Brief regering : Fiche: Herziening Richtlijn havenstaatcontrole
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3736 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening Richtlijn naleving vlaggenstaatverplichtingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3733)
Fiche: Herziening verordening Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid (Kamerstuk
22 112, nr. 3735)
Fiche: Herziening Richtlijn havenstaatcontrole
Fiche: Herziening Richtlijn Maritiem Ongevallenonderzoek (Kamerstuk 22 112, nr. 3737)
Fiche: Herziening Richtlijn Scheepsverontreiniging (Kamerstuk 22 112, nr. 3738)
Fiche: Verordening bescherming volwassenen en Raadsbesluit tot toetreding tot het
Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (Kamerstuk 22 112, nr. 3739)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Herziening Richtlijn havenstaatcontrole
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directive
2009/16/EC on port State control
b) Datum ontvangst Commissiedocument
1 juni 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM (2023) 271
d) EUR-Lex:
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52023PC0271
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie:
SWD (2023) 148 / SEC (2023) 202
f) Behandelingstraject Raad:
Raad voor Transport, Telecom en Energie (Transportraad)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie:
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis:
Artikel 100, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
(VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad:
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement:
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het voorstel voor de herziening van de Richtlijn havenstaatcontrole maakt deel uit
van een breder maritiem pakket aan voorstellen dat door de Europese Commissie (hierna:
Commissie) op 1 juni jl. werd gepresenteerd. De andere voorstellen uit het bredere
pakket betreffen de naleving van de vlaggenstaatverplichtingen, ongevallenonderzoek
in de zeescheepvaartsector, de verontreiniging vanaf schepen en het Europees Agentschap
voor Maritieme Veiligheid (EMSA).1 Voor elk van deze voorstellen is een separaat BNC-fiche opgesteld.
Overkoepelend doel van het pakket aan voorstellen is zowel de noodzaak van de aanpassing
aan herziene internationale regelgeving alsmede het borgen van het gelijke speelveld
en het concurrentievermogen van de EU-scheepvaart. Het opnemen van internationale
regelgeving in de EU-wetgeving moet volgens de Commissie gebeuren op een manier die
zorgt voor effectieve toepasbaarheid, uniformiteit en goede handhaving, en dus voor
kwaliteitsscheepvaart.
Het onderhavige voorstel heeft allereerst betrekking op het aansluiten en updaten
van Europese regelgeving op die van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO),
inclusief definities en referenties en afspraken die de afgelopen 14 jaar zijn gemaakt
binnen het Paris Memorandum of Understanding (Paris MoU)2 sinds de totstandkoming van de bestaande richtlijn Havenstaatcontrole in 2009. Het
gaat om in IMO-verband vastgestelde eisen voor schepen op het gebied van veiligheid
en milieu. Verdragspartijen dienen toezicht op de naleving van deze bepalingen te
houden en voeren daartoe havenstaatcontroles uit. Aangezien havenstaatcontrole op
EU-niveau is geregeld in voornoemde Richtlijn havenstaatcontrole wordt daartoe de
richtlijn in lijn gebracht met de geldende IMO-verplichtingen.
Ook het gebruik van digitale certificaten door reders (eigenaar van een schip of meerdere
schepen) is onderdeel van deze herziening. Voorgesteld wordt om het gebruik van digitale
certificaten te belonen door een koppeling met het risicoprofiel van het schip, waardoor
een schip in een lagere risicocategorie kan worden geplaatst. Aangezien dit van invloed
is op het selecteren van het schip voor een havenstaatinspectie (laag risico: minder
inspecties) denkt de Commissie hiermee het gebruik van digitale certificaten binnen
de sector te stimuleren. De Commissie verwacht dat verregaande digitalisering van
certificaten en het koppelen van databases er ook toe gaan leiden dat er aan boord
minder tijd nodig is voor het controleren van fysieke documenten en de controle zich
effectiever kan richten op het controleren van operationele zaken. Ook verwacht de
Commissie dat het ontwikkelen van een gezamenlijk datamodel met bijbehorende verifieer-
en validatiesoftware voor digitale scheepscertificaten vlaggenstaten zal aanzetten
om meer te investeren in dit soort certificaten en dat dit tegelijkertijd continuïteit
op het voldoen aan de verdragen door de lidstaten ondersteunt.
Het voorstel omvat ook een initiatief voor het invoeren van de mogelijkheid om havenstaatcontroles
op vissersschepen langer dan 24 meter uit te voeren ter bevordering van naleving van
internationale standaarden. Hiernaast worden ook handvatten ontwikkeld voor het uitvoeren
van havenstaatcontroles op vissersschepen, zoals onderliggende praktische instructies
voor inspecteurs. Dit wordt voorgesteld omdat er relatief veel ongevallen gebeuren
op vissersvaartuigen en extra toezicht een stimulans kan zijn om het veiligheidsniveau
te verhogen.
Ook voorziet het voorstel van de Commissie in het verzekeren van een efficiënte en
geharmoniseerde aanpak van havenstaatcontroles door verbeterde selectie van schepen
en herstructureren van verouderde aspecten van het scheepsrisicoprofiel, waar ook
nieuwe componenten aan worden toegevoegd. Het ondersteunen van de lidstaten door EMSA
bij het ontwikkelen van een opleidingsprogramma voor inspecteurs is hier een onderdeel
van. De Commissie doet een aantal voorstellen waarmee een verbeterslag wordt gemaakt
op de huidige controlesystematiek voor havenstaatcontrole. Hierbij kan bijvoorbeeld
worden gedacht aan het bepalen van het scheepsrisicoprofiel waarmee het soort inspectie
(diepgang) en het aantal controles van een schip in de regio wordt bepaald. Maar ook
aan flexibiliteit rondom de controleverplichting van een lidstaat (hierna: fair share). Ook wordt voorgesteld om uitgebreide inspecties die verplicht zijn op bepaalde type
schepen voortaan met minimaal twee inspecteurs uit te voeren. Daarnaast doet de Commissie
voorstellen om de flexibiliteit voor lidstaten te verbeteren voor situaties waarin
havenstaatcontroles om enige praktische reden niet uitgevoerd kunnen worden. Hierbij
wordt lering uit de COVID-crisis getrokken.
Tot slot doet de Commissie een voorstel om het controleregime meer ontvankelijk te
maken voor de klimaatprioriteiten van de EU. Dit omdat de huidige klimaatopgaaf volgens
de Commissie extra maatregelen vereist. De Commissie wil hiermee vervuilende schepen
extra belasten met meer controles. Dit zou bijdragen aan bewustwording en een prikkel
zijn voor de sector om te verduurzamen. De Commissie stelt voor om milieugerelateerde
tekortkomingen, die worden gevonden tijdens havenstaatcontroles, en de CO2-uitstootindex van het schip, mee te laten wegen bij het bepalen van het risicoprofiel
van het schip. Hierdoor krijgen deze schepen vaker controles.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft een impact assessment uitgevoerd waaruit drie beleidsopties zijn
geformuleerd.
De eerste beleidsoptie betreft enkel het afstemmen van de richtlijn met internationale
instrumenten, aangevuld met voorstellen voor niet-wettelijke maatregelen in de vorm
van aanbevelingen, workshops en richtsnoeren. De beoogde wijzigingen zouden de richtlijn
volledig in lijn brengen met het Paris MoU en relevante IMO-instrumenten, waar reeds
de nodige internationale afspraken over gemaakt zijn. Daarnaast worden de havenstaatcontrole-administraties
gevraagd om een kwaliteitsmanagementsysteem in te voeren. Tenslotte wordt er ook slechts
geadviseerd om gebruik te maken van elektronische certificaten en om vissersschepen
toe te voegen aan de havenstaatcontrole. De impact op de lidstaten volgens de Commissie
is klein.
De tweede beleidsoptie tracht een evenwicht te vinden tussen versterkte harmonisatie
en flexibiliteit voor havenstaatcontrole-administraties. Deze tweede beleidsoptie
bestaat uit de voorstellen uit de eerste beleidsoptie, aangevuld met een vrijwillig
systeem voor havenstaatcontrole bij vissersschepen (aan de hand van een risico-gebaseerde
aanpak), met ondersteuning van EMSA die in een inspectiedatabase zal voorzien. Tenslotte
bevat deze beleidsoptie ook elementen die de werking van de richtlijn moeten bevorderen,
zoals het schrappen van de 72 uur aankomst en vertrek notificaties, meer flexibiliteit
voor gemiste inspecties, correcties voor teveel uitgevoerde inspecties, uitgebreide
inspecties met meer dan 1 inspecteur en correcties voor force majeure situaties. Deze
aanpassingen zullen vooral impact hebben op de lidstaten.
De derde beleidsoptie herziet de richtlijn, verhoogt het niveau van beleidsinterventie
en richt zich op harmonisatie. Deze beleidsoptie is de meest ambitieuze in termen
van verhoogde administratieve kosten voor de lidstaten. De derde beleidsoptie combineert
de eerste twee beleidsopties, maar hierbij is de toevoeging van vissersschepen voor
havenstaatcontrole en het gebruik van elektronische certificaten verplicht.
Alle drie de beleidsopties bevatten acht gemeenschappelijke beleidsmaatregelen, namelijk:
toevoegen van Ballast Water Management Convention3 aan de reikwijdte van de richtlijn, in lijn met IMO en Paris MoU; toevoegen van de Nairobi International Convention on Removal of Wrecks4 aan de scope van de richtlijn, in lijn met IMO; afstemmen met het nieuwe scheepsrisicoprofiel
van de Paris MoU, incl. een nieuwe rekenmethode voor de wit-grijs-zwarte lijst; afstemmen
met de Paris MoU lijst van certificaten en documenten ter inspectie, met de Paris
MoU weigeren van toegang procedure (verbod) en alle actuele Paris MoU procedures en
richtlijnen; afstemmen met de Paris MoU inspectie-inzet; voorzien van de Commissie
van trainingstools en/of capaciteitsontwikkeling voor inspecteurs; invoeren van een
kwaliteitsmanagementsysteem voor havenstaatcontrole-activiteiten; aanmoedigen van
de relevante lidstaten om lid te worden van de Middellandse zee MoU voor havenstaatcontrole.
De Commissie geeft aan dat de tweede beleidsoptie de meest gunstige optie is, gezien
de kosten het beste opwegen tegen de baten, vergeleken met de andere beleidsopties.
Het kabinet steunt deze optie, omdat deze optie de gewenste harmonisatie oplevert,
het meest effectief is en het meest proportioneel.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet vindt het van belang dat voor een internationale sector als de zeevaart
sprake is van Europees en internationaal vastgesteld beleid, dit geldt met name ook
voor havenstaatcontroles. De mogelijkheid voor het uitvoeren van havenstaatcontroles
is opgenomen in de internationale IMO- en International Labour Organization (ILO)-verdragen. Ook het VN-Zeerechtverdrag5 (UNCLOS) en de Implementation of IMO Instruments Code (III-Code) over toezicht op zeeschepen bieden lidstaten grondslagen tot het uitvoeren
van havenstaatcontroles.
Havenstaatcontrole wordt wereldwijd uitgevoerd. Op regionaal niveau worden binnen
zogenaamde Memorandums of Understanding (MoU’s) ten behoeve van harmonisatie van controles operationele uitvoeringsafspraken
vastgelegd. Dit voorkomt dat wanneer een schip dat bijvoorbeeld in Rotterdam wordt
gecontroleerd het drie dagen later in Hamburg weer een havenstaatcontrole krijgt.
Nederland is lid van het Paris MoU. Caribisch Nederland is lid van het Caribische
MoU6. De verschillende MoU’s vormen een aansluitende lappendeken die de hele wereldbol
bedekken. De MoU’s komen periodiek samen bij IMO. De huidige Europese richtlijn is
grotendeels een kopie van de Paris MoU, haar annexen en instructies. Hiermee zijn
havenstaatcontroles in het kader van het Paris MoU een verplichting geworden voor
alle EU-lidstaten.
Het havenstaatbeleid van de EU volgt een risicogestuurde systematiek7. Dat houdt in dat schepen met een hoog risico, door recente aanhoudingen of varende
onder een slecht presterende vlaggenstaat die bepaalde verdragen niet heeft geratificeerd,
vaker worden geïnspecteerd dan schepen met een lager risico. De aantallen te inspecteren
schepen door een lidstaat worden jaarlijks berekend volgens het fair share systeem van de EU. Afhankelijk van het aantal individuele bezoekende schepen in het
voorgaande jaar krijgen lidstaten jaarlijks een verplicht opgelegd aantal te inspecteren
schepen toebedeeld. Nederland is met ongeveer 1.600 te inspecteren buitenlands gevlagde
zeeschepen veruit de grootste havenstaat van Europa. Het kabinet bepaalt momenteel
zelf de capaciteit die nodig is om aan de fair share te kunnen voldoen, inclusief het opleidingsniveau van de inspecteurs. Ten aanzien
van digitale certificaten is er nog geen nationaal of internationaal beleid.
Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet ondersteunt de doelen van het voorstel om een hoog veiligheidsniveau van
de scheepvaart te waarborgen, de impact op het milieu te reduceren en het behouden
van een gelijk speelveld.
Het kabinet staat om die reden positief tegenover het aansluiten bij en updaten van
Europese regelgeving op basis van internationale IMO-regelgeving (inclusief definities
en referenties) en de afspraken die hierover zijn gemaakt binnen het Paris MoU. Het
harmoniseren van internationale wetgeving en gelijke tred houden met parallel lopende
organisaties is van belang voor een uniforme uitvoering door de lidstaten en het gelijk
speelveld binnen zowel de lidstaten als de maritieme sector.
Het kabinet is positief over het voorstel om de mogelijkheid te creëren tot het uitvoeren
van havenstaatcontroles ter bevordering van naleving van internationale standaarden
op vissersvaartuigen langer dan 24 meter en vissersvaartuigen waarmee in het verleden
ernstige ongevallen zijn gebeurd. Havenstaatcontroles dragen bij aan een hoger veiligheid-
en milieubewustzijn van reders en bemanningen. Nederland heeft de bestaande internationale
verdragen met betrekking tot visserij geratificeerd. Het invoeren van toezicht op
en het verzamelen van informatie over vissersvaartuigen langer dan 24 meter kan een
impuls zijn voor andere lidstaten om de aangenomen verdragen mede te ratificeren en
ook om in de toekomst nieuwe standaarden te ontwikkelen.
De invoering van digitale technieken, met name ter bevordering van elektronische scheepscertificaten
en de koppeling hiervan met het scheepsrisicoprofiel ten behoeve van het selecteren
van schepen voor een havenstaatcontrole, beoordeelt het kabinet als positief. Het
gebruik van moderne technieken is effectief en op termijn kostenbesparend. Digitale
certificaten kunnen in een database worden ingezien bij zowel havenstaat- als vlaggenstaatcontroles.
Op deze manier kunnen inspecteurs aan boord meer tijd besteden aan praktische zaken
terwijl de digitale certificaten op afstand, voorafgaand aan de inspectie, kunnen
worden ingezien.
Het kabinet ondersteunt het doel van het verzekeren van een efficiënte en geharmoniseerde
aanpak van havenstaatcontroles. Het kabinet is om die reden voorstander van een rol
voor EMSA, zoals die de afgelopen jaren is vervuld. Als gevolg van het voorstel havenstaatcontroles
worden er ook nieuwe taken aan EMSA toebedeeld waaronder het ontwikkelen van cursussen
voor inspecteurs. In dat kader acht het kabinet het belangrijk dat lidstaten zelf
verantwoordelijk blijven voor de opleiding en de inzet van inspecteurs, los van de
te ontwikkelen cursussen van EMSA. Ook het cursusaanbod dient flexibel te kunnen worden
ingezet door de lidstaten. Dit omdat verschillende inspecteurs verschillende achtergronden
hebben en daardoor ook verschillende onderwijsbehoeften hebben. Onderdeel van het
voorstel is ook om uitgebreide havenstaatcontroles voortaan door minimaal twee inspecteurs
uit te moeten laten voeren. Afgezien van het feit dat Nederland deze uitgebreide controles
normaliter al met twee inspecteurs uitvoert, is het onwenselijk om specifiek personeelsbeleid
in de richtlijn havenstaatcontrole op te nemen. Dit beperkt de lidstaten bij het inzetten
van capaciteit en brengt kosten met zich mee, die het kabinet in sommige gevallen
onnodig acht. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen pleiten voor flexibiliteit
zowel voor lidstaten met betrekking tot opleidingen van inspecteurs als ten aanzien
van de verplichtstelling van het cursusaanbod door EMSA.
Waar het gaat om het controleregime meer ontvankelijk te maken voor de klimaatprioriteiten
van de EU en het bepalen van milieugerelateerde tekortkomingen met betrekking tot
het scheepsrisicoprofiel, beoordeelt het kabinet het voorstel positief. De nieuwe
klimaatregels, zoals de maatregelen uit het Fit for 558-pakket vragen om gerichte controles van de effectieve werking van deze maatregelen.
Vervuilende schepen extra belasten met potentieel meer controles draagt bij aan bewustwording
en vormt een prikkel voor de sector om een duurzamere koers in te zetten; waarbij
zowel scheepvaartmaatschappijen uit de EU als van buiten de EU de nieuwe klimaatmaatregels
goed moeten uitvoeren, zowel voor de effectiviteit daarvan als voor de eerlijke concurrentieverhoudingen.
b) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten zullen dit voorstel naar verwachting over het algemeen als positief verwelkomen.
Naar verwachting zal het zwaarder laten wegen van milieugerelateerde tekortkomingen
en de mate waarin een schip vervuilende uitlaatgassen uitstoot, tot discussie leiden
met lidstaten die veel oude (of grote) vervuilende schepen onder hun vlag hebben varen.
Aangezien havenstaatcontroles in essentie dienen ter verificatie of bezoekende schepen
aan de voor die zeeschepen geldende verdragen voldoen, zullen lidstaten verschillende
zienswijzen hebben over de gepastheid van dit voorstel. Het schip voldoet immers aan
de voor het schip geldende regels maar wordt, omdat het ouder en vervuilend is, een
hoger risicoprofiel toebedeeld, waardoor het schip extra havenstaatcontroles kan verwachten.
Extra controles betekenen ook een grotere kans op aanhoudingen en het vinden van tekortkomingen
waardoor de vlaggenstaat/lidstaat kan zakken op de ranglijst van goed presterende
vlaggenstaten. Europese lidstaten die veel grote vervuilende schepen onder hun vlag
hebben varen zullen dit naar verwachting niet toejuichen.
De positie van het Europees Parlement is nog onbekend. Het voorstel zal behandeld
worden door het Comité Transport en Toerisme van het Europees Parlement. Er is nog
geen rapporteur of schaduwrapporteur aangewezen. Tijdens het Comité-overleg van Transport
en Toerisme van 26 juni jl. is aangegeven door de Comitévoorzitter, dat het Europees
Parlement de voorstellen enkel kan behandelen na publicatie van de vertalingen. Daarnaast
wordt er ook aangegeven dat de voorstellen behandeld zullen moeten worden voor de
EU-verkiezingen. De Renew-fractie heeft aangegeven dat het voorstel weinig ambitie heeft met betrekking tot,
onder andere veiligheidsstandaarden, en menselijke factoren van maritieme ongelukken.
De Comitévoorzitter gaf ook aan dat er een groter sociaal aspect geïntroduceerd moet
worden.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet beoordeelt de bevoegdheid van de EU als positief. De Commissie baseert
het voorstel op artikel 100, lid 2 VWEU. Dit artikel bepaalt dat de Unie bevoegd is
om passende bepalingen vast te stellen voor de zeevaart en luchtvaart. Het kabinet
kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van vervoer is sprake van
een gedeelde bevoegdheid tussen de Unie en de lidstaten op grond van artikel 4, lid 2,
sub g VWEU.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief met een kritische kanttekening. De kritische
kanttekening betreft het feit dat, anders dan de Commissie stelt, het kabinet van
mening is dat het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is. De Commissie stelt dat
de Unie exclusief bevoegd is op het terrein van internationale instrumenten voor havenstaatcontrole
in de zeevaartsector overeenkomstig artikel 3 lid 2 VWEU. Los van de vraag of een
exclusieve bevoegdheid ten aanzien van de genoemde instrumenten er toe zou leiden
dat het subsidiariteitsbeginsel hier niet van toepassing is, zal het kabinet in de
onderhandelingen aangeven dat het de exclusieve bevoegdheid ten aanzien van dit standpunt
onvoldoende gemotiveerd vindt. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel,
omdat optreden op EU-niveau aangewezen is. Het voorstel heeft als doel om de havenstaatcontrole
binnen Europa verder te verbeteren. Scheepvaart is grensoverschrijdend van aard en
de internationale regels op dat terrein dienen op een uniforme en eenduidige manier
te worden toegepast om een gelijk speelveld te waarborgen en verstoringen van de interne
markt te voorkomen. Het is dan ook van zeer groot belang voor de internationale zeescheepvaart
dat havenstaatcontroles geharmoniseerd en eenduidig worden uitgevoerd. De lidstaten
kunnen dit onvoldoende op centraal, regionaal of lokaal niveau verwezenlijken. Vanwege
het belang van uniforme uitvoering door de lidstaten voor het waarborgen van het gelijk
speelveld, kan dit het beste op EU-niveau worden geregeld. Een wijziging van bestaande
EU-regelgeving kan ten slotte slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om die redenen is
optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel heeft als doel havenstaatcontrole binnen Europa verder te verbeteren. Met
het voorstel wordt aangesloten bij gemaakte afspraken binnen het Paris MoU en de ontwikkelingen
van de afgelopen jaren bij de IMO. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld eisen voor schepen
op het gebied van veiligheid en milieu. Met het in lijn brengen van EU-wetgeving met
het internationale IMO-kader kunnenlidstaten (blijven) voldoen aan hun internationale
verdragsrechtelijke verplichtingen. De voorgestelde maatregelen dragen ook bij aan
de effectiviteit van havenstaatcontroles vanwege de samenwerking binnen de EU waardoor
buitenlandse schepen systematisch worden gecontroleerd en de (toezichts)last wordt
verdeeld over de lidstaten. Dit geldt ook voor het gebruik van digitale technieken
en opleidingsafspraken. De voorgestelde maatregelen zijn een uitbreiding van de bestaande
maatregelen over hoe, wanneer en welk schip te controleren, en in welke lidstaat.
Dit is van groot belang voor de effectiviteit van havenstaatcontroles, omdat schepen
internationaal varen en soms dagelijks andere EU-havens aandoen. Het door lidstaten
kunnen uitvoeren van havenstaatcontroles op vissersschepen zal verder het veiligheidsbewustzijn
in deze sector verhogen en de maatregelen met betrekking tot de klimaatopgave kunnen
bijdragen aan een beter milieu. Het voorgestelde optreden is dan ook geschikt om de
doelstelling van het voorstel te bereiken. Bovendien gaat het voorgestelde optreden
niet verder dan noodzakelijk, bijvoorbeeld omdat de lidstaten de nodige flexibiliteit
behouden omtrent de inspecties op vissersschepen.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel verhoogt de netto huidige kosten voor de begroting van de Unie met 6,479 miljoen EUR
voor de periode 2025–2050. De in het Commissievoorstel opgenomen gevolgen voor de
EU-begroting na het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 zijn een indicatief
overzicht, onder voorbehoud van het toekomstige MFK.
De richtlijn claimt extra financiering (de eerder genoemde 6,479 miljoen EUR) voor
EMSA, dat IT-hulpmiddelen, -modules en training moet ontwikkelen voor de nationale
havenstaatinspecteurs (PSCO's).
De kosten zijn geschat op basis van de aanname dat 2 fte's per 1 juli 2025 bij EMSA
worden aangeworven. Het eerste jaar (2023–2024) is dus slechts 50% van de HR-kosten
nodig. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn
met de conclusies van de Europese Raad van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet
is kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
Besparingen op administratieve kosten: Verlaging van de administratieve kosten voor
scheepsexploitanten ten opzichte van de referentiewaarde (d.w.z. contante waarde over
2025–2050) is 5,53 miljoen EUR (of gemiddeld 0,221 miljoen EUR per jaar). Deze verlaging
vloeit voort uit de afschaffing van de 72-uurs meldingsplicht vooraf voor de exploitant,
agent of kapitein van een schip dat in aanmerking komt voor een uitgebreide inspectie.
Rekening houdend met de verwachte evolutie van het aantal havenaanlopen in de loop
van de tijd zou het opheffen van de beperking kunnen leiden tot een administratieve
kostenbesparing van 0,286 miljoen EUR in 2030 en 0,339 miljoen EUR in 2050 ten opzichte
van het basisscenario. Uitgedrukt in contante waarde over 2025–2050 worden de totale
kostenbesparingen ten opzichte van de baseline geschat op 5,53 miljoen euro. Het kabinet
is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in
de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en onder voorbehoud
van de toekomstige MFK’s en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van
de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
De bestuurlijke lasten voor de Rijksoverheid omvatten eenmalig kosten voor nationale
aanpassing van de regeling havenstaatcontrole met betrekking tot de bepalingen die
van kracht worden voor de vissersschepen groter dan 24 meter. De controles van vissersschepen
groter dan 24 meter zullen kosten genereren voor de ILT. Voor de ILT betreffen de
lasten verder het opstellen en aanpassen van het EU-kwaliteitsmanagementsysteem (QMS)
waarin een verwijzing naar de procedures en instructies van het Paris MoU dient te
worden opgenomen. Hier horen ook periodieke QMS audits bij. Verder zullen de kosten
voor rapportage en controle voor de ILT op termijn door digitale identificatie lager
uitvallen. Naar verwachting zal er 1fte extra nodig zijn voor de ILT.
Eventuele kosten voor Nederland worden ingepast binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Financiële consequenties voor ondernemers zijn gering. Ondernemers in de visserijsector
kunnen periodiek een havenstaatcontrole moeten ondergaan maar dit is met deze herziening
voor de lidstaat nog op vrijwillige basis. Er is met deze herziening ook nog geen
sprake met een meldplicht voor vissersschepen en hier zijn dan ook geen kosten voor
het bedrijfsleven aan verbonden.
Structureel krijgen ondernemers minder kosten door afschaffing van de 72-uurs meldingsplicht
vooraf voor de exploitant, agent of kapitein van een schip dat in aanmerking komt
voor een uitgebreide inspectie.
Daarbij zal het bedrijfsleven besparen op handhaving door havenstaatautoriteiten voornamelijk worden gedreven door maatregelen met betrekking tot het
gebruik van elektronische certificaten. In contante waarde over 2025–2050 worden de
besparingen op handhavingskosten geraamd op 8,406 miljoen euro. Reders betalen voor
de certificering van hun schepen. De overgang van papieren certificaten naar digitale
certificaten zal naar verwachting worden doorberekend aan de reders, maar die kosten
zijn vooralsnog onbekend. Hier zit ook een commerciële component in.
Aangezien tekortkomingen die tijdens de inspectie van buitenlandse worden vastgesteld
doorgaans moeten worden verholpen voordat het schip de haven verlaat of kort daarna,
wordt verwacht dat PSC-inspecties in de loop van de tijd zullen leiden tot een vermindering
van het aantal tekortkomingen van schepen en daarmee tot een verbetering van de veiligheid.
De impact wordt geschat op 6 geredde levens en 61 vermeden verwondingen (d.w.z. 3 levens
gered en 27 gewonden vermeden bij ongevallen op zee waarbij commerciële vaartuigen
betrokken zijn en 3 levens gered en 34 gewonden vermeden bij ongevallen op zee waarbij
vissersvaartuigen betrokken zijn). Indirect voordeel van een hoger veiligheidsniveau
is een verwachte verlaging van externe kosten in verband met ongevallen ten opzichte
van de basiswaarde (d.w.z. contante waarde over 2025–2050) geschat op 35,048 miljoen EUR;
Voor de burger zijn de financiële consequenties verwaarloosbaar.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel heeft een positief effect op de concurrentiekracht van de EU. Zowel door
de algehele maritieme veiligheid te verbeteren ten behoeve van vrachtklanten en passagiers
in de EU, als door ervoor te zorgen dat in de EU hetzelfde veiligheidsniveau geldt.
Digitalisering en de vrijwillige invoering van een havenstaatregeling voor grotere
vissersvaartuigen leidt tot een hogere mate van harmonisatie tussen de lidstaten.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor geopolitieke aspecten, omdat het voorstel in
lijn is met bestaande internationale wetgeving.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De bepalingen van het voorstel zijn gericht tot de lidstaat. Beperkte aanpassing van
de Regeling havenstaatcontrole is mogelijk nodig. Het betreft aanpassing van de Regeling
havenstaatcontrole. Het voorstel heeft geen gevolgen met betrekking tot de toepassing
van de Lex silencio positivo. In het voorstel is geen sprake van doorwerking naar
medeoverheden. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bestaande handhavings- en
sanctioneringsbepalingen met betrekking tot havenstaatcontrole.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat in artikel 30a de bevoegdheid voor de Commissie om een gedelegeerde
handeling vast te stellen. De gedelegeerde handeling geeft de Commissie de mogelijkheid
de lijst van verdragen (relevante instrumenten) aan te passen. Het toekennen van deze
bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de richtlijn betreft.
Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat via delegatie de
richtlijn op een snelle en flexibele manier kan worden aangepast. Het gebruik van
delegatie (in plaats van uitvoering) ligt hier voor de hand omdat het gaat om wijziging
van de basishandeling. Het kabinet acht de bevoegdheid voldoende afgebakend.
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast
te stellen over de wijze waarop havenstaatcontroles op vissersvaartuigen langer dan
24 meter plaatsvinden (artikel 3, lid 4a). Tevens bevat het voorstel de bevoegdheid
voor de Commissie om via uitvoeringshandelingen de functionele en technische specificaties
van een rapportagemodule vast te stellen (artikel 24a).
Het toekennen van deze bevoegdheden in eerder genoemde artikelen is mogelijk, omdat
het niet-essentiële onderdelen van de richtlijn betreft. Toekenning van deze bevoegdheden
acht het kabinet wenselijk, omdat de richtlijn op deze wijze snel en eenvoudig kan
worden uitgevoerd. De keuze voor uitvoering in plaats van delegatie ligt hier voor
de hand omdat het gaat over het vaststellen van eenvormige voorwaarden ter uitvoering
van de richtlijn en het vaststellen van een rapportagemodule.
Voor de vaststelling van de uitvoeringshandelingen stelt de Commissie de onderzoeksprocedure
in artikel 5 van Verordening nr. 182/2011 voor. Het kabinet kan zich vinden in de
keuze voor toepassing van de onderzoeksprocedure, gelet op het feit dat het gaat om
handelingen die betrekking hebben op de bescherming van het mariene milieu en de maritieme
veiligheid (artikel 2, lid 2, sub b, onder iii, van Verordening nr. 182/2011).
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel kent een termijn voor implementatie van een jaar na inwerkingtreding.
De bepalingen van het voorstel zijn gericht tot de lidstaat. Beperkte aanpassing van
wet- en regelgeving (Regeling havenstaatcontrole) is mogelijk noodzakelijk. Aanpassing
is haalbaar binnen de voorgestelde termijn van inwerkingtreding.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen specifieke evaluatie-/horizonbepaling. De huidige richtlijn
kent al een verplichte vijfjaarlijkse verslaglegging aan de Commissie, welke zal blijven
bestaan. Het kabinet kan zich vinden in de keuze om vast te houden aan deze vijfjaarlijkse
verslaglegging.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Een groot deel van de aanpassingen voor wat betreft de uitvoering betreffen enkele
(beperkte) toevoegingen, een aantal operationele verbeteringen van de al bestaande
systematiek en verruiming van de flexibiliteit van lidstaten met betrekking tot de
controleverplichtingen. Aan de ene kant levert dit tijdens een controle beperkt extra
werk op maar aan de andere kant worden een aantal door de herziening opgelegde beperkingen,
en zaken die een negatief effect hebben op de uitvoering door de lidstaten, vereenvoudigd
of opgelost. Per saldo zijn de gevolgen voor de uitvoering en handhaving in Nederland
beperkt.
De mogelijkheid om havenstaatcontroles op buitenlandse vissersschepen in onze havens
uit te voeren is gezien het belang van aandacht voor de veiligheid op vissersschepen
gewenst. Invulling van deze taak is nieuw en vergt daarom aanvullende controlecapaciteit
bij de ILT.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De voorstellen hebben geen specifieke implicaties voor ontwikkelingslanden, anders
dan de implicaties voor andere derde landen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken