Brief regering : Kabinetsreactie SER-advies ‘Waardevol werk: publieke dienstverlening onder druk’
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1212
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2023
In Nederland hebben we te maken met een steeds breder voelbare krapte op de arbeidsmarkt.
Een vraagstuk dat nu al speelt en naar verwachting het komende decennium nog prangender
wordt.1 Zonder ingrijpende vernieuwingen en aanpassingen, ontstaat er een zorgelijke situatie
doordat onvoldoende personeel beschikbaar is om onze maatschappelijke opgaven te realiseren.
Dit is en wordt voelbaar in (semi)publieke sectoren waar de krapte door de vergrijzing
een meer structureel karakter heeft en in sectoren waar we voor grote opgaven staan.
Het gaat dan om beroepen in de zorg, het onderwijs, de kinderopvang en beroepen die
nodig zijn voor de energietransitie, woningbouw, defensie, digitalisering en de overstap
naar een circulaire economie. Dit is voor de toenmalige Ministers van Defensie, Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie
& Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) de reden geweest om eind 2020 de SER om advies te vragen over
de oorzaken en oplossingen voor de personele krapte in maatschappelijke sectoren.
Op 25 mei 2022 heeft de SER een tussentijds briefadvies aan het kabinet aangeboden2, waarin de SER op hoofdlijnen conclusies heeft getrokken op basis van eerdere rapporten
en adviezen als het gaat om de sectoren zorg, onderwijs, veiligheid, rechtspraak en
kinderopvang.3 Het kabinet heeft op 24 juni 2022 een eerste appreciatie van het tussentijds briefadvies
aan uw Kamer doen toekomen.4 Op 17 februari 2023 heeft de SER het definitieve advies «Waardevol werk: publieke
dienstverlening onder druk. Oplossingsrichtingen voor de arbeidsmarktkrapte» gepubliceerd.
In deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen (APP), de Minister van OCW, de Minister van Defensie, de Minister van
BZK, de Minister van J&V en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS), over
de reactie van het kabinet op het SER-advies. In het vervolg van deze brief focussen
we op aanbevelingen uit het advies voor de rijksoverheid. In de bijlage is een reactie
op de overige aanbevelingen opgenomen.
Reactie
Het kabinet is de SER erkentelijk voor het uitgebrachte advies en de aanbevelingen
voor de arbeidsmarktkrapte in de (semi)publieke sectoren. We maken ons ernstig zorgen
over de negatieve gevolgen van de personeelstekorten op de kwaliteit en beschikbaarheid
van publieke taken en diensten. Momenteel ervaren de sectoren al problemen met de
uitvoering van hun maatschappelijke opgave door het tekort aan personeel.5 Denk aan klassen zonder leraar en uitgestelde behandelingen in de zorg. Ook zet de
krapte de uitwerking van verschillende opgaven onder druk, waaronder in de klimaataanpak
en woningbouw. Dergelijke gevolgen in cruciale domeinen van de (semi)publieke sector
zoals zorg, veiligheid, sociale zekerheid, onderwijs en kinderopvang kunnen – zeker
wanneer de krapte langdurig blijkt – ontwrichtende gevolgen hebben voor de maatschappij.
Tussen de adviesaanvraag aan de SER eind 2020 en het verschijnen van het advies in
2023 heeft het kabinet vanuit de kabinetsbrede krapteaanpak extra stappen gezet om
krapte binnen de publieke sectoren aan te pakken.6 Hierbij hebben we de aanbevelingen uit het tussentijds briefadvies van de SER betrokken.7 De aanpak bestaat uit drie hoofdlijnen, waarbij we inzetten op het verminderen van
krapte door het arbeidsaanbod te vergroten, de vraag naar arbeid te verminderen en
de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid te verbeteren. Ook in sectorale krapteaanpakken
zien we aanbevelingen van de SER terug. Bijvoorbeeld als het gaat om de samenwerking
tussen de kinderopvang en het onderwijs.8 De verantwoordelijke vakministers informeren uw Kamer geregeld over sectorale aanpakken.
Bijvoorbeeld over krapte in de zorg, veiligheid, onderwijs, klimaat, kinderopvang
en in techniek en ICT.9
Een belangrijke constatering van de SER is dat de arbeidsmarkt niet maakbaar is en
er geen snelle oplossingen zijn om de krapte in (semi)publieke sectoren op structurele
wijze aan te pakken. Volgens de SER kan goed arbeidsmarktbeleid de krapte helpen verminderen,
maar niet oplossen. Op 3 april jl. heeft de Minister van SZW, mede in overleg met
sociale partners, de uitwerking van een breed pakket aan arbeidsmarktmaatregelen gepresenteerd.
Dit is een verdere uitwerking van de afspraken die zijn gemaakt in het SER-MLT-advies.10 Het doel van het pakket is om meer zekerheid te bieden aan werkenden en tegelijkertijd
de wendbaarheid van bedrijven en organisaties te vergroten. Kwalitatief goed werk
is belangrijk voor mensen en van belang voor het op peil houden van ons verdienvermogen.
Het kabinet realiseert zich dat, ondanks de vele stappen die gezet worden, er realisme
nodig is over de mate waarin krapte kan worden aangepakt. De samenleving zal de personeelskrapte
in de publieke sector blijven merken. We herkennen de conclusie van de SER dat het
gezien de arbeidsmarktkrapte, de vergrijzing en de maatschappelijke opgaven waarvoor
we staan, nodig is om na te denken over hoe we belangrijke publieke taken toegankelijk,
van goede kwaliteit en financierbaar kunnen houden om ook op termijn brede welvaart
te garanderen. Dit zal ook om keuzes vragen omdat niet voor alles wat we willen realiseren
voldoende personeel is. We zijn van mening dat we de keuzes die hiervoor gemaakt moeten
worden, moeten nemen na brede maatschappelijke discussie. De Minister van EZK heeft
30 juni jl.11 een toekomstbeeld geschetst voor de Nederlandse economie. De toekomstbestendige economie
is innovatief, duurzaam, met een sterke positie van Nederland in een weerbaar Europa,
en laat de mensen participeren en profiteren van economische groei.
In het kabinetsbrede- en sectorale arbeidsmarktkraptebeleid is reeds uitgebreid aandacht
besteed aan de eerste aanbeveling («Verhoog het arbeidsaanbod en de aantrekkingskracht
van het werk»). Hiervoor verwijzen we naar de eerder genoemde brieven en sectorale
plannen en de reactie in de bijlage. In deze brief focussen we op de tweede aanbeveling
(«Kom tot een effectievere inzet van de beschikbare menskracht») en derde aanbeveling
(«Verbeter de beleidsvorming en de uitvoerbaarheid van beleid») uit het advies. Het
kabinet ziet dezelfde noodzaak als de SER om het werk productiever en slimmer te organiseren
en te komen tot een betere samenwerking en uitvoering van beleid.
1. Productiever en slimmer werken in (semi)publieke sectoren
De SER wijst op de zorgelijke ontwikkelingen van de productiviteit in delen van de
zorg, het onderwijs, de politie en de rechtspraak. Het kabinet herkent het beeld van
tegenvallende productiviteitsontwikkeling. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan
te wijzen, waaronder de arbeidsintensiviteit van sectoren en toenemende complexiteit
in wet- en regelgeving. Tegenvallende productiviteitsontwikkeling is ook breder een
probleem dat al voor een langere tijd speelt in publieke en private sectoren in de
meeste ontwikkelde economieën.12 Tegelijkertijd is productiviteit in publieke sectoren over het algemeen moeilijk
te meten en loopt het beeld van productiviteitsontwikkeling uiteen tussen verschillende
(semi)publieke sectoren. Bij sommige organisaties is wel sprake van stijgende productiviteit.13 De SER wijst op groeiende productiviteit in bijvoorbeeld de technische, kapitaalintensieve
netwerksectoren zoals de drinkwater-, energie- en spoorsector.
Gegeven de stagnatie van het arbeidsaanbod is inzet op productiviteitsgroei belangrijk
om de opgaven waar we als land voor staan het hoofd te kunnen bieden. Het kabinet
onderschrijft dat één van de routes naar productiviteitsgroei het voorkomen en verminderen
van administratieve lasten en regeldruk, en procesinnovatie is. Ook ziet het kabinet
het slimmer en innovatiever inrichten van werk, het werk leerrijker organiseren en
(publiek-publieke en publiek-private) samenwerking als belangrijke instrumenten om
productiviteit te verhogen.
Stimuleren van arbeidsbesparende technologie en procesinnovatie
In de Kamerbrief Aanpak arbeidsmarktkrapte van 24 juni 2022 is uw Kamer reeds geïnformeerd
over het stimuleren van arbeidsbesparende technologie en procesinnovatie. Voor het
kabinet zijn de inzet van arbeidsbesparende technologie en procesinnovatie noodzakelijke
instrumenten om de beschikbare menskracht effectiever in te zetten. Hiervoor dienen
arbeidsbesparende innovaties ruim baan gegeven te worden. Deze zorgen er namelijk
voor dat met minder mensen dezelfde hoeveelheid werk gedaan kan worden. Verbeteringen
kunnen technologisch van aard zijn zoals automatisering en robotisering, maar ook
niet technologisch zoals organisatorische of administratieve aanpassingen. In deze
langdurige krappe arbeidsmarkt is dat noodzakelijk om organisaties draaiende te houden
en verder te ontwikkelen. Daarnaast kan het helpen om bepaalde soorten werk veiliger,
makkelijker en inclusiever te maken en werkdruk te verlagen. Met tot gevolg dat we
uitstroom van ervaren krachten voorkomen en de kwaliteit van de uitvoering verbeteren.
Het kabinet sluit zich aan bij de constatering van de SER dat de effectiviteit en
doelmatigheid van instrumenten om werk innovatiever en slimmer te organiseren steeds
binnen de sectorale context moeten worden beschouwd. De aard van procesinnovatie,
de knelpunten daarvoor en het handelingsperspectief dat de overheid heeft om eventueel
knelpunten te verlichten met beleid, kunnen per sector verschillen. Het kabinet onderschrijft
de aanbeveling van de SER dat bij de uitwerking van arbeidsbesparende technologieën
en procesinnovaties de professionals zelf een grote rol hebben in het slagen hiervan.
Zij hebben de vakkennis en praktijkervaring om in te schatten hoe dergelijke maatregelen
het werk echt kunnen verbeteren. Werkgevers hebben een verantwoordelijkheid in het
betrekken van de professional in het vormgeven van maatregelen binnen de eigen organisatie.
Waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat de inzet van technologie en procesinnovatie
niet in elke sector direct leidt tot arbeidsbesparing. Op korte termijn kan het juist
meer menskracht vragen om te innoveren.
Slimmer en leerrijker inrichten van werk
De SER benoemt terecht dat innovatie en de ontwikkeling van slimme werkprocessen niet
los gezien kan worden van de ontwikkeling van vaardigheden van werknemers. De EU vraagt
dit jaar aandacht voor de ontwikkeling van vaardigheden via het Year of Skills. De
uitdagingen waar Nederland voor staat zijn vergelijkbaar met die van andere lidstaten.
De Commissie faciliteert onder andere in het kader van het Year of Skills informatie
uitwisseling over beleidsinitiatieven om de ontwikkeling van vaardigheden te stimuleren.
Verschillende aanbevelingen van de SER sluiten aan bij een nieuw initiatief waarin
sectorale loopbaanpaden met bijbehorende leerlijnen praktijkleren in het mbo worden
ontwikkeld en geïmplementeerd. Het Ministerie van SZW gaat hier samen met een aantal
tekortsectoren en partners, zoals het Ministerie van OCW, de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en de Programmaraad Regionale Arbeidsmarkt mee
aan de slag. In loopbaanpaden beschrijven we hoe mensen zich binnen een sector stapsgewijs
via verschillende functies kunnen ontwikkelen tot een volledig gekwalificeerde beroepskracht.
Het kan gaan om bestaande functies of te creëren functies. Aan elke functie in het
loopbaanpad koppelen we een (deel van een) mbo-opleiding, waarbij het leren zoveel
mogelijk plaats vindt tijdens het werk14, zoals aanbevolen door de SER. Een sectoraal loopbaanpad met bijbehorende leerlijn
vergemakkelijkt zij-instroom van werkzoekenden én doorontwikkeling van werkenden.
Het draagt zodoende bij aan het bestrijden van de krapte in tekortsectoren, het aan
de slag helpen van het onbenutte arbeidspotentieel, en de duurzame inzetbaarheid van
mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Een onderdeel van de aanpak van het personeelstekort in de kinderopvang is de ontwikkeling
van een loopbaanpad met bijpassende leerlijn praktijkleren in het mbo.15 Het doel van deze aanpak is om de zij-instroom van mensen met een afstand tot de
arbeidsmarkt in de kinderopvang, onder wie statushouders, te vergroten. Met deze brief
wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van een bijbehorende regeling voor
de groepshulp als instapfunctie in het loopbaanpad, zoals toegezegd in het Commissiedebat
Kinderopvang van 16 mei 2022.16 De instapfunctie van groepshulp, die geen specifieke kwalificatie vraagt, biedt in
het bijzonder kansen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De groepshulp
is op zichzelf een waardevolle functie binnen de kinderopvang, aangezien het de werkdruk
van de pedagogisch medewerkers direct kan verminderen. Daarnaast krijgt de groepshulp
de mogelijkheid om kennis en ervaring op te doen in de kinderopvang. Groepshulpen
die dat willen en kunnen, kunnen zich vervolgens doorontwikkelen tot pedagogisch medewerker.
Kinderopvangorganisaties geven ondanks deze voordelen – die zij onderschrijven – aan
dat het niet altijd rendabel is om een groepshulp in te zetten. Dit komt doordat een
groepshulp niet meetelt in de beroepskracht-kindratio en daardoor bovenformatief ingezet
wordt. In die zin is hun inzet kostenverhogend. Om te stimuleren dat groepshulpen
(met een afstand tot de arbeidsmarkt) zich doorontwikkelen met behulp van de leerlijn
werk ik aan een tijdelijke regeling voor kinderopvangorganisaties. Hiermee kunnen
kinderopvangorganisaties gedeeltelijk tegemoetgekomen worden in de kosten voor de
groepshulp als instapfunctie in het loopbaanpad. Met deze regeling worden kinderopvangorganisaties
bovendien aangemoedigd om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te trekken.
Voor de tijdelijke regeling is in totaal zes miljoen euro gereserveerd over de komende
jaren. De regeling wordt momenteel verder vormgegeven. Ik streef ernaar om de uitgewerkte
regeling voor het einde van het jaar aan uw Kamer te doen toekomen.
Voor de groene en digitale transitie worden gesprekken gevoerd met de sectoren techniek,
bouw en energie voor de ontwikkeling van loopbaanpaden met bijbehorende leerlijnen.
Ook gaan we met de betreffende sectoren en ministeries de mogelijkheid verkennen om
te komen tot loopbaanpaden met bijbehorende leerlijnen voor het onderwijs en de zorg.17
Voor het verbeteren van de arbeidsparticipatie en inzet van arbeidspotentieel van
statushouders heb ik een Plan van Aanpak rond statushouders naar uw Kamer gestuurd.18 In het plan is onder andere aandacht voor het leren van (vak)taal op de werkvloer
en het stimuleren van leerwerktrajecten. Hierover staat meer informatie opgenomen
in de bijlage. Uw Kamer heeft op 11 juli jl. een brief ontvangen over de verdere uitwerking
en intensivering van het plan van aanpak19, waarbij onder meer middelen beschikbaar zijn gekomen voor een subsidieregeling voor
werkgevers en voor (centrum)gemeenten om regionale verbinders aan te stellen en proeven
te starten met startbanen.»
De SER beveelt daarnaast aan om competenties van werkzoekenden beter in beeld te brengen
en te ontsluiten om beschikbaar talent beter te benutten. Het kabinet zet hier op
in via het programma Vaardig met vaardigheden, wat erop gericht is om een standaard
te ontwikkelen om kennis en vaardigheden herkenbaar te kunnen beschrijven. Dit programma
draagt bij aan een meer skills-gerichte arbeidsmarkt en maakt het makkelijker om skillspaspoorten
te gebruiken in aanvulling op diploma’s. Het programma Verbetering Uitwisseling Matchingsgegevens
(VUM) zorgt voor de ICT-ondersteuning om het uitwisselen van matchingsgegevens (waaronder
gegevens over wat iemand kan en wil) tussen arbeidsmarktpartijen mogelijk en makkelijker
te maken.
Ook ziet de SER perspectief in Jobcarving en jobcrafting, waarbij functies worden aangepast of gecreëerd rond de vaardigheden van mensen.
Goede ervaringen die hiermee worden opgedaan, zouden meer moeten worden uitgewisseld.
Het kabinet onderschrijft deze zienswijze van de SER. Vanuit het Ministerie van SZW
loopt hierop een project met werkgevers (AWVN). Veel werkgevers blijken zich namelijk
van de mogelijkheden die jobcarving biedt nog onvoldoende bewust. Bestaande jobcarvings- en baancreatiemethoden worden nog niet ingezet op een schaal die wenselijk is. Een
grotere inspanning binnen (semi)publieke sectoren is hier zowel op het niveau van
bewustwording als realisering gewenst. Minder hoge instap- en opstapniveaus zijn voor
bepaalde beroepen mogelijk en wenselijk om de competenties van ook de mensen met een
arbeidsbeperking te benutten en het werk dat moet worden gedaan, ook daadwerkelijk
gedaan te krijgen. Het kabinet verkent de opties om dit te stimuleren en is hier over
in gesprek met de AWVN.
Naast het kabinetsbrede beleid dat we vanuit de rijksoverheid voeren, wordt ook binnen
de publieke sectoren zelf aandacht besteed aan het leren en ontwikkelen van werknemers.
De Politie en Defensie zetten bijvoorbeeld vanuit de arbeidsmarktstrategie sterk in
op het slimmer organiseren van het werk met aandacht voor job carving/crafting en het inrichten van een competentiedatabank (skillspaspoort), registreren van vooropleidingen en het inzetten van medewerkers op talent, kennis
en motivatie. In de zorg wordt bijvoorbeeld gewerkt aan innovatie en tegelijkertijd
aan de ontwikkeling van vaardigheden van werknemers. Dit met behulp van een overzicht
van bewezen effectieve arbeidsbesparende innovaties (menukaart) door het Landelijk
Kenniscentrum Digitale Zorg. Zorgaanbieders kunnen financiële ondersteuning krijgen
bij het implementatieproces, zoals het stimuleren van digitale vaardigheden bij het
personeel, het betrekken van zorgmedewerkers bij innovatie en/of het inzetten van
innovatie-ambassadeurs. Als kabinet volgen we deze initiatieven met veel interesse.
Verder wijst de SER op de optie van (private) leerrekeningen, zodat werkenden zelf
meer regie krijgen op hun ontwikkeling. Investeren in leren en ontwikkelen is belangrijk
voor werkenden en werkgevers. Dat is de reden waarom private partijen met circa € 3,6
miljard massief investeren in LLO. Er zijn verschillende manieren om het leven lang
ontwikkelen te stimuleren. Bijvoorbeeld via formeel leren en via informeel leren.
94% van de tijd dat mensen iets leren, doen ze dat namelijk op hun werk (informeel).
De andere 6% gaat via cursussen en/of opleidingen. Het kabinet heeft dus een ondersteunende
en faciliterende rol bij LLO.
Hoewel het kabinet de lastige beslissing heeft moeten nemen om vanaf 2024 geen middelen
meer beschikbaar te stellen voor STAP (inclusief de extra middelen uit het coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) voor leerrechten), blijft het belang van leven lang leren bestaan en blijft de overheid
een ondersteunende rol spelen. Leren en ontwikkelen blijft onverkort belangrijk voor
de inzetbaarheid van werkenden en het verdienvermogen van werkgevers. Er blijven nog
andere instrumenten beschikbaar om LLO te stimuleren, met een totaal van 700 miljoen.
Bijvoorbeeld de SLIM-subsidie voor het mkb, het Levenlanglerenkrediet en diverse groeifondsprojecten
voor betere aansluiting tussen (regionale) vraag naar en aanbod van scholing. Het
kabinet heeft daarnaast de afgelopen periode onderzocht op welke manier de overheid
samen met haar partners een bijdrage kunnen leveren aan LLO.20 Hierbij is gekeken naar de benutting van private individuele leer- en ontwikkelbudgetten
en naar opleidings- en ontwikkelfondsen (O&O-fondsen). Uit deze onderzoeken blijkt
dat dat er nog veel ruimte is voor verbetering, bijvoorbeeld bij het stimuleren van
intersectorale scholing, en er ook een taak ligt bij werkgevers om hun werknemers
aan te moedigen de bestaande individuele leer- en ontwikkelbudgetten beter te benutten.
Betere (publiek-publieke en publiek-private) samenwerking tussen sectoren zien we
als kabinet ook als een belangrijk instrument om het werk slimmer en leerrijker te
organiseren. Daar ziet het kabinet ook al mooie voorbeelden van. Bijvoorbeeld in de
ouderenzorg vindt er zij-instroom plaats vanuit andere publieke sectoren, zoals bij
Pieter van Foreest, een organisatie waar ze zorg, ondersteuning en behandeling aan
ouderen bieden. Hier worden oud politieagenten en veiligheidsbeambten, met passende
zorgkwalificaties ingezet voor groepen ouderen met soms agressief gedrag. Of het programma
Van Rabo naar Pabo waarin medewerkers van de Rabobank worden geïnteresseerd voor een
mogelijke carrière als zij-instromer in het onderwijs. Defensie en bedrijfsleven werken
steeds intensiever samen om het aantal reservisten uit te breiden.
De SER wijst specifiek voor het onderwijs en de kinderopvang op de noodzaak om taken
slimmer te organiseren en samen te werken. De Minister van SZW en de voormalige Minister
voor PVO hebben op 26 april een Kamerbrief over de samenwerking tussen kinderopvang
en onderwijs aan uw Kamer gestuurd.21 Dit naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Sahla en Maatoug.22 Hierin zijn oplossingsrichtingen benoemd voor knelpunten binnen de huidige stelsels.
Verder lopen er al veel initiatieven in de sectoren onderwijs en kinderopvang om de
samenwerking te versterken. Zo zijn er in de praktijk goede voorbeelden van combinatiebanen,
bijvoorbeeld tussen buitenschoolse opvang en primair onderwijs. Dit kan medewerkers
grotere contracten en meer doorgroeimogelijkheden bieden. Er loopt ook een onderzoek
naar combinatiebanen binnen en buiten de kinderopvangsector. Hieruit zal na de zomer
van 2023 een praktische handreiking volgen.
De verschillende vakministers blijven in gesprek met de werkgevers in die sectoren
waar zij stelselverantwoordelijk voor zijn, om samenwerking buiten de eigen grenzen
van de sector aan te blijven moedigen.
Regeldruk en administratieve lasten
De SER stelt terecht dat regeldruk in toenemende mate een probleem vormt voor (semi)publieke
sectoren. Hierdoor blijft minder tijd over voor het uitvoeren van de primaire taken.
Tijdsbesparing en werkplezier zijn te winnen door het reduceren van overbodige, arbeidsintensieve
administratieve lasten en regeldruk. Het kabinet is zich bewust van de noodzaak van
het terugdringen van arbeidsintensieve regeldruk, zeker gezien de arbeidsmarktkrapte.
De concrete oorzaken van ervaren regeldruk zijn veelal sectorspecifiek. Daarom vereist
dit vraagstuk een gerichte aanpak per sector, waarvan een aantal ook al loopt. Recente
voorbeelden zijn de programma’s [Ont]Regel de Zorg 2018–2022 en 2022–2025 en de MBO-brigade.
Ook is de aanpak van regeldruk onderdeel van verschillende sectorale plannen om de
arbeidsmarktkrapte aan te pakken.23
Als we daadwerkelijk stappen willen zetten in het terugdringen van onnodige administratieve
lasten en verantwoording, moeten we het vertrouwen terugleggen bij de professional
in de publieke sector. Het kabinet wil daartoe nieuwe vormen van sturing en verantwoording
verkennen waarbij de maatschappelijke opgave en het realiseren van waarden die we
als samenleving zinvol vinden centraal staan. In lijn met de aanbevelingen van de
SER roept ook de Staat van de Uitvoering 2022 die op 18 januari aan de Kamer is aangeboden24, op om van verantwoorden achteraf te gaan naar sturen en bijsturen vanaf het begin
en gedurende de uitvoering. In de kabinetsreactie op de Staat van de Uitvoering 2022
die op 16 juni jl. naar de Kamer is verstuurd, worden de acties die het kabinet neemt
toegelicht.
Niet alleen de overheid heeft een grote informatiebehoefte. De SER constateert dat
regeldruk eveneens afkomstig is vanuit de eigen organisatie of externe organisaties
zoals brancheverenigingen, beroepsverenigingen, kennisinstituten, gemeenten, instellingen,
ouders, cliënten, etc. Het kabinet roept dan ook de sociale partners op om met hun
achterban en de aan hen gelieerde instellingen en organisaties te kijken wat ze kunnen
doen aan het verminderen van regeldruk en het bouwen aan een cultuur van vertrouwen.
Daarnaast is ook de politiek aan zet om regeldruk te voorkomen. Het kabinet heeft
in de kabinetsreactie op de Staat van de Uitvoering aangekondigd dat politiek, beleid
en uitvoering aan de hand van de beschikbare Standen van de uitvoering openlijk de
knelpunten en dilemma’s gaan bespreken. Ook bij actuele maatschappelijke ontwikkelingen
worden deze gesprekken georganiseerd. Gezien het belang hiervan, roept het kabinet
uw Kamer ook op om dit onderdeel te laten zijn van de reguliere vergaderingen en debatten.
Goed werkgeverschap en regionale samenwerking
Ten aanzien van (semi)publieke sectoren, zoals de zorg, onderwijs en kinderopvang,
signaleert de SER terecht dat het aantal zzp’ers toeneemt. De daarbij geschetste problematiek25 is voor die sectoren herkenbaar. De problematiek is dusdanig urgent dat de continuïteit
en de kwaliteit van de aangeboden diensten eronder te lijden heeft. Daarom heeft het
kabinet in de voortgangsbrief Werken met en als zelfstandige(n) van 16 december 202226 een werkprogramma aangekondigd, waarin voor voornoemde sectoren de samenhang tussen
de generieke maatregelen en de sectorspecifieke maatregelen nadrukkelijk wordt bewaakt.
Daarbinnen wordt de generieke en sectorspecifieke inzet inzichtelijk gemaakt om zo
goed mogelijk op elkaar aan te sluiten, elkaar te versterken en waar nodig van elkaar
te leren.
Over de voortgang van het werkprogramma is uw Kamer in de brief van 2 juni 2023 geïnformeerd.27 Met dit programma levert het kabinet een extra inzet bovenop de generieke en sectorspecifieke
inzet die het al pleegt.
Twee concrete punten waar het programma binnen de komende periode actief mee aan de
slag gaat, is het thema goed werkgeverschap en regionale samenwerking. Daarnaast wordt
binnen het programma onderzocht op welke manier het beste bij het advies van de SER
kan worden aangesloten. In het laatste kwartaal van 2023 informeer ik u opnieuw over
de voortgang van het programma.
2. Een betere samenwerking en uitvoering van beleid
Een tweede hoofdaanbeveling van de SER is dat er een betere samenwerking tussen uitvoering
en beleid moet komen. De SER wijst op de gevolgen van wisselende en aanvullende eisen
vanuit politiek en beleid op het functioneren van de (semi)publieke sectoren. Gemeenten
en uitvoeringsorganisaties worden soms overbelast met uitvoeringstaken waar onuitvoerbare
en sterk veranderlijke eisen aan worden gesteld. Door knellende wet- en regelgeving
en strikte voorschriften staat de aantrekkelijkheid van publieke sectoren als werkgever
onder druk. De knelpunten die de SER benoemt, sluiten ook aan bij de hoofdboodschap
van de Staat van de Uitvoering 2022.28 Namelijk dat we een hoge mate van complexiteit hebben georganiseerd in wet- en regelgeving,
in onze processen, in de stapeling van beleid, in de manier waarop we ingericht zijn
als rijksoverheid en in onze IT-systemen. De complexiteit leidt tot overbelasting
bij de uitvoering en beperkt bovendien de mogelijkheden om politiek gewenste wijzigingen
ook daadwerkelijk door te voeren.
Er wordt inmiddels al veel inzet gepleegd om de publieke taakuitvoering en dienstverlening
te verbeteren en daarmee de complexiteit van de uitvoering terug te brengen. Onder
het vorige kabinet is gestart met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering
(WaU). Begrijpelijke en uitvoerbare wet- en regelgeving is hierin een belangrijk thema.
De Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) is voor het Rijk en de medeoverheden
beschikbaar om vooraf te toetsen of nieuwe beleidsplannen en wetsvoorstellen uitvoerbaar
zijn door de decentrale overheden. Samen met de uitvoering wordt in een aantal domeinen
concreet gewerkt aan de vereenvoudiging van bestaande wetgeving.29 Zoals binnen het sociaal domein. Via de uitvoering van de Vereenvoudigingsagenda
sociale zekerheid worden knelpunten aangepakt die burgers, werkgevers, uitvoeringsorganisaties
en gemeenten ervaren als gevolg van complexe wet- en regelgeving.30 Een ander voorbeeld is de uitwerking van de herziening van het financieringsstelsel
van kinderopvangtoeslag. SZW werkt samen met DUO, Toeslagen, UWV, SVB en sectorpartijen
aan het ontwerpen van het nieuwe financieringsstelsel van kinderopvang. Het doel is
om met elkaar ervoor te zorgen dat dit nieuwe stelsel enerzijds begrijpelijk en doenlijk
is voor ouders en kinderopvangorganisaties en anderzijds werkbaar voor de uitvoering.31
Er is echter meer nodig. We gebruiken daarom de kabinetsreactie op de Staat van de
Uitvoering 2022 als basis voor een breed gesprek om gezamenlijk (politiek, beleid
en uitvoering) tot oplossingsrichtingen te komen. We willen in de volle breedte met
de Kamer en met vertegenwoordigers van uitvoeringsorganisaties in gesprek gaan over
hoe we de complexiteit kunnen terugdringen. Vereenvoudiging van zowel bestaand als
nieuw beleid is daar een belangrijk onderdeel van. Vereenvoudiging is een langdurig
proces met dilemma’s die een open gesprek en politieke keuzes vereisen. Vereenvoudiging
is alleen kansrijk als het kabinet en uw Kamer doorlopend rekening houden met eenvoud
bij het ontwikkelen en beoordelen van wet- en regelgeving. Dit betekent dat niet alles
in regels moet worden vervat, maar dat we met elkaar het gesprek aangaan hoe we elkaar
ruimte bieden.
Het kabinet heeft, mede naar aanleiding van de motie van het lid Van Baarle, tevens
aangekondigd graag in gesprek met uw Kamer te gaan over hoe om te gaan met moties
en amendementen waarin de impact op uitvoering en doenlijkheid niet meteen te overzien
is bij de behandeling hiervan.32
De SER stelt ook terecht dat duidelijkheid en continuïteit in beleid en financiering
belangrijk zijn voor een goede uitvoering van publieke taken en dienstverlening. Soms
is het nodig om beleid en de bijkomende financiering te veranderen als deze niet meer
doelmatig en doeltreffend zijn. Maar we erkennen dat de financiering van publieke
sectoren in het verleden in sommige gevallen niet altijd stabiel is geweest, waardoor
er onzekerheid is ontstaan over de continuïteit van taakuitvoering en dienstverlening.
Zoals in het geval van de jarenlange bezuinigingen op het gebied van Defensie tot
2014.33 Als kabinet nemen we eenvoudige en duurzame bekostiging als uitgangspunt, zodat organisaties
in de publieke sector de zekerheid en de middelen hebben om hun taken uit te voeren
en hun medewerkers voldoende perspectief te kunnen bieden. Dit maakt publieke organisaties
ook een aantrekkelijkere werkgever waardoor personeel behouden blijft en taken beter
uitgevoerd kunnen worden.
Het kabinet is het met de SER eens dat een duidelijk beeld van de arbeidsmarkteffecten
van beleid eveneens een cruciaal onderdeel vormen in het waarborgen van uitvoerbaar
beleid. In reactie op het advies van de Raad van State op de Miljoenennota 2023 om
schaarste van de arbeidsmarkt in beleid mee te nemen, heeft het kabinet reeds aangegeven
hiermee aan de slag te gaan. Het Ministerie van Financiën en van SZW werken hier momenteel
aan. Het kabinet verwacht uw kamer hier verder over te informeren in de Miljoenennota
2024.
Afsluitend
We zijn de SER erkentelijk voor het uitgebreide rapport. Veel van de aanbevelingen
hebben zowel politiek als binnen verschillende (semi)publieke organisaties onze aandacht.
Wat betreft het arbeidsmarktbeleid pakken we veel van de aanbevelingen van de SER
op in de kabinetsbrede krapteaanpak en verscheidenen sectorale aanpakken.
Het kabinet realiseert zich dat, ondanks de vele stappen en maatregelen die gezet
worden, de krapte in (semi)publieke sectoren op dit moment maar beperkt aangepakt
kan worden. Als we de publieke taakuitvoering en dienstverlening van goede kwaliteit
en financierbaar willen houden en tegelijkertijd een aantal grote maatschappelijke
uitdagingen willen aanpakken, zal dit ook om keuzes vragen. Dit gaat uiteindelijk
ook over de vraag in wat voor land we willen leven en werken. Een vraag die we onszelf
moeten blijven stellen, zodat we de keuzes die we maken op een gezamenlijke visie
baseren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid