Brief regering : Eindrapport Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 692
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
In deze brief informeer ik u over het eindrapport van het onderzoek Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap, over de bestuursstructuur in de school- en bestuursorganisaties in het funderend
onderwijs.
De bestuursstructuur is van belang voor goed onderwijs. Onderwijs dat leerlingen de
kennis en vaardigheden aanleert die nodig zijn om actief deel uit te maken van onze
samenleving. In een fijne school werken schoolleider(s) en het schoolteam samen aan
het leerklimaat op de school. Het schoolteam, de schoolleiders en het schoolbestuur
staan op basis van vertrouwen en interesse in elkaars perspectief met elkaar in verbinding
en voeren het goede gesprek met elkaar. Zo is voor alle actoren duidelijk wie welke
taak en rol bij het maken van keuzes heeft, welke keuzes gemaakt worden en hoe deze
keuzes uitpakken.
Die samenwerking en dat goede gesprek komen echter niet op alle scholen vanzelf tot
stand. Soms is er wrijving tussen schoolleider en schoolbestuur en bestaat er onduidelijkheid
over de verdeling van beslissingen en verantwoording tussen schoolbestuur en schoolleider.
Daarom wil ik kijken hoe ik knelpunten in de samenwerking kan oplossen. Zodat op alle
scholen het goede gesprek en de bestuursstructuur bijdragen aan de kwaliteit van het
onderwijs. Dit sluit aan bij de opdrachten uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77)1.
De vraag naar de verdeling van beslissingen en verantwoording is een vraag naar zeggenschap.
Het thema zeggenschap is, samen met bekostiging en arbeidsvoorwaardenvorming, als
fundamenteel sturingsvraagstuk benoemd in de kabinetsreactie op het interdepartementaal
beleidsonderzoek «Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid»2 (hierna: IBO).
Regioplan heeft in samenwerking met CAOP en Leeuwendaal op verzoek van voormalig Minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs tussen oktober 2022 en april 2023 een breed gesprek
georganiseerd over governance en (mede)zeggenschap. Met deze brief bied ik u het eindrapport
over dat breed gesprek aan. Daarmee voer ik tevens de motie van de leden Westerveld
en Kwint3 uit, waarmee uw Kamer heeft verzocht de bestuursstructuur in het funderend onderwijs
te evalueren.
Deze brief heeft betrekking op de bestuursstructuur in de school- en bestuursorganisaties
in het funderend onderwijs. De bestuursstructuur van samenwerkingsverbanden is onderdeel
van de verbeteraanpak passend onderwijs waar in het debat van 5 april over is gesproken
en waar ik u weer over informeer in de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs
in het voorjaar van 2024.
Kernbegrippen
Zeggenschap
Het recht om over iets te beslissen. In het funderend onderwijs heeft alleen het bevoegd
gezag zeggenschap. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om beslissingen bij leraren
of schooldirecteur neer te leggen (bijvoorbeeld via het professioneel statuut of managementstatuut),
maar het bevoegd gezag blijft eindverantwoordelijk.
Medezeggenschap
Het recht van over iets mee te mogen spreken, met gedachte aan invloed op de beslissing
of besluitvorming. In het bijzonder het recht van werknemers om in het beheer van
de school mee te spreken. Met medezeggenschap kun je «meepraten» over en invloed uitoefenen
op beslissingen, zodat degene met zeggenschap dit kan of moet meewegen in de beslissing.
In de huidige bestuursstructuur hebben onderwijspersoneel, ouders en vo-leerlingen
medezeggenschap. Dit is geregeld in de Wet medezeggenschap op scholen (hierna: WMS).
De WMS schrijft voor dat over bepaalde voorstellen van het bevoegd gezag de (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraad of ondersteuningsplanraad advies of instemming mag geven. Het
besluit wat de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad of ondersteuningsplanraad
neemt, is echter een beslissing over al dan niet instemming of positief of negatief
advies. De inhoudelijke beslissing ligt ook in die gevallen nog steeds bij het bevoegd
gezag.
Governance of bestuursstructuur
De manier waarop rollen, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden in de school-
en bestuursorganisatie belegd zijn en hoe de besluitvorming tot stand komt. Het gaat
daarbij om vragen als wie mag wat beslissen in de school- en bestuursorganisatie,
en wie daarover mag meepraten.
Bevoegd gezag
De rechtspersoon die een school in stand houdt en bestuurt. Het bevoegd gezag kan
uit één orgaan bestaan met functionele scheiding tussen intern toezicht en bestuur:
bestuur, inclusief toezichthoudende bestuursleden. Of het kan uit twee organen bestaan
met organieke scheiding tussen intern toezicht en bestuur. Het bevoegd gezag is aanspreekpunt
van de onderwijswetten en eindverantwoordelijk voor al wat er onder haar gezag plaatsvindt.
In de dagelijkse praktijk spreekt men vaak over het schoolbestuur in plaats van de
term bevoegd gezag.
Schoolleider
De directeur of rector van een school.
1. Het onderzoek «Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap»
Het onderzoek draait om de vraag of de huidige rollen en verantwoordelijkheden in
en om scholen in het funderend onderwijs werkbaar en toekomstbestendig zijn.
Voor het onderzoek is gesproken met 363 onderwijsbestuurders, intern toezichthouders,
(gemeenschappelijke) medezeggenschapsraadsleden en ondersteuningsplanraadsleden, schoolleiders,
leraren en ondersteuners, ouders, leerlingen, belangenbehartigers en vertegenwoordigers
van gemeenten en samenwerkingsverbanden. Aan de werkconferentie hebben 139 personen
deelgenomen. Er was diversiteit naar onderwijssoort en in kleine en grote schoolbesturen
en er was spreiding van deelnemers over het land.
De belangrijkste conclusies en het volledige rapport vindt u in de bijlage. Verder
gaven de onderzoekers aanbevelingen. De drie prioritaire aanbevelingen zijn:
1. Verbeteren van kennis en informatie over inhoud en proces van medezeggenschap.
2. Vergroten deelname en betrokkenheid, door zowel inhoudelijk als randvoorwaardelijk
de medezeggenschap aantrekkelijker te maken.
3. Versterken van de positie van de schoolleider, op basis van een nadere verkenning
van mogelijke routes van voorkeuren voor en potentiële gevolgen van de versterking
van de positie van de schoolleider.
Ik herken de conclusies uit het eindrapport, deze ben ik in verschillende gesprekken
in het onderwijs ook tegen gekomen. Ik zie echter wel wrijving tussen de conclusies
dat er geen behoefte is aan wijzigingen in het besturingsproces en de rol en positie
van de schoolleider aandacht verdient. Het verkennen van de rol en positie van de
schoolleider raakt mogelijk ook het besturingsproces als geheel (zie paragraaf 3).
Ik herken de prioritaire aanbevelingen als logische vervolgstap in dit proces en omarm
deze. Ik geef hieronder aan hoe ik opvolging wil geven aan deze drie aanbevelingen.
De overige aanbevelingen neem ik mee in de bredere verkenning (zie paragraaf 3).
2. Ondersteunen medezeggenschap en het «goede gesprek»
Ik geef invulling aan de aanbevelingen 1 en 2 door leerlingenparticipatie te bevorderen
en ondersteuning voor medezeggenschap te organiseren. Hoe ik dat doe beschrijf ik
hieronder. Vervolgens sta ik stil bij het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting.
Tot slot beschrijf ik het belang van het «goede gesprek» en licht ik toe hoe dat gesprek
eruit ziet. In paragraaf 3 ga ik in op de verkenning naar de positie van de schoolleider.
Meer inspraak voor leerlingen
Uit het eindrapport blijkt dat informele vormen van medezeggenschap voor leerlingen
een waardevolle invulling van inspraak zijn. Leerlingenpanels kunnen bijvoorbeeld
voorstellen doen over zaken die ín de school spelen. Leerlingen kunnen vaak goed de
vinger op de zere plek leggen en aangeven wat ze nodig hebben om beter onderwijs te
krijgen.
Daarom help ik scholen in het primair onderwijs bij het goed organiseren van leerlingenparticipatie.
Ook voor scholen in het voortgezet onderwijs ben ik van plan dit de komende drie jaar
te doen. Deze ondersteuning wordt gedekt vanuit de OCW begroting. Ik ben daarover
in gesprek met het LAKS, LBVSO en NJI. Hiermee geef ik invulling aan de motie van
het Kamerlid Segers c.s.4.
Ik hoop hiermee de kennis en informatie over medezeggenschap bij leerlingen te verbeteren
en hun betrokkenheid te vergroten. Ik juich toe dat in medezeggenschapsraden in het
voortgezet onderwijs de leerlingen volwaardig lid zijn. Dit vergt van schoolbesturen
en schoolleiders dat rekening wordt gehouden met hun behoefte aan begrijpelijke informatievoorziening.
Ondersteunen medezeggenschap
Uit het eindrapport blijkt dat alle actoren in de school en het bestuur gebaat zijn
bij procedurele en inhoudelijke kennis over de medezeggenschap. De ouders en leerlingen
in de medezeggenschap zijn vrijwilligers, met beperkte kennis, tijd en aandacht, die
wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken om te geven om hun betrokkenheid bij de
school en de medezeggenschapsraad goed vorm te geven.
Daarom wil ik de komende drie jaar met een nieuw project ondersteuning bieden aan
de medezeggenschap. Dit omdat het project Sterk Medezeggenschap is geëindigd. Daarin werkten AOb, CNV, FvOV, LAKS, VOO, Ouders en Onderwijs, AVS,
VO-raad en PO-Raad samen. Bij Sterk Medezeggenschap konden medezeggenschapsraden terecht voor informatie en ondersteuning, bijvoorbeeld
in de vorm van handreikingen. Bij het nieuwe project kunnen naast medezeggenschapsraden
ook bestuurders, intern toezichthouders en schoolleiders terecht met hun vragen. Het
gaat om vragen bij medezeggenschap en om hulp bij het voeren van het «goede gesprek»
in de school. De middelen voor deze ondersteuning worden gedekt op de OCW begroting.
Daarnaast wil ik met sociale partners en andere partners verkennen hoe we meer aandacht
kunnen genereren voor medezeggenschap en het «goede gesprek», bijvoorbeeld in samenwerking
met opleidingen voor schoolleiders en door middel van communicatie.
Ondersteuning bij medezeggenschap in Caribisch Nederland
Ook in Caribisch Nederland leeft de wens om de medezeggenschap te versterken, bleek
uit gesprekken met schoolbestuurders, schoolleiders, leraren medezeggenschapsraadsleden,
leerlingen en ouders. Daarom wil ik met een nieuw project ook scholen en schoolbesturen
in Caribisch Nederland daarvoor ondersteuning bieden. De middelen voor deze ondersteuning
worden gedekt binnen de begroting van OCW.
Geen wetsvoorstel voor instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting
Ik zie af van het plan om het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting wettelijk
te regelen. Volgens het eindrapport vinden veel medezeggenschapsraadsleden het instemmingsrecht
niet nodig en is er vooral behoefte aan tijd en kennis bij de (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraden bij de bestaande rechten van de medezeggenschapsraad.5 Een extra instemmingsrecht vergroot die behoefte alleen maar. Daarnaast hebben medezeggenschapsraadsleden
al meer inspraak op de inzet van budget, bijvoorbeeld budget uit het Nationaal Programma
Onderwijs en de subsidie basisvaardigheden.
Ik investeer daarom liever in ondersteuning van de medezeggenschap en de verbetering
van de positie van de schoolleider (zie paragraaf 3).
Het «goede gesprek»: good governance
In het eindrapport wordt door alle actoren gewezen op het belang van het «goede gesprek».
Het «goede gesprek» betekent dat in de school- en bestuursorganisatie door alle betrokkenen
gesproken wordt over (voorgenomen) besluiten, dat hun inbreng gehoord en meegewogen
wordt en dat na het besluit wordt geëvalueerd of de beoogde doelen gehaald zijn. Bij
genomen besluiten moet het voor alle betrokkenen helder zijn hoe dit besluit tot stand
is gekomen en welke afwegingen gemaakt zijn.
Het «goede gesprek» betekent niet dat besluiten met consensus genomen moeten worden,
maar betekent wel dat de besluiten en besluitvorming inzichtelijk moeten zijn voor
alle betrokkenen. Belangrijke randvoorwaarden voor het goede gesprek zijn wederzijds
respect, belangstelling voor elkaars inbreng, goede en tijdige informatievoorziening
en oog voor het algemeen belang.
Ik onderschrijf het belang van het «goede gesprek». Daarom wil ik aandacht vragen
voor een goede betrokkenheid van de schoolleider, leraren, onderwijsondersteunend
personeel, ouders en leerlingen bij de besluitvorming in de school- en bestuursorganisatie
en het samenwerkingsverband passend onderwijs.
In het bijzonder vraag ik aandacht voor de betrokkenheid van de schoolleider, waar
het om pedagogisch-didactische beslissingen gaat, ook van de leraren en het onderwijsondersteunend
personeel. Het «goede gesprek» kan bijdragen aan het vergroten van de deelname en
betrokkenheid in de medezeggenschap, omdat in voortdurend gesprek de inhoud beter
afgestemd kan worden op de behoeften van de verschillende actoren.
Gelet op het belang van de schoolleider voor de praktijk en de reeds in gang gezette
ontwikkelingen, zoals het Nationaal Programma Onderwijs, het inclusief onderwijs,
de subsidie masterplan basisvaardigheden en de werkdrukmiddelen is het tijd om daar
waar het nog niet gebeurt, de schoolleider onderdeel te maken van het «goede gesprek»
op de school. Daarom voeg ik de schoolleider toe aan de zogenoemde governancedriehoek.
Deze wordt daarmee een «governanceruit» van schoolbestuur, intern toezicht, schoolleider
en medezeggenschapsraad. Dit model wil ik bij toekomstig beleid hanteren: daar waar
mogelijk dient de rol en positie van de schoolleider aan bod te komen.
Deze ruit laat zien dat deze vier actoren samen met elkaar werken en iedere actor
met de ander in gesprek moet zijn om te komen tot beslissingen over de belangrijke
besluiten op school, zoals strategische koers en richtinggevende kaders. Het is daarmee
een voorschrijvend model van goed bestuur.
Dit model beschrijft het gesprek tussen de actoren binnen de school- en bestuursorganisatie
en niet de verdeling van zeggenschap. Het model beschrijft ook niet de beïnvloeding
van de besluitvorming door andere partijen, zoals gemeenten en samenwerkingsverbanden.
Dat heeft een plek in de verbeteraanpak passend onderwijs6 en in de werkagenda inclusief onderwijs7.
3. Verkenning versterking positie schoolleider
Dan de derde aanbeveling om een verkenning te doen naar de positie van de schoolleider.
Deze aanbeveling raakt aan het bredere vraagstuk van zeggenschap, dat ik in de inleiding
van deze brief noemde.
In het eindrapport wordt gewezen op de sleutelrol van de schoolleider, als de persoon
bij wie informatie, wensen, opdrachten en behoeften samen komen. Bij scholen en schoolbesturen
met een goede samenwerking heeft de schoolleider al een krachtige rol. De schoolleider
is daar een onderwijskundig leider in de school en een onmisbare gesprekspartner van
het schoolbestuur. Het schoolbestuur heeft dan ook in het managementstatuut geregeld
dat de schoolleider zelfstandig kan beslissen over belangrijke randvoorwaarden voor
het onderwijs op school. Dit is ook in lijn met de code goed bestuur van de PO-Raad
en VO-raad.
Er zijn echter ook scholen en schoolbesturen waar schoolleiders nog geen krachtige
rol hebben. Dat levert wrijving in de school op, die niet ten goede komt aan de onderwijskwaliteit.
Daarom wil ik komende maanden verkennen welke elementen van belang zijn voor een krachtige
rol en positie van de schoolleider en welke mogelijkheden er zijn om de positie van
de schoolleider te versterken. Deze elementen kunnen ook raken aan de bestuursstructuur
in het funderend onderwijs.
Ik heb bij de verkenning oog voor de bredere verhoudingen in de school- en bestuursorganisatie.
Te denken is ook aan de eindverantwoordelijkheid van het schoolbestuur, de zeggenschap
van de leraar, de inspraak van de leerling en het effect op onderwijskwaliteit. Het
gaat mij erom de voorwaarden te scheppen, ook in de structuur, die bijdragen aan het
«goede gesprek» en een krachtige rol en positie van de schoolleider op iedere school.
Ik wil het hele spectrum van mogelijkheden onderzoeken, met ook een kritische houding
naar de rol van de rijksoverheid hierbij. Ik houd daarbij rekening met de bestaande
financiële middelen op mijn begroting. Deze uitwerking sluit aan bij de toezegging
uit de kabinetsreactie op het IBO8 om naar het fundamentele sturingsvraagstuk van zeggenschap te kijken.
De verkenning heeft betrekking op de effecten op onder meer bekostiging, uitvoerbaarheid,
toezicht, samenwerking (met bijv. gemeenten) en (bestaande) juridische kaders in het
gehele stelsel van funderend onderwijs. Omdat de rol en positie van de schoolleider
raakt aan de bestuursstructuur in het funderend onderwijs. Ofwel het raakt aan de
vragen over zeggenschap.
Zoals genoemd, is in de kabinetsreactie op het IBO aangekondigd dat er keuze-richtingen
komen op de thema’s zeggenschap, bekostiging en arbeidsvoorwaardenvorming. Deze keuze-richtingen
omvatten samenhangende pakketten, waarin zeggenschap, bekostiging en arbeidsvoorwaardenvorming
zijn samengenomen. Deze vormen de basis voor nader gesprek met uw Kamer en met betrokkenen
in het onderwijs over hoe we ons onderwijs willen organiseren.
Tot slot
In deze brief heb ik u geïnformeerd over mijn reactie op het rapport Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap. Ik moedig scholen en schoolbesturen aan om deze brief te zien als aanmoediging om
met alle betrokkenen in de school te praten (en in gesprek te blijven) over de verdeling
van beslissingsbevoegdheden en het organiseren van inspraak. Dit ten gunste van het
onderwijs aan de leerlingen.
In het voorjaar van 2024 informeer ik u over de voortgang.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
BIJLAGE: SAMENVATTING CONCLUSIES BREED GESPREK GOVERNANCE EN (MEDE)ZEGGENSCHAP
Conclusies bij het thema governancestructuur
De onderzoekers concluderen dat het besturingsproces in ruime zin, inclusief intern
toezicht, medezeggenschap en verantwoording, in het algemeen goed werkbaar is. Aan
grote wijzigingen in de structuur van de (mede)zeggenschap bestaat in het primair
onderwijs en voortgezet onderwijs geen behoefte, concluderen de onderzoekers. Wel
lijkt een versterking van de positie van de schoolleider op zijn plaats, die vervult
namelijk in de praktijk een sleutelrol. Ook de werkbaarheid van de governance kan
verbeterd worden. Door de actoren in het veld is vooral gewezen op het belang van
het «goede gesprek». Basisvoorwaarden hiervoor zijn: wederzijds respect, belangstelling
voor elkaars inbreng, goede en tijdige informatievoorziening en oog voor het algemeen
belang. Belangrijk is dat de betrokkenen beschikken over voldoende tijd, kennis en
vaardigheden. Dat is nu niet altijd het geval, waardoor de medezeggenschap niet het
juiste tegenwicht kan bieden aan het bestuur.9
Conclusies bij het thema versterken zeggenschap
De onderzoekers concluderen dat de huidige medezeggenschapsstructuur goed werkbaar
is. In algemene zin biedt de WMS voldoende (wettelijke) structuur voor de medezeggenschap.10 Tegelijkertijd vormen de beperkte belangstelling van onderwijspersoneel, ouders en
vo-leerlingen voor de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en onvoldoende inhoudelijke
kennis van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraadsleden aandachtspunten voor
een sterke medezeggenschap. Opvallend is dat de belangstelling van leerlingen en ouders
voor inspraak/medezeggenschap groter is naarmate de onderwerpen min of meer direct
aan hun onderwijssituatie (of die van hun kind) raken. Informele vormen van inspraak,
zoals leerlingenraden, ouderraden en panels kunnen in dat opzicht een nuttige aanvulling
zijn op de meer formele medezeggenschapsstructuur. Andersom kan geredeneerd worden
dat de formele medezeggenschap leert van informele inspraakvormen door de onderwerpen
zo concreet mogelijk te vertalen naar de (gevolgen voor de) dagelijkse onderwijssituatie.11
Conclusies voor het thema investeringen naar de klas
De onderzoekers concluderen dat de ervaringen tot nu met de werkdrukmiddelen en Nationaal
Programma Onderwijs middelen en de signalen uit de gesprekken laten zien dat de werkdrukmiddelensystematiek12 werkbaar is. De onderzoekers concluderen daarbij wel dat het draagvlak niet bij iedereen
en onder alle geledingen even groot is. Positieve kant van de systematiek is dat deze
bij medezeggenschapsraadsleden leidt tot meer betrokkenheid en draagvlak voor de gemaakte
keuzes. Schoolbesturen zien risico’s op het gebied van financial control en een mogelijke spanning tussen de keuzes van de school en het bredere belang van
het bestuur. Schoolbesturen benoemen ook het spanningsveld dat ontstaat wanneer op
schoolniveau beslissingen worden genomen, terwijl de eindverantwoordelijkheid op bestuursniveau
ligt. De werkdrukmiddelensystematiek stelt daarnaast praktische eisen aan de tijd,
capaciteit en competenties van medezeggenschapsraadsleden. De druk die het legt op
de personeelsleden is een reden om terughoudend te zijn met het toepassen van deze
systematiek, zo concluderen de onderzoekers. De onderzoekers benoemen dat flankerend
beleid kan helpen om te toepassing van de werkdrukmiddelensystematiek te bevorderen.13
Conclusies bij het thema rol en positie schoolleider
De positie van de schoolleider is een punt van aandacht in de governancestructuur,
zo concluderen de onderzoekers. Die positie is van strategisch belang voor de organisatie
en kwaliteit van het onderwijs, maar heeft nu geen formele rol in de governanceverhoudingen.
Zowel schoolleiders als (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraadsleden benadrukken
de noodzaak van versterking van deze rol. Vanuit schoolbestuurders wordt hier wisselend
over gedacht.14 De onderzoekers geven aan dat het gebrek aan formele positie in de praktijk geen
bezwaar hoeft te zijn, maar dat er zich situaties kunnen voordoen waarin er een disbalans
ontstaat tussen de formele partners in de governancedriehoek (bestuur, medezeggenschap,
intern toezicht) en de positie van de schoolleider daarbinnen.15 De onderzoekers geven drie mogelijke routes mee voor de versterking van de positie
van de schoolleider: 1) juridische route, waarbij eindverantwoordelijkheid en eindverantwoording
deels op schoolniveau gelegd worden, 2) vertrouwensroute, waarbij het bestuur en schoolleider
samen werken aan gedeeld leiderschap en 3) alternatieve route, waarbij het bestuur
en schoolleider afspraken vastleggen in het managementstatuut. De onderzoekers geven
geen voorkeursrichting mee, maar raden aan om nader onderzoek te doen.16
Conclusies bij het thema verantwoording
De onderzoekers concluderen ten aanzien van de begrotingssystematiek en de taakverdeling
daarin tussen bestuur en schoolleiding dat deze werkbaar is. De mate waarin dit voor
een school tot administratieve lasten leidt, verschilt per schoolbestuur. Anders is
dit voor tijdelijke subsidieregelingen die vaak wel tot extra verantwoordingslast
leiden. De onderzoekers concluderen op basis van de gesprekken dat dat ook geldt voor
een eventueel toekomstige inzet van de werkdrukmiddelensystematiek. Een dergelijke
systematiek vraagt allereerst om duidelijkheid en toegankelijkheid van de financiële
informatie, naast betere facilitering van de medezeggenschap, in de zin van kennis
en tijd. Meer dan aan de financiële cijfers hechten (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraadsleden
aan de onderliggende motivatie van de begroting en eventuele gevolgen voor de school
en het onderwijs. De onderzoekers concluderen dat instemming op het schoolbeleid is
belangrijker dan instemming op de begroting.
Drie prioritaire aanbevelingen
De onderzoekers geven per thema een aantal aanbevelingen, zie daarvoor pagina’s 61
tot en met 63 van het eindrapport. Zij geven in totaal dertien aanbevelingen mee.
Daarbij merken de onderzoekers op dat alle aanbevelingen even waardevol zijn, maar
dat er uit praktische overwegingen drie aanbevelingen geprioriteerd kunnen worden:
1. Verbeteren van kennis en informatie over inhoud en proces van medezeggenschap.
2. Vergroten deelname en betrokkenheid, door zowel inhoudelijk als randvoorwaardelijk
de medezeggenschap aantrekkelijker te maken.
3. Versterken van de positie van de schoolleider, op basis van een nadere verkenning
van mogelijke routes van voorkeuren voor en potentiële gevolgen van de versterking
van de positie van de schoolleider.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap