Brief regering : Voortgang Stikstof
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 260
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2023
Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Steeds meer soorten planten en dieren
verdwijnen en de waterkwaliteit staat onder druk vanwege een te hoge stikstofbelasting
in bepaalde gebieden. Ook de gevolgen van klimaatverandering zijn zichtbaar. Om Nederland
ook in de toekomst gezond en leefbaar te houden, is er een omslag nodig op het gebied
van natuur, water, stikstof en klimaat. Daarom werkt het kabinet met onder meer het
Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering (PSN) en het Nationaal Programma Landelijk
Gebied (NPLG) aan deze opgaven in de samenleving. Een belangrijk onderdeel van deze
aanpak is het onontkoombaar verminderen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige
natuur door alle sectoren. Op deze manier kan de natuur herstellen, ontstaan er mogelijkheden
voor nieuwe ontwikkelingen en werkt het kabinet aan een toekomstbestendig landelijk
gebied.
In deze brief informeer ik de Kamer over de voortgang op verschillende onderdelen
van de aanpak, te weten de bronmaatregelen van het structurele pakket, de stikstofbanken,
maatregelen voor de bouw, intern salderen, extern salderen, emissiearme stallen, PAS-meldingen
en de NOx-emissiereductiedoelen voor industrie, energie en mobiliteit. Ik zal ingaan op besluiten
die de afgelopen tijd zijn genomen en de stappen die de komende tijd worden gezet.
Hiermee doe ik ook de toezegging af om op zeer korte termijn een brief aan de Kamer
te doen toekomen over alle stappen die ik zet rondom extern salderen.
Het uitvoeren van bronmaatregelen voor stikstofreductie is essentieel voor natuurherstel.
Ook om toestemmingverlening mogelijk te houden en om op termijn eenvoudiger vergunningen
te kunnen verlenen is het nodig dat de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura
2000-gebieden blijvend daalt. In deze brief laat ik zien op welke manier ik het beleidskader
voor toestemmingverlening aanscherp om ervoor te zorgen dat de dalende lijn, die door
het treffen van (aanvullende) bronmaatregelen wordt gerealiseerd, wordt bestendigd.
Bronmaatregelen structurele aanpak
De bronmaatregelen uit het maatregelenpakket van de structurele aanpak stikstof1 leveren de eerste stikstofreductie op. Ik informeer de Kamer hierover door haar zoals
gebruikelijk halfjaarlijks de laatste stand van zaken toe te sturen (bijlage 1). De
reductie-opbrengst van dit pakket wordt lager ingeschat dan de oorspronkelijke prognoses.
Daarom werkt het kabinet aan bijsturing van het pakket, in aanvulling op het bijsturen
van individuele maatregelen. Conform het advies van Remkes heeft het kabinet inmiddels
onder meer een aanpak piekbelasting gepresenteerd.2
Op dit moment bevindt tweederde van het maatregelenpakket zich in de uitvoeringsfase.
Bij een aantal maatregelen is oponthoud geconstateerd. Zo is bij AdBlue tijdens de
voorbereiding van de uitvoering van deze maatregel gebleken dat er mogelijk nog geen
juridische grondslag is op basis waarvan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
het toezicht op het juiste gebruik van AdBlue in vrachtwagens op de weg kan uitvoeren.
Voor de maatregel mestverdunning wordt gezocht naar een alternatieve invulling. Over
AdBlue wordt in Q3 2023 meer duidelijkheid verwacht. Voor Mestverdunning zal er eind
2023/begin 2024 meer helderheid zijn. Tegelijkertijd worden de maatregelen uit de
structurele aanpak stikstof voortgezet en waar nodig gezorgd voor bijsturing en aanvulling.
Stikstofbanken
In de Kamerbrief van 25 november 20223 is aangekondigd dat het kabinet inzet op de doorontwikkeling van stikstofbanken,
waarin beschikbare stikstofdepositieruimte voor activiteiten wordt opgenomen. Dit
betreft het reeds bestaande landelijke Stikstofregistratiesysteem (SSRS), de specifieke
provinciale doelenbanken, een landsdekkende microdepositiebank en daarnaast de nog
in te stellen rijksbanken. AERIUS-Register is het instrument om extern salderen door
middel van stikstofbanken te faciliteren. Bij het gebruik van dit instrument gelden
dezelfde uitgangpunten als bij extern salderen buiten de stikstofbanken. Momenteel
bevat AERIUS Register alleen nog het SSRS.
In de Kamerbrief van 1 mei 2023 over de herprioritering van stikstofdepositieruimte4 in het SSRS heb ik aangegeven dat herprioritering een wijziging van de Regeling natuurbescherming
vergt. Met deze regelingswijziging worden daarnaast ook stikstofbanken van de provincies
opgenomen in de Regeling natuurbescherming en wordt geregeld dat daarvoor door alle
stikstofbanken gebruik gemaakt wordt van AERIUS-Register. Met de regelingswijziging
wordt daarnaast een aantal rijksbanken ingesteld. De Ministers voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Waterstaat, voor Klimaat en Energie en
van Defensie, krijgen de mogelijkheid om depositieruimte te registreren in een aparte
stikstofbank in AERIUS-Register, en om ruimte uit deze banken toe te (laten) delen
aan projecten.
Het ontwerp van deze regeling is in consultatie5 t/m 31 juli 2023 en het streven is de regeling 1 oktober 2023 in werking te laten
treden. Het gebruik van reeds bestaande provinciale stikstofbanken en de microdepositiebank
zal na inwerkingtreding van de regelingswijziging gaan plaatsvinden op dezelfde juridische
grondslag en in hetzelfde systeem (AERIUS-Register) als de rijksbanken. Door gebruik
te maken van hetzelfde technische systeem ontstaat er beter inzicht in geregistreerde
depositieruimte. Het streven is om begin oktober 2023 de stikstofbanken gereed te
hebben voor gebruik.
Maatregelen voor de bouw
Het vervallen van de bouwvrijstelling raakte de bouwsector in het bijzonder. Het kabinet
kondigde daarom enkele maatregelen aan gericht op de bouw.6 Zo blijft het stikstofregistratiesysteem beschikbaar voor woningbouwprojecten en
voor veiligheid en renovatie ten aanzien van Rijkswegen. Ook is vanuit de structurele
aanpak 500 miljoen euro beschikbaar voor bronmaatregelen in de bouw. Vorig jaar heeft
het kabinet besloten om daar 400 miljoen aan toe te voegen, vanuit de reservemiddelen
van de structurele aanpak. Deze middelen worden ingezet via het programma Schoon en
Emissieloos Bouwen (SEB). Want een schonere bouw heeft positieve effecten op de stikstofdepositie
en daarmee op de natuur. Het programma helpt marktpartijen en (mede-)overheden om
versneld de overstap te maken naar schoon en emissieloos bouwmaterieel. In mei is
de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos bouwmaterieel weer opengesteld. Ook zet
het programma in op kennis en innovatie rond bijvoorbeeld modulaire en duurzame bouw,
en stelt het de aanbestedende Rijksdiensten en ProRail in staat om bij aanbestedingen
hogere duurzaamheidseisen te stellen aan bouwmachines. Voor mede-overheden wordt gewerkt
aan ondersteuning voor het kunnen stellen van deze hogere eisen, via een specifieke
uitkering (SPUK). Het streven is om na de zomer een convenant te sluiten waarin partijen
zich committeren aan de maatregelen die nodig zijn om de emissiereductiedoelstellingen
te behalen.
Het kabinet werkt daarnaast aan administratieve lastenverlichting voor initiatiefnemers
van bouwprojecten en medeoverheden. Dit gebeurt onder meer in de vorm van gestandaardiseerde
inzichten in emissies en deposities van bouwprojecten. Zo loopt er vanuit Topsector
Logistiek (ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat)
een project om beter inzicht te geven in de NOx-emissies in de bouw. In lijn met de motie van de leden Geurts en Grinwis7, doet het Kabinet ook onderzoek naar gestandaardiseerde inzichten in ecologische
effecten van projecten op stikstofgevoelige Natura2000-leefgebieden. Hiervoor worden
categorieën van woningbouwprojecten in kaart gebracht, en aangevuld met generieke
informatie, kentallen en ecologisch onderzoek. Het doel is dat initiatiefnemers zo
snel kunnen beoordelen of hun project al dan niet vergunningplichtig is. Juridische
houdbaarheid is leidend in de uitwerking van een dergelijke generieke voortoets. Het
streven is om hier eind 2023 voor woningbouwprojecten meer inzicht in te kunnen bieden.
Daarna zal ook worden bekeken of dit instrument toegepast kan worden voor andere type
projecten.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 25 november 2022 is het doel voor de langere
termijn om toestemmingverlening te vereenvoudigen en meer ontwikkelperspectief te
bieden voor economische en maatschappelijke activiteiten. Het kabinet zal daarom de
mogelijkheden onderzoeken voor een nieuw systeem van toestemmingverlening. De implementatie
in wet- en regelgeving, evenals de daadwerkelijke toepassing ervan, kan plaatsvinden
zodra natuur- en bronmaatregelen zijn uitgevoerd en de staat van natuur aantoonbaar
is verbeterd. Met de verkenning van dit nieuwe perspectief op toestemmingverlening
kan eerder gestart worden. Daarbij geldt als uitgangspunten dat een nieuw stelsel
toekomstbestendig en praktisch toepasbaar is en zijn wetenschappelijke onderbouwing
en het voldoen aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn leidend.
Intern salderen
Momenteel is er geen natuurvergunning nodig voor intern salderen. Bij intern salderen
wordt een bestaande activiteit gewijzigd of uitgebreid zonder dat de stikstofdepositie
toeneemt ten opzichte van de vergunde activiteit (de «referentiesituatie»).8 In de Kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet een vergunningplicht voor
intern salderen aangekondigd. Op basis hiervan kunnen bevoegde gezagen toetsen op
ongewenste effecten en voorwaarden stellen aan intern salderen, bijvoorbeeld ten aanzien
van de ingebruikname van latente ruimte. Ook zorgt de vergunningplicht ervoor dat
de natuurvergunning meer overeenkomt met wat er op het bedrijf gebeurt.
Op dit moment werk ik aan een voorstel voor wetswijziging voor de invoering van deze
vergunningplicht. De consultatiereacties worden op dit moment gewogen en verwerkt
zodat het wetsvoorstel voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State
kan worden aangeboden. Om te voorkomen dat een initiatiefnemer voor iedere vorm van
intern salderen een vergunning moet aanvragen, wordt de reikwijdte voor de vergunningplicht
voorafgaande aan de inwerkingtreding bij algemene maatregel van bestuur (amvb) ingeperkt.
Het is niet de bedoeling dat voor iedere kleine of tijdelijke wijziging of activiteit
een vergunning nodig is. Dit wordt nader uitgewerkt, waarbij ook wordt gekeken naar
ondermeer woningbouw. Daarnaast zal ook worden gekeken naar de vraag of er ruimte
is om geen of minder beperkingen op te leggen aan bijzondere projecten in het kader
van de energietransitie, defensie en Kaderrichtlijn Water (KRW) en waterveiligheid.
Daarbij werk ik samen met betrokken departementen en provincies aan interbestuurlijke
afspraken over de voorwaarden waar intern salderen aan moet voldoen.
Extern salderen
Omdat de natuur momenteel nog sterk overbelast is, moeten op veel plekken mitigerende
maatregelen worden getroffen voordat toestemming kan worden verleend aan nieuwe activiteiten.
Salderen is een van de weinige mogelijkheden om dat te doen. Bij extern salderen wordt
een nieuwe activiteit mogelijk gemaakt doordat een activiteit op een andere locatie
(gedeeltelijk) stopt. Extern salderen is vooralsnog een belangrijk instrument om vergunningen
te kunnen verlenen voor nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw,
de energietransitie, veiligheid en renovatie van infrastructuur, en de transitie van
de landbouw. Tegelijkertijd zijn de mogelijkheden die extern salderen biedt beperkt,
zolang de natuur onder druk staat. Zo hebben verschillende provincies besloten extern
salderen voorlopig niet of nauwelijks meer toe te staan naar aanleiding van de (concept-)natuurdoelanalyses
die zij hebben laten opstellen.
Regie op stikstofruimte bij extern salderen
In 2020 hebben Rijk en provincies afgesproken dat zij elkaar informeren over voorgenomen
transacties op basis van extern salderen wanneer zij zelf als initiatiefnemer optreden.
De afgelopen periode heb ik samen met betrokken departementen en medeoverheden gewerkt
aan het verduidelijken van de bestaande afspraken en het maken van aanvullende afspraken.
Het uitgangspunt is dat de initiatiefnemende overheidspartij vroegtijdig overlegt
met een provincie, in de rol van gebiedscoördinator, over een voorgenomen transactie.
Zo wordt voorkomen dat overheden elkaar verrassen. De aanvullende afspraken beschrijven
een duidelijke werkwijze voor het wederzijds informeren en overleggen bij extern saldeertransacties.
Het is belangrijk om zicht te houden op voorgenomen transacties en te voorkomen dat
potentiële saldogevers door meerdere overheden tegelijkertijd worden benaderd. Zo
kan vroegtijdig worden afgewogen of de stikstofruimte naar de natuur moet of kan worden
ingezet voor nieuwe ontwikkelingen. Daarbij kan ook gezocht worden naar win-win situaties,
bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van restruimte voor maatschappelijk relevante
projecten.
In verschillende moties heeft de Kamer aangedrongen op meer regie op het gebruik van
stikstofruimte bij extern salderen. Ik heb met medeoverheden afgesproken om meer te
gaan sturen op de inzet van restruimte bij extern salderen tussen private partijen,
zodat de stikstofruimte die vrijkomt bij extern salderen optimaal wordt benut. Daarbij
moet telkens de afweging plaatsvinden of en hoe deze ruimte kan worden gebruikt voor
nieuwe initiatieven. De komende maanden werken we de invulling van deze sturingsmogelijkheden
verder uit.
Robuustheid van extern salderen
Voor extern salderen gelden voorwaarden, die volgen uit jurisprudentie en beleidskeuzes.
Zo wordt uitgegaan van de gerealiseerde capaciteit. Dat wil zeggen de depositie die
samenhangt met het gebruik van de installaties en/of gebouwen die daadwerkelijk zijn
gebouwd. Daarbij wordt een generiek afroompercentage van (minstens) 30% toegepast
om te corrigeren voor latente ruimte. Dit percentage is gebaseerd op een inschatting
van de gemiddelde latente ruimte in natuurvergunningen.9 Ondanks deze voorwaarden bestaat er bij extern salderen een risico op feitelijke
depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als de latente ruimte
in een vergunning groter is dan 30% of als de bedrijfsvoering al geruime tijd is gestopt
(zogeheten slapende vergunningen). Daarom heb ik de afgelopen tijd samen met de bevoegde
gezagen gewerkt aan het aanscherpen van de voorwaarden. De heer Remkes heeft geadviseerd
het afroompercentage te verhogen: «Ook maatregelen om nieuwe ontwikkelingen te vergunnen, moeten bijdragen aan het herstel
van de natuur. Ik stel voor om bij iedere vergunning 40% extra ruimte te maken voor
het herstel van de natuur. Dat betekent dat er per ontwikkeling meer ruimte gemaakt
wordt dan strikt noodzakelijk is. Zo is zeker dat elke ontwikkelingsmaatregel óók
bijdraagt aan de natuur.» In de brief van 25 november heeft het kabinet aangegeven in te zetten op verhoging
van het afroompercentage naar 40%.
In de uitwerking hebben we een effectievere manier gevonden om het risico op feitelijke
depositiestijging bij extern salderen te beperken. Dat kan door uit te gaan van de
benutte capaciteit in plaats van de gerealiseerde capaciteit. Benutte capaciteit is
de stikstofdepositie van de activiteiten die daadwerkelijk worden uitgevoerd. Extern
salderen met slapende vergunningen wordt hiermee ook effectief voorkomen. Bovendien
biedt dit de mogelijkheid om meer maatwerk toe te passen in de voorwaarden en beter
aan te sluiten bij de situatie van individuele bedrijven.
Ik vind het belangrijk dat deze nieuwe grondslag werkbaar is in de praktijk. Daarom
laat ik onderzoek uitvoeren naar een definitie van benutte capaciteit die voor initiatiefnemers
en bevoegde gezagen uitvoerbaar en toepasbaar is. In het onderzoek worden ook de prikkels
die uitgaan van deze nieuwe grondslag meegenomen en de mogelijkheden om verkeerde
prikkels te voorkomen of verkleinen.
Wanneer uit het onderzoek blijkt dat benutte capaciteit een toepasbaar aangrijpingspunt
is voor extern salderen, maak ik met de bevoegde gezagen afspraken over de implementatie.
Op dat moment maken we ook interbestuurlijke afspraken over de wijze waarop private
initiatieven kunnen gaan bijdragen aan de natuur, conform het advies van de heer Remkes.
Als het onderzoek aanleiding geeft om niet over te gaan op benutte capaciteit, dan
blijft de grondslag gerealiseerde capaciteit en wil ik interbestuurlijke afspraken
maken om het afroompercentage te verhogen naar 40%. Ik zal de Kamer hierover in het
vierde kwartaal van 2023 informeren.
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 25 november 2022 ook aangegeven gunstiger saldeervoorwaarden
te willen hanteren voor projecten die op termijn bijdragen aan emissiereductie, zoals
projecten in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Klimaat (MIEK).
De afgelopen tijd heb ik samen met betrokken departementen en provincies geconstateerd
dat er nader onderzoek nodig is om te komen tot juridisch houdbare voorwaarden, waar
duidelijk afgebakende groepen projecten daadwerkelijk baat bij kunnen hebben in de
praktijk. Daarbij wordt ook bekeken of projecten ten behoeve van de energietransitie
en de KRW, die bijdragen aan natuurherstel, hiervoor in aanmerking komen. Als het
onderzoek bruikbare handvatten biedt, zal ik interbestuurlijke afspraken maken om
de voorwaarden voor extern salderen hierop aan te passen en te implementeren. Ik zal
de Kamer hierover in het vierde kwartaal van 2023 informeren.
Monitoren van extern salderen
Op dit moment wordt de evaluatie van het beleid voor extern salderen uitgevoerd. Hierin
wordt, conform de motie van het lid Grinwis c.s.10 en de toezegging aan deheer Bisschop11, ook onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om het uitwisselen van NH3 voor NOx bij extern salderen te voorkomen. Ik zal de resultaten van de evaluatie in het najaar
van 2023 met de Kamer te delen.
Vooruitlopend op de evaluatie heb ik, naar aanleiding van de toezegging aan de heren
Boswijk12 en Omtzigt13, aan de bevoegde gezagen gevraagd om een eerste beeld te geven in hoeverre Rijk en
provincies gesaldeerd hebben resp. stikstofruimte hebben «verworven». In de evaluatie
wordt deze informatie verder aangevuld en wordt ingegaan op de informatie-uitwisseling
tussen overheden. Uiteraard zijn overheden niet de enigen die extern salderen, ook
private partijen maken hier gebruik van. Deze transacties worden ook meegenomen in
de evaluatie.14
Bij extern salderen wordt het geheel of gedeeltelijk beëindigen van een activiteit
als mitigerende maatregel ingezet voor een depositiebijdrage van een project. De saldogever
betaalt doorgaans een vergoeding aan de saldonemer voor het (gedeeltelijk) stoppen
van de activiteit. Daarbij is het van belang dat geborgd wordt dat de activiteit geheel
of gedeeltelijk wordt beëindigd en de depositiedaling met zekerheid plaatsvindt. Dat
kan bijvoorbeeld door het intrekken of wijzigen van de natuurvergunning voor een bedrijf
of door wijziging van het bestemmingsplan, waardoor een bepaalde activiteit niet meer
is toegestaan.
In bijgevoegde bijlagen wordt de «omvang» van de overeenkomst voor de overzichtelijkheid
uitgedrukt in kg emissie NH3 van de activiteiten waarop de overeenkomst ziet. Deze emissie is bepaald op basis
van de op moment van overeenkomst vigerende emissiefactoren. Hierbij moet worden opgemerkt
dat de hoeveelheid emissie niet gelijk staat aan de omvang van de in te zetten hoeveelheid
«stikstofruimte». De bruikbare hoeveelheid stikstofruimte die deze emissie oplevert,
wordt bepaald door de hoeveelheid depositie per hexagoon in een Natura 2000-gebied,
die onder andere afhankelijk is van de afstand van de saldogever tot het gebied.
Provincies
Allereerst zijn er overeenkomsten gesloten ten behoeve van extern salderen. Voor de
overeenkomsten gesloten door de provincies verwijs ik naar de tabel in bijlage 2.
Provincies hebben 29 overeenkomsten gesloten in de periode tussen mei 2019 en februari
2023. Dit is als volgt onder de provincies verdeeld: Flevoland 1, Utrecht 1, Fryslan
2, Limburg 4, Gelderland 5 en Noord-Brabant 10. Daarnaast is Noord-Brabant bij 6 overeenkomsten
betrokken middels deelnemingen.
De transacties hebben overwegend betrekking op (reconstructie van) infrastructuur
en de vulling van provinciale depositiebanken. De provincies Drenthe, Zeeland, Groningen,
Overijssel, Noord-Holland en Zuid-Holland hebben geen overeenkomsten gesloten met
als doel het «verwerven» van stikstofruimte. Reguliere provinciale aankopen in het
kader van ontwikkelopgaven (o.m. veenweide, realisatie Natuur Netwerk Nederland, ruilgronden
en grondposities) waarbij stikstofruimte kan vrijvallen, zijn nog niet betrokken.
Hier is het «verwerven» van stikstofruimte niet de primaire aanleiding.
Rijkswaterstaat
Voor de overeenkomsten gesloten door Rijkswaterstaat verwijs ik naar de tabel in bijlage
3.
Andere overheden
Een overzicht van de overeenkomsten die zijn gesloten door andere overheden, zoals
gemeenten, en door bedrijven waarin overheden gezamenlijk een meerderheidsaandeel
hebben, zal in het kader van de evaluatie met de Kamer worden gedeeld.
Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)
In het kader van de Srv hebben 278 varkenshouders in 2021 een overeenkomst getekend
in het kader van de subsidiering voor de definitieve beëindiging van de productie
op hun varkenshouderijlocatie en het niet elders starten van een nieuwe intensieve
veehouderij. Deze Srv deelnemers zijn als volgt onderverdeeld over de provincies:
Noord-Brabant (173), Limburg (55), Gelderland (27), Overijssel (20) en Utrecht (3).
Twee van deze varkenshouders hebben uiteindelijk toch afgezien van deelname. De reductie
van de stikstofdepositie door de sluiting van 131 van deze varkenshouderijlocaties
heb ik inmiddels als depositieruimte ten behoeve van toestemmingverlening beschikbaar
gesteld in het landelijke Stikstofregistratiesysteem (SSRS).
Bij de berekening van deze beschikbaar gestelde ruimte ben ik uitgegaan van de beleidsregels
voor extern salderen. Daarnaast heb ik een aftrek toegepast van 15% met het oog op
de mogelijkheid van intern salderen door de stoppende varkenshouder ten behoeve van
een nieuwe activiteit op dezelfde plek (geen intensieve veehouderij).
Deze in het SSRS beschikbaar gestelde depositieruimte bedroeg gemiddeld 1,2 mol per
hectare per jaar. Regionaal bezien verschilt de beschikbaar gestelde ruimte aanzienlijk,
gezien de ligging van de productielocaties van de deelnemers en de concentratiegebieden
waar de Srv zich op heeft gericht. Met de volgende release van het SSRS, naar verwachting
in oktober 2023, zal ik wederom ruimte uit de Srv beschikbaar stellen. Daarna zal
ik de balans kunnen opmaken en kunnen aangeven hoeveel depositieruimte er in totaal
vanuit de Srv beschikbaar is gesteld voor toestemmingverlening.
Maatregel Gerichte Aankoop (MGA)
In het kader van de Maatregel Gerichte Aankoop werken de provincies aan de afwikkeling
van aankoop van veehouderijen rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Op de
sluitingsdatum van de regeling op 30 november 2022 zijn, als eerste stap in het aankoopproces,
met 54 veehouderijen koopovereenkomsten afgesloten. Deze zijn als volgt onderverdeeld
over de provincies: Gelderland (8), Noord-Brabant (8), Overijssel (6), Drenthe (4),
Groningen (1), Friesland (2) en Limburg (25). De volgende stappen in het aankoopproces
die op dit moment plaatsvinden zijn het passeren van de aankoop bij de notaris en
daadwerkelijke beëindiging van de bedrijven, met als sluitstuk het intrekken van de
vergunningen. De verwachting is dat informatie over de vrijkomende depositieruimte
voor toestemmingsverlening via het SSRS eind 2023 beschikbaar kan zijn.
Emissiearme stalsystemen
In de Kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet al aangegeven dat initiatiefnemers
niet zonder meer gebruik kunnen maken van de Rav-emissiefactoren voor het berekenen
van de depositie van deze stalsystemen in het kader van de Wnb. De reden hiervoor
is dat uit onderzoeken en jurisprudentie blijkt dat er een te grote onzekerheid bestaat
over de effectiviteit van emissiearme stalsystemen, waardoor significante effecten
op Natura 2000-gebieden, in het kader van de Wnb, niet zijn uitgesloten. Het onlangs
verschenen rapport van de WUR «schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat verhouding
in afgevoerde mest. Evaluatie van de NP methode en effect van staltype (hierna: Review op CBS-methode)» bevestigt de signalen dat emissiearme stalsystemen
minder effectief zijn dan gedacht. Hierover wordt de Kamer separaat en gelijktijdig
geïnformeerd.15
Deze recente onderzoeksuitkomsten leiden ertoe dat er op de korte termijn geen verruiming
mogelijk is voor Wnb-toestemmingverlening van emissiearme stalsystemen. De onderzoeken
hebben betrekking op bestaande stalsystemen, maar zijn ook voor de nieuwste stalsystemen
relevant. Voor alle stalsystemen moet zeker zijn dat de verwachte reductie daadwerkelijk
wordt behaald en de effecten zijn geborgd. Ondernemers moeten ook bij investeringen
in technische innovaties zekerheid kunnen krijgen of een Wnb-vergunning kan worden
verleend. Ook met het oog op de transitie die de landbouw door moet maken vind ik
het belangrijk dat bedrijven kunnen innoveren. Daarom werk ik samen met de sector,
onderzoekers en medeoverheden met grote urgentie aan het verkrijgen van meer zekerheid
over de stikstofreductie van technische innovaties op stalniveau.
Voor de Wnb-toestemmingverlening moeten extra stappen worden gezet. Agrarische ondernemers
die van plan zijn om een nieuw emissiearm stalsysteem te bouwen, moeten een natuurvergunning
aanvragen en daarbij een passende beoordeling uitvoeren. Zoals aangekondigd in de
Kamerbrief van 25 november 2022, laat ik een handreiking opstellen voor het omschakelen
naar een emissiearm stalsysteem op een juridisch houdbare manier.
Daarnaast laat ik twee onderzoeken uitvoeren. Het is belangrijk dat de toepassing
van de systemen in de praktijk verbetert en dat de variatie in emissie in de praktijk
kleiner wordt. Ik laat onderzoek uitvoeren of en hoe het stellen van voorwaarden bij
het verlenen van Wnb-vergunningen ten aanzien van de toepassing van de stalsystemen
in de praktijk bijdraagt aan een betere toepassing in de praktijk en het verkleinen
van de variatie in emissies. Ook laat ik onderzoeken of en voor welke stalsystemen
er gebruik kan worden gemaakt van een onzekerheidsfactor16. Door het toepassen van een onzekerheidsfactor wordt er rekening mee gehouden dat
de werking van de betreffende stalsystemen kan verschillen per locatie.
In het vierde kwartaal zijn de handreiking en de onderzoeksresultaten beschikbaar.
Op dat moment is voor initiatiefnemers en bevoegde gezagen duidelijk hoe een Wnb-vergunning
moet worden aangevraagd, welke extra voorwaarden in Wnb-vergunningen worden gesteld
en hoe met de onzekerheid van de meetgegevens moet worden omgegaan. Dan kan toestemmingverlening
voor innovatieve emissiearme stallen weer makkelijker worden opgepakt. Ik zal de Kamer
in het vierde kwartaal informeren over de mogelijkheden voor toestemmingverlening
in het licht van de eisen van de Habitatrichtlijn. Voor de langere termijn zie ik
kansen om op een andere wijze toestemming te verlenen. De toepassing van continue
metingen en het gebruik van sensoren17 kan bijvoorbeeld leiden tot meer duidelijkheid over stikstofeffecten in de praktijk.
Naast de gevolgen voor toestemmingverlening is er ook een breder effect op de rol
van technische innovaties binnen het Nationaal Programma Landelijk gebied (NPLG).
Technische innovatie is en blijft een van de mogelijkheden binnen deze brede aanpak,
maar de rapporten laten zien dat er in de komende jaren nog veel meer duidelijkheid
moet komen over de effectiviteit van deze stalsystemen. Ook moeten afwentelingen naar
andere milieucompartimenten worden voorkomen. Samen met de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
werk ik aan het verkrijgen van meer zekerheid over stalemissies en Rav-emissiefactoren
om zo duidelijkheid te kunnen bieden aan ondernemers. De Kamer ontvangt hierover separaat
een Kamerbrief18 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat.
Voortgang legalisatieprogramma
Het kabinet voelt de zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders die in beginsel
buiten hun schuld geen rechtmatige toestemming hebben zo snel mogelijk te legaliseren.
Mede daarom heeft het kabinet besloten meer prioriteit te geven aan de PAS-meldingen
in het stikstofregistratiesysteem, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 1 mei jl.19 Hierdoor komt meer ruimte van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en aanstaande
ruimte van de Maatregel Gerichte Aankoop beschikbaar voor de meldingen als vast komt
te staan dat die ruimte niet nodig is voor de natuur. Daarnaast is de Regeling provinciale
maatregelen pas-melders in werking getreden waarmee PAS-meldingen door provincies
versneld gelegaliseerd kunnen worden.
Zoals gevraagd in motie van het lid Van Campen c.s.20 wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd over de voortgang van het legalisatieprogramma.
Provincies hebben mij aangegeven dat van het totaal aantal van 2488 meldingen van
596 meldingen is vastgesteld of zij via het legalisatieprogramma een oplossing krijgen.
Daarvan hebben 107 meldingen hebben reeds een oplossing. Niet alle 596 meldingen zijn
hier al door het bevoegd gezag over geïnformeerd. Hieronder vindt u een nadere toelichting
op de voortgang van het legalisatieprogramma in cijfers.
Voortgang legalisatieprogramma in cijfers
Van de 596 meldingen waarvan is vastgesteld of zij een oplossing krijgen;
– voldoen 230 meldingen aan de criteria van het legalisatieprogramma en hebben nog ruimte
nodig;
– voldoen 259 meldingen niet aan de criteria van het legalisatieprogramma. Dat is circa
13% van het aantal opgepakte verzoeken. Omdat het vaststellen hiervan makkelijk gaat,
is dit aantal relatief hoog;
– hebben 107 meldingen reeds een oplossing.
Van de 107 meldingen met een oplossing hebben:
– 14 melders inmiddels een vergunning verleend gekregen;
– 51 meldingen hebben geen legalisatie nodig omdat er sprake is van dubbele aanvragen
(11) of omdat er door de maximale rekenafstand van 25km geen berekende stikstofdepositie
op natuur is (40);
– 40 meldingen hebben een bestuurlijk rechtsoordeel gekregen en 2 melding een positieve
weigering omdat er geen stikstofruimte nodig is voor legalisatie; zij passen binnen
hun bestaande toestemming.
NOX-emissiereductiedoelen industrie, energie en mobiliteit
Op 10 februari21 heb ik de Kamer geïnformeerd over de indicatieve emissiereductiedoelen voor industrie,
energie en mobiliteit. Ik heb daarin aangegeven uiterlijk in juli 2023, tegelijk met
het vaststellen van de definitieve NH3-emissiereductiedoelen, te beoordelen of, en zo ja op welke wijze, de doelen in het
proces naar definitief nog gewijzigd worden. Hierbij wordt ook gekeken naar de effecten
van reeds aangekondigde en mogelijke extra maatregelen en de benodigde en beschikbare
middelen. Deze onderzoeken zullen naar verwachting niet eerder dan eind 2023 afgerond
zijn. De informatie uit deze analyses is nodig voor zorgvuldige besluitvorming over
de definitieve doelen. Naar verwachting zal daarom eind 2023/begin 2024 een besluit
genomen kunnen worden over de definitieve NOx-emissiereductiedoelen. De planning loopt daarmee ook gelijk op met de planning voor
het vaststellen van de definitieve (regionale) NH3-doelen in het kader van het NPLG.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.