Brief regering : Geannoteerde agenda informele bijeenkomst van milieuministers d.d. 10 en 11 juli 2023 te Valladolid, Spanje
21 501-08 Milieuraad
Nr. 904 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VOOR
KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2023
Hierbij doen wij u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de
Minister voor Natuur en Stikstof, de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst
van milieuministers op 10 en 11 juli 2023 te Valladolid, Spanje toekomen. Het kabinet
is voornemens deel te nemen aan deze bijeenkomst.
Er is nog geen formele agenda voor de informele bijeenkomst gepubliceerd. De inhoud
van deze geannoteerde agenda geeft daarom de meest recente stand van zaken weer, die
is gebaseerd op de eerste informatie die van het Spaanse voorzitterschap is ontvangen.
Mocht de formele agenda op belangrijke punten afwijken, dan zullen wij u hierover
via het schriftelijk overleg informeren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.A. Heijnen
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
I. GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE BIJEENKOMST VAN MILIEUMINISTERS
Het Spaanse voorzitterschap organiseert op 10 en 11 juli 2023 de informele bijeenkomst
van klimaat- en milieuministers te Valladolid, Spanje. Het Spaanse voorzitterschap
wil op 11 juli spreken over de uitdagingen waar de EU voor staat op het gebied van
het beheer van bodem, water, bossen en biodiversiteit. Daarnaast wil het voorzitterschap
spreken over benodigde maatregelen om zwerfvuil op zee te reduceren. Tot slot staat
hernieuwbare energie in relatie tot biodiversiteit geagendeerd. Op 11 juli vindt waarschijnlijk
ook een gezamenlijke bijeenkomst met energieministers plaats om de voorbereiding op
de VN-Klimaatconferentie 2023 (hierna: COP28) te bespreken. Daarop volgend zal op
12 juli de informele bijeenkomst van energieministers plaatsvinden waarover uw Kamer
separaat wordt geïnformeerd. De stukken die duiding geven over de inhoud van de discussies
ontbreken momenteel nog.
Uitdagingen beheer van bodem, water, bossen en biodiversiteit
Met de brief over water en bodem sturend1, is uw Kamer eind 2022 geïnformeerd over de rol van water en bodem bij toekomstige
besluitvorming over ruimtelijke ordening. De afgelopen eeuwen is Nederland ingericht
om overtollig water zo snel mogelijk af te voeren naar zee. Door klimaatverandering
nemen de extremen toe, krijgen we te maken met hogere temperaturen, meer verdamping
en grotere neerslagtekorten in de zomer. Daarom zullen we de omslag moeten maken naar
het veel beter vasthouden van water en opslaan van water, om grondwatervoorraden tijdig
aan vullen. Maar er zijn ook scherpe keuzes nodig over het verminderen van de watervraag
en het aanpassen van de ruimtelijke inrichting en het landgebruik aan de waterbeschikbaarheid.
Daarnaast zet Nederland zich in om verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater
te voorkomen, maar ook om onderhoud en ontwikkeling van watersystemen mogelijk te
maken ondanks de verontreinigingen die reeds aanwezig zijn. Alleen door een gecombineerde
inzet op waterbeschikbaarheid en waterkwaliteit komen we tot een gezond en evenwichtig
watersysteem. De 33 structurerende keuzes uit de brief over Water en Bodem sturend
worden dit jaar verder uitgewerkt tot een uitvoeringsstrategie. Daarnaast worden de
structurerende keuzes als vertrekpunt meegenomen in de nieuwe Nota Ruimte en in de
gebiedsprocessen op basis van het Nationaal Programma Landelijk Gebied en de NOVEX2.
In lijn hiermee ondersteunt Nederland de ambitie van de Commissie om de zoetwaterbeschikbaarheid
en de zoetwaterkwaliteit te verduurzamen zoals opgenomen in de EU klimaatadaptatiestrategie.3
Om de uitdagingen op het gebied van bodem aan te pakken zal de Commissie naar verwachting
op 5 juli het voorstel uitbrengen voor een Europese richtlijn bodemgezondheid. Aangezien
de lidstaten tijdens deze informele bijeenkomst nog geen standpunt hebben en er tijdens
informele bijeenkomsten normaliter niet over wetgeving gesproken wordt, is het evenwel
niet de verwachting dat een discussie over deze richtlijn gevoerd zal worden.
In het kader van bosbeheer en biodiversiteit zal het voorzitterschap mogelijk sturen
op een meer Europese aanpak van de bescherming van bosecosystemen om uitdagingen als
ontbossing, bosbranden, en biodiversiteitsverlies gezamenlijk tegen te gaan. Sinds
2013 heeft de EU een Europese bosstrategie4, waarvoor in 2021 een nieuwe bosstrategie voor 2030 in de plaats is gekomen5 die voortbouwt op de Europese biodiversiteitsstrategie voor 20306. Op 23 maart jl. zijn daar de eerste acties uit voortgevloeid met de publicatie door
de Commissie van nieuwe richtsnoeren over biodiversiteitsvriendelijke bebossing, herbebossing
en aanplant van bomen7 en richtsnoeren voor het definiëren, in kaart brengen, bewaken en strikt beschermen
van oerbossen in de EU8. Naar verwachting zal de Commissie later dit jaar nog een voorstel publiceren omtrent
bosmonitoring en geïntegreerde langetermijnplanning.
Tijdens de informele bijeenkomst op 10 juli zal het kabinet zich positief uitspreken
over het groeiende belang van een zorgvuldig beheer van bodem, water, bossen en biodiversiteit.
In het kader van bodem heeft het kabinet de EU Bodemstrategie verwelkomd en acht een
gezonde bodem onder meer belangrijk mede in het licht van extremere weersomstandigheden,
maar vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte wordt geboden voor regionaal- en
nationaal-specifieke omstandigheden die bodemgezondheid bepalen. Het kabinet zal zich
verder positief uitspreken over een Europese aanpak van de bescherming van biodiversiteit
in bossen (bosecosystemen). Het kabinet kan steun uitspreken voor de ontwikkeling
van een raamwerk voor bosmonitoring en planning op EU-niveau, aangezien dit bijdraagt
aan een gedeeld begrip van de staat van bossen in Europa.
Zwerfvuil op zee
Het voorzitterschap zal naar verwachting tijdens de informele bijeenkomst van milieuministers
willen spreken over zwerfvuil op zee en maatregelen om deze vervuiling aan te pakken.
Het kabinet is blij dat het voorzitterschap dit onderwerp agendeert aangezien zwerfvuil,
waaronder plastic, in zee, een groeiend probleem is met schadelijke gevolgen voor
het mariene ecosysteem en ook met sociale, veiligheids-, economische en mogelijk gezondheidsimplicaties.
Bronnen van plastic zwerfvuil in zee zijn divers en diffuus. Een Europese en internationale
aanpak op zee én land is daarom noodzakelijk: want de verspreiding van het plastic
zwerfvuil in zeeën en de oceaan blijft niet beperkt tot nationale grenzen.
De in 2008 gepubliceerde Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)9 verplicht elke Europese lidstaat tot het vaststellen van een mariene strategie voor
het eigen zeegebied. Deze strategie moet gericht zijn op bescherming, behoud en herstel
van het mariene milieu (een goede milieutoestand). Naar aanleiding van de KRM heeft
het kabinet een nationaal pakket gepubliceerd met milieudoelen en maatregelen in het
Programma Noordzee 2022–202710.
Er zijn ook veel internationale inspanningen om mondiaal het probleem van zwerfvuil
op zee aan te pakken. Indien de EU inzet op mondiaal niveau besproken zal worden,
zal het kabinet, zoals gebruikelijk, actief inzetten op de uitvoering van het OSPAR
Regionaal actieplan zwerfvuil op zee11, het Internationale Maritieme Organisatie (IMO) actieplan zwerfvuil op zee12 en ontwikkeling van IMO beleid gericht op bronaanpak in de zeescheepvaart. Het kabinet
zet zich ook in voor een ambitieus en effectief mondiaal VN verdrag voor aanpak van
plastic vervuiling
gericht op reductie en hergebruik, de transitie naar circulair plastic, afbouwen van
fossiele plastics, beperken van microplastics, het invoeren van producentenverantwoordelijkheid
en duurzaam afvalbeheer. Daarnaast zal het kabinet in bredere zin het belang van de
bronaanpak van macro- en microplastic onderstrepen en de ontwikkeling van de circulaire
economie als instrumenten op weg naar schone en gezonde zeeën benadrukken.
Balans hernieuwbare energie en biodiversiteit
Natuurherstel, natuurbescherming en de energietransitie staan momenteel hoog op de
prioriteitenlijst binnen Europa. De uitkomsten van de onderhandelingen tussen de Raad
en het Europees Parlement over de Natuurherstelverordening, die waarschijnlijk na
de zomer zullen starten, zullen van invloed zijn op het bewerkstelligen van de energietransitie.
Het voorzitterschap zal naar verwachting de mogelijke botsende belangen tussen EU-biodiversiteitswetgeving
en de energietransitie ter sprake brengen bij de informele bijeenkomst van milieu-
en klimaatministers, om dit eventuele probleem een stap voor te kunnen zijn en te
bespreken.
Het kabinet steunt het versterken van de natuurbescherming in Europa. In dit kader
worden maatregelen die de biodiversiteit versterken door het kabinet verwelkomd. Daarbij
ziet het kabinet ook een belangrijke rol weggelegd voor het blijven aanjagen van hernieuwbare
energie. Het verminderen van de uitstoot draagt immers bij aan het versterken van
de leefbaarheid. Europese maatregelen in het kader van natuurbescherming behoren dan
ook ruimte te bieden voor de uitrol van hernieuwbare energieprojecten alsmede verduurzaming
van het industriebeleid.
Eventuele Europese acties op het gebied van biodiversiteit en natuurbeleid dienen
voldoende in goede samenhang te zijn met de uitrol van energietransitie-projecten
(bijvoorbeeld voor het opwekken van energie of voor de energie-infrastructuur) en
de verduurzaming van de industrie. Een conflicterende uitwerking dient te worden voorkomen.
Dit zal het kabinet benadrukken tijdens de informele discussies over dit onderwerp.
De noodzaak voor samenhang tussen natuurbeleid en hernieuwbare energie wordt vaak
benadrukt, door verschillende lidstaten. Er bestaat binnen de lidstaten een brede
bereidheid om de Richtlijn voor Hernieuwbare Energie de status van «doorslaggevend
algemeen belang» (Engels: overriding public interest) te geven binnen de Natuurherstelverordening. Op moment van schrijven kan nog niet
gesteld worden dat dit is opgenomen in de algemene oriëntatie van de Raad op dit voorstel,
die naar verwachting tijdens de Milieuraad van 20 juni bereikt zal worden.13 Uw Kamer zal hierover middels het verslag van de Raad geïnformeerd worden. Een aantal
lidstaten is bang dat biodiversiteitswetgeving ervoor kan zorgen dat vergunningverlening
voor onder andere energieprojecten onder druk komt te staan. Op verschillende niveaus
wordt benadrukt dat er hierbij wordt gezocht naar hoe de twee opgaven elkaar kunnen
versterken en niet tegenwerken.
COP28
Het voorzitterschap zal tijdens de informele bijeenkomst van milieuministers een gezamenlijke
sessie met de energieministers organiseren op 11 juli over de verwachtingen voor COP28
en de bijdrage van de energiesector. Een discussiestuk is op het moment van schrijven
nog niet beschikbaar, daarom wordt in algemene termen de inzet van het kabinet voor
COP28 uiteengezet.
COP28 vindt plaats tussen 30 november en 12 december 2023 in Dubai. Tijdens de COP
onderhandelt de EU als één partij en wordt er met één mond gesproken. De Nederlandse
inzet wordt daarom hoofdzakelijk vastgelegd in de EU-posities die voorafgaand aan
iedere COP door de lidstaten en de Commissie worden vastgesteld. Tijdens de Milieuraad
van 16 oktober 2023 zal de gezamenlijke positie van de EU voor COP28 worden vastgesteld
middels zogenoemde Raadsconclusies maar tijdens deze informele bijeenkomst zal daar
al een begin mee worden gemaakt.
Een terugkerende uitdaging binnen de EU is de tijdige voorbereiding op de politieke
discussies tijdens de COP, inclusief de elementen waarop de EU andere landen tegemoet
zal moeten komen. Het kabinet zet zich daarom in voor een tijdige positiebepaling
en waardeert dat het inkomende Spaanse voorzitterschap in deze fase al de EU coördinatie
opzet om als EU een goed afgestemde en stevige positie in te kunnen nemen.
Er zal op COP28 veel aandacht zijn voor de eerste ambitiecyclus onder de Overeenkomst
van Parijs – de Global Stocktake – en voor de vraag of de collectieve inspanningen van landen voldoende zijn om het
1,5-gradendoel te kunnen halen. Het doel van de Global Stocktake is om collectief de balans op te maken van de implementatie van de Overeenkomst van
Parijs op het gebied van mitigatie, adaptatie en financiering. De uitkomst dient Partijen
van de Overeenkomst van Parijs te helpen om hun ambitie in de volgende cyclus Nationally Determined Contributions (NDC’s)14 vanaf 2025 te verhogen. In dat licht is het positief dat de EU vanwege de voortgang
op de onderhandelingen over het Fit-for-55-pakket al in staat is om het 2030-doel
te verhogen van ten minste 55% naar ten minste 57% reductie.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de Global Stocktake een duidelijk pad bevat dat de wereld dichterbij het 1,5 gradendoel brengt. In dat
licht verwijst het kabinet naar de conclusies van het meest recente IPCC rapport15 dat laat zien dat, vanwege de hoge kosten en beperkte opslagcapaciteit, het afvangen
en opslaan van CO2 en andere reductietechnologieën (Carbon Capture and Storage,
CCS) geen alternatief bieden voor snelle en onmiddellijke emissiereducties, zeker niet
in sectoren waar betaalbare alternatieven voorhanden zijn, zoals in de energiesector.
Daarnaast is tijdens COP27 afgesproken om een fonds voor schade en verlies als gevolg
van klimaatverandering op te richten (Loss and Damage Fund) en financieringsregelingen uit te breiden. Tijdens COP28 moet een besluit genomen
worden over de vormgeving van dit fonds. Volgens het kabinet is het van belang te
laten zien dat de EU constructief meewerkt aan het vormgeven van een nieuw fonds.
Om te voorkomen dat de EU op COP28 een voorstel voor een nieuw fonds moet afwijzen,
moet de EU zelf actief nadenken en voorstellen doen voor hoe een fonds er uit zou
kunnen zien en bruggen bouwen met progressieve partners.
Tot slot zal tijdens COP28 het werkprogramma Global Goal on Adaptation worden afgerond. Tijdens COP27 (Kamerstuk 31 793, nr. 235) is besloten dat het nieuwe raamwerk over de Global Goal on Adaptation moet aansluiten op de nationale adaptatie beleidscyclus en moet kijken naar thematische
sectoren (o.a. water en voedsel). Bij COP28 moet het nieuwe raamwerk definitief worden
vastgesteld. Nederland vervult binnen de EU een actieve rol in het verkennen van de
mogelijkheden voor het vaststellen van de doelstellingen binnen het framework en zoekt
hiervoor actief het contact met andere partijen op.
Veel ontwikkelingslanden steunen de inzet van Nederland en de EU op meer mitigatie,
inclusief de uitfasering van fossiele brandstoffen. Tegelijkertijd zijn ze zich bewust
van hun eigen afhankelijkheid daarvan en is het op kleine eilandstaten en andere kleine
economieën vaak moeilijk om alternatieven van de grond te krijgen. Het is in deze
discussie belangrijk te erkennen dat de 100 kleinste landen ter wereld verantwoordelijk
zijn voor minder dan 3% van de mondiale uitstoot en hulp nodig hebben in (verdere)
verduurzaming. Volgens het kabinet kunnen fossiele brandstoffen daarom niet worden
uitgefaseerd zonder tegelijkertijd investeringen in hernieuwbare energie op te schalen.
Het zou een sterk signaal geven als de EU, eventueel samen met andere partners, een
initiatief start om barrières die verhinderen dat zonne- en windenergie van de grond
komt in ontwikkelingslanden weg te nemen. Hier zet het kabinet zich voor in.
Tussen de lidstaten zal naar verwachting discussie zijn over het uitfaseren van fossiele
brandstoffen zonder gebruik van technologieën om CO2-uitstoot te reduceren, zoals het afvangen en opslaan van CO2. In dit kader vindt een aantal lidstaten, waaronder Nederland, de Raadconclusies
van oktober 202216 onvoldoende duidelijk. Dit wordt door sommige partners buiten de EU gezien als een
vrijbrief voor de fossiele industrie om te blijven investeren in nieuwe olie- en gasexploratie,
zolang hun emissies worden afgevangen en opgeslagen. Samen met een aantal gelijkgezinde
lidstaten, zet Nederland zich in om de boodschap dat CCS geen alternatief is voor
emissiereducties, in de EU positie voor COP28 te krijgen. Dit stuit op weerstand van
enkele lidstaten.
In het verlengde hiervan, gaat de discussie over de Global Stocktake in de EU langzaam richting de vraag welke politieke boodschappen er uit dit proces
moeten komen. Hier is tot nu toe weinig tijd aan besteed. Duidelijk is dat een van
de belangrijkste conclusies gaat zijn dat de wereld nog onvoldoende op weg is om de
doelen van de Overeenkomst van Parijs te halen, en er zal zeker vanuit de buitenwereld,
veel aandacht zijn voor de vraag wat we daaraan gaan doen.
Voor wat betreft het Loss and Damage Fund, heeft een aantal lidstaten een stoel in de Transitional Committee (TC), dat zich buigt over hoe dit fonds verder vorm te geven. Nederland deelt hierin een
stoel met Denemarken. Uit de vergaderingen van de TC lijkt het erop dat het een grote
uitdaging zal zijn om tijdens COP28 met een gedragen advies te komen voor een fonds,
dat voor alle partijen, waaronder ook EU-lidstaten, acceptabel zal zijn. Het kabinet
zet zich, samen met andere ambitieuze lidstaten, in voor een constructieve EU-positie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.