Brief regering : Fiche: Mededeling, besluit en verordening - introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3760
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 augustus 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Met BNC-fiche 1
geeft het kabinet tevens invulling aan het verzoek van de vaste commissie voor Europese
Zaken (Tweede Kamer), d.d. 9 maart 2023, om een kabinetsreactie te ontvangen over
de tussentijdse evaluatie van het MFK.
Fiche: Herziening verordening Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. (Kamerstuk
22 112, nr. 3757)
Fiche: Voorstel verordening instelling Oekraïne-faciliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3758)
Fiche: Verordening voor een platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP)
(Kamerstuk 22 112, nr. 3759)
Fiche: Mededeling, besluit en verordening – introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling
Fiche: Mededeling Europese Economische Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3761)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Mededeling, besluit en verordening – introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling: Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement, de Raad, het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: een aangepast pakket voor
de volgende generatie eigen middelen
Besluit: Gewijzigd voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit
(EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese
Unie (Eigenmiddelenbesluit, hierna ook: EMB)
Verordening: Gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de regels
en procedures voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen op basis van het
emissiehandelssysteem, het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie, toegewezen winsten
en statistische eigen middelen op basis van bedrijfswinsten, en betreffende de maatregelen
om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (Making Available Regulation, hierna ook: MAR)
Verordening: Gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van
Verordening (EU, Euratom) nr. 2021/768 van 30 april 2021 wat betreft uitvoeringsmaatregelen
voor de nieuwe eigen middelen van de Europese Unie (Implementing Measures of the System of Own Resources, hierna ook: IMSOR)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
20 juni 2023
c) Nr. Commissiedocument
Mededeling: COM(2023) 330 final
Besluit EMB: COM(2023) 331 final
Voorstel MAR: COM (2023) 333 final
Voorstel IMSOR: COM (2023) 332 final
d) EUR-lex
Mededeling: eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52023DC0330
Besluit EMB: eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52023PC0331
Verordening MAR: eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52023PC0333&qid=1690359648239
Verordening IMSOR: eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52023PC0332&qid=1690359731998
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Economische en Financiële Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Besluit EMB: Artikel 311, derde alinea, Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie
Verordening MAR: Artikel 322, tweede lid, Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie
Verordening IMSOR: Artikel 311, vierde alinea, Verdrag betreffende de Werking van
de Europese Unie
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Besluit EMB: eenparigheid
Verordeningen MAR en IMSOR: gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees parlement
Besluit EMB: raadpleging
Voorstel MAR: raadpleging
Voorstel IMSOR: goedkeuring
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het Eigenmiddelenbesluit1 (EMB) regelt de inkomsten (financiering) van de EU-begroting, die onverminderd andere
ontvangsten volledig uit eigen middelen van de Europese Unie (EU) wordt gefinancierd2. De eigen middelen worden door de lidstaten van de EU afgedragen aan de Europese
begroting op basis van in het EMB vastgestelde grondslagen en afdrachtenpercentages.
Het huidige Eigenmiddelenbesluit is op 14 december 2020 tot stand gekomen en omvat
vier soorten eigen middelen3. In december 2021 heeft de Commissie een voorstel4 gedaan om het EMB te wijzigen teneinde nieuwe eigen middelen hieraan toe te voegen.
Het betrof in dat voorstel 1) een eigen middel op basis van inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem
(Emission Trading System, ETS), 2) een eigen middel op basis van opbrengsten uit het mechanisme voor koolstofcorrectie
aan de grens (Carbon border adjustment mechanism, CBAM) en 3) een eigen middel gestoeld op het in het Inclusive Framework (IF) van het in de OESO/G20 overeengekomen akkoord dat voorziet in een herverdeling
van winsten en belastingheffingsrechten tussen landen («Pijler 1» uit het akkoord).
Dit voorstel uit december 2021 voor introductie van nieuwe eigen middelen is nog niet
aangenomen door de Raad. In juni 2023 presenteerde de Commissie een wijziging van
dit voorstel uit december 2021. De voorstellen van de Commissie om nieuwe eigen middelen
toe te voegen zijn alle een opvolging van afspraken die zijn gemaakt door de Europese
Raad (ER) op 17 t/m 21 juli 20205 en in het Interinstitutioneel Akkoord (IIA)6 van de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees parlement (EP) en de Commissie.
Ten opzichte van de voorstellen uit december 2021 blijven twee voorstellen voor nieuwe
eigen middelen ongewijzigd. Het betreft eigen middelen op basis van inkomsten uit
de CBAM en Pijler 1. Ter introductie van een CBAM-eigen middel is het voorstel dat
75% van de opbrengsten van de verkoop van CBAM-certificaten naar de EU-begroting gaat.
Dit betekent dat 25% van de opbrengsten van de verkoop van CBAM-certificaten naar
de nationale begrotingen van de lidstaten gaat. Het Pijler 1-eigen middel zal gelden
voor bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan 20 miljard euro en een winstmarge
(winst gedeeld door omzet) van meer dan 10%. Hierdoor zullen ongeveer de honderd grootste
en meest winstgevende bedrijven in de wereld onder de reikwijdte vallen. Van de winst
boven de 10% zal 25% toegerekend worden aan landen waar de producten en diensten van
bedrijven geconsumeerd worden. In het voorstel dragen lidstaten 15% van deze toerekening
als eigen middel af aan de EU-begroting.
In het huidige voorstel van juni 2023 wordt het eerder reeds voorgestelde eigen middel
op basis van het ETS aangepast. Deze wijziging is mede het gevolg van het in december
2022 overeengekomen akkoord ten aanzien van de herziening en uitbreiding van het ETS,
als onderdeel van het Fit-for-55-pakket7 en de ontwikkeling van de ETS-prijs. In het voorstel van december 2021 had de ETS-afdracht
een omvang gelijk aan 25% van de nationale inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem.
In het huidige voorstel is dit percentage verhoogd naar 30%. Dit percentage wordt
ook het uniform afdrachtenpercentage genoemd. De stijging is met name ingegeven door
de sterk gestegen ETS-prijs sinds december 2021. Daardoor zullen ook de veilinginkomsten
voor lidstaten naar verwachting toenemen. De Commissie verwacht dat ondanks het hogere
afdrachtenpercentage de ETS-inkomsten die lidstaten voor hun nationale begroting behouden8 hoger zullen zijn dan verwacht toen het Fit-for-55-akkoord werd gesloten9. Andere wijzigingen van het voorstel voor een ETS-eigen middel verwerken de aanpassingen
van de ETS-richtlijn uit Fit-for-55 en REPowerEU die invloed hebben op de verdeling
van rechten en/of inkomsten uit het ETS. Het betreft bijvoorbeeld de verduidelijking
dat het uniforme afdrachtenpercentage niet van toepassing is op de inkomsten van emissierechten
bestemd voor REPowerEU en voor het Social Climate Fund, en de toevoeging dat het afdrachtenpercentage
ook dient te worden toegepast op emissierechten die worden geannuleerd door lidstaten
die gebruikmaken van een tijdelijke vrijstelling vanwege een bestaande nationale koolstofbelasting.
Het door de Commissie in december 2021 voorgestelde correctiemechanisme voor het ETS-eigen
middel blijft ongewijzigd. Dit betreft tijdelijke aanpassingen, tot 2030, om rekening
te houden met het relatieve bruto nationaal inkomen van individuele lidstaten. Dit
correctiemechanisme zorgt er volgens de Commissie voor dat het verschil tussen de
ETS-verdeelsleutel en de verdeelsleutel op basis van het bruto nationaal inkomen (bni)
niet onevenredig groot wordt.
Naast de wijziging van het voorgestelde ETS-eigen middel stelt de Commissie een additioneel
nieuw eigen middel voor, dat nog niet was opgenomen in het voorstel van december 2021.
Het betreft een eigen middel gebaseerd op een bestaande statistiek uit de nationale
rekeningen voor het bruto exploitatieoverschot van bedrijven (financieel en niet-financieel).
Hoewel deze statistiek slechts een ruwe benadering is voor bedrijfswinsten, wordt
dit voorgestelde eigen middel voor de begrijpelijkheid in de rest van dit fiche het
«het eigen middel o.b.v. bedrijfswinsten» genoemd. In de mededeling bij de wetgevende
voorstellen geeft de Commissie aan dat dit een tijdelijk eigen middel zou moeten zijn,
in afwachting van de inwerkingtreding van andere eigen middelen gebaseerd op bedrijfswinsten.
Bij dit eigen middel wordt een uniform afdrachtenpercentage van 0,5% voorgesteld.
De grondslag waarop dit afdrachtenpercentage wordt toegepast is gedefinieerd als het
bruto exploitatieoverschot voor financiële en niet-financiële instellingen. Dit is
een reeds bestaande statistiek in de nationale rekeningen die lidstaten van de Unie
op uniforme wijze opstellen conform de betreffende EU-verordening10. Het betreft dus geen Europese belasting op ondernemingen maar een nationale bijdrage
die wordt berekend op basis van bestaande statistieken.
De Commissie geeft aan dit eigen middel te introduceren in afwachting van de mogelijkheid
om eigen middelen te introduceren op basis van nationale inkomsten die voortvloeien
uit Europese afspraken over belastingheffing. Hiervoor komen zowel de (nog te presenteren)
beleidsvoorstellen voor Pijler 1 als BEFIT11 voor in aanmerking. Voor Pijler 1 geldt dat het multilaterale verdrag nog niet is
ondertekend en geratificeerd, en het dus nog niet in werking kan treden. Voor BEFIT
geldt dat de Commissie voornemens is een beleidsvoorstel in het derde kwartaal van
2023 in te dienen.
De verordening voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen12 (MAR) en de verordening betreffende uitvoeringsmaatregelen voor de eigen middelen13 (IMSOR) leggen vast hoe en wanneer de afdrachten van de eigen middelen door de lidstaten
aan de EU worden betaald en schrijven voor hoe de controles hierop moeten plaatsvinden.
Deze verordeningen geven dus praktische invulling aan de afspraken die in het EMB
worden vastgelegd. Op 14 maart 2022 heeft de Commissie reeds voorstellen gedaan om
de MAR en IMSOR te wijzigen om zo de voorstellen voor nieuwe eigen middelen uit december
2021 te verwerken. Nu presenteert de Commissie een aanpassing van deze voorstellen
uit maart 2022, om de laatste wijzigingen in de voorgestelde eigen middelen ook in
de MAR en IMSOR te verwerken. De wijzigingen zijn dan ook technisch van aard of vloeien
direct voort uit de voorgestelde wijzigingen in het EMB. Zo wordt bij enkele artikelen
bijvoorbeeld een subartikel toegevoegd om ook het eigen middel op basis van bedrijfswinsten
te kunnen verwerken in de MAR en IMSOR zodat ook voor dit eigen middel de praktische
zaken worden vastgelegd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vastleggen van de bewaartermijn
van bewijsstukken. Ook wordt geregeld dat het reeds bestaande instrument van vertragingsrente,
in het geval van te laat betaalde afdrachten door een lidstaat, ook van toepassing
zal zijn op de nieuw voorgestelde eigen middelen.
In het akkoord over het beleidsvoorstel voor een CBAM van 12 december jl. is afgesproken
dat de CBAM meer gecentraliseerd zal zijn dan in het oorspronkelijke voorstel van
de Commissie14, waarbij de Commissie de leiding heeft over de meeste uitvoeringstaken. Lidstaten
(in Nederland de Nederlandse Emissieautoriteit) blijven verantwoordelijk voor sancties/controle/autorisatie
van CBAM-aangevers en -importeurs. Als gevolg hiervan zijn geen aanvullende controlebehoeften
benodigd voor de Commissie, aangezien dergelijke bevoegdheden reeds in de sectorale
wetgeving zijn opgenomen. De eerder hiertoe opgenomen bepalingen in de MAR en IMSOR
zijn in het huidige voorstel dienovereenkomstig verwijderd of gewijzigd.
b) Impact assessment Commissie
Er is geen impact assessment verricht.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland heeft er in de Europese Raad en bij het interinstitutioneel akkoord tussen
Raad, Europees parlement en Europese Commissie mee ingestemd dat de Commissie met
voorstellen voor nieuwe eigen middelen zou komen, met het oog op de introductie ervan.
Het kabinet beoordeelt ieder voorstel voor een nieuw eigen middel op zijn eigen merites15. Bij deze beoordeling spelen meerdere factoren een rol: het effect op de Nederlandse
afdrachten aan de EU, de stabiliteit van de grondslagen, de uitvoerbaarheid en het
effect op de voorspelbaarheid van de nationale afdracht. Uitgangspunt hierbij is dat
een nieuw eigen middel in principe nationaal wordt geïncasseerd. Ook speelt de mogelijke
bijdrage van een eigen middel aan Europese en nationale beleidsdoelstellingen een
rol.
Daar waar het de uitvoeringswet- en regelgeving van het systeem van eigen middelen
betreft, de MAR en IMSOR, pleit het kabinet voor een eenvoudig, transparant en voorspelbaar
systeem van eigen middelen en het proces van terbeschikkingstelling daarvan. Daarbij
is eenduidige wet- en regelgeving voor lidstaten van belang bij het vaststellen van
de benodigde bedragen. De Commissie dient op haar beurt voldoende geëquipeerd te zijn
om een correcte terbeschikkingstelling door de lidstaten af te dwingen, bijvoorbeeld
door adequaat gebruik van het instrument vertragingsrente. De regels en procedures
dienen volgens het kabinet zoveel als mogelijk bij te dragen aan deze doelstellingen
door de (financiële) prikkels zo goed mogelijk te beleggen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
In onderstaande alinea’s geeft het kabinet een separate beoordeling van het voorstel
voor het gewijzigde voorstel voor een ETS-eigen middel, het nieuwe eigen middel o.b.v.
bedrijfswinsten en de voorstellen voor de MAR en IMSOR. Hierbij worden de hierboven
genoemde uitgangspunten gehanteerd. De beoordeling van het eigen middel op basis van
CBAM en Pijler 1 wijzigt niet ten opzichte van het BNC-fiche over de voorstellen uit
2021 en wordt in dit fiche ten behoeve van het totaaloverzicht kort herhaald.
Het kabinet staat, zoals uitgebreid geformuleerd in het eerdere BNC-fiche, in beginsel
open tegenover het voorstel voor een nieuw eigen middel op basis van CBAM-opbrengsten.
Het kabinet vindt het positief dat in het voorstel van de Commissie een deel van de
CBAM-opbrengsten naar de nationale begrotingen van de lidstaten gaat. In het voorstel
van de Commissie mogen lidstaten 25% van de opbrengst van de door hen verkochte CBAM-certificaten
houden. Daarbij verwelkomt het kabinet voor wat betreft het eigen middel de grotere
mate van centralisatie waarbij de Commissie meer uitvoeringstaken op zich neemt. De
verdeelsleutel van het CBAM-eigen middel in het huidige voorstel is op basis van cijfers
van de Commissie voor Nederland 3,6% over de periode 2028–2030. Het is daarmee financieel
voordelig voor Nederland wanneer vergeleken met de bni-sleutel. Ten aanzien van de
voorspelbaarheid van de afdracht constateert het kabinet dat een afdracht op basis
van CBAM-opbrengsten minder voorspelbaar is dan de bni-afdracht, wat het kabinet nadelig
acht. De prijs van CBAM-certificaten is gekoppeld aan de ETS-prijs en dit betreft
een marktinstrument met fluctuerende prijzen. Daarnaast zijn de CBAM-opbrengsten afhankelijk
van de klimaatambitie van derde landen: ten eerste, wordt afgerekend op daadwerkelijke
CO2-uitstoot vrijgekomen bij productie en betekent een schonere productie dus ook
minder inkomsten, en ten tweede indien er in het productieland al een CO2-prijs is betaald kan het overeenkomstige bedrag worden afgetrokken van de CBAM-heffing.
Volgens het kabinet is de CBAM primair een klimaatmaatregel, die erop gericht is koolstoflekkage
te voorkomen en aan te zetten tot klimaatactie in derde landen. Daaruit volgt dat
de CBAM op termijn minder opbrengsten zal genereren. Omdat de opbrengsten van het
eigen middel op basis van CBAM naar verwachting zeer beperkt zullen zijn, zal de lagere
voorspelbaarheid naar verwachting relatief weinig gevolgen hebben voor de Nederlandse
bni-afdracht en de totale afdracht aan de EU-begroting. Het CBAM-beleid draagt bij
aan de doelen van het klimaatbeleid. Het huidige voorstel van de Commissie om een
eigen middel te introduceren op basis van de verwachte opbrengsten van dit CBAM-beleidsvoorstel
levert geen directe bijdrage aan deze klimaatdoelstelling
Het kabinet kan, en kon ten tijde van het vorige voorstel, nog geen beoordeling geven
van een eigen middel op basis van Pijler 1. Hoewel het kabinet positief is over Pijler
1 en constructief meewerkt aan de verdere vormgeving (op dit moment binnen het IF),
zijn de gevolgen van het eigen middel afhankelijk van de verdere uitwerking van Pijler
1. Het is daarom nog onbekend wat de gevolgen zijn voor de afdrachten van alle EU-lidstaten,
de stabiliteit van de grondslag, de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten en de voorspelbaarheid
van de afdrachten. Hiertoe heeft het kabinet onder andere meer informatie nodig over
welk deel van de wereldwijde restwinst bij EU-lidstaten terechtkomt, wat de verdeelsleutel
per land is en welke rol nationale belastingdiensten zullen spelen bij het ter beschikking
stellen van het eigen middel.
Voor wat betreft het gewijzigde voorstel voor een ETS-eigen middel staat het kabinet
open voor de introductie van een eigen middel op basis van het ETS. De inschatting
is dat het voorgestelde gewijzigde ETS-eigen middel voor Nederland financieel voordeliger
is dan de bni-afdracht. De bni-afdracht is de sluitpost16 van de begroting, en is daarmee het relevante eigen middel om nieuwe eigen middelen
mee te vergelijken17. Het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni, en dus in de bni-afdrachten, betreft
volgens inschattingen van de Commissie 5,9% in 2024, aflopend naar 5,7% in 2030. De
verdeelsleutel van het ETS-eigen middel in het huidige voorstel is op basis van cijfers
van de Commissie voor Nederland 4,9% in 2024, aflopend naar 4,4% in 2030. Dit is inclusief
het voorgestelde correctiemechanisme. Het kabinet verwacht dat het oordeel dat de
introductie van het voorgestelde ETS-eigen middel leidt tot lagere Nederlandse afdrachten
niet snel zal veranderen. Het ETS-eigen middel kan wel leiden tot meer schommelingen
in de hoogte van de Nederlandse afdrachten aan de EU, omdat schommelingen in de ETS-prijs
leiden tot schommelingen in de hoogte van de inkomsten uit dit eigen middel, die worden
opgevangen door schommelingen in het eigen middel op basis van bni, waaraan Nederland
via een andere verdeelsleutel bijdraagt. De voorgestelde correctie voor het ETS-eigen
middel voor lidstaten die gebruikmaken van een tijdelijke vrijstelling van het ETS
vanwege bestaande nationale koolstofbelasting kan het kabinet steunen omdat deze ervoor
zorgt dat deze lidstaten geen voordeel halen ten aanzien van de EU-afdrachten. Ook
is naar inschatting van het kabinet de ETS-afdracht uitvoerbaar. De uitvoering van
de ETS-afdrachten verloopt via de reguliere procedures of via het bestaande veilingsysteem,
waardoor additionele lasten voor Nederland beperkt blijven. Besluitvorming over de
ETS-richtlijnen, waarop de Commissie het voorstel voor het eigen middel baseert, is
op basis van gekwalificeerde meerderheid. Dit betekent dat de grondslag, en dus de
verdeelsleutel op basis waarvan Nederland afdraagt kan wijzigen zonder dat Nederland
daarmee instemt. De grondslag zelf ligt immers niet vast in het EMB maar verwijst
naar de ETS-richtlijnen. Verder is de grondslag gebaseerd op het aantal veilbare rechten
en de ETS-prijzen, waar deze laatste op de markt tot stand komen en fluctueren. Het
kabinet constateert dat daarmee een afdracht op basis van ETS-prijzen waarschijnlijk
minder voorspelbaar zal zijn dan de bni-afdracht, wat het kabinet nadelig acht. Het
ETS draagt bij aan het klimaatbeleid en het doel van CO2-reductie. Het huidig voorliggende voorstel van de Commissie om een eigen middel te
introduceren op basis van de opbrengsten van het ETS-beleidsvoorstel levert op zichzelf
geen directe bijdrage aan deze klimaatdoelstelling.
Het kabinet heeft in het BNC-fiche bij het voorstel uit december 2021 reeds aangegeven
in principe geen voorstander te zijn van correctiemechanismes. Het correctiemechanisme
betekent voor Nederland een opwaartse correctie van de voorgestelde ETS-afdracht.
Tegelijkertijd blijft het ETS-eigen middel ook na toepassing van het correctiemechanisme
naar verwachting voordelig voor Nederland vergeleken met de bni-afdracht. De gehele
systematiek van de ETS-afdracht bezien maakt daarom dat het voorgestelde correctiemechanisme
in de ogen van het kabinet toch een acceptabel onderdeel is voor Nederland.
Het kabinet is geen voorstander van het invoeren van een tijdelijk statistisch eigen
middel op basis van bedrijfswinsten. Een van de overwegingen daarbij is dat een tijdelijk
eigen middel per definitie geen positieve bijdrage levert aan de stabiliteit van de
grondslagen en de voorspelbaarheid van de nationale afdrachten. Het steven van de
Commissie is om het op termijn te vervangen door een ander eigen middel, wat waarschijnlijk
een andere verdeelsleutel onder de lidstaten zal kennen. Overigens merkt het kabinet
op dat het voorgestelde eigen middel in juridische zin niet tijdelijk is, maar dat
de tijdelijkheid alleen een voornemen van de Commissie betreft om te zijner tijd andere
nieuwe eigen middelen voor te stellen ter vervanging ervan. Het voorgestelde eigen
middel is volgens de Commissie naar verwachting volatieler dan het eigen middel op
basis van het bni. Het voorgestelde eigen middel is op basis van cijfers van de Commissie
naar verwachting financieel ongunstiger voor Nederland dan de bni-afdracht. Het Nederlandse
aandeel in het EU-bni, en dus in de bni-afdracht, bedraagt 5,9% in 2024, afnemend
naar 5,7% in 2030. Op basis van de door de Commissie gedeelde cijfers zal de verdeelsleutel
van het statistisch eigen middel voor Nederland in de gehele periode naar verwachting
6,3% bedragen. Omdat het een eigen middel betreft op basis van een bestaande statistiek
in de nationale rekeningen brengt het geen inningskosten met zich mee, waardoor het
kabinet van mening is dat dit eigen middel goed uitvoerbaar is. Het voorstel voor
een eigen middel op basis van bedrijfswinsten levert geen directe bijdrage aan beleidsdoelstellingen.
Het kabinet verwelkomt de benodigde, voornamelijk technische, wijzigingen aan de MAR
en IMSOR om de wijzigingen uit het EMB-voorstel sinds december 2021 ook in deze wet-
en regelgeving te kunnen verwerken. Dat geldt tevens voor het verwijderen of aanpassen
van de benodigde controlebepalingen nu er voor de CBAM verordening voor een meer gecentraliseerd
model is gekozen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De Europese Raad heeft de Commissie uitgenodigd om voorstellen voor nieuwe eigen middelen
te doen. In het IIA18 zijn de Raad, EP en Commissie overeengekomen dat de terugbetalingen van de NGEU-leningen
niet mogen leiden tot een onnodige vermindering van programma-uitgaven onder het MFK
en dat de stijging van de bni-afdracht voor de lidstaten dient te worden beperkt.
Het krachtenveld in de Raad ten aanzien van de specifieke voorstellen voor nieuwe
eigen middelen is verdeeld en hangt onder andere samen met de vraag of de introductie
ervan financieel gunstig is voor een lidstaat. De voorgestelde nieuwe eigen middelen
leiden tot een duidelijke verschuiving van de verdeling van de bijdragen aan de EU-begroting
door de lidstaten. Dit maakt het waarschijnlijk lastig om overeenstemming te vinden.
Het merendeel van de Raad is van mening dat de introductie van nieuwe eigen middelen
niet overhaast dient te gebeuren en dat er op dit moment andere budgettaire kwesties
de boventoon dienen te voeren, waaronder de door de Commissie voorgestelde wijziging
van het MFK19.
Het Europees parlement hecht veel waarde aan de introductie van nieuwe eigen middelen
en wordt daar besproken in de Begrotingscommissie.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de Unie is positief
ten aanzien van het voorstel tot wijziging van het Eigenmiddelenbesluit. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 311, derde alinea, VWEU. Op grond van dit artikel heeft de
EU de bevoegdheid om met eenparigheid van stemmen een besluit vast te stellen aangaande
de bepalingen die van toepassing zijn op het stelsel van eigen middelen van de Unie.
Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Volgens artikel 311, derde alinea,
VWEU kunnen door middel van dit besluit ook nieuwe categorieën van eigen middelen
worden vastgesteld. Dit besluit treedt pas in werking nadat het door de lidstaten
overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen is goedgekeurd. Voor Nederland
is op grond van artikel 91 van de Grondwet parlementaire goedkeuring vereist overeenkomstig
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de Unie is positief
voor de voorstellen tot een MAR en IMSOR. Het voorstel voor een MAR is gebaseerd op
322, lid 2, VWEU. Op grond van artikel 322, lid 2, VWEU heeft de Raad de bevoegdheid
om de regels en procedures te bepalen volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin
het stelsel der eigen middelen van de Unie voorziet, ter beschikking worden gesteld
aan de Commissie. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Het voorstel
tot herziening van de IMSOR is gebaseerd op artikel 311, vierde alinea, VWEU. Op grond
van artikel 311, vierde alinea, VWEU stelt de Raad de uitvoeringsmaatregelen voor
het stelsel van eigen middelen van de Unie vast. Het kabinet kan zich, gelet op de
inhoud van het voorstel, dan ook vinden in de gekozen rechtsgrondslag.
b) Subsidiariteit
Het subsidiariteitsbeginsel is niet van toepassing. De bevoegdheid om een verordening
vast te stellen tot wijziging van het Eigenmiddelenbesluit en om financiële regels
vast te stellen die de procedure bepalen voor de opstelling en uitvoering van de EU-begroting
kan, gezien zijn aard, enkel door de EU worden uitgeoefend.20
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit is positief voor wat betreft
het voorstel tot wijziging van het Eigenmiddelenbesluit. Het doel van het Eigenmiddelenbesluit
is om de Unie te voorzien van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te
verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven. De Commissie stelt geen verhoging
van de plafonds vast die zijn opgenomen in het Eigenmiddelenbesluit en die een maximum
stellen aan de eigen middelen die de Commissie jaarlijks mag opvragen bij de lidstaten.
Dit zorgt ervoor dat de voorgestelde wijzigingen niet verder gaan dan noodzakelijk
om de Europese begroting en de financiële verplichtingen van de Unie te financieren.
Met het voorstel worden additionele eigen middelen geïntroduceerd om de Europese begroting
te financieren. Eigen middelen zijn geschikt om de Europese begroting te financieren.
Volgens artikel 311 VWEU wordt de begroting namelijk, onverminderd andere ontvangsten,
volledig uit eigen middelen gefinancierd. Voor het toevoegen van nieuwe eigen middelen
is een aanpassing van het EMB noodzakelijk. Conform artikel 311 VWEU dienen nieuwe
categorieën van eigen middelen via een besluit te worden vastgesteld. Het voorstel
ligt ook in het verlengde van het huidige eigenmiddelensysteem en doet recht aan de
afspraken die zijn gemaakt in de ER-conclusies van juli 2020 en het IIA tussen Raad,
EP en Commissie en gaat daarom niet verder dan noodzakelijk.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is ook positief voor
de voorstellen tot een MAR en IMSOR. De voorstellen hebben tot doel de regels en procedures
voor de terbeschikkingstelling van de beoogde nieuwe eigen middelen aan de EU door
de lidstaten te regelen. De voorstellen liggen in het verlengde van de huidige MAR
en IMSOR, en introduceren soortgelijke bepalingen voor de beoogde nieuwe eigen middelen,
zoals de wijze waarop moet worden afgedragen. Ze zijn dan ook geschikt om de doelstellingen
te bereiken en gaan niet verder dan noodzakelijk.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het EMB regelt de financiering van de Europese begroting. Het voorstel om nieuwe eigen
middelen toe te voegen heeft daarmee gevolgen voor de samenstelling van de inkomsten
van de EU. Het heeft op zichzelf geen gevolgen voor de omvang van de EU-begroting.
Aangezien de EU-begroting altijd in evenwicht moet zijn en de bni-afdracht de sluitpost
is aan de inkomstenkant van de begroting, betekent extra opbrengsten door nieuwe eigen
middelen bij gelijkblijvende uitgaven een lagere benodigde financiering door middel
van de bni-afdrachten door lidstaten.
Gelijktijdig met het voorliggende voorstel tot wijziging van het EMB heeft de Commissie
ook een voorstel gepresenteerd voor een herziening van het huidige MFK 2021–2027.
Hierover ontvangt het parlement een separaat BNC fiche.
De opbrengst van het ETS eigen middel schat de Commissie in op 9 miljard euro in 2024
oplopend tot 25 miljard euro in 2030. Ten aanzien van het tijdelijke statistisch eigen
middel op basis van bedrijfswinsten verwacht de Commissie een gemiddelde opbrengst
van 19 miljard euro per jaar voor de periode 2028–2023. Voor het CBAM-eigen middel
schat de Commissie de opbrengsten in op ca. 1,7 miljard euro gemiddeld over de periode
2028–2030. Voor het Pijler 1 eigen middel zijn geen geüpdatet inschattingen beschikbaar.
Ten tijde van het voorstel in december 2021 was de inschatting van de Commissie dat
de opbrengsten tussen de 2,5 en 4 miljard euro per jaar bedragen voor de EU-begroting.
De voorstellen vergen geen inzet van programma-uitgaven van de Uniebegroting. Wel
zijn er mogelijk personele en administratieve uitgaven als gevolg van de voorstellen.
De Commissie heeft hier geen nieuwe inschattingen van gegeven ten opzichte van de
informatie bij de voorstellen voor de uitvoeringsprocedures- en regels in de MAR en
IMSOR voorstellen. Toen werden de budgettaire gevolgen ingeschat op 4,6 miljoen euro
voor de periode t/m 2027 en werd geraamd 30 FTE nodig te hebben voor de uitvoering,
met name voor de raming en controle van de nieuwe eigen middelen. Deze middelen kunnen
volgens het voorstel van de Commissie volledig worden gefinancierd door middel van
herschikking binnen de relevante rubrieken van het MFK.
Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de
ontwikkeling van de administratieve uitgaven in het geval van eventuele FTE-toenames
binnen de Commissie in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Bij introductie van nieuwe eigen middelen verandert de samenstelling van de Nederlandse
EU-afdrachten. Doordat de nieuwe eigen middelen andere verdeelsleutels kennen dan
de bestaande eigen middelen heeft dit ook een effect op de omvang van de totale Nederlandse
afdrachten. Het precieze effect van de introductie van een ETS-afdracht is mede afhankelijk
van de marktprijzen. Op basis van cijfers van de Commissie kan worden ingeschat dat
het voorgestelde ETS-eigen middel kan leiden tot een verlaging van de Nederlandse
afdracht aan de EU met 93 miljoen euro in 2024, oplopend tot 329 miljoen euro in 2030.
Deze inschattingen zijn met veel onzekerheden omgeven, omdat deze onder andere afhankelijk
is van de ontwikkeling van de ETS-prijs en de ontwikkeling van het bni in Nederland
en de EU. Het is de verwachting dat de introductie voor Nederland relatief gunstig
is ten opzichte van de bni-afdracht, omdat het verwachte Nederlandse aandeel in de
ETS-inkomsten aanmerkelijk lager ligt dan het Nederlandse bni-aandeel in de EU (5,9%
in 2023), dat als sluitpost dient van de EU-begroting.
Het budgettaire effect van een eigen middel op basis van bedrijfswinsten is afhankelijk
van de ontwikkeling van de Nederlandse bedrijfswinsten ten opzichte van die in de
EU als geheel. Het budgettaire effect wordt, wederom op basis van door de Commissie
gedeeld inschattingen, ingeschat op ca. 80 miljoen in 2024 oplopend tot 112 miljoen
in 2030. Hier is de verdeelsleutel voor Nederland relatief (6,3%) ongunstig is ten
opzichte van de bni-afdracht (5,9%). Daarbij is door de Commissie aangenomen dat het
aandeel van de Nederlandse bedrijfswinsten in het totaal voor de EU constant blijft,
omdat het lastig is om een goede nationale meerjarige raming van deze statistieken
te maken.
Het budgettaire effect van het CBAM-eigen middel wordt ingeschat, wederom op basis
van informatie van de Commissie, op een lagere afdracht van ca. 36 miljoen euro in
2026 oplopend tot 40 miljoen euro in 2030.
Het budgettaire effect van het eigen middel op basis van inkomsten als gevolg van
de afspraken over belastingheffing in Pijler 1 zijn nog niet in te schatten.
Naast de effecten van de voorstellen voor eigen middelen hebben ook ontwikkelingen
aan de uitgavenkant van de Europese begroting gevolgen voor de Nederlandse afdrachten.
In het BNC-fiche behorende bij het voorstel tot herziening van het MFK 2021–2027 wordt
een nadere duiding gegeven van de financiële consequenties voor de Rijksbegroting
van dat voorstel.
De mogelijke financiële gevolgen van de voorstellen voor een MAR en IMSOR zijn tweeledig
en hebben betrekking op de additionele personele en administratieve lasten en de mogelijk
toekomstige vertragingsrente op de nieuwe eigen middelen. Het kabinet kan op dit moment
nog geen definitieve inschatting maken van de personele en administratieve uitgaven
die deze voorstellen hebben voor de nationale begroting. Wel verwacht het kabinet
op basis van de huidige informatie dat een groot deel van de handelingen die volgen
uit deze voorstellen al passen binnen de huidige werkwijze en slechts voor marginale
additionele personele en administratieve belasting zorgt.
Het kabinet kan op voorhand geen kwantificering geven van eventuele toekomstig verschuldigde
vertragingsrente in het geval Nederland de verschuldigde afdrachten te laat ter beschikking
heeft gesteld aan de Commissie.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De voorstellen tot wijziging van het EMB, MAR en IMSOR hebben geen financiële consequenties
en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Er zijn geen gevolgen voor de concurrentiekracht noch geopolitieke aspecten, daar
waar het om de eigen middelen op basis van inkomsten uit de CBAM en het ETS gaat.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
N.v.t.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het MAR-voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast
te stellen in artikel 5, lid 6. Hiermee kunnen formulieren worden opgesteld voor de
boeking en verslaglegging van de eigen middelen door de lidstaten. Het betreft geen
essentieel onderdeel van de regelgeving, dus toekenning van bevoegdheden aan de Commissie
is mogelijk. Dit is van belang om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering te waarborgen,
daarom ligt uitvoering i.p.v. delegatie hier voor de hand. Toekenning van deze bevoegdheid
is ook wenselijk om de formulieren eventueel later makkelijker aan te kunnen passen
aan de uitvoeringspraktijk. De Commissie heeft vergelijkbare bevoegdheden voor de
huidige eigen middelen (artikel 6, lid 4 van verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014).
De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure als
bedoeld in artikel 4 van verordening 182/2011. Het kabinet kan zich vinden in gebruik
van de raadplegingsprocedure gezien de technische aard van die uitvoeringshandelingen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het Eigenmiddelenbesluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na
ontvangst van de laatste kennisgeving van ratificatie, conform hun eigen grondwettelijke
bepalingen, van de lidstaten. De MAR en IMSOR treden in werking op de datum van inwerkingtreding
van het voorgestelde nieuwe Eigenmiddelenbesluit.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De voorstellen betreffen een aanpassing van bestaande wijzigingsvoorstellen. Er is
geen horizonbepaling opgenomen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De voorstellen tot wijzigingen van de voorstellen voor een EMB, MAR en IMSOR hebben
op zichzelf geen noemenswaardige implicaties voor uitvoering en/of handhaving.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden daar waar het om de eigen middelen gaat.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.