Brief regering : Evaluatie energie-innovatie instrumentarium en herijking MMIP’s
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1287 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2023
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de recente afronding van de evaluatie van
het energie-innovatie instrumentarium en de herijking van de Meerjarig Missiegedreven
Innovatieprogramma’s.
Onderzoek van het Internationaal Energieagentschap (IEA) laat zien dat om in 2050
klimaatneutraal te zijn, circa 50% van de CO2-reductie in 2050 moet komen van technologieën die nog niet commercieel beschikbaar
zijn1. Het ondersteunen van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van deze technieken
is dus een cruciaal onderdeel van het behalen van een klimaatneutrale samenleving
in 2050. Met het energie-innovatiebeleid bied ik ontwikkelrichtingen en ondersteuning
met als doel om het innovatieproces te versnellen.
Het bieden van ontwikkelrichtingen doe ik op basis van de missiegedreven innovatieprogrammering.
In de basis betekent dit dat dat alle innovatieactiviteiten die binnen dit beleid
plaatsvinden, moeten bijdragen aan het oplossen van de maatschappelijke vraagstukken
die zijn geformuleerd in verschillende zogenoemde missies. De missies voor klimaat
en energie zijn gedefinieerd in de Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA)2. De missies zien op de vermindering van de broeikasgasuitstoot, het creëren van een
volledig CO2-vrij elektriciteitssysteem, een CO2-vrije Gebouwde Omgeving, emissieloze mobiliteit en het realiseren van een duurzame
en volledig circulaire economie. Deze missies zijn in de IKIA verder vertaald naar
de dertien Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s) die verwoorden welke
innovaties nodig zijn om de missies te halen.
Het bieden van ondersteuning doe ik – onder andere – met een instrumentarium samengesteld
uit verschillende subsidieregelingen. Daarmee kan ik innovatieprojecten ondersteunen
die binnen de missiegedreven innovatieprogrammering passen.
Om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het energie-innovatiebeleid te controleren,
waarborgen en verbeteren, zijn in het afgelopen jaar de MMIP’s herijkt en is het beleidsinstrumentarium
geëvalueerd. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de achtergrond en uitkomsten
hiervan. In de bijlage van deze Kamerbrief is het rapport van de beleidsevaluatie
bijgevoegd.
1. Herijking Meerjarige Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s)
De in 2019 opgestelde MMIP's dienen volgens het Kennis en Innovatie Convenant (KIC)
na vier jaar geëvalueerd te worden.3 Met het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), de Europese Fit for 55 plannen en de ervaringen van de afgelopen jaren met het
missiegedreven werken, was er de wens om de herijking van de MMIP’s te versnellen
en om daarmee niet tot eind 2023 te wachten. Inmiddels is de herijking van de MMIP's
afgerond. Departementen, kennisinstellingen, Topsectoren en bedrijven hebben gezamenlijk
de onderzoeks- en innovatie-inzet herzien.
Terugkijkend op hoe genoemde partijen met de MMIP's vanaf 2019 invulling hebben gegeven
aan de missiegedreven innovatie-inzet, kan worden geconcludeerd dat de innovatieprogramma's
hebben bijgedragen aan het behalen van de doelstellingen die hun oorsprong vinden
in het Klimaatakkoord. Graag licht ik hier twee voorbeelden uit. Zo gaf het MMIP «Hernieuwbare
elektriciteit op zee» richting aan de innovaties die nodig waren om de kosten van
wind-op-zee omlaag te brengen. De innovatiebijdrage aan deze missie is geslaagd: er
worden in Nederland geen subsidies meer gegeven voor wind-op-zee. Daarnaast zijn er
mede dankzij het MMIP «Versnelling energierenovaties in de gebouwde omgeving» verschillende
geïntegreerde, generiek toepasbare en betaalbare concepten ontwikkeld voor renovatieversnelling.
Dankzij dergelijke oplossingen, waarbij verregaande standaardisatie centraal staat,
kunnen bestaande woningen op een meer efficiënte manier energieleverend gemaakt worden.
Vooruitkijkend zien we dat een verdere versnelling noodzakelijk is voor de energietransitie.
Dit vergt aanpassingen in de innovatie-inzet. Bij het herijken van de MMIP's is rekening
gehouden met veranderingen binnen de maatschappelijke context. De huidige geopolitieke
ontwikkelingen maken dat de overheid zich sterker inzet om strategisch kwetsbare afhankelijkheden
te voorkomen. Grondstoffen en circulariteit zijn daarbij belangrijke thema’s en hier
is bij de herijking extra aandacht aan besteed. Daarnaast stelt de krapte op de arbeidsmarkt
de energiesector voor grote uitdagingen. Om ondanks deze arbeidsmarktkrapte de verhoogde
klimaat- en energiedoelstellingen te behalen, is het van belang om opschalings- en
standaardisatieconcepten te ontwikkelen. Arbeidsbesparende innovaties hebben dan ook
een meer prominente rol gekregen in de herijkte MMIP's.
Ook is er bij het herijken van de MMIP's voor gekozen om ons minder te richten op
het ontwikkelen van individuele technologische innovaties en meer op het energiesysteem
van de toekomst als geheel. Denk hierbij aan het vinden van oplossingen voor vraagstukken
rondom de integratie van hernieuwbare energie in het energiesysteem, het in kunnen
spelen op de wisselende beschikbaarheid van zonne- of windstroom en het beter benutten
van bestaande infrastructuur. Dit sluit aan op de veranderende beleidscontext, waarbinnen
nog meer aandacht is voor een integrale aanpak gericht op het energiesysteem van de
toekomst (wat onder andere vorm krijgt binnen het Nationaal Programma Energiesysteem
(NPE) en het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI)).
De herijkte MMIP's zijn publiek-privaat samengestelde programma's en omvatten de innovatie-inzet
binnen de sectoren Elektriciteit, Gebouwde omgeving, Industrie en Mobiliteit. De herijking
van de MMIP's van Landbouw volgt later, hier neemt het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit het voortouw in. De afstemming tussen de verschillende actoren
heeft geresulteerd in gedragen documenten, die u bijgaand ontvangt en tevens terug
kunt vinden op de website van de Topsector Energie.
De MMIP's vormen de basis voor de jaarlijkse inzet van publiek-private middelen in
het kader van het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC). Deze zomer wordt ook de overkoepelende
IKIA van het thema Energietransitie en Circulariteit herijkt. De nieuwe MMIP’s zullen
het hart van dit document gaan vormen en geven gezamenlijk de innovatie-inzet weer
die de komende jaren nodig is om de energietransitie in Nederland binnen de opgestelde
missies tot wasdom te doen komen.
2. Beleidsevaluatie van het energie-innovatie instrumentarium
Elke vijf jaar worden subsidie-instrumenten geëvalueerd, zoals de Algemene wet bestuursrecht
voorschrijft. Zo ook het energie-innovatie instrumentarium. Het evaluatieonderzoek
geeft, onder andere, inzicht in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de regelingen.
Daarnaast bevat het onderzoek aanbevelingen om deze te vergroten. De evaluatie is
uitgevoerd door Dialogic en SEO Economisch Onderzoek. Het energie-innovatie instrumentarium
bestaat uit vier verschillende subsidieregelingen:
1. Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+);
2. Hernieuwbare Energietransitie (HER+);
3. Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI); en
4. een verzameling aan regelingen in de Topsector Energie (TSE).
De vorige beleidsevaluatie is uitgevoerd in 2017 over de periode 2012 tot en met 2016.4 De periode voor deze evaluatie was oorspronkelijk de afgelopen vijf jaar; van 2017
tot en met 2021. Deze periode wordt gekenmerkt door twee ontwikkelingen in het innovatiebeleid
en in het energie- en klimaatbeleid. Ten eerste is in 2019 het Missiegedreven Topsectoren-
en Innovatiebeleid (MTIB) geïntroduceerd als opvolger van het Topsectorenbeleid5. Ook heeft het Klimaatakkoord in 2019 opvolging gegeven aan het Energieakkoord van
2013. Deze ontwikkelingen hebben destijds geleid tot een belangrijke koerswijziging
in het energie-innovatiebeleid en in de instrumenten die geëvalueerd zijn. Om die
reden heb ik ervoor gekozen om het evaluatieonderzoek in twee delen te verdelen. Het
eerste deel is een ex-post evaluatie (terugkijkend) over de periode van 2012 tot 2018.
Dit deel bouwt daarmee voort op de vorige beleidsevaluatie. Het tweede deel is een
ex-durante evaluatie over de periode 2019–2021. Dit deel heeft een sterk lerend karakter,
omdat de uitkomsten van projecten in deze periode nog beperkt zijn. Met deze opzet
kunnen de regelingen geëvalueerd worden in het licht van beide beleidsperiodes waarin
deze hebben bestaan. Tevens is het instrumentarium als geheel geëvalueerd. Ik zie
dit instrumentarium namelijk als één geheel, waarmee ik ondersteuning bied over alle
innovatiefasen heen.
Bij het evaluatieonderzoek is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethodes,
zoals deskresearch, groepsinterviews, portfolio- en netwerkanalyses van ondersteunde
projecten. Tevens is een econometrische analyse uitgevoerd.
Hieronder vindt u informatie over de achtergrond van de regelingen en de uitkomsten
van de evaluatie. Vervolgens ga ik in op de aanbevelingen die uit het rapport volgen
en het vervolg van de Energie-innovatie regelingen.
De achtergrond en voortgang van het Energie-innovatie instrumentarium
Het energie-innovatie instrumentarium richt zich op de innovatie-uitdagingen voor
de energie- en klimaattransitie. Met de komst van het missiegedreven innovatiebeleid,
zijn de innovatie-uitdagingen zoals gezegd gedefinieerd in de IKIA. Met het energie-innovatie
instrumentarium geef ik vanuit EZK primair invulling aan drie van de missies uit de
IKIA (voor de andere missies werk ik nauw samen met mijn collega's van onder andere
BZK en I&W, die daar het voortouw nemen):
• Missie A: Een volledig CO2 vrij elektriciteitssysteem in 2050;
• Missie B: Een CO2 vrije gebouwde omgeving in 2050; en
• Missie C: Een klimaatneutrale industrie met hergebruik van grondstoffen en producten
in 2050.
De energie-innovatie regelingen (hier: EI-regelingen) gezamenlijk, bieden ondersteuning
voor de verschillende innovatiefasen; onderzoek, ontwikkeling en demonstratie. Om
in aanmerking te komen voor de subsidies, is een voorwaarde dat partijen privaat budget
beschikbaar stellen. De afgelopen jaren zijn meermaals de budgetten van de regelingen
volledig uitgeput en in veel gevallen was ook de vraag naar subsidie hoger dan dat
er budget beschikbaar was. Hieruit valt op te maken dat de markt veel potentie ziet
in de verschillende initiatieven en er een grote vraag is naar beschikbare innovatiesubsidies.
De TSE-regelingen
De TSE-regelingen (vanaf 2012 tot heden) zijn gericht op het ondersteunen van energie
innovatie onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Ook kunnen haalbaarheidsstudies ter
voorbereiding van grotere demonstratieprojecten gesubsidieerd worden. Met de komst
van het Klimaatakkoord en het missiegedreven innovatiebeleid is de doelstelling van
de regelingen bijgestuurd van verdienvermogen en exportpotentie naar CO2-reductie in Nederland en het bijdragen aan de genoemde missiedoelstellingen. Bij
deze overgang zijn vanaf 2020 een aantal van de TSE-regelingen gebundeld in de overkoepelende
regeling Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (hierna: MOOI). De TSE-regelingen
zijn additioneel ten opzichte van de MOOI regeling.
De MOOI-regeling
De MOOI-regeling ondersteunt brede, multidisciplinaire samenwerkingsverbanden rondom
het ontwikkelen van integrale oplossingen. Dit houdt in dat een consortium van bedrijven
en kennisinstellingen samenwerken aan een complete oplossing voor een innovatieve
uitdaging. Door alle facetten van de innovatieve oplossing integraal mee te nemen,
wordt de slaagkans van de innovatie vergroot en wordt gezamenlijke kennisontwikkeling
en -deling gestimuleerd. De TSE-regelingen zijn zoals hierboven genoemd additioneel
ten opzichte van de MOOI-regeling, omdat niet alle innovatieprojecten in een groot
consortium integraal opgepakt kunnen of moeten worden. Dit zijn veelal kleinere, specifieke
innovatieprojecten die snel tot resultaat kunnen leiden.
De DEI+-regeling
De DEI+ ondersteunt pilot- en demonstratieprojecten. Voor de 2019 was de doelstelling
van de DEI+ om een «etalage» van energie-innovatieprojecten te creëren waardoor Nederlandse
bedrijven met hun innovatie gemakkelijker de sprong naar internationaal succes konden
maken. Daarbij moesten de projecten – naar analogie van het Energieakkoord – gaan
over technologieën die energie besparen of hernieuwbare energieopwekking bevorderen.
Na 2019 is de doelstelling veranderd, zodat projecten bijdragen aan het kosteneffectief
reduceren van CO2-emissies in Nederland. Deze innovaties moeten binnen 10 jaar een eerste markttoepassing
kennen. Projecten kunnen op, onder andere, de volgende onderwerpen aanvragen indienen:
aardgasloze woningen, wijken, woongebouwen en utiliteitsgebouwen, CCUS, circulaire
economie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, flexibilisering van het energiesysteem
en lokale infrastructuur.
De HER+ regeling
De HER+ ondersteunt innovatieprojecten gericht op kostenreductie van bestaande SDE-technieken
en wind op zee. Zodoende leiden deze innovaties tot kostenvoordelen die groter zijn
dan de subsidie die voor het project aangevraagd wordt. Vervolgens leidt deze kostenbesparing
tot minder vraag naar subsidie in de exploitatiefase van projecten. Hierdoor wordt
bespaard op (toekomstige) uitgaven aan SDE-subsidies. Deze innovaties moeten uiterlijk
in 2030 een eerste markttoepassing kennen.
In de bijlage bij deze brief vindt u voorbeelden van projecten waaraan subsidies zijn
toegekend.
Uitkomsten evaluatie
In deze paragraaf licht ik kort toe wat de uitkomsten zijn van de evaluatie. De resulaten
gaan in op de gebruikers van de regelingen, de doeltreffenheid en de doelmatigheid
van de regelingen. Tevens is er een econometrische analyse uitgevoerd.
Gebruikers van de regelingen
Een gevarieerde groep van organisaties ontvangen de subsidies uit de EI-regelingen,
waaronder grootbedrijven, kennisinstellingen en midden- en kleinbedrijven (MKB). De
deelname van de verschillende soorten organisaties (gewogen naar totale kosten over
de gehele periode van de evaluatie (2012–2021)) is redelijk gelijk verdeeld. Het aandeel
van het MKB is met 39% het grootst, gevolgd door 26% kennisinstellingen en 28% grootbedrijf.
Een relevante verandering tussen de periode 2012–2018 en de periode 2019–2021 is dat
het aandeel van deelname van kennisinstellingen is afgenomen en het aandeel van deelname
van het MKB en grootbedrijven juist is toegenomen. Een kanttekening die hierbij gemaakt
moet worden, is dat de tweede periode aanzienlijk korter is dat de ex-post periode
en er dus minder projecten in absolute zin zijn om de vergelijking te maken. Uit de
econometrische analyse komt naar voren dat de actieve deelnemers uit 21 verschillende
sectoren afkomstig zijn. Dankzij de regelingen worden bedrijven en organisaties in
uiteenlopende sectoren gestimuleerd om zich bezig te houden met de energie- en klimaatopgaven.
Doeltreffendheid
Uit de evaluatie blijkt dat de EI-regelingen hebben geleid tot projecten waarin energie-innovaties
sneller de innovatieketen doorlopen. Ook dragen de regelingen ook bij aan het tijdig
tot stand komen van energie-innovaties en zijn daarmee doeltreffend op zowel output- als outcome-niveau.6
De EI-regelingen zijn zo opgesteld dat ze hebben geleid tot energie-innovatieprojecten
die inhoudelijk aansluiten bij (inter-)nationale klimaatdoelstellingen. Alle ontwikkelingsstadia
van innovatie zijn hierin vertegenwoordigd, waarbij de meeste projecten gericht zijn
op ontwikkeling en demonstratie. De subsidies verlagen het risico voor gebruikers
van de regelingen om gezamenlijk te innoveren, waardoor de projecten sneller tot stand
komen. Wel blijkt dat het termijn van 2030 een obstakel kan vormen voor indiening
van aanvragen. Dit uit zich vooral in de HER+, waar het steeds lastiger wordt om projecten
op te zetten die in 2030 al tot CO2-reductie leiden. Dit is tevens een van de aanbevelingen waar ik later in de brief
op terugkom.
Een ander positief effect is het ontstaan van consortia en kennisnetwerken.7 Uit de evaluatie blijkt dat de EI-regelingen risicoverlagend werken en hierdoor kunnen
consortia en kennisnetwerken sneller tot stand komen. Dit is een breed-scala aan consortia
die direct in staat waren om energie-innovaties verder te brengen. De vorming van
consortia is ook verder verstevigd sinds de ingang van het MTIB; er zijn meer actoren
aanwezig die in een groter aantal projecten deelnemen, en de gemiddelde grootte van
de (sub)netwerken is toegenomen. Dit heeft ook een positief effect gehad op kennisdeling.
Binnen consortia worden, over het algemeen, activiteiten opgezet voor kennisdeling.
Vooral de activiteiten in het kader van de MOOI-regeling gebaseerd op kennisdeling
worden als positief ervaren. Bij de HER (+) en de DEI(+) ervaren sommige partijen,
met name (kleine) MKB’ers, een drempel om kennis te delen, door het ontbreken van
subsidie voor kennisdeling en projectmanagement.
Op basis van het onderzoek is het niet mogelijk om kwantitatieve conclusies te trekken
over de impact; hoe groot is de bijdrage van de regeling aan de klimaatdoelen? De specifieke bijdrage
van individuele innovatieprojecten is pas na enkele jaren vast te stellen. Maar ook
dan blijft het lastig om te achterhalen hoeveel CO2-reductie is toe te schrijven aan specifiek de betreffende regeling, vanwege het brede
scala aan factoren dat CO2-uitstoot beïnvloedt. Wel toont het onderzoek aan dat de projecten die voortkomen
uit de regelingen inhoudelijk goed aansluiten op de klimaatdoelen. Projecten moeten
immers passen binnen de MMIP's. De logische lijn der verwachting is daarmee dat de
innovaties bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen.
Doelmatigheid
Voor de doelmatigheid is gekeken of de regelingen tegen minimale kosten worden gerealiseerd
en of de regelingen klantvriendelijk en efficiënt worden uitgevoerd. Uit de evaluatie
blijkt dat 1) de regelingen door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op een
efficiënte manier worden uitgevoerd, en 2) de regelingen een positieve bijdrage leveren
aan het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen. Tegelijkertijd geeft het
evaluatierapport aan dat er ruimte voor verbetering is als de regelingen makkelijker
op elkaar aan zouden sluiten.
Het is niet mogelijk gebleken om een kwantitatieve onderbouwing te geven, omdat het
bij veel innovatieprojecten nog niet duidelijk is in welke mate ze precies (gaan)
bijdragen aan het behalen van klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en 2050.
Dit moet immers blijken nadat de innovatie-opschaling en/of grootschalige uitgerold
wordt.
Wel zijn er kwalitatieve indicaties waaruit blijkt dat RVO de regelingen klantvriendelijk
en efficiënt heeft uitgevoerd waaronder: 1) er zijn geen signalen van een inefficiënte
uitvoering door RVO; 2) respondenten zijn tevreden over de klantvriendelijkheid en
bereikbaarheid van RVO; en 3) de administratieve lasten worden over het algemeen door
gebruikers niet als belemmerend ervaren. Voor een nog uitgebreider overzicht verwijs
ik u graag naar het bijgevoegde evaluatierapport.
Econometrische analyse
In de periode 2012–2018 (voor de ingang van het MTIB en Klimaatakkoord) was verdienvermogen
ook een doel van de EI-regelingen. De economische effecten van de EI-regelingen zijn
met behulp van microdata-analyse in kaart gebracht. Uit de resultaten blijkt dat de
regelingen een positief effect hebben op de werkgelegenheid van bedrijven met 1 werknemer
en bedrijven met minder dan 10 werknemers. Voor bedrijven met meer werknemers zijn
geen effecten gevonden. Er kan een voorzichtig positieve conclusie getrokken worden
over het effect van de regeling op de omzet van bedrijven met 1 werknemer. Er zijn
geen effecten aangetroffen bij bedrijven die bij aanvang van deelname aan de regelingen
al werknemers in dienst hadden. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het
feit dat niet alle projecten bijvoorbeeld al tot innovaties met een eerste markttoepassing
gekomen zijn ten tijde van de uitvoering van deze analyse.
Aanbevelingen
Dialogic heeft op basis van de uitkomsten van de evaluatie een vijftal aanbevelingen
voor het Energie-innovatie instrumentarium geformuleerd. Hieronder zal ik de aanbevelingen
met uw delen en hier kort op ingaan.
(1) Overweeg in welke mate er flexibiliteit kan worden gecreëerd in het doorlopen
van de gehele TRL-keten8 in het missiegedreven innovatiebeleid. Werk hierbij samen met OCW en NWO, die zich
richten op de meer fundamentele onderzoeks- en ontwikkelingsfases.
Aan deze aanbeveling geef ik uitvoering door te werken aan een goede aansluiting met
de programmering voor opschaling via het perceel Vroege Fase Opschaling in het Klimaatfonds
en de SDE++.
Enkele andere acties had ik al in gang gezet: er is een nauwe samenwerking met NWO
om onderzoek op lagere TRL-niveaus te stimuleren. Ook beslaan de EI-regelingen op
dit moment al het grootste gedeelte van de TRL-keten (TRL 3 tot en met 8).
(2) Zorg dat de overkoepelende doelstelling van het EI-instrumentarium duidelijker
terugkomt in de beleidsdocumentatie, en dat de samenhang tussen de verschillende regelingen
duidelijker omschreven wordt.
Deze aanbeveling neem ik over. Ik werk dit jaar aan een beleidsdocument waarin de
doelstellingen, de samenhang en de functionaliteiten van de EI-regelingen omschreven
worden, dat ook publiekelijk gedeeld zal worden.
(3) Overweeg een meer flexibele voorwaarde bij de HER+ met betrekking tot de termijn
van 2030. Hanteer bijvoorbeeld een termijn van 10 jaar, in plaats van een «harde deadline»
in 2030.
Deze aanbeveling neem ik over voor het gehele instrumentarium. Hierbij zal ik als
vuistregel gebruiken dat de innovaties binnen 10 jaar een eerste markttoepassing moeten
kennen. Indien nodig, zal ik voor specifieke gevallen een uitzondering maken.
(4) Neem kosten voor kennisdeling en projectmanagement waar mogelijk op in de subsidiabele
kosten van de regelingen. Juist in het missiegedreven innovatiebeleid is het van belang
dat netwerken verstevigd worden en een gemeenschappelijke kennisbasis wordt ontwikkeld.
Om bij te dragen aan het opbouwen van deze kennisbasis, is het van belang om participerende
organisaties hiertoe in staat te stellen.
Momenteel moeten aanvragers bij de DEI+ en MOOI een plan voor kennisverspreiding indienen.
Indien dit plan kwalitatief onvoldoende is, kan een projectaanvraag worden afgewezen.
De activiteiten die hieruit voortvloeien, zijn in de MOOI-regeling reeds (deels) subsidiabel
als «overige projectactiviteiten». Dit mag maximaal 5% van de subsidiabele kosten
zijn en hoogstens € 350.000,- per project. Bij de vormgeving van de openstellingen
voor de innovatieregelingen voor 2024 zal ik nader overwegen of het wenselijk is om
bij de andere regelingen ook met subsidie kennisdeling en -verspreiding te ondersteunen.
(5) Zorg gedurende de uitvoering van de regelingen voor herkenbare (potentiële) kennisnetwerken,
waarin de verschillende consortia en partijen die samenwerken aan een thema elkaar
kunnen vinden. Zet hier vanuit RVO (nog) actiever op in, door bijvoorbeeld het organiseren
van activiteiten en het dele van nieuwsoverzichten.
Deze aanbeveling neem ik over. Dit doe ik reeds samen in nauwe samenwerking met RVO
en de Topsector Energie. Toch zal ik deze aanbeveling actief blijven meenemen als
aandachts- en verbeterpunt.
De toekomst van de regelingen
Om de energie- en klimaattransitie te laten slagen, is het belangrijk dat we innovaties
ondersteunen. Met deze regelingen hopen we bedrijven en onderzoekers te helpen met
het vinden van slimme oplossingen om bijvoorbeeld CO2-uitstoot te verminderen en het energiesysteem flexibeler en efficiënter te maken.
De evaluatie bevestigt dat de EI-regelingen succesvolle regelingen zijn die in een
belangrijke mate bijdragen aan de energietransitie door tijdig en versneld energie-innovaties
te ontwikkelen.
Ik zal innovaties blijven aanjagen met de missiegedreven programmering en de genoemde
instrumenten. Tevens zal ik steeds actief bezien voor welke innovatiethema’s wellicht
nog onvoldoende ondersteuning beschikbaar is en hoe het ondersteunende instrumentarium
effectiever en efficiënter kan worden ingericht. Hiervoor ga ik onder andere advies
over inwinnen bij de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI),
zoals ik heb toegezegd aan uw Kamer in het comissiedebat op 20 april jl.9. Dit hangt tevens samen met de doorlichting van het publieke instrumentarium die
ik ga starten in het kader van het NPE. Daarbij is een belangrijk aandachtpunt hoe
ik het instrumentarium waar nodig nog verder kan stroomlijnen.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Indieners
-
Indiener
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie