdens de loopbaan, kunnen ertoe
bijdragen om dit doel te bereiken. Tegelijkertijd weten we ook dat de uitdagingen
rondom duurzame inzetbaarheid en gezond doorwerken per sector, bedrijf en individuele
werkende kunnen verschillen. Het is daarom belangrijk om breed na te denken over een
preventieagenda. Sociale partners zijn hier al enige tijd onderling over in gesprek
en hebben gezamenlijk mogelijk relevante maatregelen geformuleerd. Ik juich dit toe
en kijk graag wat ik daarin kan betekenen. Het gaat bijvoorbeeld om:
• Inzetten op technologie om zwaar werk te verlichten;
• Blijven investeren in goede arbeidsomstandigheden en de naleving van veiligheidsmaatregelen;
• Inzet op periodieke onderzoeken, zoals een inzetbaarheidsscan of periodiek medisch
onderzoek, om tijdig inzicht te krijgen in knelpunten en daar oplossingen voor te
vinden;
• Het stimuleren van de mobiliteit van werkenden binnen of buiten hun bedrijf of sector,
zodat werkenden indien nodig de stap kunnen maken van zwaarder naar lichter werk.
Bijvoorbeeld door het inzichtelijk maken van iemands loopbaanmogelijkheden, de inzet
van loopbaanpaden en om- en bijscholing. Hier ligt een duidelijk raakvlak met leven
lang ontwikkelen en Van Werk Naar Werk-beleid, en daarvoor ontwikkelde instrumenten.
In de komende periode wil ik samen met sociale partners mogelijke instrumenten van
een preventieagenda verder onderzoeken. Een belangrijk onderdeel van dat gesprek is
om te kijken naar hoe middelen die mogelijk overblijven uit de huidige subsidieregeling
duurzame inzetbaarheid ook na 2025 voor dit doel kunnen worden ingezet, zoals het
kabinet in reactie op de motie van de leden Nijboer en Maatoug (Kamerstuk 36 067, nr. 140) heeft toegezegd. Die middelen kunnen helpen om eventuele maatregelen op het gebied
van gezond doorwerken te versterken.
Daarnaast vind ik het belangrijk om ook de ervaringen met de subsidieregeling duurzame
inzetbaarheid hierbij te betrekken. Veel sectoren en bedrijven zijn immers in de praktijk
al bezig met duurzame inzetbaarheid.
Overgang werk naar pensioen
Eigen regie nemen op je loopbaan en vooruitkijken betekent ook dat je tijdig nadenkt
over de overgang van werk naar pensioen. De inrichting daarvan is voor iedereen anders.
Voor veel mensen is het bereiken van de AOW-leeftijd het moment om van het gepensioneerde
leven te gaan genieten. Er zijn ook mensen die iets eerder stoppen dan de AOW-leeftijd,
of juist na het bereiken van de AOW-leeftijd nog wat langer doorwerken. Voor anderen
is het wenselijk om niet in één keer te stoppen, maar om geleidelijk af te bouwen
richting pensioen. Het is belangrijk dat sociale partners en de overheid nadenken
over hoe deze overgang goed vormgegeven kan worden, ook voor mensen met zwaar werk.
In het gesprek met sociale partners wil ik daarom gezamenlijk verkennen welke mogelijkheden
hier liggen binnen het arbeidsvoorwaardelijke domein. Aangezien de vormgeving van
uittreden uiteindelijk maatwerk is, is het belangrijk om met een brede blik naar verschillende
instrumenten te kijken, met oog voor de fiscaliteit. De huidige structurele maatregelen
uit het Pensioenakkoord bieden al mogelijkheden om de keuze voor de uittredeleeftijd
te vergroten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de fiscale verruiming van verlofsparen.
Ik vind het belangrijk om met sociale partners te kijken of bestaande mogelijkheden
optimaal worden benut en hoe eventuele belemmeringen weggenomen kunnen worden, bijvoorbeeld
ten aanzien van de uitvoering van het verlofsparen. Daarnaast kan worden gekeken naar
de rol van regelingen om in de jaren voor het bereiken van de AOW-leeftijd minder
te gaan werken, zoals de generatiepactregeling of het deeltijdpensioen, en in hoeverre
dit oplossingen kan bieden voor sommige oudere werknemers met zwaar werk. Voor sommige
werknemers die lang zwaar werk hebben uitgevoerd kan minder werken in de jaren voor
pensionering meer hersteltijd bieden. Dat draagt er mogelijk toe bij om het werk beter
vol te houden. Tegelijkertijd is het belangrijk om in de verkenning aandacht te hebben
voor werknemers die na het bereiken van de AOW-leeftijd willen doorwerken. Voor de
werknemersvertegenwoordigers binnen de Stichting van de Arbeid nemen de regelingen
voor vervroegd uittreden een bijzondere positie in. Een verkenning van de mogelijkheden
voor verlenging en verbetering van de RVU-drempelvrijstelling is voor hen een essentieel
onderdeel van het gesprek over zwaar werk na 2025.
Een brede verkenning van instrumenten die zien op een flexibele benadering van uittreden
helpt om te bepalen of, en zo ja welke, maatregelen na 2025 nodig zijn om werkenden,
óók zij die zwaar werk verrichten, in staat te stellen de overgang van werk naar pensioen
op een goede manier vorm te geven die past bij hun situatie. Ik wil met open vizier
kijken naar verschillende mogelijkheden op het gebied van de overgang van werk naar
pensioen en vind het belangrijk om dit te bezien in het bredere kader van gezond werkend
het pensioen halen. Daarbij is het wel van belang om bij een verkenning van mogelijkheden
aandacht te hebben voor de arbeidsmarkteffecten, gezien de vergrijzing en de krapte
op de arbeidsmarkt.
Vervolg
Gezond doorwerken tot je pensioen is een belangrijk onderwerp waarvoor werkgevers
en werknemers een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben. Ik vind het van belang
dat de verkenning van eventuele maatregelen doorgang vindt, en dat zowel preventie
en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen in samenhang worden
besproken. Het streven is om in het voorjaar van 2024 uw Kamer te informeren over
de uitkomsten van deze gesprekken met sociale partners, zodat een volgend kabinet
hiermee aan de slag kan. Op die manier zorgen we ervoor dat, indien een nieuw kabinet
daartoe zou besluiten, eventuele maatregelen uiterlijk in werking kunnen treden aansluitend
op het aflopen van de overgangsmaatregelen eind 2025. Kort na het kerstreces zal ik
de Kamer het tweede monitoringsrapport van de subsidieregeling duurzame inzetbaarheid
toesturen. In die Kamerbrief zal ik dan eveneens ingaan op de voortgang van de gesprekken
met sociale partners over na 2025.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen