Brief regering : Stand van zaken klokkenluidersdossier
35 851 Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen
Nr. 55
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
In mijn brief van 21 februari van dit jaar over de gedeeltelijke inwerkingtreding
van de Wet bescherming klokkenluiders heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren
over de stand van zaken met betrekking tot de nadere regelgeving en andere acties
en tijdlijnen die daarbij horen.1 Daarbij heb ik ook toegezegd uw Kamer te informeren over de actuele stand van zaken
met betrekking tot het voorstel voor een fonds ter ondersteuning van klokkenluiders
op juridisch en psychosociaal gebied.
Inhoudsopgave
Deze brief behandelt achtereenvolgens de volgende onderwerpen:
1. Voorstel fonds ter ondersteuning van klokkenluiders
2. Voorstellen uit de initiatiefnota van het Kamerlid Omtzigt
3. Volgend wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie Wet Huis voor klokkenluiders
4. Planning volgend wetsvoorstel
5. Voorbereiding AMvB over anoniem melden bij werkgevers
6. Juridisch vooronderzoek toezichts- en sanctietaak Huis voor klokkenluiders
7. Campagne bevorderen veilig werk- en meldklimaat
8. (Wets)evaluatie, onderzoek en monitoring
9. Veermanlezing
10. Slot
1. Voorstel fonds ter ondersteuning van klokkenluiders
In mijn brief van 14 december 20222 heb ik toegezegd dat ik mij ga inzetten voor de realisatie van een fonds dat ziet
op de juridische en psychosociale ondersteuning van klokkenluiders. Ik heb daarbij
aangegeven dat het moet gaan om een voorziening die uitvoerbaar is en daadwerkelijk
effectief is en ook de juiste mensen tijdig van de juiste hulp voorziet. De afgelopen
maanden is onderzoek gedaan naar hoe de financiering het beste kan worden geregeld,
de hulp die bestaande instellingen kunnen bieden, de mogelijke rechtsvormen voor een
fonds en het borgen van de onafhankelijkheid van een fonds ten opzichte van mijn ministerie
en ten opzichte van het Huis voor klokkenluiders. Graag informeer ik uw Kamer over
de resultaten van dit onderzoek.
Leren van andere ervaringen
Om te komen tot een voorstel is gesproken met verschillende personen en partijen die
ervaring en expertise hebben op het gebied van klokkenluiders of met de ondersteuning
van personen die in de knel zijn gekomen door de overheid. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de Nationale ombudsman, het Nederlands Veteraneninstituut, de oud-ombudsman van
de gemeente Amsterdam, de ombudsman van de gemeente Rotterdam, de voormalige Expertgroep
Klokkenluiders en het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam. Op korte termijn
wordt nog gesproken met VNO-NCW en MKB- Nederland. In bijlage 1 bij deze brief is
een lijst opgenomen met de personen en partijen met wie gesproken is. Ik wil deze
personen bedanken voor hun bereidwilligheid om hun kennis en ervaringen te delen.
Uit deze gesprekken, de wens en suggesties vanuit uw Kamer en het onderzoek tezamen
zijn negen belangrijke uitgangspunten naar voren gekomen, te weten:
− Stel de melder centraal;
− Laat de menselijke maat leidend zijn bij het bieden van ondersteuning;
− Flexibiliteit, zodat de aangeboden ondersteuning kan worden aangepast aan de behoefte
van de melder;
− Adequate financiering en verantwoording;
− Werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid;
− Doorverwijzing door het Huis en de rol van casemanager;
− Zorgvuldig beleggen van de besluitvorming over de ondersteuning;
− De psychosociale en juridische ondersteuning voor de melder;
− Goede, gerichte communicatie is essentieel.
Hierna worden deze negen uitgangspunten inclusief de daarop te nemen vervolgstappen
toegelicht.
Melder centraal
Het belangrijkste uitgangspunt bij de ondersteuning voor mij is dat de melder centraal
staat. Bij het Huis voor klokkenluiders is elke werknemer welkom voor een advies als
er een vermoeden van een misstand speelt. Niet in alle gevallen is sprake van een
gerechtvaardigd vermoeden van een misstand. Er kunnen situaties zijn waarin sprake
is van een integriteitsschending, niet zijnde een misstand, of van een persoonlijk
conflict. Ook in die gevallen verwijst het Huis door, want het laat niemand in de
kou staan. Een belangrijke taak van het Huis is het managen van de verwachtingen bij
diegenen die om advies vragen. Waar het Huis heeft vastgesteld dat er een gerechtvaardigd
vermoeden is van een misstand waarbij het maatschappelijk belang in het geding is
moet de melder erop kunnen vertrouwen dat hij eenvoudig toegang kan krijgen tot een
persoon of instantie die zijn belangen behartigt op juridisch en psychosociaal gebied.
Een melder moet kunnen rekenen op één aanspreekpunt voor zijn ondersteuning. Dit aanspreekpunt
moet een professional zijn die de melder een afgestemd advies of een doorverwijzing
kan geven voor de benodigde ondersteuning en daarbij uitgaat van de menselijke maat.
Menselijke maat
Zowel de psychosociale als juridische ondersteuning dragen bij aan het versterken
van de positie van een melder van misstanden. Het belangrijkste is dat escalatie wordt
voorkomen doordat de werkgever een vermoeden van een misstand voortvarend oppakt en
oplost, de melding en de melder worden gewaardeerd en de arbeidsrelatie van de melder
in stand blijft. Wat de ondersteuning betreft is een palet van verschillende interventies
nodig. Tegelijk is het ook nodig transparant te zijn over wat iemand mag verwachten
van de aangeboden ondersteuning. Van de voorbeelden en ervaringen die zijn gedeeld
in de gesprekken is dankbaar gebruik gemaakt bij de totstandkoming van het voorstel.
Ook bij de verdere uitwerking zal ik gebruik blijven maken van de ervaringen en geleerde
lessen van andere organisaties.
Flexibiliteit
Een ander uitgangspunt dat ik hier wil noemen is flexibiliteit. Ik wil dat melders
zo snel mogelijk gebruik kunnen maken van ondersteuning. Deze ondersteuning wil ik
tussentijds evalueren om het aanbod zo nodig aan te passen. Hierbij houd ik rekening
met de motie van het Kamerlid Strolenberg om, gedurende de uitvoering van de ondersteuning
aan melders, ervaringsgegevens te verzamelen.3 Op deze manier kan uiteindelijk een optimaal ondersteuningsaanbod voor melders tot
stand worden gebracht.
Adequate financiering en verantwoording
De Kamerleden Inge van Dijk en Dekker-Abdulaziz hebben met hun motie de regering verzocht
vooruitlopend op de instelling van een fonds ter ondersteuning van klokkenluiders
en melders, te werken aan en voorstellen te doen voor hoe de financiering van het
fonds eruit komt te zien, waarbij eventuele sancties, verplichte bijdragen en vrijwillige
bijdragen tot de mogelijkheden behoren, en de Kamer hierover voor de zomer van 2023
te informeren.4
Zoals ik eerder heb aangegeven is het uitgangspunt dat de melder centraal staat, men
moet snel geholpen worden. Om die reden heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat de
lopende ondersteuning voor (potentiële) melders gefinancierd wordt uit de begroting
van Binnenlandse Zaken.5 Werknemers moeten er echter op kunnen vertrouwen dat zij ook in de toekomst gepaste
ondersteuning krijgen als zij een melding doen van een vermoeden van een misstand.
Dit wil ik realiseren door middelen voor de ondersteuning van melders op te nemen
in een begrotingsartikel binnen de departementale begroting van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (VII). Een begrotingsartikel is mijns inziens een passend middel
voor de financiering van de ondersteuning omdat de Tweede en Eerste Kamer zo toezicht
houden op de aanwending van de middelen en de verantwoording hierover wordt geborgd
door het budgetrecht. De memorie van toelichting bij de departementale begroting biedt
ruimte om binnen de beleidsagenda het belang van het onderwerp en de inzet van de
middelen goed te duiden. Vervolgens kan in het jaarverslag de besteding van de middelen
worden verantwoord.
Werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid
De overheid neemt op deze manier haar verantwoordelijkheid om snel een oplossing voor
een ervaren knelpunt te bieden. Dit betekent echter niet dat de verantwoordelijkheid
voor de ondersteuning alleen bij de overheid moet liggen. Werkgevers dragen hierin
ook een belangrijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid ligt in de eerste
plaats bij het zorgdragen voor een veilig werk- en meldklimaat binnen de eigen organisatie.
In een organisatie met een veilig werk- en meldklimaat kunnen medewerkers veilig zaken
bespreken en zorgt de werkgever voor een adequate oplossing als er sprake is van een
vermoeden van een misstand. Dat past bij goed ondernemerschap. Om werkgevers hierbij
te ondersteunen is een campagne gestart, gericht op dialoog, samenwerking en vroegtijdig
herkennen en uitspreken van ongewenst gedrag op de werkvloer. Een misstand ontstaat
immers niet uit het niets. Daar is een reeks van gedragingen en signalen aan vooraf
gegaan die niet als problematisch zijn herkend en niet zijn gecorrigeerd. Voor de
campagne is de samenwerking opgezocht met werkgevers, de wetenschap en andere betrokken
organisaties, zoals het Huis voor klokkenluiders. Later in deze brief zal ik de stand
van zaken met betrekking tot de campagne verder toelichten.
In de tweede plaats zijn werkgevers (vanuit het vereiste van goed werkgeverschap ingevolge
artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek en hun verplichting ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet
en het Arbeidsomstandighedenbesluit om een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren dat
is gericht op het voorkomen dan wel beperken van psychosociale arbeidsbelasting) verantwoordelijk
als de melder benadeling of stress ervaart als gevolg van zijn melding. Voor die situaties
moet er ondersteuning beschikbaar zijn. Ik vind daarom dat werkgevers ook een verantwoordelijkheid
dragen voor de totstandkoming van deze ondersteuning. Ter uitvoering van de eerdergenoemde
motie van de Kamerleden Inge van Dijk en Dekker-Abdulaziz wil ik in overleg met de
Stichting van de Arbeid verkennen hoe aan die verantwoordelijkheid van werkgevers
vorm zou kunnen worden gegeven. Het Kamerlid Omtzigt heeft in zijn initiatiefnota
(Kamerstuk 36 079) voorgesteld het voor de rechter mogelijk te maken om wanneer een instantie zich
niet houdt aan hetgeen bepaald is in de Wet bescherming klokkenluiders een betaling
aan het fonds als sanctie op te leggen. Met de Stichting van de Arbeid is afgesproken
hierover na de zomer verder in gesprek te gaan. Nadrukkelijk teken ik hierbij aan
dat mijn beeld van het overgrote deel van de werkgevers in zowel de private als publieke
sector is dat zij doordrongen zijn van de ernst van het probleem en graag bijdragen
aan oplossingen.
Doorverwijzing door het Huis en de rol van casemanager
Op dit moment is het Huis voor klokkenluiders de organisatie waar (potentiële) melders
terecht kunnen voor gratis advies en informatie. De afdeling advies van het Huis heeft
daarnaast als (wettelijke) taak (potentiële) melders door te verwijzen naar instanties
of organisaties die juridische of psychosociale ondersteuning kunnen verlenen.6 De afdeling advies verwijst (potentiële) melders nu bijvoorbeeld ook al door voor
psychosociale ondersteuning bij Slachtofferhulp Nederland. Vanuit de gedachte dat
de toegang tot de ondersteuning eenvoudig moet zijn door uit te gaan van één aanspreekpunt,
is het logisch om de afdeling advies van het Huis een rol te geven bij de doorverwijzing
van melders voor juridische en psychosociale ondersteuning. De adviseur treedt dan
ook op als een zogenaamde «casemanager». Hij houdt op procesniveau een vinger aan
de pols en de melder kan gedurende het meldtraject en daarna terecht bij de casemanager,
die blijft hem adviseren en ondersteunen en kan zorgdragen voor doorverwijzing naar
de specifieke benodigde ondersteuning (juridisch en/of psychosociaal). De casemanager
is daarmee een procesbegeleider, hij wijst de melder door naar de juiste instantie
en helpt met het verkrijgen van specifieke vormen van hulp en ondersteuning. Uitdrukkelijk
behartigt de casemanager niet zelf de belangen van de melder (treedt niet op als vertegenwoordiger
of als gemachtigde). Dat kan ook niet want dat verhoudt zich niet tot de onafhankelijke
positie van het Huis en de onderzoekstaak van het Huis. Het bestuur van het Huis kan
zich hierin vinden en vindt het ook op de weg liggen dat het Huis deze rol op deze
wijze vervult.
Hierbij moet rekening gehouden worden met mogelijke kwetsbaarheden die de heer Van
Zutphen in zijn advies over het Huis voor klokkenluiders van 1 oktober 2019 ook heeft
benoemd.7 De rol van casemanager als hierboven omschreven vraagt van alle medewerkers met een
adviestaak de bereidheid en capaciteit zowel een niet-juridische, als juridische ondersteuningsbehoefte
te herkennen en een mede daarop afgestemd advies of verwijzing te geven.
Als gezegd, de adviseur/casemanager is geen belangenbehartiger. Een reden daarvoor
is volgens de heer Van Zutphen dat het Huis moet voorkomen dat de schijn van partijdigheid
wordt gewekt bij het doen van onderzoek. Het bestuur van het Huis heeft in zijn brief
van 11 november 2019 aan uw Kamer het belang onderstreept dat andere vormen van ondersteuning
en belangenbehartiging buiten het Huis moeten worden belegd. Dit biedt volgens het
bestuur helderheid over de rol en de positie van het Huis. Dit onderschrijf ik omdat
dit ook aansluit bij de bedoeling van de wet.
Zorgvuldig beleggen van de besluitvorming over de ondersteuning
De onderzoekers die de Wet Huis voor klokkenluiders in 2020 hebben geëvalueerd, hebben
opgemerkt dat gecontroleerde toegang tot de ondersteuning van groot belang is en dat
het Huis daar een rol in kan vervullen.8 De onderzoekers onderkennen dat de kwalificatie van het Huis of er sprake is van
een gerechtvaardigd vermoeden van een misstand daarmee mogelijk nog belangrijker wordt.
Ook de snelheid van de besluitvorming is van groot belang. Omdat bij het vaststellen
van het oordeel of er volgens de afdeling advies sprake is van een gerechtvaardigd
vermoeden van een misstand, veel specifieke en situationele zaken moeten worden gewogen,
zal er volgens de onderzoekers ontegenzeggelijk kritiek (gaan) ontstaan over het oordeel
dat het Huis in individuele gevallen geeft.
Met verwijzing naar de overwegingen van de onderzoekers over de toegang tot de ondersteuning
en de onafhankelijke onderzoekstaak van het Huis, ben ik van opvatting dat ook het
uiteindelijke besluit over de ondersteuning niet bij het Huis moet komen te liggen.
Het bestuur van het Huis deelt deze mening. Als het Huis een besluit zou nemen over
de juridische ondersteuning van een melder, kan dit de schijn van vooringenomenheid
van het Huis wekken bij een werkgever als deze betrokken is in een bejegeningsonderzoek
over deze melder. Om de onafhankelijke onderzoekstaak van het Huis te borgen, zal
de besluitvorming over de ondersteuning buiten het Huis moeten worden belegd. Bij
verwijzing door het Huis naar de Raad voor Rechtsbijstand matcht deze de rechtzoekende
met een advocaat of mediator op basis van de voorkeuren van de betrokkene. Er zal
geen inkomens- en vermogenstoets plaatsvinden. Over de verdere uitwerking, waaronder
de voorbereiding van een subsidieregeling op grond van artikel 37b van de Wet op de
rechtsbijstand, vindt overleg plaats tussen mijn ministerie, het Huis en de Raad voor
Rechtsbijstand. Over de uitkomst hiervan zal ik uw Kamer informeren.
De psychosociale en juridische ondersteuning voor de melder
Op dit moment kan een (potentiële) melder na verwijzing door het Huis al terecht bij
Slachtofferhulp Nederland voor psychosociale ondersteuning. Zoals gezegd, overlegt
mijn ministerie met de Raad voor Rechtsbijstand en het Huis voor klokkenluiders over
de uitwerking van de juridische ondersteuning voor melders. Ik streef ernaar dat met
ingang van 1 oktober aanstaande van start kan worden gegaan met deze ondersteuning.
Hierbij merk ik op dat ik de psychosociale ondersteuning via Slachtofferhulp Nederland
en de voorgenomen juridische ondersteuning door de Raad voor Rechtsbijstand eerder
als pilots benoemde. Ik beoogde daarmee aan te geven dat het om leertrajecten ging
die geëvalueerd zouden worden en waar nodig verbeterd. Bij nader inzien vind ik echter
dat het woord «pilot» de lading niet dekt. Het zou iets tijdelijks kunnen impliceren,
terwijl ik de ondersteuning van melders van misstanden structureel wil realiseren
door hiervoor ook middelen op te nemen in een begrotingsartikel binnen de departementale
begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ervaringen met de ondersteuning
wil ik, zoals ik eerder heb gezegd, wel tussentijds evalueren om het aanbod zo nodig
aan te passen.
Voor de melder moet uiteindelijk een breed palet van ondersteuning beschikbaar zijn.
Hierbij denk ik aan een schakering aan psychosociale ondersteuning, van een luisterend
oor tot aan de zorg van een specialist. Op dit vlak is bijvoorbeeld veel kennis en
ervaring beschikbaar bij het Nederlands Veteraneninstituut, waar mijn ministerie mee
in gesprek is. Bij juridische ondersteuning denk ik aan het meegaan naar een «moeilijk
gesprek» met de werkgever tot procesvertegenwoordiging door een advocaat, maar ook
aan andersoortige ondersteuning zoals via een buddysysteem. In overleg met het Huis
kijk ik aan welke andere ondersteuning in het psychosociale en juridische domein (potentiële)
melders nog meer behoefte hebben en zal ik dit nader uitwerken.
Het aanbod kan worden aangepast waar dat nodig is. De psychosociale en juridische
ondersteuning zal worden geëvalueerd. Ik wil een extern bureau de evaluatie van deze
ondersteuning laten uitvoeren. De opdrachtformulering voor dit bureau wordt op dit
moment voorbereid.
In mijn brief van 29 juni vorig jaar heb ik opgemerkt dat in de loop van het eerste
jaar van de pilot bij Slachtofferhulp Nederland wordt gestart met een evaluatie om
in kaart te brengen hoeveel (potentiële) melders gebruik maken van de ondersteuning
door Slachtofferhulp Nederland en in hoeverre deze ondersteuning aansluit bij hun
behoefte.9 Slachtofferhulp Nederland heeft aangegeven dat het aantal deelnemers nog te laag
is voor het uitvoeren van een evaluatie over het eerste jaar. Slachtofferhulp Nederland
heeft wel de eerste ervaringen met de psychosociale ondersteuning van (potentiële)
melders met mijn ministerie gedeeld.
De strekking hiervan is als volgt: Sinds de start van de psychosociale ondersteuning
per 1 september 2022 zijn dertien cliënten aangemeld bij Slachtofferhulp Nederland.
Tien cliënten zijn doorverwezen door het Huis en drie cliënten zijn op een andere
manier aangemeld. Opvallend is dat deze drie cliënten aangemeld zijn vanaf 16 maart
jongstleden. Op deze dag is Slachtofferhulp Nederland genoemd in een radio-uitzending
over klokkenluiders. Het contact met deze drie cliënten was eenmalig. (Potentiële)
melders die door het Huis worden doorverwezen hebben vooral behoefte aan een luisterend
oor, bij deze zaken was geen behoefte aan zwaardere psychosociale zorg. De medewerker
van Slachtofferhulp Nederland heeft regelmatig contact met de cliënt en het contact
duurt vaak enkele maanden. Bij drie van deze tien (potentiële) melders is het contact
inmiddels beëindigd. In januari van dit jaar is daarnaast door Slachtofferhulp Nederland
een online community voor (potentiële) melders gestart. Hier kunnen (potentiële) melders
in een besloten omgeving hun eigen ervaringen delen, verhalen van anderen lezen en
steun vinden bij elkaar. De psychosociale ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland
sluit aan op de verwachtingen en behoeften van de cliënten. Zij beoordelen de ondersteuning
gemiddeld met een 8,5. Echter, in de interpretatie van de voorlopige uitkomsten is
het belangrijk om rekening te houden met het zeer kleine aantal cliënten met een voor-
en nameting.
De subsidie aan Slachtofferhulp Nederland loopt af per 1 september van dit jaar. Het
bestuur van Slachtofferhulp Nederland heeft recent besloten een verlenging van de
subsidie te willen aanvragen voor de duur van twee jaar. Ik ben voornemens om positief
op deze aanvraag te besluiten.
Goede gerichte communicatie is essentieel
Uit alle gesprekken met de externe gesprekspartners blijkt dat goede en gerichte communicatie
essentieel is. Zowel over de aangeboden voorzieningen als over het proces om in aanmerking
te komen voor de ondersteuning. Om in aanmerking te komen voor de ondersteuning is
het belangrijk dat (potentiële) melders het Huis voor klokkenluiders weten te vinden.
Het Huis zoekt hiertoe onder andere actief de sociale media op, en deelt daar bijvoorbeeld
filmpjes en visuals om inzichtelijk te maken wat het Huis voor een (potentiële) melder
kan doen. Ook is het Huis actief in relevante netwerken (bijvoorbeeld vertrouwenspersonen)
zodat goede bekendheid ontstaat met de diensten die het Huis levert. Als gebruik wordt
gemaakt van de ondersteuning, helpen de ervaringsgegevens ook om het aanbod goed af
te stemmen op (potentiële) melders.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn
(Handelingen II 2022/23, nr. 33, item 52) heb ik toegezegd ondernemingen met staatsdeelnemingen te benaderen met het verzoek
of zij de psychosociale en juridische ondersteuning van melders actief willen communiceren
met hun medewerkers. Ik zal een brochure ontwikkelen met informatie over de psychosociale
en juridische ondersteuning en voornoemde ondernemingen verzoeken deze informatie
(digitaal) te verspreiden onder hun medewerkers.
2. Voorstellen uit de initiatiefnota van het Kamerlid Omtzigt
Een aantal voorstellen uit de initiatiefnota van het Kamerlid Omtzigt van april 202210, waaronder het voorstel voor het publiekelijk bekend maken van de naam van de werkgever
die ten onrechte benadeeld heeft (naming en shaming), vergen zoals ik u ook eerder heb bericht, nader overleg en onderzoek. Afhankelijk
van de uitkomst hiervan, kan dit tot voorstellen voor wetswijziging (in het volgende
wetvoorstel – zie onder 3) leiden.
Over de uitkomst van het (literatuur)onderzoek dat momenteel door mijn ministerie
wordt uitgevoerd naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het publiekelijk bekend
maken van de naam van de werkgever die ten onrechte benadeeld heeft, zal ik u na het
zomerreces informeren.
3. Volgend wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie Wet Huis voor klokkenluiders
In mijn brief van 8 mei jl. berichtte ik u dat ik bezig ben om de (mogelijke) onderwerpen
voor het volgende wetsvoorstel in kaart te brengen, inclusief de vraagstukken die
daarbij spelen en welke deskundigheid daarvoor nodig is. Het betreft in de eerste
plaats onderwerpen die voortvloeien uit de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders
in 2020 (inclusief het aanvullende evaluatierapport), zoals de afbakening van de taken
tussen de Nationale ombudsman en het Huis voor klokkenluiders bij onderzoek naar misstanden
in de publieke sector en een verduidelijking van de rol van de melder in een misstandonderzoek
en in een bejegeningsonderzoek. Hierover wordt overleg gevoerd met de Nationale ombudsman
en het Huis voor klokkenluiders. Voor zover het gaat om de verduidelijking van de
rol van de melder in het bejegeningsonderzoek en het misstandonderzoek, zal ook de
uitkomst van het juridische vooronderzoek door Pro Facto, waarover ik hieronder bij
punt 6 nadere informatie geef, worden betrokken.
Afhankelijk van de uitkomsten van het vooronderzoek door Pro Facto, gaat het verder
mogelijk om wijzigingen voor een kwalitatief goede uitwerking van de toezichtstaak
en sanctiebevoegdheden van (de afdeling onderzoek van) het Huis voor klokkenluiders.
In het evaluatierapport, door stakeholders en tijdens de parlementaire behandeling
van het implementatiewetsvoorstel is aandacht gevraagd voor verduidelijking, respectievelijk
uitbreiding van de definitie van misstand. In de bij de implementatiewet gewijzigde
definitie van misstand is deze verduidelijking gegeven.11 Verder verwijs ik naar de antwoorden die ik onlangs heb gegeven op nadere vragen
van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene
Zaken en Huis van de Koning van de Eerste Kamer over het criterium «maatschappelijk
belang».
In het volgende wetsvoorstel zal het, anders dan ik u eerder berichtte, niet nodig
zijn om een organisatie in te stellen die uitvoering geeft aan een fonds. Zoals hierboven
is gemeld, zal voor de juridische en psychosociale ondersteuning van (potentiële)
melders van mistanden worden aangesloten bij de bestaande structuur en organisaties
voor deze vormen van ondersteuning. De huidige wetgeving biedt voldoende grondslag
om het Huis voor klokkenluiders, de Raad voor Rechtsbijstand en Slachtofferhulp Nederland
hun rollen voor de uitvoering van de ondersteuning van klokkenluiders te laten vervullen.
Wel zal, zoals ik hierboven heb aangekondigd, op grond van artikel 37b van de Wet
op de rechtsbijstand, een subsidieregeling voor de toekenning van juridische bijstand
door de Raad voor Rechtsbijstand nodig zijn. Het is mijn streven dat deze regeling
in oktober 2023 in werking treedt. Voor de middelen die nodig zijn voor de ondersteuning
van melders van misstanden zal een begrotingsartikel worden opgenomen binnen de departementale
begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII). Indien de evaluatie
van de ondersteuning aanleiding geeft voor een andere inrichting ervan en daar wetgeving
voor nodig is, zal daarvoor een apart wetgevingstraject worden gevolgd.
4. Planning volgend wetsvoorstel
Gelet op de lopende onderzoeken en de zorgvuldigheid in voorbereiding die ik beoog,
verwacht ik dat het wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Huis
voor klokkenluiders in de eerste helft van 2024 in consultatie gebracht kan worden.
Ook het Huis voor klokkenluiders hecht aan een goede en zorgvuldige voorbereiding.
Hierboven heb ik al geschetst welke onderzoeken worden uitgevoerd en met welke organisaties
overleg wordt gevoerd.
5. Voorbereiding AMvB over anoniem melden bij werkgevers
Zoals reeds toegelicht in mijn brief van 8 mei 202312 werk ik aan de voorbereiding voor een algemene maatregel van bestuur (AMvB) omtrent
het anoniem melden bij werkgevers naar aanleiding van amendement nr. 35 van het lid
Omtzigt.13 Deze AMvB vormt een uitwerking van het bij dat amendement geïntroduceerde artikel 2,
tweede lid, onderdelen e en f, van de Wet bescherming klokkenluiders, dat nog niet
in werking is getreden. Hierbij gaat het onder meer om de eisen die gesteld zouden
kunnen en mogen worden aan de onafhankelijke functionaris bij wie een vermoeden van
een misstand anoniem gemeld kan worden en aan de wijze waarop anoniem gemeld kan worden,
teneinde de interne meldprocedure op het punt van het anoniem melden te versterken.
Ik ben voornemens in gesprek te gaan met mijn collega van SZW en enkele partijen uit
het veld, om te bewerkstelligen dat de AMvB aansluit bij bestaande regelgeving voor
werkgevers en uitvoerbaar is voor de praktijk. Mijn uitgangspunt is niet meer verplichtingen
aan werkgevers op te leggen dan noodzakelijk is. Ik streef ernaar om na de zomer een
concept van de AMvB gereed te hebben voor (internet)consultatie. Daarbij ben ik voornemens
aan meerdere deskundigen en partijen uit het veld (waaronder verenigingen van werkgevers
en werknemers) advies te vragen. Gelet op de gebruikelijke doorlooptijd voor een AMvB,
waarover na verwerking van de consultatiereacties ook advies moet worden gevraagd
aan de Afdeling advisering van de Raad van State, verwacht ik dat de publicatie van
de AMvB medio 2024 zal zijn. In de tussentijd staat het werkgevers uiteraard vrij
om anonieme meldingen in behandeling te nemen, maar zijn zij daartoe nog niet wettelijk
verplicht.
6. Juridisch vooronderzoek toezichts- en sanctietaak Huis voor klokkenluiders
Met het derde nader gewijzigde amendement van het lid Leijten c.s.14 zijn enkele nieuwe bepalingen aan de Wet bescherming klokkenluiders toegevoegd waarin
aan de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders een nieuwe sanctietaak
en sanctiebevoegdheden en aan het Huis een nieuwe toezichtstaak worden toegekend.
Dit betreft de bepalingen in de artikelen 3a, derde lid, onder e, en 17i van de Wet
bescherming klokkenluiders. Zoals ik in mijn brief van 8 mei 2023 al schreef, is voor
de uitwerking van deze bepalingen een kwalitatief goed en zorgvuldig onderzoek vereist,
inclusief een uitvoerings- en handhavingstoets. Inmiddels heb ik aan Pro Facto15 de opdracht verleend om een juridisch vooronderzoek te verrichten. In dit onderzoek
staan de volgende twee hoofdvragen centraal:
1. In hoeverre zijn het toezicht en de sanctietaak en -bevoegdheden, zoals deze zijn
bepaald in artikel 3a, derde lid, onderdeel e, en artikel 17i van de Wet bescherming
klokkenluiders, juridisch houdbaar en uitvoerbaar? Indien dat niet (volledig) het
geval is, wat is ervoor nodig om dit wel te realiseren?
2. Zijn er overigens nog aanbevelingen te geven voor een effectief en doeltreffend sanctieregime
ter bevordering van de bescherming van klokkenluiders?
Van deze onderzoeksvragen is een aantal deelvragen afgeleid die betrekking hebben
op onder meer de verenigbaarheid van taken binnen het Huis, de duidelijkheid van de
te handhaven normen, de relatie van de nieuwe toezichtstaak en -bevoegdheden van het
Huis met de taken van de afdeling onderzoek en de conformiteit van de sanctiebevoegdheden
met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het EVRM en het IVBPR.
Pro Facto voert het onderzoek uit in de periode van juni tot en met september 2023
en zal hiertoe naast literatuur- en jurisprudentieonderzoek, gesprekken voeren met
onder meer het Huis, enkele inspectiediensten en handhavingsexperts. Afhankelijk van
de uitkomsten van het juridisch vooronderzoek zullen vervolgstappen worden gezet.
7. Campagne bevorderen veilig werk- en meldklimaat
Zoals eerder vermeld in deze brief zijn werkgevers in eerste instantie aan zet om
zorg te dragen voor een veilig werk- en meldklimaat. Ik heb uw Kamer bij brief van
8 mei jl. geïnformeerd over de campagne om een veilig werk- en meldklimaat bij werkgevers
te stimuleren.
Om de campagne verder vorm te geven is samen met andere betrokken partijen zoals werkgevers
uit de private en publieke sector, het Huis voor klokkenluiders, Transparency International,
de Stichting van de Arbeid en de wetenschap een netwerk gevormd. Dit netwerk wordt
steeds verder uitgebreid. Voor de zomer zijn in het kader van de campagne verschillende
activiteiten en bijeenkomsten georganiseerd met als doel de kennis over de wetgeving
te bevorderen, onderling kennis te delen en de bewustwording van het belang van een
veilig werkklimaat te vergroten.
Tijdens deze bijeenkomsten hebben de deelnemers in een vertrouwelijke setting kennis
en ervaring met elkaar gedeeld, dilemma’s besproken en netwerkpartners ontmoet. Gespreksonderwerpen
zijn onder andere geweest: «Wat zijn de uitdagingen waar werkgevers voor staan?» en
«Wat kunnen we leren van de wereld om ons heen en wat zijn de mogelijkheden om tot
een veilig werk- en meldklimaat te komen?».
Na de zomer worden nog enkele bijeenkomsten georganiseerd en in overleg met de partners
in het netwerk wordt nagegaan hoe verder invulling kan worden gegeven aan de campagne
met de ideeën, opmerkingen en tips van de deelnemers van de bijeenkomsten. Ik heb
daarnaast een bureau opdracht gegeven deze bijeenkomsten te monitoren zodat er zicht
is op de groei van het netwerk, de behoefte van de deelnemers, en er inhoudelijk gekeken
kan worden naar verbanden met de bredere maatschappelijke behoefte naar een veiliger
meldklimaat.
Het is mooi om te zien dat deze eerste activiteiten van de campagne enthousiast worden
ontvangen en leiden tot het uitwisselen van ervaringen over een veilig werkklimaat
en tot vervolgafspraken met mensen buiten de eigen sector. Ik realiseer mij ook dat
een veilig werk- en meldklimaat niet zomaar ontstaat en dat dat een traject is van
de lange adem. Maar ik ben er ook van overtuigd dat het blijven investeren in een
veilig werk- en meldklimaat in de organisatie zal leiden tot een hogere tevredenheid
onder medewerkers en een beter presterende organisatie.
8. (Wets)evaluatie, onderzoek en monitoring
Om inzicht te krijgen in de werking van het ingezette beleid en de wetgeving laat
ik verschillende evaluaties, (wetenschappelijke) onderzoeken en monitoring uitvoeren.
Ik zal mijn aanpak hieronder verder toelichten.
Om de effecten van de Wet bescherming klokkenluiders op de uitvoering in beeld te
krijgen, streef ik ernaar een jaar na de inwerkingtreding van de Wet bescherming klokkenluiders
een invoeringstoets uit te voeren. Naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid
Dekker-Abdulaziz (D66) over de uitvoeringslasten van bevoegde autoriteiten, heb ik
tijdens de plenaire behandeling van het implementatiewetsvoorstel in de Tweede Kamer
geantwoord dat ik bereid ben om onderzoek te doen naar de uitvoeringslasten bij de
bevoegde autoriteiten en dat ik het daarbij belangrijk vind om scherp zicht te krijgen
op de additionele kosten van het wetsvoorstel. Ik heb toen gezegd dat ik uw Kamer
voor de zomer wilde informeren over de uitkomst daarvan.16 Omdat de Wet bescherming klokkenluiders pas kortgeleden in werking is getreden, wil
ik het vraagstuk van uitvoeringslasten bij de bevoegde autoriteiten betrekken bij
de invoeringstoets.
De evaluatietermijn van de Wet bescherming klokkenluiders is verkort van vijf jaar
naar drie jaar naar aanleiding van het aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 37, item 16) amendement van het lid Dekker-Abdulaziz.17 Daarvoor moeten er voldoende ervaringsgegevens beschikbaar zijn. Een periode van
vijf jaar zal meer ervaringsgegevens opleveren dan een periode van drie jaar. Maar
ik heb aangegeven dat ik ook zie dat het van belang is om eerder zicht op alle ontwikkelingen
te krijgen.18 Het Kamerlid Inge van Dijk heeft daarnaast met haar motie verzocht bij de inwerkingtreding
van de Wet bescherming klokkenluiders een evaluatiestrategie te ontwikkelen vanuit
het perspectief van de melder.19 De wetsevaluatie moet voor 18 februari 2026 worden uitgevoerd. Ik ga een onderzoeksbureau
de opdracht geven om de evaluatie van de Wet bescherming klokkenluiders uit te voeren,
waarbij rekening wordt gehouden met de motie van Kamerlid Inge van Dijk. Dit bureau
krijgt dan ook de opdracht om de feiten en cijfers te gaan verzamelen met betrekking
tot de wet over de komende drie jaar.
Ik ben ook in gesprek met de wetenschap over fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
naar de bescherming van klokkenluiders en naar wat bijdraagt aan het oplossen van
misstanden. Naast wetenschappelijk onderzoek ben ik met TNO in gesprek om aan te sluiten
bij de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) om de aanwezigheid en toepassing van de voorgeschreven
interne meldregeling (artikel 2 van de Wet bescherming klokkenluiders) te monitoren.
De WEA is een tweejaarlijkse enquête onder werkgevers naar het arbeidsbeleid door
en van bedrijven en instellingen in Nederland. Ook laat ik de verschillende activiteiten
die plaatsvinden in het kader van de campagne veilig werk- en meldklimaat monitoren.
Hiermee wil ik nagaan of de activiteiten ook daadwerkelijk werkgevers ondersteunen
bij het zorgdragen voor een veilig werk- en meldklimaat. Mijn beleid wil ik zoveel
mogelijk laten steunen op feiten en bevindingen uit onderzoek.
Verschillende onderzoeken, evaluaties en monitoringsinstrumenten worden in gang gezet.
Om ervoor te zorgen dat die niet langs elkaar gaan lopen, wordt een evaluatiestrategie
opgesteld. In tegenstelling tot mijn eerdere bericht daarover aan de Eerste Kamer
van 16 maart jl. zal mijn ministerie de opzet van een evaluatiestrategie zelf ter
hand nemen en niet uitbesteden aan een onafhankelijk bureau.20 Ik vind het namelijk van belang dat de samenhang tussen de verschillende trajecten
door mijn ministerie zelf geborgd wordt. Ik informeer uw Kamer voor de kerst verder
over de evaluatiestrategie en de voortgang van de verschillende onderzoeken en monitoringsinstrumenten.
9. Veermanlezing
Op 23 juni 2023 (de International Whistleblower Day) heeft het Huis voor klokkenluiders
de eerste Veermanlezing georganiseerd. De Veermanlezing is vernoemd naar klokkenluider
Frits Veerman en staat in het teken van het belang van een veilig meldklimaat op het
werk. Deze lezing zal jaarlijks worden georganiseerd als eerbetoon aan de in 2021
overleden Frits Veerman. Eind jaren 70 van de vorige eeuw heeft Frits Veerman namelijk
een melding gedaan van zijn vermoeden van bedrijfsspionage binnen het bedrijf waar
hij werkte. Later bleek dat zijn vermoedens terecht waren en een buitenlandse mogendheid
technologie verkreeg waarmee een atoomprogramma werd opgezet. Frits Veerman was een
moedige man en ik ondersteun het initiatief om hem via deze lezing te eren voor de
moed waarmee hij zich inzette voor de samenleving ten volle. Hij is daarin een voorbeeld
voor anderen en een inspiratie om te blijven werken aan maatregelen die de klokkenluiders
van nu beschermen.
10. Slot
In deze brief heb ik uw Kamer meegenomen in alle acties die lopen met de daarbij behorende
tijdlijnen. Voor een goed overzicht heb ik deze tijdlijnen in chronologische volgorde
opgenomen als bijlage 2 bij deze brief.
Uw Kamer is door de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens mij, separaat
geïnformeerd21 over de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen, waarin de regering is verzocht
om ervoor te zorgen dat het Huis voor klokkenluiders niet kan worden afgeluisterd,
bijvoorbeeld door een systeem van nummerherkenning in te voeren, zoals ook voor advocaten
is gedaan.22
De betrokkenheid vanuit uw Kamer op dit onderwerp waardeer ik zeer. Het doel van de
verschillende acties die worden ingezet is om uiteindelijk te zorgen voor een veilig
werk- en meldklimaat, de bescherming van klokkenluiders en het leveren van een bijdrage
aan het oplossen van misstanden. Ik ga daar graag verder met uw Kamer over in gesprek.
Een afschrift van deze brief stuur ik aan de Eerste Kamer.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.