Brief regering : Verslag Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 juni 2023
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1956
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2023
Hierbij zend ik u het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 juni 2023
in Luxemburg.
In het verslag ga ik ook in op de toezegging aan het Kamerlid Alkaya (SP) om, in de
context van de mogelijke herziening van het Europese begrotingsraamwerk, schriftelijk
terug te komen op het proces in het geval geschillen ontstaan tussen de Commissie
en lidstaten over de vraag of bepaalde hervormingen en investeringen al dan niet bijdragen
aan potentiële economische groei en/of passen bij EU-prioriteiten (toezegging gedaan
tijdens het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 13 juni jl.).
In het verslag ga ik tevens in op de toezeggingen aan het Kamerlid Van der Lee (GroenLinks)
om schriftelijk terug te komen op: (i) het Japanse begrotingsbeleid in relatie tot
het Stabiliteits- en Groeipact in Europa; en (ii) het investeringsgat op Europees
niveau voor zowel klimaatmitigatie als -adaptatie (toezeggingen gedaan tijdens het
Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van respectievelijk 11 mei (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1954) en 13 juni jl.).
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Verslag Eurogroep en Ecofinraad 15 en 16 juni 2023 en toezegging Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad
13 juni jl.
Eurogroep in reguliere samenstelling
Update digitale euro – Review van het ontwerp, inclusief een mogelijk compensatiemodel
De Eurogroep heeft een toelichting gekregen van de Europese Commissie (de Commissie)
en van de Europese Centrale Bank (ECB) over de stand van zaken in aanloop naar publicatie
van het wetsvoorstel voor een digitale euro. Daarna heeft de Eurogroep van gedachten
gewisseld over de verschillende ontwerpkeuzes van een mogelijke digitale euro.
Tijdens de discussie in de Eurogroep lag de focus op de toegevoegde waarde van een
digitale euro voor de samenleving. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben
aangegeven dat in de communicatie duidelijk moet worden verteld wat de digitale euro
is en wat de voordelen zijn. Er dienen duidelijke voordelen te zijn voor consumenten,
bedrijven en de bredere economie. De ECB heeft opnieuw benadrukt dat het gebruik van
contant geld terugloopt in Europa en dat het belangrijk is om een toekomstbestendig
alternatief beschikbaar te houden dat net als contant geld is uitgegeven door de overheid.
Een digitale euro zou die rol kunnen vervullen.
De Commissie gaf aan naar verwachting op 28 juni het wetsvoorstel over een digitale
euro te publiceren. Met het wetsvoorstel zal niet besloten worden om daadwerkelijk
over te gaan tot uitgifte van een digitale euro, dit besluit valt later. Het wetsvoorstel
gaat over het (juridisch) raamwerk voor een mogelijke introductie van een digitale
euro in de toekomst. Het voorstel zal de kaders geven. Pas als er een politiek akkoord
is bereikt over het wetsvoorstel, kan de ECB op basis daarvan overgaan tot uitgifte
van de digitale euro.
De Commissie heeft het voorstel op 28 juni jl. gepubliceerd. Het voornemen is om het
BNC-fiche in de eerste ministerraad na het zomerreces te agenderen, waarna het naar
het parlement gestuurd kan worden.1
Werkprogramma Eurogroep tot en met maart 2024
De voorzitter van de Eurogroep heeft het werkprogramma voor de Eurogroep tot en met
maart 2024 toegelicht. Voor de Eurogroep wordt gewoonlijk per halfjaar een werkprogramma
opgesteld met de onderwerpen die waarschijnlijk besproken zullen worden. Dit draagt
bij aan meer langetermijnfocus en kan helpen bij het voorbereiden van de discussies.
Dit keer heeft de voorzitter van de Eurogroep ook een indicatie voor de eerste paar
maanden van 2024 in het werkprogramma opgenomen (tot en met maart 2024). Het streven
van de voorzitter is om uiterlijk in maart 2024 onderdelen te identificeren binnen
de kapitaalmarktunie waar verdieping noodzakelijk is, naast de bestaande voorstellen
waarover momenteel onderhandelingen lopen. Dit kan als input dienen voor de (nieuwe)
Europese Commissie.
De besprekingen in de Eurogroep voor het komende halfjaar zullen op basis van het
werkprogramma2 gaan over de coördinatie van begrotings- en economisch beleid, de toekomst van de
Economische en Monetaire Unie (EMU) en het versterken van de rol van de euro. De Eurogroep
zal in het bijzonder aandacht hebben voor het versterken en verdiepen van de EMU,
waaronder de hierboven genoemde strategische visie voor de verdere verdieping van
de kapitaalmarktunie en voortgang op elementen van de bankenunie, en een continuerende
betrokkenheid ten aanzien van de vormgeving en ontwikkeling van de digitale euro en
het versterken van de internationale rol van de euro. Daarnaast zullen ook de reguliere
terugkoppelingen plaatsvinden, waaronder van internationale vergaderingen en van post-programma
surveillancemissies (voor Ierland, Portugal, Cyprus, Spanje en Griekenland).
Post programma toezicht: Griekenland, Cyprus, Ierland, Portugal en Spanje
De Eurogroep heeft een terugkoppeling ontvangen van de post-programma surveillance
(PPS) rapporten over alle vijf lidstaten die daaronder vallen: Griekenland, Cyprus,
Ierland, Portugal en Spanje.3 Met het aflopen van het verscherpt toezicht in augustus 2022 valt Griekenland nu
onder dezelfde procedures als de andere voormalige programma-landen.
De Commissie gaf hierbij een toelichting op de prestaties van Griekenland, Spanje,
Cyprus, Portugal en Ierland ten aanzien van economische groei, begrotingssaldo en
overheidsschuld. De Commissie concludeerde dat ondanks de hoge inflatie, er geen zorgen
zijn over de terugbetaalcapaciteit ten aanzien van de nog uitstaande leningen.4
IMF Artikel IV Consultatie met de Eurozone
De Eurogroep heeft de macro-economische ontwikkelingen voor het eurogebied, en beleidsuitdagingen
die daaruit voortvloeien, besproken op basis van inbreng van het Internationale Monetaire
Fonds (IMF). Dit is onderdeel van de zogenaamde Artikel IV consultaties van het IMF.
Bij deze consultaties overlegt het IMF met beleidsmakers en stelt het mede op basis
daarvan gerichte beleidsadviezen op, die in een jaarlijks rapport worden gepubliceerd.
De Managing Director van het IMF, Kristalina Georgieva, gaf een toelichting over de
bevindingen ten aanzien van de macro-economische ontwikkelingen en het beleid in de
eurozone. Volgens het IMF zijn er drie topprioriteiten: het tegengaan van inflatie,
het waarborgen van financiële stabiliteit en het versnellen van de groene transitie.
Georgieva benadrukte onder andere het belang van verdieping van de bankenunie, implementatie
van de Basel 3 standaarden (kapitaaleisen voor banken), evenals het (snel) bereiken
van een akkoord op de Economic Governance Review. De Commissie en verscheidene lidstaten gaven aan zich over het algemeen in de bevindingen
van het IMF te kunnen vinden.
Eurogroep in inclusieve samenstelling
Werking van Europese kapitaalmarkten
In de Eurogroep in inclusieve samenstelling is gesproken over de werking van de Europese
kapitaalmarkten. Het IMF, de ECB en de Commissie hebben hun bevindingen gepresenteerd
en de ontwikkeling van de EU-kapitaalmarkten in internationaal perspectief geplaatst.
Door de drie instellingen werd aangegeven dat Europa veel te winnen heeft bij een
Europese kapitaalmarktunie. De Commissie en de ECB gaven aan dat er al veel goede
voortgang is op het tweede kapitaalmarktunie actieplan uit 2020, maar dat er nog meer
stappen kunnen worden genomen om privaat kapitaal te mobiliseren voor de financiering
van de transitie naar een duurzame en digitale economie. Ook werd de vergelijking
gemaakt met de situatie in de Verenigde Staten, waar de kapitaalmarkten verder ontwikkeld
zijn terwijl de EU veelal bank georiënteerd is. Door het IMF werd onder andere aangegeven
dat in Europa weinig financiering beschikbaar is voor innovatieve start-ups en scale-ups
dat doorgaans een hogere risicobereidheid van de investeerder vereist dan andere bedrijfsfinanciering.
Daarnaast bestaat er op dit moment weinig marktwerking tussen lidstaten en is het
volgens het IMF en de ECB belangrijk dat er meer risicodeling over de landsgrenzen
heen ontstaat om beter bestand te zijn tegen economische schokken.
De voorzitter van de Eurogroep gaf aan dat tijdens de Eurogroep in juli verder zal
worden gesproken over dit onderwerp.
Voorbereiding voor de Eurozonetop in juni
Dit onderwerp is van de agenda gehaald aangezien er geen Eurozonetop in juni zal plaatsvinden.
Wel heeft de voorzitter van de Eurogroep aangekondigd dat hij op persoonlijke titel
een brief naar de voorzitter van de Europese Raad zal sturen. In deze brief zal hij
rapporteren over het werk van de Eurogroep sinds de vorige Eurozonetop (maart 2023)
en de planning mededelen voor de komende maanden.
Ecofinraad
Ecofinraad-ontbijt
Tijdens het Ecofinraad-ontbijt heeft de voorzitter van de Eurogroep een terugkoppeling
gegeven van de Eurogroep en is de Commissie kort ingegaan op de economische ontwikkelingen.
Daarnaast heeft Frankrijk een toelichting gegeven op de «Summit for a New Global Financial Pact» welke zal plaatsvinden op 22 en 23 juni in Parijs.5 Ook is gesproken over de implementatiekosten van EU-wetgeving, op verzoek van Denemarken.
Volgens Denemarken dienen de implementatiekosten van EU-wetgeving beter meegenomen
te worden in de impact assessments van de Commissie bij nieuwe EU-voorstellen. Meerdere
landen, waaronder Nederland, konden zich vinden in deze oproep. In aanvulling hierop
heeft Nederland aangegeven dat het van belang is om in impact assessments ook meer
aandacht te geven aan de uitvoerbaarheid van EU-voorstellen.
Hamerpunt – Raadsconclusies voortgang Gedragscodegroep
De Ecofinraad heeft de Raadsconclusies over de voortgang van de Gedragscodegroep als
hamerstuk aangenomen.6 In het verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad wordt ingegaan op de verbetering
van de transparantie van de Gedragscodegroep.
De Ecofinraad is op 8 november 2022 akkoord gegaan met de modernisering van het mandaat
van de Gedragscodegroep.7 In het licht van deze herziening heeft het kabinet opnieuw aandacht gevraagd voor
de noodzaak van verbetering van de transparantie van de Gedragscodegroep. Zoals toegezegd
aan de Tweede Kamer, pleit het kabinet actief voor de verbetering van transparantie
van deze Groep.8
Vrijwel alle lidstaten steunen het principe dat de Gedragscodegroep zo transparant
mogelijk moet zijn. Wel bestaat verdeeldheid over de concreet te nemen maatregelen.
Het merendeel van de lidstaten wil op dit moment niet zover gaan als Nederland in
het openbaar maken van documenten. Daarom was, als eerste stap, in het mandaat opgenomen
dat de Gedragscodegroep voortaan zelf documenten openbaar kan maken. Verder is toen
afgesproken dat de Gedragscodegroep verdere stappen op het gebied van verbetering
van transparantie zal verkennen met als doel om uiterlijk juni 2023, de uitkomsten
hiervan te rapporteren.
De verbetering van transparantie is het afgelopen halfjaar uitgebreid in de Gedragscodegroep
besproken. Hierbij werd geconcludeerd dat de bestaande webpagina’s over de gedragscodegroep9 en de lijst voor non-coöperatieve jurisdicties10, aan grondige verbetering toe zijn. Op deze wijze hoopt de Groep op een betere wijze
het publiek te informeren over de werkzaamheden en de conclusies van de Gedragscodegroep
voor zowel de interne (EU lidstaten) als de externe (de zwarte lijst) aangelegenheden
op een interactieve en gemakkelijke vindbare plek. Hoewel het kabinet ruimte ziet
voor meer verbeteringen op het gebied van transparantie van de Gedragscodegroep waren
helaas niet alle lidstaten bereid om verdere stappen te ondernemen. Daarom schat het
kabinet in dat voor de komende tijd weinig ruimte zal zijn om verdere verbeteringen
op het gebied van transparantie in de Gedragscodegroep door te voeren.
Btw-regels voor het digitale tijdperk
In de Ecofinraad heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over het Commissievoorstel
«VAT in the digital age» (VIDA) naar aanleiding van een presidency note met drie vragen (één vraag over ieder onderdeel) van het Zweedse voorzitterschap,
om politieke sturing te krijgen over de invulling van het voorstel.
Op 8 december 2022 heeft de Commissie VIDA gepubliceerd.11 Het voorstel bestaat uit drie onderdelen: (1) Digitale rapportageverplichtingen en
e-facturatie: voor grensoverschrijdende diensten en leveringen moet per 2028 een gestandaardiseerde
e-factuur worden uitgewisseld en bepaalde data daaruit worden gerapporteerd. (2) Platformfictie
voor kortlopende accommodatieverhuur- en personenvervoerdiensten aangeboden via platforms:
dit betekent dat platforms voor de heffing van btw de fictieve leverancier worden
van die diensten aangeboden via hun platforms en (3) de enkele btw-registratie: dit
ziet op hantering van één btw-registratie in de gehele unie.
Over het algemeen was er brede steun om verder te werken aan het VIDA-pakket. Ten
aanzien van het eerste onderdeel steunden alle lidstaten harmonisatie van de digitale
rapportageverplichtingen en e-facturatie voor intracommunautaire transacties. Bij
binnenlandse transacties verschilden de lidstaten van mening. Zo gaven meerdere lidstaten,
waaronder Nederland, aan voorstander te zijn van een uniform raamwerk voor binnenlandse
transacties, maar wel met een bepaalde mate van flexibiliteit. Een aantal lidstaten
wilde de mogelijkheid behouden om hun eigen systemen te houden. Ten aanzien van het
tweede onderdeel, waren meerdere lidstaten, waaronder Nederland, positief over een
deemed supplierfictie (DS), waarmee platforms voor de heffing van de btw als de fictieve leverancier van
deze diensten aangeboden via platforms worden gezien. Verscheidene lidstaten hadden
nog wel kritische kanttekeningen hierbij. Ten aanzien het derde onderdeel spraken
alle lidstaten zich positief uit over de enkele btw-registratie. In zijn algemeenheid
gaven meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aan dat er genoeg tijd moet zijn voor
de implementatie en dat de maatregelen daadwerkelijk tot verlichting van de administratieve
lasten moeten leiden. Nederland heeft daarnaast het belang van dataveiligheid benoemd,
dat niet meer data wordt opgevraagd van ondernemers en gedeeld met andere lidstaten
dan nodig is voor het daarmee beoogde doel.
Het aankomend Spaanse voorzitterschap streeft naar een akkoord op het hele voorstel
aan het eind van 2023.
Lopende wetgevingsvoorstellen over financiële diensten
Het voorzitterschap van de Raad en de Commissie hebben de Ecofinraad geïnformeerd
over de lopende wetgevingsvoorstellen op het terrein van financiële diensten.12
Herziening Europees begrotingsraamwerk
In de Ecofinraad heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over de herziening
van het Europees begrotingsraamwerk (Stabiliteits- en Groeipact, SGP). Er vond geen
besluitvorming plaats. De Commissie heeft een presentatie gegeven over de drie wetgevende
voorstellen voor de herziening, zoals gepubliceerd op 26 april 2023: (i) een voorstel
voor het vervangen van Verordening 1466/97 (preventieve arm van het SGP), (ii) een
voorstel voor aanpassing van Verordening 1467/97 (correctieve arm van het SGP), (iii)
een voorstel voor aanpassing van Richtlijn 2011/85/EU (vaststelling van voorschriften
voor de begrotingskaders van de lidstaten).
De Commissie stelt voor om het SGP te versimpelen, nationaal eigenaarschap van lidstaten
te bevorderen, transparantie en effectiviteit te vergroten, hervormingen en investeringen
te stimuleren en handhaving te versterken. De Commissie richt zich hierbij op de middellange
termijn en op de schuldhoudbaarheidsrisico’s van lidstaten. In deze benadering stellen
lidstaten meerjarige nationale plannen op voor zowel hun begrotingsbeleid als het
economisch beleid, hervormingen en investeringen in acht nemend. Het plan bevat een
netto-uitgavenpad (het uitgavenpad) en onderliggende macro-economische aannames. De
netto uitgaven zijn de overheidsuitgaven gecorrigeerd voor discretionaire inkomstenmaatregelen
en uitgezonderd van uitgaven die worden bekostigd met inkomsten uit EU-fondsen, rente-uitgaven
en cyclische werkloosheidsuitgaven. Het uitgavenpad is de enige operationele indicator
waarop wordt gebaseerd op een schuldhoudbaarheidsanalyse. Het plan moet ertoe leiden
dat de schuld geloofwaardig daalt of op een prudent niveau blijft en het begrotingstekort
onder de 3% van het bbp blijft op de middellange termijn. De plannen hebben een looptijd
van in principe vier jaar en de periode voor budgettaire aanpassingen is in principe
ook vier jaar. Lidstaten kunnen in aanmerking komen voor verlenging van de aanpassingsperiode
met maximaal drie jaar, wanneer zij een specifieke set investeringen en hervormingen
opnemen in hun plan. Dat betekent dat een lidstaat meer tijd krijgt om de benodigde
begrotingsaanpassingen door te voeren, waardoor ook de benodigde jaarlijkse begrotingsopgave
lager ligt. Lidstaten dienen jaarlijks over de voortgang van hun plan te rapporteren.
De huidige preventieve arm (inclusief de middellangetermijndoelstelling voor het structurele
begrotingssaldo, het MTO) komt te vervallen en wordt vervangen door het bovenstaande
proces.
Daarnaast stelt de Commissie voor om de correctieve arm van het SGP effectiever te
maken en in lijn te brengen met de voorgestelde nieuwe opzet van de preventieve arm
van het SGP. Zo wordt onder andere de buitensporigtekortprocedure op basis van overschrijding
van de referentiewaarde van 60%-schuldnorm aangepast, waarbij niet meer wordt gekeken
naar het tempo waarmee de staatsschuld daalt maar naar afwijkingen van het uitgavenpad.
De Commissie neemt daarbij de schulduitdaging van lidstaten mee als zogenaamde leidende
relevante factor, waar een substantiële schulduitdaging in de regel leidt tot het
openen van een buitensporigtekortprocedure. Daarnaast introduceert de Commissie een
controlerekening waarin afwijkingen van het uitgavenpad worden bijgehouden en opgeteld.
Ook krijgen nationale onafhankelijke begrotingscomités een grotere rol om handhaving
te versterken en nationaal eigenaarschap te bevorderen. Zo wordt onder andere de opinie
van deze autoriteiten ten aanzien van de relevante factoren meegenomen in de procedure
voor het vaststellen of sprake is van een buitensporig tekort. De Commissie stelt
voor om de boetes te verlagen, met een maximale omvang van 0,05% bbp over een periode
van zes maanden. De cumulatieve omvang van de sancties mag maximaal 0,5% bbp bedragen.
Daarnaast blijft de macro-economische conditionaliteit bestaan, waarbij EU-middelen
opgeschort kunnen worden wanneer een lidstaat onvoldoende actie onderneemt om een
buitensporig tekort terug te dringen. Tot slot stelt de Commissie voor om de richtlijn
voor nationale begrotingskaders aan te passen, met als doel om deze in lijn te brengen
met bovengenoemde verordeningen.
Veel lidstaten verwelkomden de voorstellen van de Commissie. Daarbij hadden bijna
alle lidstaten nog vragen en zorgpunten. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland,
gaven aan dat een effectief raamwerk dient te leiden tot voldoende schuldafbouw. In
dat kader refereerden sommige lidstaten aan additionele kwantitatieve numerieke waarborgen
voor schuldafbouw, waarbij deze landen wezen op het belang van transparantie, voorspelbaarheid
en gelijke behandeling. Een aantal andere landen gaf aan tegen additionele kwantitatieve
numerieke waarborgen te zijn en dat het nieuwe raamwerk juist rekening houdt met landspecfieke
uitdagingen, anti-cyclisch beleid en het belang van hervormingen en investeringen.
Sommige lidstaten pleitten in het bijzonder voor meer ruimte voor specifieke uitgaven,
zoals defensie-uitgaven. Nederland heeft steun uitgesproken voor de op risico’s gebaseerde
middellangetermijnbenadering waarin landspecifieke plannen voor begrotingsbeleid,
investeringen en hervormingen centraal staan. Verder heeft Nederland het belang onderstreept
van een stabiele, transparante en voorspelbare processen, criteria en methodologie.
Daarbij heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van een ex-ante waarborg voor
schuldafbouw met behoud van de landspecifieke anti-cyclische benadering. Enkele landen,
waaronder Nederland, pleitten ervoor dat afwijkingen in de controle rekening gecompenseerd
dienen te worden. Daarnaast heeft Nederland aangegeven in het raamwerk een rol te
zien voor de European Fiscal Board (EFB). Ook heeft Nederland het belang van voortgang
in de onderhandelingen benadrukt.
Het aankomende Spaanse voorzitterschap heeft naar verwachting de ambitie om in het
najaar van 2023 tot een Raadspositie te komen en vervolgens een akkoord met het Europees
Parlement en de Commissie te bereiken.
Toezegging aan Kamerlid Alkaya (SP)
Tijdens het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 13 juni jl. is aan het Kamerlid
Alkaya (SP) toegezegd om schriftelijk terug te komen op het proces in het geval geschillen
ontstaan tussen de Commissie en lidstaten over de vraag of bepaalde hervormingen en
investeringen al dan niet bijdragen aan potentiële economische groei en/of passen
bij EU-prioriteiten. Het voorgestelde proces is dat lidstaten een plan opstellen met
hervormingen en investeringen, die vervolgens door de Commissie worden beoordeeld
aan de hand van transparante criteria. De Raad heeft een rol in het vaststellen van
deze criteria, omdat ze onderdeel zijn van de lopende onderhandelingen tussen de Commissie,
de Raad en het Europees Parlement. De EU-prioriteiten13 zijn daarbij geënt op bestaande prioriteiten en worden bovendien vastgelegd in de
SGP-wetgeving. Als de Commissie het plan van een lidstaat goedkeurt op basis van de
gedeelde beoordelingscriteria, dan dient het plan bekrachtigd te worden door de Raad.
In het geval dat de Raad beoordeelt dat de set aan investeringen en hervormingen in
het plan niet voldoet aan de criteria, dan zal de Raad, op aanbeveling van de Commissie,
de betreffende lidstaat aanbevelen om een herzien plan in te dienen. Als de Commissie
het plan van een lidstaat niet goedkeurt op basis van de gedeelde beoordelingscriteria,
zal zij nog geen voorstel ter goedkeuring van het plan voorleggen aan de Raad. In
dat geval gaan de gesprekken tussen de Commissie en lidstaat voort tot er overeenstemming
is bereikt. Nederland heeft in de Ecofinraad het belang onderstreept van een stabiele,
transparante en voorspelbare processen, criteria en methodologie.
Uitvoeringsbesluit van de Raad onder de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF)
De Ecofinraad heeft een aanpassing van het uitvoeringsbesluit ter goedkeuring van
het herstel- en veerkrachtplan (HVP) van Estland aangenomen.14
Estland heeft op 9 maart jl. een aanvraag bij de Commissie ingediend voor een aanpassing
van het oorspronkelijke HVP dat middels een uitvoeringsbesluit van de Raad op 3 november
2021 werd goedgekeurd. Estland maakt gebruik van de mogelijkheid binnen de HVF-verordening
om zijn HVP aan te passen op basis van een aanpassing van de beschikbare subsidies
onder de HVF. Op grond van de definitieve subsidieallocatie op 30 juni 2022, zijn
de beschikbare HVF-middelen voor Estland neerwaarts bijgesteld van de aanvankelijk
geschatte 969 miljoen euro naar 863 miljoen euro.15 Daarnaast maakt Estland gebruik van de mogelijkheid om zijn HVP aan te passen als
dat HVP, inclusief desbetreffende mijlpalen en doelen, deels of in zijn geheel niet
langer haalbaar is op grond van objectieve omstandigheden. Deze omstandigheden hebben
vooral betrekking op de hoger dan geanticipeerde inflatie, verstoorde waardeketens
en tekorten van genodigd personeel. Tot slot heeft Estland, als eerste lidstaat, een
RepowerEU-hoofdstuk toegevoegd aan zijn plan, met maatregelen die gericht zijn op het behalen
van de RepowerEU-doelstellingen, namelijk het verminderen van de afhankelijkheid van Russische fossiele
brandstoffen door middel van energiebesparing, het diversifiëren van energiebronnen
en het versnellen van de energietransitie. De toevoeging van een RepowerEU-hoofdstuk aan een HVP volgt uit een aanpassing van de HVF-verordening naar aanleiding
van de oorlog in Oekraïne en de energiecrisis die daarop volgde.
Europees Semester 2023 – landspecifieke aanbevelingen hervormingsprogramma’s en convergentie-
en stabiliteitsprogramma’s
Op 24 mei jl. publiceerde de Commissie in het kader van het lentepakket van het Europees
Semester haar voorstellen voor de landspecifieke aanbevelingen van de Raad aan de
lidstaten16, die tijdens deze Ecofinraad zijn goedgekeurd met een gekwalificeerde meerderheid.
Alleen Hongarije stemde tegen.
De Commissie gaf aan dat dit jaar weer gebruik is gemaakt van kwantitatieve landspecifieke
aanbevelingen voor het begrotingsbeleid. Daarnaast riep de Commissie op om de steunmaatregelen
gerelateerd aan de energiecrisis, langzaam af te bouwen. De hoge inflatie blijft een
uitdaging voor de EU, waarbij de kerninflatie hardnekkig blijft.
Op basis van de economische context heeft de Commissie dit jaar de landspecifieke
aanbevelingen voor alle lidstaten onderverdeeld in vier delen:
1. Een aanbeveling over het begrotingsbeleid, inclusief fiscale en structurele hervormingen,
waar relevant.
2. Een aanbeveling om de uitvoering van het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) voort te
zetten of te versnellen, inclusief de herzieningen en de integratie van de REPowerEU-hoofdstukken en rekening houdend met mogelijke landspecifieke uitvoeringsrisico’s.
3. Een aanvullende aanbeveling over resterende en/of nieuw opduikende economische of
werkgelegenheidsproblemen, indien van toepassing.
4. Een aanbeveling over de transitie naar schone energie in overeenstemming met de REPowerEU-doelstellingen.
De landspecifieke aanbevelingen zullen worden bekrachtigd tijdens de Europese Raad
van 29–30 juni 2023. Het is de bedoeling dat de aanbevelingen vervolgens officieel
worden aangenomen tijdens de Ecofinraad van 14 juli a.s.
Economische en financiële impact van de Russische agressieoorlog tegen Oekraïne
De Ecofinraad heeft van gedachten gewisseld over de economische en financiële impact
van de Russische agressie tegen Oekraïne en over Europese steunmaatregelen aan Oekraïne.
De Commissie heeft een update gegeven over de uitvoering van het wetgevingspakket
voor macro-financiële bijstand (MFB) aan Oekraïne van 18 miljard euro in de vorm van
concessionele leningen waarmee de Raad in 2022 heeft ingestemd.17
De Commissie gaf aan dat de huidige raming voor economische groei in Oekraïne 0,6%
is voor 2023. Maar door de oorlog blijven de economische vooruitzichten onzeker. Ten
aanzien van de MFB gaf de Commissie aan dat op dit moment 7,5 miljard euro is uitgekeerd,
waarbij binnenkort de volgende 1,5 miljard wordt verwacht. De Commissie lichtte toe
dat de bij de Midterm review van het meerjarig financieel kader, die naar verwachting
op 20 juni gepubliceerd zal worden, teruggekomen zal worden op de financiering voor
Oekraïne voor de komende jaren. Daarnaast ging de voorzitter van de EIB in op het
«EU for Ukraine initiative». Met dit initiatief wordt beoogd om projecten te ondersteunen ten behoeve van de
wederopbouw van de kritieke infrastructuur (o.a. energiesystemen, (spoor)wegen, watervoorziening
en digitale infrastructuur) en huisvesting (o.a. scholen, ziekenhuizen en huisvesting
van ontheemden) van Oekraïne.
Voorbereiding van bijeenkomst van de Ministers van Financiën en de presidenten van
de centrale banken van de G20 op 14–18 juli 2023: G20 EU Terms of Reference
De Ecofinraad heeft het Economisch en Financieel comité (de EFC) gemandateerd om de
EU-inzet voor de volgende G20-vergadering voor te bereiden.
De G20-vergadering zal vermoedelijk grotendeels in het teken staan van de mondiale
economie en huidige risico’s, waarbij veel aandacht zal zijn voor de wereldwijde economische
gevolgen van de oorlog in Oekraïne en de mogelijkheden om kwetsbare landen economisch
te steunen. Op het gebied van de mondiale economie worden rapporten over voedsel-
en energieonzekerheid en over macro-economische risico’s van klimaatverandering en
transitiepaden gepresenteerd.
Op het gebied van de internationale financiële infrastructuur wordt een nota over
de mondiale schuldenproblematiek gepresenteerd en een roadmap voor de implementatie
van maatregelen voor betere inzet van kapitaal door multilaterale ontwikkelingsbanken.
Ook de 16e herziening van quota’s bij het IMF staat op de agenda.
De G20 zal bovendien de voortgang van de onderhandelingen bespreken over een akkoord
over de verdeling tussen landen van winsten van grote multinationals, waaronder grote
digitale bedrijven (pijler 1 van het Inclusive Framework van de OESO).
Overig
Jaarvergadering Raad van gouverneurs van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)
Op donderdag 15 juni heeft voorafgaand aan de Eurogroep de jaarvergadering van de
Raad van gouverneurs van het ESM plaatsgevonden. Er is onder meer gesproken over het
goedkeuren van het jaarverslag en de financiële rekeningen van het ESM over 2022,
de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het herziene ESM-verdrag,
de voortgang van de evaluatie van het uitleenvolume, het ingelegd kapitaal en de financiële
steuninstrumenten, en de weg voorwaarts t.a.v. het nieuwe ESM-gebouw. Het parlement
zal middels een separate Kamerbrief worden geïnformeerd over de bespreking en het
jaarverslag, en tevens geïnformeerd worden over de financiële rekeningen van de Europese
Financiële Stabiliteitsfaciliteit (EFSF).
Jaarvergadering Raad van gouverneurs van de Europese Investeringsbank (EIB)
Op vrijdag 16 juni heeft voorafgaand aan de Ecofinraad de jaarvergadering van de Raad
van gouverneurs van de EIB plaatsgevonden. De President en de gouverneurs hebben teruggeblikt
op het afgelopen jaar en stilgestaan bij de belangrijkste uitdagingen voor de komende
periode. Er is gesproken over de steun vanuit de EIB aan Oekraïne, de jaarverslagen
van het auditcomité voor 2022 met een reactie van het Management Comité (MC) van de
EIB, het 2022 EIB Review and Evaluation Process (REP) Assessment Report met een reactie van het MC van de EIB, en een gedeeltelijke vernieuwing van de raad
van bewindvoerders van de EIB. Het parlement zal worden geïnformeerd over het financiële
jaarverslag en de andere besproken onderwerpen middels een separate Kamerbrief.
Toezegging aan het Kamerlid Van der Lee (Groenlinks) het Japanse begrotingsbeleid
in relatie tot het Stabiliteits- en Groeipact in Europa
Tijdens het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 11 mei jl. is naar aanleiding
van een verzoek van Kamerlid van der Lee (GroenLinks) toegezegd om nader te kijken
naar het Japanse begrotingsbeleid en het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) in Europa.
Hierbij wordt invulling gegeven aan deze toezegging.
Japan voert al sinds jaren een expansief begrotings- en monetair beleid in het kader
van de aanhoudend lage inflatie. Tussen 2000 en 2022 bedroeg de Japanse inflatie op
jaarbasis gemiddeld 0,2%, wat duidelijk onder de 2% inflatiedoelstelling van de Japanse
centrale bank ligt. Dit in de context van een sterk vergrijzende bevolking, die een
groot deel van haar inkomens spaart. Hierdoor is het voor de Japanse centrale bank
een uitdaging om de inflatie aan te jagen. Tevens zorgt de vergrijzing voor een afnemende
bevolking in werkende leeftijd, wat de economische groei drukt. De vergrijzing in
de Europese Unie (EU) gaat langzamer en er is vooralsnog op EU-niveau geen sprake
van een krimpende bevolking. Dit is ook zichtbaar in de meest recente inflatiecijfers,
die voor Japan in 2022 uitkwam op 2,5% (wat historisch hoog is voor Japan) terwijl
die voor de EU uitkwam op 9,2%.
Het Japanse expansieve begrotingsbeleid heeft er, in combinatie met de lage inflatie
en de relatief lage reële economische groei, toe geleid dat de schuldquote van Japan
steeds verder is opgelopen tot 264% bbp eind 2022. Wel streeft de Japanse regering
op de middellange termijn naar een positief primair saldo.
In een Kamerbrief van 14 april jl.18 over de opvolging plenair debat toekomst euro van 9 maart 2023 is een breed scala
aan factoren uiteengezet die invloed hebben op de maximale schuldquote, waarbij sprake
kan zijn van een houdbare overheidsschuld. Voor een aantal van die factoren gelden
specifieke omstandigheden in Japan, waardoor de situatie in Japan nadrukkelijk niet
te vergelijken is met die in de EU. Zo is ruim 90% van de Japanse schuld in handen
van binnenlandse investeerders, waaronder de Bank of Japan, commerciële banken, pensioenfondsen
en huishoudens. Zo bezit de Bank of Japan ongeveer 50% van de Japanse staatsschuld19, waarmee de Bank of Japan dus meer dan 100% bbp aan Japanse overheidsschuld op de
balans heeft staan.
Deze binnenlandse investeerders hebben vaak een sterke band met de Japanse overheid
en zijn bereid om Japanse staatsobligaties te blijven kopen, zelfs bij hoge schuldniveaus
en lage rente. Hierbij speelt ook een rol dat Japan sinds jaren flinke overschotten
heeft op de lopende rekening,20 waardoor Japan voor lopende uitgaven niet afhankelijk is van buitenlandse financiering,
maar zelfs een deel van het binnenlandse spaaroverschot in het buitenland belegd.
Daarmee is Japan beperkt afhankelijk van buitenlandse crediteuren en heeft de Japanse
bevolking met name financiële verplichtingen aan zichzelf.
Binnen de Eurozone hebben (grote) beleggers de ruimte om obligaties van verschillende
landen te kopen en verkopen. Grote Japanse beleggers hebben, afgezien van de Japanse
staat, beperkt ruimte om ergens anders in yens te beleggen. Als ze op zoek gaan naar
alternatieve beleggingen, zullen ze of naar bedrijfsobligaties in yens moeten overstappen
(die in geval van een schuldencrisis ook niet veilig zullen zijn) of wisselkoersrisico
moeten gaan lopen. Dat dwingt Japanse beleggers tot een grotere mate van «trouwheid»
aan de eigen staat dan in de Eurozone.
Daarnaast is het belangrijk om niet alleen te kijken naar een land als Japan, waar
het om bovengenoemde redenen vooralsnog geen probleem is dat de schuld is opgelopen
tot 264% bbp. Kijkend naar bijv. het Verenigd Koninkrijk (VK), waar de schuldquote
rond de 100% bbp ligt met een economie en maatschappij die wellicht meer lijkt op
die van de EU-lidstaten, wijzen de ontwikkelingen in het najaar van 2022 erop dat
ook landen buiten een muntunie te maken kunnen hebben met een sterk oplopende rente,
wanneer twijfel ontstaat over de lange termijn houdbaarheid van de schuld. Zo steeg
de rente op Britse 10-jaars staatobligaties rond september 2022 binnen 2 maanden met
ruim 250 basispunten, wat voor een substantieel deel voortkwam uit toegenomen risicoperceptie
en twijfels over langer termijn houdbaarheid.
Tot slot, zelfs voor Japan waarschuwt het IMF dat, vooral bij een verder stijgende
schuldquote, de mogelijkheid bestaat dat de rente plotseling stijgt en investeerders
het vertrouwen verliezen in het vermogen van een overheid om aan haar schuldverplichtingen
te voldoen.
Daarmee blijft dus voor de EU overeind staan dat alle maatschappelijke vraagstukken
niet opgelost kunnen worden door het verder laten oplopen van overheidsschulden. Overheidsbegrotingen
in de EU zullen structureel op orde moeten worden gebracht op de middellange termijn.
Dit is nodig om ruimte te creëren om de automatische stabilisatoren in de begroting
te kunnen laten werken om economische schommelingen op te vangen en om begrotingsruimte
te creëren om publieke investeringen te doen met het oog op maatschappelijke uitdagingen.
Daarom is het van groot belang dat met name in economisch goede tijden er voldoende
sprake is van bufferopbouw, en dat landen hun duurzame economische groeivermogen versterken
met investeringen en hervormingen. Een effectief SGP is en blijft zodoende van belang.
Toezegging aan het Kamerlid Van der Lee (Groenlinks) over het investeringsgat op Europees
niveau voor zowel klimaatmitigatie als -adaptatie
Middels dit verslag wordt ook invulling gegeven aan de toezegging aan het Kamerlid
Van der Lee (GroenLinks) tijdens het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 13 juni
jl. om schriftelijk terug te komen op het investeringsgat dat op Europees niveau bestaat
voor zowel klimaatmitigatie als adaptatie en op de vraag of hier voldoende (Europese)
middelen voor beschikbaar zijn.
Zoals aangegeven in een brief van 2 september 2022 over de kabinetsvisie op de toekomst
van de Economische en Monetaire Unie21, zorgen maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan voor een toenemend beslag
op de overheidsfinanciën. Om de Europese doelstelling van 55% emissiereductie in 2030
ten opzichte van 1990 te halen is volgens de Europese Commissie jaarlijks gemiddeld
360 miljard euro extra aan investeringen nodig, wat neerkomt op grofweg 2% van het
jaarlijks EU BBP.22 Na 2030 loopt dit bedrag verder op. De schattingen over de verhouding tussen publieke
en private investeringen lopen daarbij uiteen. Denktank Bruegel noemde in 2021 een
verhouding van 1:4 tot 1:523, terwijl zij in een analyse uit 2023 spreekt24 van een verhouding 1:3. Bruegel projecteert dit op de 2% totale investeringsbehoefte
en komt uit op circa 0,6% BBP extra jaarlijkse publieke investeringen. Bruegel haalt
ook een studie aan die de totale publieke investeringsbehoefte hoger inschat, op 1,8%
EU BBP per jaar.25 Bruegel merkt op dat het aandeel private investeringen hoger kan uitpakken als groene
investeringen winstgevender worden gemaakt via regulering, belasting en een hogere
CO2-prijs. Volgens het kabinet is het daarom in de eerste plaats van belang om private
investeringen te stimuleren door een goed en voorspelbaar systeem van CO2-beprijzing, bij voorkeur op Europees niveau, en een goede EU-taxonomie voor groene
investeringen. Daarnaast zijn substantiële publieke investeringen nodig. Lidstaten
kunnen daartoe goed gebruik maken van Europese middelen (waaronder de RRF inclusief
REPowerEU, de EU-begroting en fondsen zoals het Moderniseringsfonds, het Innovatiefonds
en het Sociaal Klimaatfonds) en kunnen daarnaast investeringen op de nationale begrotingen
vergroten. Het combineren van hogere publieke investeringen met schuldafbouw vraagt
om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten van uitgaven.
Daarnaast zijn hervormingen mogelijk die de uitgavengroei op lange termijn (op gebied
van o.a. pensioenen, sociale zekerheid en zorg) in toom houden. Dit zal voornamelijk
van belang zijn in lidstaten waarin de vergrijzing een groot effect zal hebben op
de overheidsfinanciën. Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden
of deze verschuiven naar minder verstorende bronnen. Ten slotte kunnen lidstaten investeringsbelemmeringen
adresseren, de absorptiecapaciteit verbeteren en door een beter beheer de efficiëntie
van publieke investeringen verhogen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën