Brief regering : Voortgang verkenning motie Sneller over onderzoeken hoe de verkoop en het bezit van nieuwe risicovolle middelen sneller en doelmatiger gereguleerd kunnen worden (Kamerstuk 35954-7)
35 954 Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst
Nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2023
In deze brief informeer ik uw Kamer over de toegezegde verkenning met betrekking tot
de motie van het lid Sneller. Voorts maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer
te informeren over de voortgang van de motie va het lid Van Nispen (Kamerstuk 24 077, nr. 479), zoals toegezegd in het Commissiedebat Drugsbeleid van 22 februari jl. (Kamerstuk
24 077, nr. 511).
Motie Sneller
De motie van het lid Sneller «verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier
de mogelijkheid kan worden gecreëerd om de verkoop en het bezit van nieuwe risicovolle
middelen sneller en doelmatiger te reguleren» dan nu het geval is1. De motie benoemt daartoe verschillende mogelijkheden, waaronder het beperken van
het aantal verkooppunten en het stellen van een leeftijdgrens voor gebruik.
Ik heb begrip voor deze oproep en kan deze ook ondersteunen. Op dit moment is de enige
mogelijkheid in de Opiumwet om middelen te verbieden, hetgeen nuance en «grijstinten»
in de regulering van middelen minder makkelijk maakt. De doorlooptijd voor de afweging
om een middel te verbieden is, behoudens zeer ernstige gevallen, ongeveer een jaar.
Dit komt enerzijds door de doorlooptijd van een gedegen advisering door het CAM over
de schadelijkheid van middelen waaraan ik in het kader van wetenschappelijk onderbouwd
beleid hecht en anderzijds doordat plaatsing op één van de lijsten gebeurt door middel
van een algemene maatregel van bestuur (AMvB).
In mijn onderzoek heb ik gekeken op welke manier middelen sneller gereguleerd kunnen
worden, naast het al bestaande systeem van het verbieden op de beide lijsten van de
Opiumwet. Ik heb dit bekeken voor zowel nieuwe als reeds bestaande middelen en daarbij
ook gekeken of het mogelijk is om reeds verboden middelen terug te plaatsen op een
eventuele andere lijst. Overigens zal ik voor de eenduidigheid in deze brief voor
dat regime de term «lijst 0» hanteren, naar analogie van de motie.
Met een dergelijke brede invulling van lijst 0 zouden voor middelen meer mogelijkheden
ontstaan dan het «verbieden en niet verbieden», de ruimte die de huidige Opiumwet
biedt. Het is immers in beginsel denkbaar dat voor sommige middelen die nu onder de
Opiumwet vallen dat andere vormen van regulering, bijvoorbeeld zoals die bij alcohol
en tabak gehanteerd worden, meer passend zouden kunnen zijn.
Vanuit deze positieve grondhouding heb ik vervolgens bekeken voor welke, nieuwe en
reeds bestaande, middelen een lijst 0 een mogelijkheid zou kunnen zijn. Uit mijn verkenning
blijkt echter dat er momenteel geen ruimte is om meer reguleringsopties te hanteren
dan nu het geval is. Deze ruimte is er niet voor nieuwe middelen, maar ook niet voor
reeds verboden middelen. Dit heeft verschillende redenen.
Om te beginnen is voor een aantal middelen internationale regelgeving bepalend, zowel
in Europees als in VN-verband. Zo dienen de drie VN-drugsverdragen2 in ogenschouw genomen te worden. Deze bepalen op internationaal niveau voor een groot
aantal middelen dat deze verboden zijn. Daarmee zijn extra reguleringsopties voor
betreffende middelen beperkt, tenzij daar in VN-verband anders over besloten wordt.
Hetzelfde geldt voor middelen die weliswaar niet onder de VN-verdragen vallen, maar
wel onder de EU-regelgeving ten aanzien van drugs.
Daarnaast kwam uit mijn verkenning de samenloop met de levensmiddelenwetgeving naar
voren. De Algemene Levensmiddelen Verordening3 hanteert de volgende definitie van levensmiddelen: «alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd
zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht
dat zij door de mens worden geconsumeerd». Zodoende geldt dat wanneer middelen worden geconsumeerd, die niet genoemd worden
in de VN drugsverdragen of EU regelgeving, en die niet onder andere uitzonderingen
van de definitie levensmiddelen vallen4, gezien worden als levensmiddelen met de daar bijbehorende wetgeving en eisen met
betrekking tot voedselveiligheid.
Voor wat betreft de nieuwe risicovolle middelen waar de motie op doelt, geldt dat
deze veelal onder de novel food wetgeving zullen vallen. Novel foods zijn levensmiddelen die geen geschiedenis van veilig gebruik in de Europese Unie
(EU) hebben van vóór 15 mei 1997 en die onder de definitie van nieuwe voedingsmiddelen
vallen. Voordat een bedrijf een novel food op de markt mag introduceren, moet een veiligheidsdossier worden ingediend bij de
Europese Commissie. Het dossier wordt door de European Food Safety Authority (EFSA)
beoordeeld. Een positieve beoordeling van EFSA vormt de basis van een marktoelating
op de EU markt, na goedkeuring door de Europese Commissie en de EU-lidstaten. Het
basisprincipe van de novel food verordening is het voorzorgsprincipe: een novel food mag dus pas op de Europese markt worden aangeboden als is bewezen dat het product
veilig is.
Daarnaast zou tussen de middelen waar het in de motie over gaat een overlap kunnen
zijn met stoffen die in voedingssupplementen gebruikt worden. Deze stoffen, soms ook
met een psychotrope werking, kunnen een risico vormen voor de volksgezondheid. De
Algemene Levensmiddelen Verordening bepaalt dan ook dat voedingssupplementen levensmiddelen
zijn en veilig moeten zijn.
In dit kader wordt aanvullende wet- en regelgeving voorbereid, waarover uw Kamer op
14 december 2020 is geïnformeerd (Kamerstuk 31 532, nr. 258). Daarbij gaat het om het opstellen van twee lijsten. De eerste lijst omvat stoffen
die verboden zijn om aan supplementen toe te voegen en de tweede lijst omvat stoffen
die mogen worden toegevoegd aan supplementen, onder voorwaarden. Zo is het voornemen
om de werkzame stoffen van het product Shambala, dat vorig jaar door de NVWA van de
markt is gehaald na een melding van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum,
op de voorgenomen wettelijke lijst van verboden stoffen5 te plaatsen.
Hoewel ik de onderliggende oproep in de motie goed begrijp, moet ik concluderen dat
voor zowel nieuwe als bestaande middelen die geconsumeerd worden vrijwel geen ruimte
is voor andere vormen van regulering zoals genoemd in de motie Sneller. Het creëren
van aanvullende mogelijkheden van regulering, zelfs tijdelijk vooruitlopend op definitieve
plaatsing op lijst 1 of 2, zou daarmee strijdig zijn met de Europese wet- en regelgeving.
Graag ga ik met uw Kamer in gesprek over deze door mij uitgevoerde verkenning. Op
basis daarvan zou ik nader willen bezien of een gesprek hierover in Europees of VN
verband proportioneel, nuttig en wenselijk zou zijn. Ondanks dat ik met een positieve
grondhouding deze verkenning in ging wil ik u een enkele kanttekening voor het vervolg
hiervan meegeven. Zo zal het moeilijk zijn om tot een goed overzicht en afbakening
van nieuwe risicovolle middelen te komen voor gebruik als voedingsmiddel, dan wel
als recreatief gebruik voor de psychotrope werking. Zo lang die afbakening niet goed
te maken valt, ligt het risico van ontwijken van de levensmiddelenwetgeving op de
loer. Dat risico zou ik omwille van de volksgezondheid niet willen nemen en het is
ook niet mijn verwachting dat andere landen daar welwillend tegenover staan.
Wel zou ik uw Kamer toe willen zeggen dat ik nogmaals met het CAM in gesprek zal gaan
om te bekijken of er mogelijkheden zijn om het huidige proces van de plaatsing van
stoffen op 1 van de lijsten van de Opiumwet te versnellen.
Stand van zaken motie Van Nispen
In het Commissiedebat Drugs van 22 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer de stand
van zaken van de motie van het lid an Nispen mee te delen. Ik heb afgelopen najaar
aan het CAM opdracht gegeven om uitvoering te geven aan deze motie. De motie vraagt
om te bezien of de huidige verdeling in soft- en harddrugs nog objectief wetenschappelijk
te rechtvaardigen is en of de middelen nog op de goede lijst opgenomen zijn. Ik heb
daarom aan het CAM gevraagd om meest gebruikte middelen, maximaal tien, opnieuw objectief
en wetenschappelijk te beoordelen en mij hierover te adviseren. Welke middelen en
hoeveel middelen precies onderzocht gaan worden, laat ik over aan de expertise van
het CAM.
Op 31 mei jl. heeft het CAM mij een tussenrapportage gestuurd. U vindt deze rapportage
als bijlage bij deze brief. In de rapportage geeft het CAM aan dat zij in 2023 zeven
stoffen opnieuw gaat bekijken door middel van een quick scan. Deze middelen zijn:
cannabis, cocaïne, gamma-hydroxyboterzuur (GHB), lysergeenzuurdi-ethylamide (LSD),
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), 3-methylmethcathinon (3-MMC) en oxycodon.
Het CAM denkt dat deze middelen een goede doorsnee vormen qua stoffen op basis van
de ingestuurde motiveringen.
Ik verwacht de definitieve rapportage voor het einde van het jaar. Zoals aan uw Kamer
toegezegd, zal ik de eindresultaten van het CAM delen met uw Kamer en met de Staatscommissie
MDMA.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport