Brief regering : Fiche: Herziene richtlijn en verordening betaaldiensten (PSD3 en PSR)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3763
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling alomvattende aanpak mentale gezondheid (Kamerstuk 22 112, nr. 3762)
Fiche: Herziene richtlijn en verordening betaaldiensten (PSD3 en PSR)
Fiche: Verordening raamwerk delen financiële klantdata (Kamerstuk 22 112, nr. 3764)
Fiche: Verordening contant geld als wettig betaalmiddel (Kamerstuk 22 112, nr. 3765)
Fiche: Raadsaanbeveling sociale economie (Kamerstuk 22 112, nr. 3765)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
E.N.A.J. Schreinemacher
Fiche: Herziene richtlijn en verordening betaaldiensten (PSD3 en PSR)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on payment
services and electronic money services in the internal market amending Directive 98/26/EC
and repealing Directives 2015/2366/EU and 2009/110/EC
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on payment
services in the internal market and amending Regulation (EU) no 1093/2010
b) Datum ontvangst Commissiedocument
28 juni 2023
c) Nr. Commissiedocument
Richtlijn: COM(2023) 366/2, 2023/0209 (COD)
Verordening: COM(2023) 367/2, 2023/0210 (COD)
d) EUR-Lex
Richtlijn: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex%3A52023PC0366
Verordening: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=comnat%3ACOM_2023_0…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2023) 231
f) Behandelingstraject Raad
Raad Economische en Financiële Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en
Veiligheid
h) Rechtsbasis
Richtlijn: Artikel 53 en artikel 114 Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU)
Verordening: Artikel 114 VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
In september 2020 publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) de Retail Payments Strategy1
2 waarin de beleidsplannen voor het bevorderen van het Europese retailbetalingsverkeer
werden gepresenteerd. In de Retail Payments Strategy kondigde de Commissie aan dat het een evaluatie van de herziene richtlijn betaaldiensten
(PSD2) zou gaan uitvoeren. PSD2 is een Europese richtlijn waarmee betalingsdiensten
en betaaldienstverleners (Payment Service Providers, hierna PSP’s) worden gereguleerd. Deze evaluatie vond plaats in 2022 en heeft de
Commissie aanleiding gegeven om, als onderdeel van het Financial data access and payments pakket3, twee voorstellen te doen: een voorstel voor een herziene richtlijn betaaldiensten
(PSD3) en een voorstel voor een verordening betreffende betaaldiensten (Payment Services Regulation, PSR). Zo beoogt de Commissie het vertrouwen in het betalingsverkeer te versterken,
de concurrentiepositie van open banking-diensten4 te verbeteren, meer harmonisatie van toezicht en implementatie op Europees niveau
te bewerkstelligen en de toegang tot betalingssystemen en betaalrekeningen voor niet-bancaire
PSP’s te verbeteren. Beide voorstellen worden in het voorliggende BNC-fiche behandeld.
De Commissie stelt voor om regels omtrent vergunningverlening en toezicht (zoals de
handhavingsbevoegdheden) op PSP’s in de richtlijn vast te leggen en rechten en plichten
voor PSP’s en consumenten in de verordening op te nemen, zodat er een grotere mate
van harmonisatie is in de EU-lidstaten. Daarnaast wordt de bestaande elektronischgeldrichtlijn
(EMD2) geïntegreerd in de verordening en richtlijn. Hoewel het uitgeven en aanbieden
van elektronisch geld een betaaldienst is, bestond vanwege de specifieke prudentiële
eisen voor deze activiteit een aparte richtlijn. De Commissie stelt voor om de regels
voor elektronisch geld te handhaven en op één plek samen te voegen met de regels voor
betaaldiensten, om zo één integrale set aan regels voor het aanbieden van betaaldiensten
op te stellen. Zo kunnen eventuele onnodige en ongewenste verschillen tussen de twee
regelgevende kaders worden voorkomen.
Ten behoeve van het versterken van consumentenbescherming wordt voorgesteld dat PSP’s
verplicht een IBAN5-naamcontrole moeten aanbieden bij alle (girale) geldoverboekingen. Deze IBAN-naamcontrole
houdt in dat consumenten gewaarschuwd worden door de PSP bij eventuele afwijkingen
tussen de door de consumenten ingevulde IBAN en de naam van de ontvanger. Dit zou
moeten leiden tot meer zekerheid dat transactiegegevens kloppen en zou fraude en foutieve
overboekingen kunnen voorkomen. De Commissie stelt ook voor de Strong Customer Authentication (SCA) te verbeteren. SCA is een verplichte authenticatiemethode uit PSD2 en vereist
dat betalingen worden geauthentiseerd met veilige tweestapsverificatiemethoden. Hoewel
dit heeft geleid tot veiligere online en mobiele betalingen, leidt dit in sommige
gevallen ook tot barrières voor mensen in kwetsbare groepen, die moeite hebben met
het gebruik van deze methoden. In het PSR-voorstel is dan ook de verplichting opgenomen
dat PSP’s ervoor moeten zorgen dat consumenten die minder digitaal vaardig zijn of
die geen toegang hebben tot een smartphone ook voldoende toegankelijke mogelijkheden
krijgen om SCA toe te passen.
In de PSR is veel aandacht voor het tegengaan van nieuwe vormen van (betaal)fraude.
De laatste jaren is er EU-breed een forse stijging geweest van fraude via social engineering. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij bankhelpdeskfraude, waarbij een fraudeur zich
voordoet als een bankmedewerker (bijvoorbeeld door gebruik te maken van de naam, e-mailadres
of telefoonnummer van de bank, ook wel «spoofing» genoemd) en het slachtoffer manipuleert
geld over te maken naar de fraudeur. Door dit type fraude vervaagt volgens de Commissie
de grens tussen frauduleuze geautoriseerde en frauduleuze niet-geautoriseerde betalingen.
Daarom wordt in het PSR-voorstel voorgesteld dat consumenten die slachtoffer zijn
van bankhelpdeskfraude, na onmiddellijke melding bij de PSP en aangifte bij de politie,
recht hebben op terugbetaling ter hoogte van het bedrag van de frauduleuze transactie,
tenzij er sprake is van grove nalatigheid van de consument. Het betreft een uitbreiding
ten opzichte van PSD2, waarin terugbetalingen door PSP’s beperkt waren tot niet-geautoriseerde
transacties. Verder worden PSP’s verplicht om klanten te wijzen op frauderisico’s
en voorlichting te geven over hoe zij fraude kunnen herkennen om te voorkomen dat
zij slachtoffer worden. Ook moeten medewerkers van PSP’s ten minste één keer per jaar
training krijgen over fraude ten behoeve van mitigatie en managen van frauderisico’s
in betalingen. In de PSR komt daarnaast een duidelijkere grondslag voor PSP’s om transactiemonitoring
uit te kunnen voeren om potentiële frauduleuze transacties te detecteren en te voorkomen.
Ook wordt het voor PSP’s onder bepaalde voorwaarden mogelijk om onderling persoonsgegevens
– waaronder persoonsgegevens van strafrechtelijke aard – afkomstig van frauduleuze
transacties te delen na twee meldingen van frauduleuze overboekingen. Hier moeten
onderlinge afspraken over informatiedeling aan ten grondslag liggen. Een data protection impact assessment en consultatie bij de aangewezen toezichthouder moet vooraf uitgevoerd worden. Ook
wordt voorgesteld dat PSP’s op zijn minst op jaarlijkse basis statistische data over
fraude bij betalingen aanleveren aan de bevoegde autoriteit.
Het voorstel van de Commissie adresseert ook de barrières waar betaalinitiatie- en
rekeninginformatiedienstverleners6 (derde partijen) bij open banking-diensten tegenaan lopen. Onder PSD2 kregen consumenten het recht om hun betaalgegevens,
op basis van hun uitdrukkelijke toestemming, te kunnen delen met derde partijen. De
derde partijen moeten daarvoor op grond van PSD2 een specifieke vergunning hebben.
In het nieuwe PSR-voorstel worden deze eisen verder aangescherpt en bijgewerkt. Het
bestaande PSD2-kader kwam tot stand voordat de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG) gold, en in het PSR-voorstel worden enkele afwijkingen van de AVG gelijkgetrokken.
Daarnaast ziet PSR toe op strengere eisen voor het ontsluiten van betaalgegevens aan
derde partijen, waarbij er, behoudens bepaalde kleine uitzonderingen, gebruik gemaakt
moet worden van veilige application programming interfaces (API’s). Daarnaast moeten banken en andere PSP’s verplicht zogenaamde dashboards aanbieden
waarmee hun klanten inzicht krijgen in de gegeven toestemmingen voor het delen van
hun betaalgegevens en deze toestemmingen kunnen beheren. Zo moeten klanten middels
het dashboard een eerder gegeven toestemming kunnen intrekken.
De Commissie stelt tot slot voor het recht op toegang van niet-bancaire PSP’s tot
een zakelijke bankrekening te versterken. Zonder deze toegang kunnen deze niet-bancaire
PSP’s geen transacties uitvoeren. Om te voorkomen dat banken niet-bancaire PSP’s onnodig
uitsluiten en het hen daarmee onmogelijk maken om te kunnen opereren, moeten banken
een goede reden hebben om bankdiensten aan deze partijen te weigeren. Bij weigering
van het verlenen van een bankrekening dienen banken een verklaring te geven waarin
de redenen voor de weigering worden toegelicht, met inachtneming van de specifieke
situatie. Ook moet het voor niet-bancaire PSP’s mogelijk worden om toegang te krijgen
tot betaalsystemen, zoals Target2.7
b) Impact assessment Commissie
Uit het impact assessment van de Commissie blijkt dat naar aanleiding van de evaluatie
van PSD2 onderwerpen zijn geïdentificeerd waar tekortkomingen in het betalingsverkeer
voorkomen.
De geselecteerde opties omvatten onder andere maatregelen om consumenten te beschermen
tegen betaalfraude, verbetering van de werking van open banking, versterking van handhaving en implementatie in lidstaten, en het creëren van een
gelijk speelveld voor alle PSP's met betrekking tot toegang tot betalingssystemen.
In het impact assessment benadrukt de Commissie het belang van grensoverschrijdende
betalingsactiviteiten als een cruciale factor die de rechtvaardiging vormt voor EU-wetgeving
op het gebied van betalingen, zoals PSD1 en PSD2. Zowel grensoverschrijdende betalingen
als de levering van betalingsdiensten in de interne markt worden door de Commissie
gezien als essentiële aspecten waarvoor actie op EU-niveau nodig is om een goed functionerende
interne markt voor betalingen te waarborgen.
Door de implementatie van dit initiatief zullen er volgens de Commissie aanzienlijke
voordelen ontstaan, waaronder een geschatte vermindering van € 323 miljoen door social engineering fraude per jaar. Bovendien zal open banking worden gestimuleerd, waardoor er meer ruimte is voor innovatie en nieuwe diensten.
Deze ontwikkelingen zullen de concurrentie tussen banken en niet-bancaire PSP’s vergroten
en, zo blijkt uit het impact assessment, druk uitoefenen op de prijzen, wat gunstig
is voor consumenten. Bovendien zal de algehele werking van de eengemaakte markt voor
betalingen verbeteren door strengere handhaving en implementatie van de nieuwe maatregelen.
In het impact assessment worden enkele financiële consequenties uitgelicht. Bijvoorbeeld
de introductie van permission dashboards bij Open Banking. Naar schatting zal dit een eenmalige kostenpost van maximaal € 47
miljoen met zich meebrengen voor banken en andere betaalrekeningaanbieders. Het upgraden
van interfaces naar de nieuwe minimale vereisten zal naar schatting een eenmalige
kostenpost van ongeveer € 185 miljoen met zich meebrengen, maar dit wordt volgens
de Commissie gecompenseerd door het afschaffen van de huidige vereiste voor een fallback interface. Bovendien zullen belangrijke betalingssystemen, waarop niet-bancaire PSP's voortaan
potentieel toegang hebben, te maken krijgen met aanvragen voor deelname van niet-bancaire
PSP's, wat administratieve consequenties met zich meebrengt.
Tot slot zullen andere maatregelen in het initiatief beperkte kosten met zich meebrengen
voor PSP's, zoals maatregelen om het gebruik van SCA te vergemakkelijken en bewustwordingscampagnes
tegen fraude.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinetsbeleid beoogt het betalingsverkeer veilig, betrouwbaar, efficiënt en toegankelijk
te houden. Daarbij beoogt het beleid bij te dragen aan innovatie in de sector met
voldoende waarborgen op het gebied van consumentenbescherming, privacy en mededinging.
Ook vindt het kabinet harmonisering van regelgeving en toezicht in de Europese betaalmarkt
van belang om verschillen in interpretatie van de wetgeving tussen lidstaten te voorkomen.
Het kabinet zet zich bovendien samen met publieke en private partners, waaronder PSP’s,
in voor een effectieve aanpak van online fraude met als doel dat minder mensen slachtoffer
worden.8
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie voor een herziening van PSD2
en de introductie van de PSR-verordening. Het betalingsverkeer in Nederland wordt
gekenmerkt door een hoog niveau van digitalisering, en de beschikbaarheid en het gebruik
van diverse elektronische betaalmethoden en diensten. Hierdoor is het Nederlandse
betalingsverkeer ten opzichte van andere landen relatief snel en goedkoop voor gebruikers.
Het is daarom van belang om continue verbeteringen door te blijven voeren en tekortkomingen
in het huidige wettelijke kader te adresseren om dit niveau vast te houden en te verhogen.
Met de voorstellen worden consumenten beter beschermd tegen fraude in het betalingsverkeer,
wordt de toegankelijkheid voor consumenten verbeterd en wordt er een gelijk speelveld
tussen bancaire en niet-bancaire PSP’s gecreëerd. Daarnaast bevatten de voorstellen
aangescherpte en duidelijkere eisen ten aanzien van het delen van betaalgegevens met
derde partijen. De maatregelen in het voorliggende voorstel dragen naar het oordeel
van het kabinet bij aan een veilig, betrouwbaar, efficiënt en toegankelijk betalingsverkeer
en het Europese concurrentievermogen. Daarnaast meent het kabinet dat de voorstellen
goed aansluiten bij wat er al op nationaal niveau gebeurt in Nederland. In 2022 heeft
het kabinet ook een eigen evaluatie van de nationale implementatie van PSD2 uitgevoerd.
Met het non-paper Payment services en open finance9heeft het kabinet eind 2022 aandacht gevraagd voor een aantal specifieke onderwerpen
die voortvloeiden uit deze nationale evaluatie en van belang zijn voor een nieuw regelgevend
kader voor betalingsdiensten. Het kabinet constateert dat een groot deel van deze
onderwerpen in de voorliggende voorstellen voor PSD3 en PSR zijn overgenomen.
Het kabinet steunt de integratie van de eisen voor het aanbieden van elektronisch
geld in het bredere kader voor het aanbieden van betaaldiensten. Hiermee komt er één
overkoepelend kader voor het aanbieden van betaaldiensten, wat leidt tot duidelijkere
regels en het voorkomen van eventuele ongewenste verschillen in regelgeving die misbruikt
zouden kunnen worden.
Op het gebied van consumentenbescherming tegen fraude steunt het kabinet de voorstellen
van de Commissie om verbeteringen aan te brengen in het gebruik en de toegankelijkheid
van SCA-methoden met name om ervoor te zorgen dat iedereen hier makkelijk gebruik
van kan maken. Het kabinet vindt het belangrijk dat het betalingsverkeer veilig en
toegankelijk is voor iedereen, ook voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Het
kabinet is daarnaast positief over de voorstellen om betaalfraude te voorkomen en
tegen te gaan. De Commissie introduceert in het PSR-voorstel een duidelijkere grondslag
voor fraudedetectie door PSP’s. Het kabinet vindt het belangrijk dat deze partijen
hun verantwoordelijkheid nemen om fraude te voorkomen en te bestrijden en dat zij
daarbij samenwerken met andere partijen in de fraudeketen en verwelkomt daarom dit
voorstel voor een duidelijkere juridische basis voor fraudedetectie door PSP’s. Wel
zal het kabinet verduidelijking vragen aan de Commissie in hoeverre de PSR grondslag
biedt om de voor die taak relevante gegevens afkomstig van derden, zoals de politie
of telecomsector, te verwerken in de monitoring. Daarnaast zal het kabinet inzetten
op adequate privacywaarborging bij het delen van persoonsgegevens tussen PSP’s en
bij doorverstrekkingen aan derden in het kader van de preventie, detectie en bestrijding
van fraude. Het kabinet zal tevens verduidelijking vragen aan de Commissie omtrent
de vervolgacties die banken mogen treffen richting betrokkene, waaronder doorverstrekking
aan derden. Het kabinet vindt het daarbij belangrijk dat uitsluiting van klanten wordt
voorkomen en dat bij gegevensdeling mededingingsregels worden nageleefd. Belangrijk
punt van aandacht voor het kabinet is de samenhang tussen het voorstel en de AVG op
het punt van de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en de rechten
van betrokkenen daarbij.
Het kabinet is van mening dat de verplichte IBAN-naamcontrole voor geldoverboekingen
en het recht op vergoeding van schade als gevolg van spoofing of bankhelpdeskfraude consumenten beter beschermt tegen fraude. Het kabinet zal erop
inzetten dat deze verplichting aansluit bij de verplichting die is opgenomen in de
instant payments verordening10 waarbij betaaldienstverleners ook worden verplicht om bij een instant payment overschrijving in euro een IBAN-naamcontrole aan te bieden aan hun betaalrekeninghouders.11 Daarnaast zorgen de IBAN-naamcontrole en het recht op vergoeding voor een gelijk
speelveld tussen banken en PSP’s binnen de EU. Zo wordt de IBAN-naamcontrole reeds
gebruikt in Nederland en is er een coulancekader voor spoofing op basis van vrijwillige afspraken tussen de vier grootbanken. In het voorstel is
het bestaande Nederlandse coulancekader overgenomen en gaat het daarmee voor alle
PSP’s gelden. Verder is het kabinet positief over de verplichting in het voorstel
voor PSP’s om statistische data over fraude te verzamelen en te delen met de toezichthouders.
Deze informatie is belangrijk voor fraudebestrijding door banken en andere sectoren
die hierbij betrokken zijn.
Ten aanzien van open banking-diensten heeft het kabinet met haar non-paper opgeroepen om API’s te standaardiseren
voor een betere en veiligere uitwisseling van data tussen derde partijen en banken.
Het kabinet kijkt daarom positief naar de aangescherpte verplichtingen voor het gebruik
van deze API’s. Het kabinet zal daarbij tijdens de onderhandelingen expliciet aandacht
vragen voor het beginsel van dataminimalisatie bij het delen van betaalgegevens via
API’s. Het voorstel van de Commissie om de consument meer controle te geven over het
gebruik van zijn data door middel van dashboards sluit bovendien aan bij de oproep
van het kabinet in het non-paper. Het kabinet meent dat een dergelijk dashboard het
handelingsperspectief van de consument vergroot en dat de consument met meer vertrouwen
zijn betaalgegevens deelt. Een aantal Nederlandse partijen biedt deze dashboardfunctie
al aan en het kabinet is positief dat dit Nederlandse voorbeeld in het voorstel is
opgenomen. Het kabinet zal zich tijdens de onderhandelingen inzetten voor de borging
dat deze dashboards voldoende overzichtelijk en gebruiksvriendelijk zijn.
Voor aanbieders van technische diensten (technical service providers, TSP’s12), zoals NFC-chips en communicatie ter ondersteuning van betalen via mobiele telefoons,
worden nieuwe regels verwacht ten aanzien van de ondersteuning van de SCA-authenticatiemethode.
Deze TSP’s vallen echter verder niet onder de reikwijdte van de andere eisen in de
voorstellen. Het kabinet vindt het belangrijk dat er regels komen voor TSP’s om ervoor
te zorgen dat PSP’s eerlijke en vrije toegang hebben tot technische diensten ter ondersteuning
van het betalingsverkeer en zal zich daarvoor inzetten tijdens de onderhandelingen.
Het kabinet vraagt zich af of er nog aanvullende regels kunnen komen voor TSP’s om
de toegang tot de «technische schil» voor PSPs mogelijk te maken. Hierbij kan o.a.
gedacht worden aan het verlenen van toegang tot de werking van NFC-chips en bijbehorende
communicatie ter ondersteuning van mobiele betalingen, zonder dat de aanbieder ervan
onnodige barrières opwerpt. De regulering van de toegang tot dergelijke technische
diensten leidt tot betere waarborgen voor concurrentie en innovatie op de betaalmarkt.
De gebruikers krijgen hierdoor ook meer keuze tussen verschillende betaalmiddelen.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in het verleden aandacht gevraagd voor
de specifieke rol van bigtech-bedrijven in het betalingsverkeer, die veelal als TSP
optreden.13
Het kabinet zal verder de in het eerdergenoemde non-paper gedane voorstellen om bigtech-bedrijven
nader te reguleren voor wat betreft betaaldienstverlening tijdens de onderhandelingen
over de voorstellen onder de aandacht brengen. Het gaat daarbij onder andere om het
pleiten voor een ingekaderde vorm van geconsolideerd toezicht indien een instelling
een grote moederonderneming heeft, zodat onder andere beter zicht ontstaat op intra-groepstransacties
en gekwalificeerde deelnames beter gereguleerd zijn. Daarnaast vindt het kabinet het
wenselijk dat het Europees toezicht wordt versterkt in geval van zeer grote of significante
PSP’s die vanuit één (kleine) lidstaat opereren. Versterking van toezicht op dergelijke
partijen kan bijvoorbeeld door de introductie van toezichtcolleges of rechtstreeks Europees toezicht en versterking van de plicht tot informatiedeling
tussen home en host14-toezichthouders.
Het kabinet steunt verder de doelstelling om een gelijker speelveld tussen banken
en niet-bancaire partijen te bewerkstelligen en vindt het positief dat betaalinstellingen
het recht op directe toegang tot betaalsystemen krijgen voor zover het gaat om nettering
(clearing) en vereffening (settlement) van betalingen. Wel vindt het kabinet dat moet
worden geborgd dat deelname van deze partijen niet afdoet aan de stabiliteit van deze
betaalsystemen. Eén van de gevolgen van dit recht op toegang tot betaalsystemen is
dat niet-bancaire PSP’s ook recht krijgen op toegang tot Target2. Het kabinet ziet
hiervan de potentiële voordelen, maar pleit er ook voor om beter in beeld te brengen
wat de effecten zijn op het monetaire stelsel en de financiële stabiliteit van deze
maatregel voordat het dit voorstel kan steunen. Ten slotte is het kabinet positief
over de voorstellen om onnodige de-risking van niet-bancaire betaaldienstverleners bij het verstrekken van een zakelijke betaalrekening
door banken tegen te gaan.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In PSR en PSD3 worden aanpassingen voorgesteld voor een al bestaande richtlijn. Op
basis van de ervaringen en uitwerking van PSD2 worden in PSR en PSD3 aanpassingen
voorgesteld om tekortkomingen in het huidige kader te adresseren en daardoor lijkt
een groot deel van de lidstaten zich in eerste instantie positief tegenover de voorstellen
op te stellen. Het standpunt, comité en rapporteur van het Europees parlement zijn
nog onbekend.
4. Beoordeling – bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van beide voorstellen is
positief. Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 53 VWEU (vrijheid van vestiging)
en artikel 114 VWEU (interne markt). Het voorstel voor de verordening is gebaseerd
op artikel 114 VWEU. Artikel 53 VWEU geeft de EU de bevoegdheid om richtlijnen vast
te stellen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels
en inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de
lidstaten betreffende de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de
uitoefening daarvan. Artikel 114 VWEU geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast
te stellen inzake de instelling en de werking van de interne markt. Het kabinet kan
zich vinden in deze rechtsgrondslagen. De voorstellen beogen naar het oordeel van
het kabinet de toegang tot de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden
van instellingen voor elektronisch geld (artikel 53 VWEU en artikel 114 VWEU) en dragen
bij aan de werking van de interne markt (artikel 114 VWEU), aangezien betalingen op
EU-niveau worden gereguleerd en veelal grensoverschrijdend van aard zijn. Op het terrein
van de interne markt is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de
lidstaten (zie artikel 4, tweede lid, onder a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van beide voorstellen
is positief. De voorstellen hebben tot doel om het vertrouwen in het betalingsverkeer
te versterken, de concurrentiepositie van open banking-diensten te verbeteren, meer
harmonisatie van toezicht en implementatie op Europees niveau te bewerkstelligen en
de toegang tot betalingssystemen en betaalrekeningen voor niet-bancaire PSP’s te verbeteren.
Hoewel er nog steeds grote nationale verschillen bestaan in betaalsystemen en -voorkeuren
tussen lidstaten, worden betaaldiensten in steeds grotere mate op EU-niveau aangeboden.
Het is daarom van belang dat EU-burgers dezelfde rechten hebben als het gaat om betaaldienstverlening
ongeacht in welke EU-lidstaat zij wonen en welke PSP zij willen gebruiken. De problemen
die met dit voorstel worden aangepakt, beperken zich niet tot het grondgebied van
één lidstaat, maar zijn grensoverschrijdend van aard, en daarom is een EU-aanpak nodig.
De lidstaten kunnen de voorgenoemde doelstellingen niet afzonderlijk voldoende op
centraal, regionaal of lokaal niveau verwezenlijken. Een eenduidig wettelijk kader
voor PSP’s leidt daarnaast tot een verdere verdieping van de interne markt en de single European payments area (SEPA). Een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan bovendien slechts op EU-niveau
plaatsvinden. Om deze redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit van beide voorstellen als positief. De
voorstellen hebben tot doel om het vertrouwen in het betalingsverkeer te versterken,
de concurrentiepositie van open banking-diensten te verbeteren, meer harmonisatie van toezicht en implementatie op Europees
niveau te bewerkstelligen en de toegang tot betalingssystemen en betaalrekeningen
voor niet-bancaire PSP’s te verbeteren. De voorstellen zijn geschikt om deze doelstellingen
te verwezenlijken, omdat verschillende verplichtingen worden geïntroduceerd of huidige
verplichtingen worden gewijzigd om tekortkomingen in het regelgevend kader van het
betalingsverkeer te adresseren. Uit zowel de Europese als de nationale evaluaties
bleek daarnaast dat er met het bestaande kader, waarin reeds gedetailleerde voorschriften
zijn opgenomen, nog steeds relatief grote verschillen in implementatie bestaan tussen
lidstaten. Ook vanuit de sector is meermaals het signaal gekomen voor meer harmonisatie
op Europees niveau. Het kabinet acht daarom het gebruik van een verordening voor de
inhoudelijke eisen voor PSP’s en de rechten van consumenten noodzakelijk, aangezien
dit zou moeten leiden tot kleinere verschillen in implementatie en uitvoering van
deze regels onder lidstaten. De voorstellen gaan ook niet verder dan noodzakelijk,
omdat evenwel aandacht blijft voor ruimte voor innovatie en een zo laag mogelijke
regeldruk voor PSP’s.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de begroting van de Europese
Unie. Het toezicht op de naleving van de voorstellen ligt primair bij de lidstaten
en hun nationale toezichthouders. Het kabinet is van mening dat eventuele benodigde
middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders
van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Lidstaten dienen toezichthouders aan te wijzen die toezien op de naleving van de verordening
en richtlijn. Hoewel het kabinet hier nog geen definitief besluit over heeft genomen,
ligt het in de rede om dit toezicht te beleggen bij de bestaande toezichthouders op
PSD2 (De Nederlandsche Bank (DNB), Autoriteit Financiële Markten (AFM), Autoriteit
Consument en Markt (ACM) en Autoriteit Persoonsgegevens (AP)). Mochten de nieuwe voorstellen
leiden tot een daadwerkelijke uitbreiding van de toezichttaken van de toezichthouders,
dan kan het zijn dat zij middelen (incl. personeel) nodig hebben om dit toezicht in
voldoende mate uit te voeren. Of, en zo ja in welke mate, deze toezichthouders meer
middelen nodig hebben voor het toezicht op deze verordening en richtlijn hangt af
van de uiteindelijke vormgeving van de voorstellen. Uit de Wet bekostiging financieel
toezicht 2019 (Wbft) volgt dat partijen die onder toezicht staan van AFM en/of DNB
dit zelf bekostigen. In deze situatie zijn de gevolgen voor de rijksoverheid dus zeer
beperkt. Het bestaande toezicht op PSD2 door ACM en AP wordt gefinancierd uit algemene
middelen. Indien er voor deze partijen sprake is van een significante taakuitbreiding,
dan zou dit financiële gevolgen kunnen hebben voor de rijksbegroting. Eventuele budgettaire
gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijk departement,
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De voorstellen introduceren een aantal nieuwe eisen, wat kan leiden tot hogere regeldruk
voor het bedrijfsleven. Andersom leiden de voorstellen ook tot vereenvoudiging van
het wettelijke kader voor het aanbieden van betaaldiensten. Zo wordt EMD2 geïntegreerd
in het bredere kader voor het aanbieden van betaaldiensten en worden eventuele verschillen
in deze kader weggenomen. PSP’s in Nederland hebben over het algemeen veel van de
nieuwe verplichtingen reeds geadopteerd, zoals de IBAN-naam controle of maatregelen
tegen fraude, waardoor de financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk naar
verwachting gering zijn. De grootste financiële consequenties ondervinden account servicing payment service providers (ASPSP’s), meestal een bank, bij de verplichtingen in het tegengaan van fraude bij
geautoriseerde betalingen (bankhelpdeskfraude). Deze kosten worden volgens het impact
assessment op EU-niveau geschat op 1 miljard euro. Doordat in Nederland bankhelpdeskfraude
door een aantal PSP’s reeds wordt vergoed is het effect op Nederlandse partijen zeer
beperkt. In het kader van open banking worden de gevolgen voor regeldruk voor ASPSP’s geschat tussen de 12 en 48 miljoen
euro op EU-niveau door de verplichting om permission dashboards te ontwikkelen. Een aantal Nederlandse banken heeft dergelijke dashboards al ontwikkeld.
Voor de ontwikkeling van API’s worden de gevolgen voor ASPSP’s geschat op 190 miljoen
euro. Deze kosten zijn beperkt indien partijen reeds gebruik maakten van API’s, alhoewel
dit geen verplichting was voortvloeiend uit PSD2. Ten slotte moet het gebruik van
een verordening ertoe leiden dat er minder verschillen zullen zijn tussen EU-lidstaten
in wetgeving. Dit leidt tot een lagere regeldruk voor PSP’s die ook in andere landen
betaaldiensten aanbieden. Voor burgers worden geen directe financiële consequenties
verwacht.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De voorstellen zijn onderdeel van de bredere Retail Payments Strategy van de Commissie. Een van de doelstellingen van deze strategie is het creëren van
innovatieve en concurrerende markten voor retailbetalingen en het ondersteunen van
de economische en financiële soevereiniteit van de EU. De voorliggende voorstellen
dragen aan deze doelstelling bij, omdat ze een EU-breed wettelijk kader neerzetten
waardoor partijen gemakkelijker in andere EU-landen hun diensten kunnen aanbieden
maar waar partijen gevestigd in derde landen en die binnen de EU diensten aanbieden
zich ook aan moeten houden. Dit zorgt voor een gelijk speelveld en meer concurrentie
tussen aanbieders uit de EU en aanbieders buiten de EU. De voorstellen hebben geen
geopolitieke aspecten.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een voorstel voor een verordening en een herziening van een richtlijn.
De verordening zal directe werking hebben in de EU, maar mogelijk moeten er nationaal
op wetsniveau of lager niveau aanpassingen gedaan worden om uitvoering aan de verordening
te geven. In ieder geval moeten enige bepalingen in de Wet op het financieel toezicht
(Wft) en enkele bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) aangepast worden omdat bestaande
eisen, die op grond van PSD2 zijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving, worden
overgeheveld naar de verordening en de richtlijn in wijzigingen van PSD2 voorziet.
De richtlijn moet in ieder geval ook geïmplementeerd worden in Nederlandse wetgeving.
De lex silencio positivo is niet van toepassing.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De verordening en richtlijn bevatten een aantal bevoegdheidstoekenningen aan de Commissie
om een gedelegeerde handeling vast te stellen als bedoeld in artikel 290 VWEU.
De eerste bevoegdheidstoedeling is opgenomen in artikel 2 lid 8 van het voorstel voor
de verordening, en betreft de specifieke diensten die worden uitgezonderd van deze
verordening. Hierbij gaat het om diensten die betrekking hebben op betaalinstrumenten
die in specifieke winkels of specifieke goederen of diensten zijn uit te geven. De
overige uitzonderingen worden niet toegekend via een gedelegeerde bevoegdheid. De
EBA zal technische reguleringsnormen (RTS) opstellen waarin de voorwaarden voor deze
specifieke uitzondering worden gespecificeerd. De Commissie heeft vervolgens de gedelegeerde
bevoegdheid om deze RTS al dan niet aan te nemen. Het toekennen van deze bevoegdheden
is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk omdat het regelgevingskader snel
kan worden aangepast aan nieuwe trends, innovaties en uitdagingen zonder de noodzaak
van langdurige wetgevingsprocessen. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de
hand omdat de maatregel ziet op regels ter aanvulling op de basishandeling. Het kabinet
acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
De tweede bevoegdheidstoekenning is opgenomen in artikel 32 van het voorstel voor
de verordening en stelt dat de EBA RTS zal opstellen over de voorwaarden voor het
sluiten of weigeren van een betaalrekening door een (bancaire) betaalinstelling. Het
toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk
omdat daarmee de wetgevingsprocedure niet hoeft te worden belast. Delegatie i.p.v.
uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel een aanvulling op de verordening
betreft. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Verder bevat artikel 39 van de verordening een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde
handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde technische reguleringsnormen
over de gronden waarop ASPSP’s, uitgezonderd worden van de verplichting voor het hebben
van een interface (API) voor het uitwisselen van data met derde partijen. Het toekennen
van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee
niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast, waardoor de benodigde snelheid
wordt gewaarborgd. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel
een aanvulling op de verordening betreft. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende
afgebakend.
Ook bevat in dat kader artikel 48 van de verordening een bevoegdheid voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde technische
reguleringsnormen over de data die ASPSP’s moeten delen met de toezichthouders over
de toegang van derde partijen tot deze API’s. Het toekennen van deze bevoegdheden
is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk omdat hiermee de benodigde snelheid
wordt gewaarborgd. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel
een aanvulling op de verordening vormt. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende
afgebakend.
Artikel 82 van de verordening bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde
handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde technische reguleringsnormen
over de statistische data die PSP’s jaarlijks moeten aanleveren aan de toezichthouders
over fraude. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële
onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het
kabinet wenselijk, omdat hiermee de reguleringsnormen snel kunnen worden aangepast
aan mogelijke veranderingen in fraudetrends. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier
voor de hand omdat de maatregel een aanvulling op vormt de verordening. Het kabinet
acht deze bevoegdheid echter niet voldoende afgebakend en zal daarom aandacht vragen
voor een nadere specificering van de aan te leveren statistische data. Zo wordt uit
de verordening niet duidelijk waarvoor deze statistische data gebruikt zal worden
en over welke betaalmethoden statistische data moet worden aangeleverd.
Artikel 89 lid 2 van de verordening bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde
handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde technische reguleringsnormen
over sterke clientauthenticatie, communicatie en transactiemonitoring mechanismen
zoals beschreven in artikelen 83, 85 en 87. Het toekennen van deze bevoegdheden is
mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk omdat hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure
hoeft te worden belast. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de
maatregel een aanvulling vormt op de richtlijn. Het kabinet acht deze bevoegdheid
voldoende afgebakend.
Artikel 104 lid 8 van de verordening bevat een bevoegdheidstoekenning voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen over de criteria waaraan moet worden voldaan
voor tijdelijke interventie door de EBA om betaaldiensten of -instrumenten en elektronisch
geld diensten of instrumenten te verbieden of te beperken. Het toekennen van deze
bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee
de benodigde snelheid voor de uitvoering van de verordening wordt gewaarborgd. Delegatie
i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat het een aanvulling op de verordening
betreft. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Ten zesde artikel 105. Bij deze bevoegdheidstoedelingen is er, anders dan bij de hierboven
omschreven toedelingen, geen rol voor de EBA. Echter lijkt in het voorstel een omissie
te zijn naar het artikel waarnaar verwezen wordt. Het kabinet zal de Commissie hierop
attenderen en vragen naar de juiste desbetreffende artikel voor de bevoegdheidstoekenning.
Artikel 3 lid 5 van de richtlijn bevat een bevoegdheidstoekenning voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde technische
reguleringsnormen over de informatie die betaaldienstverleners moeten verstrekken
aan de toezichthouders bij de vergunningsvraag. Het toekennen van deze bevoegdheden
is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, hiermee de benodigde snelheid voor
de uitvoering van de verordening wordt gewaarborgd ten behoeve van snelle autorisatie
van betaalinstellingen. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de
maatregel een aanvulling vormt op de richtlijn. Het kabinet acht deze bevoegdheid
voldoende afgebakend.
Artikel 7 lid 6 van de richtlijn bevat een bevoegdheidstoekenning voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde technische
reguleringsnormen over het aanmerken van betaalinstellingen die een laag volume maar
hoge waarde aan transacties verwerken. Dit is van belang voor het bepalen van de kapitaaleisen.
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk,
omdat hiermee omdat hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast.
Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel een aanvulling
vormt op de richtlijn. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Artikel 9 lid 7 van de richtlijn bevat een bevoegdheidstoekenning voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde RTS over
de waarborgingsvereisten (safeguarding requirements) van gelden bij betaalinstellingen. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk,
omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van
deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee de benodigde snelheid
voor de uitvoering van de verordening wordt gewaarborgd en de EBA regels opstelt met
betrekking tot de bescherming van financiële middelen van consumenten en bedrijven
tegen risico’s. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel
een aanvulling vormt op de richtlijn. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende
afgebakend.
Artikel 18 lid 5 en lid 6 van de richtlijn bevatten bevoegdheidstoekenningen voor
de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde
RTS over het functioneren en onderhoud van een centraal register van geregistreerde
betaalinstellingen en over de informatie die moet worden aangeleverd ten behoeve van
het register. Dit register zal worden beheerd door de EBA. Het toekennen van deze
bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee
niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast. Delegatie i.p.v. uitvoering
ligt hier voor de hand omdat de maatregel een aanvulling vormt op de richtlijn. Het
kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Artikel 30 lid 5 van de richtlijn bevat een bevoegdheidstoekenning voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde RTS over
het kader voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten
van het land waar de betaalinstelling gevestigd is (home Member State) en het land waar ze grensoverschrijdend actief zijn (host Member State) specifiëren. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële
onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het
kabinet wenselijk, omdat hiermee de benodigde snelheid voor de uitvoering van de verordening
wordt gewaarborgd. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel
een aanvulling vormt op de richtlijn. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende
afgebakend.
Artikel 31 lid 5 van de richtlijn bevat een bevoegdheidstoekenning voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van door EBA opgestelde RTS over
de criteria waar een centraal contactpunt bij een betaalinstelling die opereert via
agenten in een andere lidstaat (host Member State) aan moet voldoen. Een centrale contactpunt kan helpen bij het identificeren en mitigeren
van risico’s die met grensoverschrijdende activiteiten te maken hebben en leidt tot
een consistente toepassing van regels in verschillende lidstaten. Het toekennen van
deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee
niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast. Delegatie i.p.v. uitvoering
ligt hier voor de hand omdat de maatregel een aanvulling vormt op de richtlijn. Het
kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
In de bevoegdheidstoedelingen in artikel 40 is er, anders dan bij de hierboven omschreven
toedelingen, geen rol voor de EBA. Het kabinet kan zich vinden in deze toedeling omdat
hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast. Delegatie i.p.v.
uitvoering ligt hier voor de hand omdat de maatregel een aanvulling vormt op de richtlijn.
Hiermee krijgen de lidstaten controle over de wijzigingen en het bepalen van de bedragen
zoals genoemd in artikelen 5, 31 lid 1 en 37. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende
afgebakend.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Er wordt een inwerkingtredings- en implementatietermijn van 18 maanden voorgesteld voor zowel de verordening als de richtlijn. Specifiek voor artikel
46 van de richtlijn wordt een termijn van 6 maanden voorgesteld. Gezien de gemiddelde
tijd die benodigd is voor het zorgvuldig doorlopen van het parlementaire wetgevingsproces
zal het kabinet zich inzetten om deze termijnen op minimaal 24 maanden te zetten.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In de voorstellen is een evaluatieclausule opgenomen waarin is bepaald dat binnen
vijf jaar na inwerkingtreding van de richtlijn en verordening de Commissie verslag
moet doen over de toepassing en gevolgen, waarbij speciaal aandacht moet worden geschonken
aan de bepalingen voor open banking, kosten van betaaldiensten en regels rondom frauduleuze
transacties. Het kabinet kan zich vinden in deze bepaling.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het toezicht op de naleving van de verordening en de richtlijn wordt neergelegd bij
nationale toezichthouders. Dit is momenteel ook het geval bij de al bestaande richtlijn.
Het toezicht op PSD2 is neergelegd bij DNB, AFM, ACM en AP. Hoewel het kabinet hier
nog geen definitief besluit over heeft genomen, ligt het in de rede om het toezicht
op de nieuwe verordening en richtlijn te beleggen bij de bestaande toezichthouders.
De verordening bevat de (minimale) handhavingsbevoegdheden die de nationale toezichthouders
dienen te hebben. Deze bevoegdheden komen sterk overeen met de bestaande bevoegdheden
die uit PSD2 voortvloeiden.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Deze voorstellen hebben geen implicaties voor ontwikkelingslanden, anders dan de implicaties
voor derde landen in het algemeen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.