Brief regering : Uitwerking CA-maatregelen voor- en vroegschoolse educatie: start Programma Ontwikkeling jonge kind
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 694
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2023
De eerste levensjaren van een kind zijn heel belangrijk. In die periode wordt de basis
gelegd voor de verdere ontwikkeling en het latere leren. Van bijvoorbeeld kleine gesprekjes,
een blokkentoren bouwen en liedjes zingen leert een jong kind spelenderwijs heel veel.
Als een kind in de eerste jaren minder wordt gestimuleerd in diens ontwikkeling, dan
is dat later moeilijk in te halen. Voor die kinderen is er voorschoolse educatie (hierna:
ve).1 Ik ben blij dat uit het recent verschenen pre-COOL onderzoek is gebleken dat de ve
in Nederland echt helpt.2 Dat is een compliment waard aan alle pedagogisch medewerkers die zich dagelijks met
veel passie en expertise inzetten voor deze kinderen.
In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is de volgende ambitie opgenomen: «We voorkomen leerachterstanden bij de start door het stimuleren van de deelname van
kinderen met een taalachterstand aan voor- en vroegschoolse educatie (VVE),
3
het versterken van de kwaliteit, en de relatie tussen opvang en onderwijs te versterken.» Ik ga hiermee aan de slag via het programma Ontwikkeling jonge kind, dat voormalig
de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs eerder heeft aangekondigd in de brief
Visie kansengelijkheid funderend onderwijs en waarover ik u in voorliggende brief
nader informeer.4 Allereerst sta ik stil bij de beweegredenen voor het programma. Vervolgens licht
ik het programma op hoofdlijnen toe, en daarna beschrijf ik de vier programmalijnen.
Tot slot vermeld ik de vervolgstappen.
Beweegredenen programma: verbetering nodig en belang van specifieke aandacht ontwikkeling
jonge kind
Het pre-COOL onderzoek laat een duidelijk positief effect zien van ve, maar belicht
ook verbeterpunten: niet alle kinderen hebben evenveel baat bij ve, en ve sorteert
niet op alle onderdelen (een significant) effect.5 Ook blijkt uit het onderzoek dat er slechts beperkt sprake is van een doorlopende
lijn van voor- naar vroegschoolse educatie, en dat de educatieve kwaliteit van de
vroegschoolse educatie lager is dan de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie.
Tot slot maken niet alle kinderen die baat zouden kunnen hebben bij ve ook daadwerkelijk
gebruik ervan. Landelijk gezien maakt ongeveer 80–85 procent van de circa 57.900 peuters
voor wie ve bedoeld is hiervan gebruik, met veel verschillen tussen gemeenten.6 Via het programma Ontwikkeling jonge kind ga ik met deze aandachtspunten aan de slag.
Daarnaast vind ik het belangrijk om specifieke aandacht te hebben voor de ontwikkeling
van het jonge kind. De manier van leren van jonge kinderen is, gezien de cognitieve
en sociaal-emotionele ontwikkelfase waarin ze zich bevinden, significant anders dan
die van oudere kinderen. Daar waar oudere kinderen steeds meer doelgericht kunnen
leren, zijn jonge kinderen erg gebaat bij spelend leren waarbij wordt aangesloten
bij de interesses van het kind. Daarnaast is voor jonge kinderen directe, hoogwaardige
interactie met volwassenen erg van belang. Pas later gaan kinderen ook van elkaar
leren. Met het programma doe ik recht aan de belangrijke en specifieke ontwikkelfase
van jonge kinderen.
Introductie programma Ontwikkeling jonge kind
Het Programma Ontwikkeling jonge kind is de uitwerking van de eerdergenoemde ambitie
uit het coalitieakkoord. Het doel van het programma is om de kansengelijkheid van
kinderen te vergroten door de voorschoolse en vroegschoolse periode te optimaliseren,
zodat ieder kind zich in die eerste belangrijke levensjaren zo goed mogelijk kan ontwikkelen
en een goede start heeft van diens schoolloopbaan. Het programma is aanvullend op
het lopende beleid met betrekking tot voor- en vroegschoolse educatie.
Het programma richt zich dus zowel op de voorschoolse periode als op de overgang naar
en start in het basisonderwijs. Met betrekking tot de voorschoolse periode ligt de
focus op de kinderen die opgroeien in een minder stimulerende omgeving: de ve-doelgroep.
Met betrekking tot de vroegschoolse periode ligt de focus op alle leerlingen die starten
in het basisonderwijs.
Op basis van input uit het veld, wetenschappelijke inzichten en recent uitgebrachte
rapporten zijn voor beide periodes aandachtspunten geïnventariseerd.7 Op basis daarvan is gericht naar passende interventies gezocht. Deze zijn gevat in
vier programmalijnen, die op pagina 3–5 worden toegelicht. De afzonderlijke interventies
worden door sommige gemeenten en scholen al vanuit hun onderwijsachterstandenbeleid
ingezet, maar niet eerder is de combinatie van de interventies in praktijk gebracht.
Ik acht het juist kansrijk om de interventies in samenhang in te zetten, zodat recht
wordt gedaan aan de belangrijke ontwikkelfase van jonge kinderen. Daarom wil ik het
totaalpakket aan interventies in een aantal gemeenten waar de nood het hoogst is gaan
invoeren.
Financiering en aansluiting NPLV
Voor de uitvoering van het programma Ontwikkeling jonge kind sluit ik aan bij het
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (hierna: NPLV).8 Aan het NPLV nemen 20 stedelijke focusgebieden deel. In deze gebieden bevindt zich
een relatief grote ve-doelgroep, waardoor aansluiten bij het NPLV voor de hand ligt.
In het kader van het NPLV is – onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening en in samenwerking met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen – een specifieke uitkering
(SPUK) Kansrijke Wijk in de maak, waaraan ik het grootste deel van de middelen van
het programma Ontwikkeling jonge kind zal toevoegen. Voor het programma Ontwikkeling
jonge kind is in totaal € 20,8 mln in 2023 en € 45,4 mln vanaf 2024 beschikbaar. De
20 stedelijke focusgebieden ontvangen op basis van de SPUK budget voor de uitvoering
van het programma, en alle gebieden hebben al aangegeven budget hiervoor aan te gaan
vragen. De SPUK wordt 1 juli van dit jaar gepubliceerd, en loopt in principe tot 1 januari
2026.9
Monitoring effecten programma
Aan het NPLV wordt één monitor gekoppeld, passend bij de integrale insteek ervan.
Aan de monitor zullen ook indicatoren voor de effectmeting van het programma Ontwikkeling
jonge kind worden toegevoegd. Om de stedelijk focusgebieden niet te overvragen, zal
de monitor op hoofdlijnen blijven. Daarom ben ik voornemens om naast de uitvoering
van het programma in de 20 stedelijk focusgebieden van het NPLV, ook nog enkele pilots
in andere gebieden in te voeren, waar ik een uitgebreidere effectmeting aan koppel.
Dit werk ik in de aankomende periode verder uit.
Toelichting programmalijnen
Het programma Ontwikkeling jonge kind bestaat uit vier programmalijnen. Programmalijn
1 en 2 zijn gericht op de voorschoolse periode. Programmalijn 4 is gericht op de vroegschoolse
periode, en programmalijn 3 op beide periodes.
1. Ontwikkeling van het kind stimuleren in het gezin
Jonge kinderen ontwikkelen zich in interactie met hun omgeving. Als de omgeving voor
een kind te weinig hoogwaardige interactie biedt, dan kunnen vertragingen in de ontwikkeling
ontstaan door onderstimulatie. Het gezin is meestal de belangrijkste omgeving voor
jonge kinderen; daar is een kind immers vaak het grootste gedeelte van de week. Hoewel
alle ouders willen dat hun kind zich goed ontwikkelt, lukt het niet alle ouders om
de ontwikkeling van hun kind thuis voldoende te stimuleren. Ik wil dat deze ouders
hulp en mogelijkheden krijgen om wel zelf ontwikkelingsgericht te kunnen spelen met
hun kinderen. Daarom ga ik gemeenten ondersteunen bij het inzetten van interventies
hiervoor. Ik stel hiervoor budget beschikbaar en voorzie ter inspiratie in een handreiking
met mogelijke interventies. Denk hierbij aan het organiseren van spelochtenden voor
ouders, of aan het inzetten van programma’s als «VVE-thuis» en «Opstapje». Beide programma’s
zijn door het Nederlands Jeugdinstituut erkend als effectieve interventies en verschillende
gemeenten zetten deze programma’s ook al in. Ik span mij in de handreiking kort na
de publicatie van de SPUK beschikbaar te stellen aan de gebieden. Met programmalijn
1 voer ik de motie uit van het lid Segers over het versterken van ouderbetrokkenheid
bij de voor- en vroegschoolse educatie.10
2. Meer kinderen die daar baat bij hebben gebruik laten maken van ve
Niet alle gemeenten slagen er even goed in om de kinderen die daar baat bij hebben
ook daadwerkelijk gebruik te laten maken van ve. Landelijk gezien maakt ongeveer 15–20%
van deze kinderen geen gebruik van ve. Vooral vanuit de G4 komt het signaal dat het
de laatste jaren moeilijker wordt om deze kinderen met ve te bereiken. Er zijn hiervoor
verschillende oorzaken, zoals corona, de toeslagenaffaire, levensbeschouwelijke opvattingen,
onbekendheid met procedures en angst voor oplopende kosten. Gemeentes zoeken momenteel
elk naar eigen manieren om meer kinderen die hier baat bij hebben deel te laten nemen
aan ve. Initiatieven variëren van het opzetten van communicatie-campagnes in bepaalde
wijken, tot de inzet van peuterconsulenten. Niet alle gemeenten hebben de middelen
en mogelijkheden om hier gericht beleid op te voeren. Daarom stel ik hiervoor budget
beschikbaar aan gemeenten. Bovendien zal de handreiking zoals genoemd bij programmalijn
1 ook kansrijke interventies voor het verhogen van het bereik bevatten.
3. Gezamenlijke training en coaching voor pedagogisch medewerkers ve en leerkrachten
groep 1, 2 en 3
Zoals eerder beschreven behoeft het stimuleren van de ontwikkeling van jonge kinderen
een andere benadering dan bij oudere kinderen. Dat vraagt om specifieke expertise
van pedagogisch medewerkers in de ve en leerkrachten in groep 1 en 2. Ter versterking
van die expertise maak ik specifieke training en coaching voor deze professionals
hierop mogelijk, ter verbetering van de educatieve kwaliteit van ve en groep 1 en
2 van het basisonderwijs. In de aankomende periode laat ik advies uitbrengen over
welke inhoudelijke focus het aanbod zou moeten hebben, zodat de pedagogisch medewerkers
en de leerkrachten de jonge kinderen die zij onder hun hoede hebben zo goed mogelijk
kunnen stimuleren in hun ontwikkeling. Het advies zal gebaseerd zijn op wetenschappelijke
inzichten en de behoefte uit het veld. Te denken valt aan interactief voorlezen, spelend
leren en ouderbetrokkenheid.11
Ik stuur bovendien aan op gezamenlijke training en coaching van pedagogisch medewerkers
en leerkrachten, zodat professionals uit beide sectoren elkaar beter kunnen leren
kennen en ook onderling kennis uit kunnen wisselen. Ook zorg ik voor compensatie van
vervangingskosten, zodat de professionals op de groep vervangen kunnen worden voor
de tijd dat ze de training en coaching volgen. Voor een goede overgang naar groep
3 kunnen ook leerkrachten uit groep 3 deelnemen aan het trainings- en coachingsaanbod.
4. Groep 1 en 2 versterken met een onderwijsassistent of pedagogisch medewerker naast
de bevoegde leerkracht
De eerste dag op de basisschool is voor veel kinderen (en ouders) een spannend moment.
Die spanning hoort erbij en markeert een nieuwe fase: het is de start van de schoolloopbaan.
Uit verschillende internationale onderzoeken blijkt dat sommige kinderen langdurig
last kunnen hebben van een slechte start in het basisonderwijs.12 Dit uit zich zowel op het gebied van welbevinden (stress, angst, weinig gevoel van
eigenwaarde) als op het gebied van schoolprestaties (minder goed meekomen in hogere
groepen). Geschat wordt dat 10–20 procent van de kinderen problemen van langere duur
ervaart. Verschillende zaken kunnen een slechte(re) start veroorzaken, zoals weinig
direct contact met en aandacht voor een individuele leerling, en de nadruk op doelgericht
leren in plaats van spelend leren.
Zoals eerder vermeld blijkt uit het pre-COOL onderzoek dat de educatieve kwaliteit
van de vroegschoolse educatie lager is dan die van de voorschoolse educatie. Daar
waar de voorschoolse educatie een duidelijk inhaaleffect laat zien, stagneert de ontwikkeling
van kinderen in groep 1 en 2. Op basis van wetenschappelijke inzichten en signalen
uit de praktijk wordt steeds duidelijker dat de grote klassen voor een belangrijk
deel ten grondslag liggen aan de beperkte educatieve kwaliteit in groep 1 en 2.13 In de ve is de beroepskracht-kindratio 1:8, terwijl een leerkracht in groep 1 en
2 gemiddeld 24 leerlingen onder diens hoede heeft.14 Dat maakt het voor leerkrachten, ondanks hun grote inzet, erg moeilijk om te bieden
wat jonge kinderen juist nodig hebben: veel directe, hoogwaardige interacties en spelend
leren waarbij wordt aangesloten bij de interesses van het individuele kind.
Ik vind het belangrijk dat leerkrachten in groep 1 en 2 in staat worden gesteld om
de positieve effecten van ve voort te zetten. Daarom stimuleer ik de inzet van een
extra professional op de groep, naast de bevoegde leerkracht. De professional kan
een onderwijsassistent zijn, maar ook een pedagogisch medewerker van de buitenschoolse
opvang via bijvoorbeeld een combinatiebaan. De inzet van pedagogisch medewerkers lijkt
te botsen met het daar bestaande personeelstekort, maar als combinatiebaan kan dit
juist interessant zijn voor pedagogisch medewerkers van de buitenschoolse opvang die
gezien de openingstijden alleen parttime contracten kunnen aangaan. Daarnaast acht
ik de inzet van pedagogisch medewerkers in groep 1 en 2 passend omdat zij expert zijn
op het gebied van spelend leren, en het brengt beide sectoren dichter bij elkaar.
Voor de inzet van een extra professional stel ik via het NPLV geld beschikbaar, en
bied ik ook inhoudelijke ondersteuning – bijvoorbeeld met informatievoorziening over
de mogelijkheden van een combinatiebaan voor pedagogisch medewerkers – om de inzet
van de extra professional daadwerkelijk te realiseren.
Vervolgstappen
Zoals hierboven beschreven wordt de SPUK 1 juli a.s. gepubliceerd. De gebieden hebben
dan tot 30 september van dit jaar de tijd om hun aanvraag in te dienen. Omdat de uitvoering
van het programma Ontwikkeling jonge kind omvangrijk is, zal ik waar nodig naast hen
gaan staan om deze gebieden te ondersteunen, zowel ten tijde van de planvorming als
gedurende de looptijd van de SPUK. Daarnaast zullen er vanuit het NPLV leernetwerken
worden opgezet, zodat de gebieden ook van elkaar kunnen leren. Uw Kamer zal via het
NPLV worden geïnformeerd over de voortgang van de SPUK.
De middelen voor het programma Ontwikkeling jonge kind zijn structureel, dus in 2025
zal worden bezien hoe een vervolg wordt gegeven aan de SPUK. Hierover zult u te zijner
tijd worden geïnformeerd. Op basis van de uitkomsten van de effectmeting kan in de
volgende kabinetsperiode worden besloten of het wenselijk is om (onderdelen van) het
programma landelijk beschikbaar te maken.
Tot slot: een belangrijke ontwikkeling is de stelselherziening van de kinderopvang.
Deze ontwikkeling raakt ook de voorschoolse educatie. Met het Programma Ontwikkeling
jonge kind draag ik bij aan de kansengelijkheid van kinderen door nadrukkelijk aandacht
te hebben voor de ontwikkeling van jonge kinderen. De kinderopvang, en specifiek de
voorschoolse educatie, speelt hierbij een cruciale rol. De Ministeries van SZW en
OCW kijken samen naar randvoorwaarden in het nieuwe financieringsstelsel om de ontwikkeling
en kansengelijkheid van jonge kinderen te blijven bevorderen. Daarbij kijk ik samen
met de Minister van SZW ook naar wat de veranderingen in het financieringsstelsel
voor kinderopvang kunnen betekenen voor de financiering van voorschoolse educatie.
Dit houden we goed in de gaten, en hierbij trekken we samen op met gemeenten en sectorpartijen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap