Brief regering : Kamerrapportage Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid
25 295 Infectieziektenbestrijding
29 683 Dierziektebeleid
Nr. 2123 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN LANDBOUW, NATUUR
EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 augustus 2023
De coronapandemie heeft laten zien dat een zoönose wereldwijd tot ontwrichtende situaties
kan leiden en is de aanleiding geweest om het al bestaande zoönosenbeleid verder te
versterken. Het doel hiervan is om risico’s op het ontstaan en de verspreiding van
zoönosen in de toekomst te verkleinen en voorbereid te zijn op een eventuele uitbraak.
Dit wordt gedaan met het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid (hierna: het
actieplan). Het actieplan strekt zich uit over de volle breedte van One Health (leefomgeving,
veterinair en humaan), nationaal en internationaal, en richt zich op preventie, detectie
en respons. Voorafgaand aan het actieplan werd hierover advies gevraagd aan een expertgroep1.
Met deze brief informeren wij uw Kamer over de voortgang van het actieplan, dat u
op 6 juli 2022 is toegezonden2. In deze brief wordt op hoofdlijnen de voortgang op de acties uit het actieplan gerapporteerd,
geïllustreerd met een aantal voorbeelden. In de Kamerrapportage in de bijlage wordt
een overzicht gegeven van de voortgang en resultaten, die tot en met juli 2023 zijn
bereikt op de 54 acties en wordt tevens voor een aantal acties toegelicht wat er de
komende jaren nog in gang wordt gezet. De voortgang van de acties loopt op schema,
er zijn mooie resultaten geboekt en hiermee is en wordt het zoönosenbeleid verder
versterkt.
Het actieplan is opgebouwd uit drie pijlers voor de aanpak van zoönosen: preventie,
detectie en respons. Daarnaast richt het actieplan zich op twee doorsnijdende thema’s:
de internationale inzet en onderzoek. Hieronder wordt de voortgang op deze verschillende
onderdelen toegelicht.
Preventie
Het zwaartepunt van het actieplan ligt op het voorkómen van de overdracht van zoönotische
ziekteverwekkers van dier naar mens. We richten ons daarbij op verschillende transmissieroutes:
bijvoorbeeld door direct contact met dieren of dierlijk materiaal, via de leefomgeving
zoals bodem, water en lucht of via vectoren, zoals teken of muggen. De bijbehorende
acties gaan uit van preventie bij de bron.
Een voorbeeld op het gebied van preventie is het versterken van de zoönosengeletterdheid
onder burgers en professionals. Het vergroten van kennis en het bewustzijn over de
risico’s van zoönosen en het mogelijke handelingsperspectief om besmetting te voorkomen,
kunnen ertoe bijdragen dat mensen minder besmet raken met zoönotische ziekteverwekkers.
Hiervoor heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een marktonderzoek
onder burgers laten uitvoeren naar het kennisniveau en de perceptie van doelgroepen
over verschillende transmissieroutes (actie 19). De uitkomsten van dit onderzoek worden
momenteel door het RIVM verwerkt in een wetenschappelijke publicatie en zullen worden
gebruikt voor het maken van een communicatieplan voor het verhogen van de zoönosengeletterdheid
van burgers. Hiertoe behoort ook het toegankelijker en beter vindbaar maken van informatie
over zoönosen. Voor professionals lag de focus het afgelopen jaar op medewerkers in
wildopvangcentra (vanwege hun verhoogde risico om in contact te komen met zieke wilde
dieren), dierenartsen en zorgmedewerkers, waaronder huisartsen. Het Dutch Wildlife
Health Centre (DWHC) werkt aan een cursus voor medewerkers van wildopvangcentra. Met
o.a. Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), RIVM en Gemeentelijke Gezondheidsdiensten
(GGD’en) lopen gesprekken over mogelijkheden, waar zorgmedewerkers aanvullend op zoönosen
geattendeerd kunnen worden (actie 21).
Zoönosengeletterdheid blijft ook een belangrijk speerpunt in het beleid om tekengebonden
aandoeningen, zoals de ziekte van Lyme, te voorkomen. Verder is naar aanleiding van
de aangehouden motie3 in het kader van preventief gezondheidsbeleid ten aanzien van proeftuinen voor de
biologische bestrijding van teken de beleidslijn dat de experts van het RIVM en het
Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
de ontwikkelingen van duurzame bestrijdingsmethodes van teken nauwgezet blijven volgen,
daar deze nu nog niet voorhanden zijn. Zodra zulke bestrijdingsmethodes beschikbaar
komen, kunnen het RIVM en CMV deze methodes toetsen of zij in de Nederlandse situaties
toepasbaar en effectief zijn. Daarnaast werken het RIVM en het CMV bijvoorbeeld ook
aan het opzetten van een gezamenlijk kennisplatform vectorgebonden infectieziekten.
Dit met als doel het versterken van de monitoring, het genereren van kennis (waaronder
over duurzame en (kosten-) effectieve methoden voor vectorbestrijding) en kennisverspreiding
over infectieziekten aan (decentrale) overheden (actie 4 en 46). Dit is extra van
belang nu de tijgermug in een steeds groter deel van Europa voorkomt. Deze zomer heeft
de NVWA ook in een aantal woonwijken deze mug moeten bestrijden.
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) moet leiden tot een meer toekomstbestendige
inrichting en gebruik van ons landelijk gebied door uitvoering te geven aan de (inter-)nationale
doelstellingen voor natuur en stikstof, water en bodem, en klimaat. In het NPLG is
het thema dierziekten en zoönosen benoemd als «meekoppelende structurerende keuze»,
met als doel om het risico op uitbraken met en de verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers
ook via deze weg te verminderen. De adviezen van de meekoppelende structurerende keuze
dierziekten en zoönosen zijn opgenomen in de update van de handreiking NPLG (actie
5). Op deze manier kunnen provincies bij het maken van inrichtingskeuzes rekening
houden met dit thema.
Wageningen University and Research (WUR) heeft een onderzoek uitgevoerd om risico’s
voor dierenwelzijn en zoönosen op reptielenbeurzen in kaart te brengen. Het rapport
dat hierover is opgesteld is op 13 juli 2023 aan de Kamer aangeboden4. De uitkomsten zijn onder andere dat het risico voor het oplopen van een zoönose
tijdens het bezoeken van een reptielenbeurs zeer laag is en dat er ter preventie van
zoönosen op dit moment geen aanvullende maatregelen nodig zijn (actie 15). Onderzoeken
naar de risico’s op beurzen met andere diersoorten zijn in voorbereiding. Er wordt
op dit moment ook een risico-inventarisatie uitgevoerd door de NVWA om te bezien hoe
de illegale handel in (in het wild levende) dieren en bushmeat zich voltrekt (actie
12).
De afgelopen periode is ingezet op de aanpak van vogelgriep in een gezamenlijk programma
van de Ministeries van LNV en VWS. Het intensiveringsplan preventie vogelgriep (hierna:
intensiveringsplan) is aan uw Kamer aangeboden op 6 juli 20235. In dit intensiveringsplan nemen we een aantal maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid
en de gezondheid van in het wild levende en gehouden dieren. Vogelgriep is een potentiële
zoönose en komt bij in het wild levende vogels endemisch voor in Nederland. De permanente
dreiging van het vogelgriepvirus en de impact van uitbraken op getroffen dieren, houders,
natuur en maatschappij maken dat deze aanvullende maatregelen nodig zijn. Met de komst
van het intensiveringsplan wordt een aantal van de acties, die in het actieplan worden
genoemd in verband met vogelgriep, tot uitvoering gebracht.
Detectie
De tweede pijler van het actieplan is detectie. Tijdige detectie van een mogelijke
zoönose is immers essentieel voor het vroegtijdig beperken van de gevolgen. Dierenartsen,
zorgmedewerkers en andere practici zijn de «ogen en oren» in het veld om signalen
van zoönosen op te pikken. Daarnaast vindt reguliere landelijke surveillance van allerlei
infectieziekten van mens en dier plaats. Een belangrijk onderdeel voor een goede signalering,
monitoring en respons binnen het Nederlandse zoönosenbeleid is de zoönosenstructuur.
Dit is een risico-analysestructuur, zoals ook bestaat voor infectieziekten en antimicrobiële
resistentie, waarin One Health deskundigen samenkomen om op gestructureerde wijze
regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijk zoönotische aard te
beoordelen.
Binnen de zoönosenstructuur is het Signaleringsoverleg Zoönosen (SO-Z) ingericht,
waarvan het RIVM de voorzitter is. Het RIVM heeft het SO-Z geëvalueerd om na te gaan
of de experts voldoende zicht hebben op alle relevante signalen en of aanvullende
monitoringsactiviteiten of data van monitoring uit andere bronnen noodzakelijk is
(actie 25). Een van de aanbevelingen is dat de zoönotische risico’s van de insectensector
in beeld moeten komen, daarvoor is deze zomer een pilot gestart (actie 31).
Het is essentieel om signalen over zoönosen vanuit de leefomgeving, het veterinaire
domein en humane experts zo snel mogelijk onderling uit te wisselen. Dit is soms een
complex proces. Het RIVM heeft onderzocht hoe de huidige informatiestromen in bestaande
One Health-surveillancenetwerken lopen en hoe ICT-middelen hierin ondersteuning kunnen
bieden. Ter verbetering van de huidige aanpak wordt er door het RIVM een projectgroep
opgericht die een raamovereenkomst One Health Data Sharing Agreement (DSA) op zal
stellen (actie 36). Verder is voor de versterking van de gegevensuitwisseling een
pilot gestart voor een veterinair-humaan surveillancesysteem voor varkensinfluenza
(actie 10 en 37). Naast het opzetten van de surveillance, die onderdeel is van deze
pilot, werken deze partijen ook aan een platform waar de details van de virusstammen
van dier en mens kunnen worden uitgewisseld. Hiermee zijn de partijen uit de verschillende
domeinen in staat makkelijker gegevens uit te wisselen en gevonden virusstammen met
elkaar te delen.
Op het vlak van de monitoring en signalering in de leefomgeving en bij dieren zijn
diverse acties uitgevoerd. Zo is de monitoring vectoren en vectorgebonden ziekteverwekkers
door het CMV uitgebreid. Hiermee kan er breder (en nog beter) zicht gehouden worden
op vectoren en in samenwerking met het RIVM ook beter zicht gehouden worden op de
ziekteverwekkers die via de vectoren worden verspreid. Dit is belangrijk, want door
klimaatverandering, -adaptatie en veranderingen in de leefomgeving kan de aanwezigheid
van bepaalde vectoren in de natuur toenemen én daarmee zorgen voor een toename van
(het risico op) vectoroverdraagbare infectieziekten (actie 29).
Ook vindt er versterking plaats op One Health surveillance in binnen- en buitenland.
Het RIVM versterkt de landelijke surveillance voor humane infectieziekten, waarbij
specifiek aandacht is voor beschikbaarheid van One Health data (actie 33). De EFSA
(European Food Safety Authority) ondersteunt, in samenwerking met het ECDC (European
Centre for Disease Prevention and Control), lidstaten met financiële middelen en kennisdeling
bij het opzetten van een gecoördineerd surveillancesysteem voor zoönotische pathogenen
bij dieren en in het milieu. De gegevens die door de verschillende lidstaten met deze
surveillancemethode worden verzameld, worden vervolgens met EFSA gedeeld zodat het
gebruikt kan worden bij systematische risicobeoordelingen. Het RIVM is aangewezen
als coördinator bij het opzetten van deze surveillance in Nederland (actie 32). In
dat kader is door het RIVM een onderzoeksvoorstel ingediend bij de Europese Commissie
(EC), dat is goedgekeurd. De invulling van het onderzoeksvoorstel voor structurele
surveillance is gebaseerd op enkele van door de EFSA geprioriteerde pathogenen. Het
consortium gaat de komende drie jaar aan de slag met het uitvoeren van de opdracht
(actie 34).
Respons
Bij een uitbraak van een (zoönotische) infectieziekte is het van belang om snel en
adequaat te reageren. Het versterken van bestaande responsstructuren en het verbeteren
daarvan staan daarom centraal in de derde pijler. Dat gebeurt onder andere door regelmatig
met betrokken mensen de respons te oefenen.
Berenschot heeft hiervoor een gezamenlijk zoönosentraject begeleid. In het traject
heeft een analyse plaatsgevonden van beschikbare draaiboeken, de bevindingen zijn
vervolgens doorleeft in tabletops met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties
op landelijk en regionaal niveau. Vervolgens heeft er met deze organisaties een integrale
One Health oefening plaats gevonden op 17 en 18 april 2023. Verschillende betrokken
partijen hebben daarbij een scenario voorgelegd gekregen waarbij een zoönotische infectieziekte
zorgde voor een grootschalige uitbraak in Brabant. De bevindingen van deze en twee
voorgaande fases worden in de komende periode besproken en verwerkt op landelijk en
regionaal niveau (actie 42 en 44). De uitkomsten van het traject worden bijvoorbeeld
meegenomen in de aanpassing van het Landelijk crisisplan infectieziekten.
Internationaal
De aanpak van zoönosen kan niet zonder internationale samenwerking. De internationale
inzet van Nederland op zoönosen is daarom een doorsnijdend thema in het actieplan.
Daarbij staan het intensiveren van de internationale samenwerking en het versterken
van internationale relaties voorop.
De internationale prioriteiten voor het versterken van het zoönosenbeleid richten
zich op de volle breedte van One Health. Daar waar relevant wordt door Nederland aan
Europese en mondiale overleggen deelgenomen. Het actieplan is gepresenteerd en de
Nederlandse zoönosenstructuur is toegelicht op verschillende Europese bijeenkomsten,
waaronder bij de Health Security Committee (HSC) en bij een CVO (Chief Veterinary
Officer) – CMO (Chief Medical Officer) meeting (actie 24 en 49). Daarnaast zet Nederland
zich in om zoönosen en de One Health aanpak onderdeel uit te laten maken van de aanpassing
van de International Health Regulations (IHR) en bij de totstandkoming van een pandemisch
instrument (internationaal instrument voor pandemiepreventie en -paraatheid) (actie
49).
Onder het One Health European Joint Programme (OHEJP, een samenwerkingsprogramma van
de EC) is door het RIVM, met en voor instituten in de lidstaten, een toolkit voor
het opzetten van een zoönosenstructuur ontwikkeld6. Deze toolkit is nu klaar om internationaal breder te worden verspreid en geïmplementeerd.
De onderdelen van de toolkit ondersteunen landen bij het opzetten en uitvoeren van
de signalering, de risicoanalyse en het risicomanagement van zoönosen. Het OHEJP loopt
september 2023 af en daarom is het streven om de verspreiding en doorontwikkeling
van deze toolkit te doen via de Med-Vet-Net Association7, waar het RIVM voorzitter van is (actie 54).
Onderzoek
Naast de internationale component is onderzoek het tweede thema dat door het actieplan
verweven is. Het afgelopen jaar is er geïnvesteerd in de ontwikkeling van kennis over
zoönosen, transmissieroutes en toepasbare diagnostiek. Zo is onder andere het ZonMw
programma Pandemische Paraatheid gefinancierd en van start gegaan, waar zoönosen een
belangrijk onderdeel van zijn. Ook heeft er (co-)financiering plaatsgevonden van onderzoeksprogramma’s
van het RIVM Versterking Zoönosen (ZOOver) en het ERRAZE@WUR programma (Early Recognition
and Rapid Action in Zoonotic Emergencies). Ook de komende jaren zal door eerdergenoemde
instituten verder worden geïnvesteerd in onderzoek, waarbij de focus onder andere
zal liggen op kennis over diagnostiekontwikkeling, modellen, die zoönosen kunnen voorspellen,
preventieve maatregelen ter voorkoming van het ontstaan van zoönosen en de impact
van klimaat- en landschapsverandering op zoönosen.
De Ministeries van LNV en VWS hebben samen met wetenschappers het initiatief genomen
tot het oprichten van een onderzoeksconsortium vogelgriep. Daarvoor wordt door onderzoekers
van verschillende onderzoeksinstituten (Faculteit Diergeneeskunde, Erasmus Medisch
Centrum, RIVM, WUR, Stichting Ornithologisch Veldonderzoek Nederland (SOVON) en de
Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD), een inventarisatie gemaakt van kennislacunes,
en aangegeven welke onderzoek zij wenselijk vinden. Bij het formuleren van onderzoeksvoorstellen
wordt ook rekening gehouden met adviezen uit diverse expertgroepen, zoals het Deskundigenberaad
Zoönosen (DB-Z). De bovenstaande onderzoeksprogramma’s zijn voorbeelden van hoe verschillende
instituten in een vroeg stadium worden betrokken bij elkaars One Health onderzoeken.
Bij One Health onderzoeksvragen vanuit het Rijk wordt hier specifiek aandacht voor
gevraagd.
Tot slot
Het afgelopen jaar zijn er grote stappen gezet op de uitvoering van het actieplan.
Een aantal acties is al afgerond, een groot deel is in uitvoering en daarnaast zijn
er acties in voorbereiding en/of worden acties nog nader besproken met betrokken partijen.
Voor sommige acties is eerst onderzoek nodig en deze nieuwe kennis en informatie kan
worden gebruikt voor de uitvoering van de actie of de aanscherping van een aanpak.
In deze brief zijn slechts een aantal acties uitgelicht; voor een toelichting voor
alle acties uit het actieplan kan de Kamerrapportage (in de bijlage) worden geraadpleegd.
De komende jaren blijven we ons inzetten om uitvoering te geven aan de acties uit
het actieplan om zo bij te kunnen dragen aan een verdere vermindering van risico’s
op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen en beter voorbereid te zijn op een
eventuele uitbraak. Dat doen we zowel nationaal als internationaal en in samenwerking
met alle betrokken partijen. In januari 2025 wordt u opnieuw geïnformeerd over de
voortgang.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Medeindiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof