Brief regering : Uitvoering motie van het lid Valstar c.s. over voorkomen dat voormalige Defensiemedewerkers trainingen geven aan landen die een offensief cyberprogramma tegen Nederland voeren (Kamerstuk 36200-X-25)
36 200 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023
Nr. 88
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
Met deze brief geeft het kabinet uitvoering aan de motie van het lid Valstar c.s.,
ingediend op 17 november 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 24, item 12), inzake maatregelen, waaronder strafbaarstelling, om te voorkomen dat voormalige
Defensiemedewerkers trainingen geven aan ten minste die landen die een offensief cyberprogramma
tegen Nederland voeren (kenmerk 36 200 X, nr. 25). Vanwege de inhoudelijke samenhang bied ik gelijktijdig de beantwoording aan van
de vragen, gesteld door het lid Valstar (VVD), over het artikel «Fini de chinoiser
dans l’armée de l’air»? in het blad Le Canard enchaîné (Aanhangsel Handelingen II
2022/23, nr. 24, item 12).
Dreiging
In het algemeen zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten waakzaam wat betreft
dreigingen vanuit vreemde mogendheden. Specifiek is het voorkomen van ongewenste verspreiding
van vertrouwelijke informatie, zoals de wijzen van trainen en optreden van de krijgsmacht,
van groot belang voor de nationale veiligheid. Om die reden is het ook zeer onwenselijk
dat voormalig Nederlands defensiepersoneel zou bijdragen aan het trainen van de strijdkrachten
van landen die een mogelijke dreiging voor Nederland vormen.
Mogelijke maatregelen
Om het trainen door (voormalig) Nederlandse defensiepersoneel van strijdkrachten van
landen die een mogelijke dreiging vormen voor Nederland tegen te gaan, zijn er momenteel
twee soorten maatregelen. Ten eerste zijn er juridische maatregelen, waarbij de mogelijkheid
van strafrechtelijke vervolging bestaat indien een voormalig defensiemedewerker een
staatsgeheim prijsgeeft. Daarnaast zien preventieve maatregelen op het vergroten van
het beveiligingsbewustzijn bij defensiemedewerkers en het versterken van hun morele
kompas.
Er wordt op dit moment onderzocht of aanvullende maatregelen kunnen worden genomen,
om het geven van trainingen te voorkomen. Uiteraard houden we nauw contact met bondgenoten,
waaronder binnen de NAVO, om informatie uit te wisselen en waar nodig en mogelijk
beleid op elkaar af te stemmen.
Strafbaarstelling
Naar aanleiding van de motie is nagegaan of de bestaande wetgeving voldoende mogelijkheden
biedt om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie gedeeld wordt met onbevoegden.
Dat blijkt het geval. Hiertoe is in het Nederlandse recht het delen van gerubriceerde
informatie met onbevoegden strafbaar gesteld. Dat wordt bij zowel de indiensttreding
als de uitdiensttreding expliciet aan de defensiemedewerker toegelicht, die daarvoor
een formulier ondertekent. Ook gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij
Defensie wordt het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog gehouden,
onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. Deze aanpak is gericht
op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen
trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
Wat betreft staats- en ambtsgeheimen geldt, op basis van de Wet ambtenaren defensie
en de Ambtenarenwet 2017, dat iedere (militair) ambtenaar verplicht is tot geheimhouding
van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming
daarvan niet bevoegd is (artikel 12a, derde lid, Wet ambtenaren Defensie en artikel
12o, derde lid, Wet ambtenaren Defensie juncto artikel 9 Ambtenarenwet 2017). Strafrechtelijke
handhaving van deze geheimhoudingsplicht is mogelijk op basis van het Wetboek van
Strafrecht. Dit zowel wat betreft schending van ambtsgeheimen (artikel 272) als staatsgeheimen
(artikel 98 tot en met 98c). Ook bepaalde tactieken en technieken, gerelateerd aan
militair optreden vallen onder de geheimhoudingsplicht. Deze geheimhoudingsplicht,
en de strafbaarheid van de schending daarvan, blijft ook van kracht na het verlaten
van de dienst en is dus ook van toepassing op voormalige Defensiemedewerkers.
Dit betekent dat de mogelijkheid bestaat om aangifte te doen van een strafbaar feit
tegen voormalige Defensiemedewerkers, indien die na hun dienstverband bij Defensie
gerubriceerde informatie en/of informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt,
verstrekken aan onbevoegden. Dat beperkt zich niet tot het geven van trainingen. Hoewel
het dus van belang is dat kwetsbare informatie op het juiste niveau gerubriceerd wordt,
valt ook informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat het vertrouwelijk
is onder de geheimhoudingsplicht.
Rubricering
Om informatie tegen ongeautoriseerde kennisname, waaronder landen met een offensief
cyberprogramma tegen Nederland, te beveiligen, wordt informatie gerubriceerd. Er zijn
vier rubriceringen en voordat een medewerker deze informatie mag behandelen, krijgt
de behandelaar een veiligheidsonderzoek van Dienst Justis of de MIVD al naar gelang
de hoogte van de rubricering. Functies binnen Defensie waarbij staatsgeheim (STG)
gerubriceerde informatie wordt behandeld, zijn aangewezen als vertrouwensfunctie en
worden gecategoriseerd aan de hand van een veiligheidsmachtigingsniveau (VMN). Er
zijn vier niveaus VMN’s, waarbij of een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) is vereist
of een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB).
De vier rubriceringen, VMN’s en screeningsniveaus zijn:
Rubricering
VMN
Screeningsniveau
Departementaal Vertrouwelijk
Niet-vertrouwensfunctie
VOG
STG-Confidentieel
C
VGB C
STG-Geheim
B
VGB B
STG-Zeer Geheim
A
VGB A
Militairen die functies bekleden met het hoogste VMN, waar operationele functies voor
vliegers ook onder vallen, ondergaan de hoogste screening. Zij krijgen, net als alle
militairen, jaarlijks een herhaling van hun militaire basisvaardigheden waarbij ook
aandacht is voor beveiligingsbewustwording en omgang met gerubriceerde informatie.
Daarnaast maakt het need-to-know principe deel uit van het beveiligingsbewustzijn: informatie niet nodig om een taak
te verrichten wordt niet gedeeld en kan dus ook niet (onbedoeld) gedeeld worden met
ongeautoriseerden.
Bij het einde van hun dienstverband tekenen Defensiemedewerkers een ontheffingsverklaring.
Hiermee is aanvullend benadrukt dat het delen van gerubriceerde informatie met onbevoegden,
ook na diensttijd, tot strafrechtelijke vervolging kan leiden.
Overige maatregelen
Er is onderzocht of het aanvullend of hoger rubriceren van informatie bij kan dragen
aan het beperken van het risico. Dit biedt vooral nadelen: medewerkers die met de
informatie moeten werken, kunnen dat niet meer of worden beperkt in de wijze waarop
ze met de informatie kunnen werken. Het is de mate waarin schade wordt aangericht
aan de belangen van de Staat (of zijn bondgenoten) die bepaalt wat de juiste rubricering
is. Het is de juiste rubricering in combinatie met het need-to-know principe dat ervoor zorgt dat binnen Defensie alleen de juiste mensen toegang hebben
tot de voor hen relevante informatie.
Er wordt ook onderzocht of er een aanpassing in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk
is waarbij de groep functies uitgebreid wordt waarvoor een specifieke out-briefing
bij het einde van de functie gehouden wordt, zoals nu al voor F-35 vliegers geldt
op basis van Amerikaanse regelgeving en ook al voor enkele andere specifieke categorieën
functies, zoals gebaseerd op basis van NAVO-regelgeving bij Special Access Programs.
Tot slot wordt onderzoek uitgevoerd naar aanvullende mogelijkheden om het verzorgen
van trainingen door (oud-)defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren
functies hebben uitgevoerd, te voorkomen. Dat onderzoek zal enige tijd in beslag nemen
vanwege de complexiteit. Over de voortgang van dit onderzoek informeren wij u op een
later moment.
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Defensie,
C.A. van der Maat
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
C.A. van der Maat, staatssecretaris van Defensie