Brief regering : Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving 2023
34 682 Nationale Omgevingsvisie
Nr. 173
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 juni 2023
Op 13, 15, 16 en 22 juni heb ik, samen met de bewindspersonen van Infrastructuur en
Waterstaat, de Minister van Economische Zaken en de Minister voor Natuur en Stikstof,
de jaarlijkse Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOLs) gevoerd. Tijdens deze landsdelige
overleggen hebben mijn collega-bewindspersonen en ik gesproken met vertegenwoordigers
van de verschillende regio’s over de voortgang van het programma NOVEX, diverse woningbouw-
en mobiliteitsafspraken en over de voortgang van meerdere MIRT-projecten. Met deze
brief wil ik u graag informeren over de uitkomsten. De Minister en Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat, namens wie ik deze brief mede stuur, zullen uw Kamer
separaat informeren over de voortgang van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte
en Transport (MIRT), in relatie tot de MIRT-projecten en programma’s.
«BOLs» in relatie tot het programma NOVEX
Nederland staat voor grote uitdagingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Ons
land is beperkt in omvang, maar wordt steeds drukker en voller. Er zijn diverse transitievraagstukken
die om een andere aanpak en meer ruimte vragen. Alle belangen brengen we samen in
de Nieuwe Nota Ruimte. Het Rijk kan dit natuurlijk niet alleen. Daarom heb ik in december
vorig jaar provincies gevraagd om met gemeenten en waterschappen een ruimtelijk voorstel
te maken waarin de nationale en decentrale opgaven worden ingepast en geordend. Ik
heb aan hen gevraagd om aan te geven wat waar het beste past, of onder welke voorwaarden,
en met oog voor ruimtelijke kwaliteit, op basis van het provinciaal startpakket NOVEX1. Ook heb ik aan hen gevraagd aan te geven waar het schuurt. Onderdeel van het ruimtelijk
voorstel vormen de ontwikkelperspectieven voor de zestien NOVEX-gebieden2 waar Rijk en regio samen aan werken. Samenwerking van overheden en andere partijen
is nodig om deze gebieden de komende jaren de grote transitie door te laten maken
die hier nodig is.
Na het overhandigen van het Provinciaal Startpakket fysieke leefomgeving zijn provincies aan de slag gegaan met het opstellen van een provinciaal ruimtelijk
voorstel. Daarnaast zijn Rijk en regio gestart met het opstellen van ontwikkelperspectieven
voor de NOVEX-gebieden. In een aantal gevallen lag er al een verstedelijkingsstrategie
die hiervoor de basis vormt.
Tijdens de BOLs is de voortgang van het programma NOVEX besproken. Hierbij hebben
de provincies en vertegenwoordigers van de NOVEX gebieden dilemma’s geagendeerd waar
zij bij het maken van het ruimtelijk voorstel en het ontwikkelperspectief tegenaan
lopen en waar keuzes moeten worden gemaakt.
We hebben geconstateerd dat in alle gebieden de provincies intensief en goed werken
aan de ruimtelijke voorstellen. Er is een grote inspanning geleverd om in korte tijd
inzicht te geven in waar het provinciaal voorstel over zal gaan en welke opgaven daarin
waarschijnlijk op de voorgrond zullen staan. Dit tegen de achtergrond van de verkiezingsuitslag
in maart, met een sterk veranderde politieke werkelijkheid en nog lopende collegevorming.
Ondanks dit gegeven liggen de meeste provincies op schema. In onderstaande zal ik
in gaan op de thema’s die ik heb besproken.
De ruimtelijke voorstellen van de provincie vormen de opmaat naar twaalf ruimtelijke
arrangementen waarin Rijk en provincie wederkerige afspraken maken over de uitvoering
van de opgaven, agendering van structurerende keuzes in omgevingsvisies van Rijk en
provincies en mogelijke instrumentering hiervan. Deze afspraken vormen samen met de
nog lopende beleidsontwikkeling binnen de Nationale Programma’s de belangrijke bouwstenen
voor de nieuwe Nota Ruimte in 2024.
1. Voortgang programma NOVEX
Besproken thema’s
De onderwerpen die de provincies hebben geagendeerd voor bespreking in het BOL zijn
grofweg in te delen in thema’s rondom water en bodem, energie en ordenende netwerken,
verstedelijking en (circulaire) economie. Daarnaast hebben provincies een aantal regio’s
geagendeerd waar verschillende transities in het gebied aan de orde zijn die op elkaar
inwerken en zowel sociaaleconomisch gevolgen hebben als impact hebben op de leefomgeving.
Water en bodem sturend
De thema’s die in het BOL rondom water besproken zijn gaan over verschillende aspecten.
De zoetwaterbeschikbaarheid is een vraagstuk dat meerdere provincies naar voren hebben gebracht. Dit thema raakt
burgers, bedrijven, landbouw, natuur en duurzame energie.
Zo vormt het veenweidegebied in Fryslân een sleutelgebied om aanzienlijke delen van
deze provincie klimaatbestendig te maken en bodemdaling en verzakkingen te beperken
en/of voorkomen: vernatting van dit laagstgelegen gebied in Fryslân zorgt niet alleen voor behoud van de veenlaag,
maar geeft ook tegendruk om toenemende verdroging vanaf de zandgronden tegen te gaan
en om (op termijn) diepe verzilting vanuit de kust te beperken. Het meer en langer vasthouden van zoet water in het Friese
veengebied is ook voor Drenthe en Groningen van groot belang: dit vermindert de kwelstroom
vanaf het Drents Plateau (en daarmee het verlies van hoogwaardig zoetwater) en zorgt
voor minder afhankelijkheid van IJsselmeerwater in droge perioden (waardoor meer zoet
water voor doorvoer richting Groningen beschikbaar kan blijven).
Noord-Holland, Zuid-Holland, Gelderland, Utrecht en Overijssel agenderen het zoetwatervraagstuk
ook als het gaat vernatting van de veenweiden, de droogte in de Achterhoek en Twente evenals in Utrecht op de Utrechtse Heuvelrug (inclusief
Gooi en Vecht) en in de beekdalen op de hoge zandgronden, maar ook om het tegengaan
van verzilting in de kustprovincies en vanwege tekorten aan drinkwater als gevolg van verstedelijking. Verschillende provincies zetten in op het vasthouden
(retentie) van zoetwater. Daarbij pleiten provincies voor een provinciegrensoverschrijdende,
integrale benadering van water en ruimte.
Door Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht is de onzekere beschikbaarheid van zoetwater
voor de grootschalige vernatting van het veenweidegebied van het Groene Hart geagendeerd.
Toevoer van voldoende zoetwater is, met name in droge perioden, een nationaal verdelings-
en een klimaatvraagstuk.
De Deltabeslissing in 2026/2027 zal onder meer uitspraken doen over het verdelingsvraagstuk
van zoetwater. Provincies hebben echter de zorgplicht voor een veilige en duurzame
drinkwatervoorziening. Daarmee hebben ze een taak om watergebruik terug te dringen,
om verstandig met nieuwe watervragers om te gaan, om de zoetwatervoorraad niet te
verkleinen met ruimtelijke ontwikkelingen en de opties voor de toekomst niet te belemmeren.
De richting van deze zaken is onafhankelijk van de Deltabeslissing, die wel effect
kan hebben op de hoeveelheid die in voorstaande vraagstukken nodig is.
Bij o.a. Limburg is gesproken over het bouwen van woningen in relatie tot wateroverlast en -veiligheid. Limburg onderschrijft het principe om meer dan voorheen water en bodem sturend te
laten zijn bij ruimtelijke keuzes. Tijdens het BOL is gesproken over hoe om te gaan
met ontwikkelingen in de periode waarin het maatregelenpakket Waterveiligheid Ruimte
Limburg nog uitgewerkt wordt, zonder dat gebieden op slot dreigen te gaan.
Zuid-Holland geeft aan dat waterveiligheid randvoorwaarde is voor het maken van ruimtelijke
keuzes. En dat naast regionale ook nationale systeemkeuzes nodig, over de toekomstige
nationale kustverdediging.
Energie en ordenende netwerken
Provincies geven aan op zoek te zijn naar een ruimtelijk langetermijnperspectief op
(energie)netwerken en (soms hieraan gerelateerde) goederenvervoer/corridorontwikkeling, waarin de belangen en opgaven van de energie- en circulaire transitie worden afgewogen
tegen andere opgaven, o.a. verstedelijking (incl. economie en mobiliteit), de energiehoofdinfrastructuur
en leefbaarheid. Dit speelt met name in Noord-Brabant. In Noord-Brabant leidt de economische
ontwikkeling tot behoefte aan transport van een breed scala aan goederen. Ook de energie-
en circulaire transitie vragen om meer (vervoers-)ruimte. Dat gaat via diverse modaliteiten:
goederencorridors, buisleidingenstroken en het elektriciteitsnet. Door de strategische
ligging van Noord-Brabant tussen de Randstad, Vlaamse Ruit, Chemelot en het Roergebied
komen veel van deze stromen in Noord-Brabant samen. Om het draagvermogen van Noord-Brabant
te bepalen is inzicht nodig in de aard en omvang van stromen en de ruimtelijk impact daarvan op verstedelijking, goederencorridors en energie hoofdinfrastructuur.
De (aanpak van) netcongestie speelt bij veel provincies een prominente rol als struikelblok in gebiedsontwikkeling,
ook i.r.t. werken, wonen, en samenleven. Meerdere provincies pleiten voor een gezamenlijke
aanpak t.a.v. innovatieve oplossingen zoals Energy Hubs en net neutrale woningbouwlocaties
en beperken van piekbelasting. Netbelasting is in alle provincies een groeiend knelpunt
en meerdere provincies hebben voorstellen voor aanpassing van het netwerk ingediend
als project voor het nationaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat
(n-MIEK). Utrecht pleit daarnaast voor het vooraf toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen
aan de beschikbare transportcapaciteit op het elektriciteitsnet.
Ruimtebeslag voor de opwek en opslag van duurzame energie speelt in meerdere provincies. In Drenthe, Zeeland en Noord-Brabant is dat aan de
orde bij bestaande bedrijventerreinen waarbij ook nog andere ruimte-vragende opgaven
zich stapelen. In industriegebieden bij Emmen, Moerdijk maar ook in de Eemshaven,
wordt de transitie naar een duurzame energievoorziening met waterstof voor de industrie
onderzocht.
De behoefte aan meer duidelijkheid over de energiehoofdinfrastructuur is ook besproken. Zo heeft Noord-Holland aangegeven dat aanlanding van wind op zee
kansen biedt. Het heeft aantrekkingskracht op energievragende bedrijvigheid, wat gewenste
economische activiteit en werkgelegenheid naar de regio kan brengen. Dit heeft directe
relaties tot o.a. mobiliteit. Noord-Holland vraagt om afgewogen besluitvorming over
de locatiekeuze, waarbij het noodzakelijk is om de bredere effecten op landbouw en
waterveiligheid mee te nemen.
In Zeeland is de hoofdinfrastructuur duidelijk voor wat betreft de aansluiting op
Antwerpen, Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het vraagstuk hier is de samenloop en de
ruimtelijk/landschappelijke inpassing van de buisleidingenstraat (LSNED), hoofdspoorverbinding,
hoogspanningstracé, binnenvaartroutes en een snelweg, die samenkomen in een smalle
corridor tussen twee zeearmen.
(Circulaire) economie
Ook de ruimtelijke impact van de transitie naar een circulaire economie is een terugkerend vraagstuk. Aanvullende inzichten zijn nodig over wat deze transitie
betekent voor het bredere systeem en specifiek voor bijvoorbeeld aanvoer van grondstoffen-
en reststromen en energie, voor grensoverschrijdende belemmeringen en voor het optimaal
benutten van bestaande bedrijventerreinen. Dit speelt bijvoorbeeld in Limburg in relatie
tot Chemelot, maar ook in andere provincies in algemene zin. Voor de benodigde energievraag
wil Limburg verkennen om Zuid-Limburg als experimenteerregio voor grensoverschrijdende
energievoorziening te laten fungeren.
Zuid-Holland geeft aan behoefte te hebben aan een ruimtelijk-economische visie op de ontwikkeling van Nederland in internationaal perspectief. Voor Zuid-Holland
is een dergelijke visie wenselijk en nodig voor de toekomst van de landbouw, voor
een toekomstbestendige ontwikkeling van het Haven Industrieel Complex en de Greenports
(inclusief de corridors), voor life science en de stedelijke economie. Vanuit deze
visie kunnen keuzes gemaakt worden voor de ruimtelijke ontwikkelingen van deze economische
clusters. EZK geeft aan dat hieraan wordt gewerkt.
Verstedelijking
Provincies geven aan met het Rijk te willen verkennen over de koers en positie van
verschillende plaatsen en verbindingen als onderdeel van het (door)ontwikkelen van het Stedelijk Netwerk Nederland.
De provincie Zuid-Holland wil daarbij meer focus op kwaliteit en toekomstbestendigheid
voor woningen en werklocaties. De huidige focus op groei, meer locaties en «bouwen
naar behoefte» is voor Zuid-Holland op termijn niet houdbaar, als ook voldoende ruimte
nodig is voor o.a. landbouw, natuur en water. De Zuid-Hollandse verstedelijkingsstrategie,
gericht op het binnenstedelijk ontwikkelen met aandacht voor het verbeteren van de
kwaliteit van de bestaande stad, wordt doorgezet.
Gelderland en Overijssel agendeerden de behoefte om verder te kijken naar mogelijke
toename in de vraag naar verstedelijkingsmogelijkheden en ruimte voor bedrijventerreinen
op de langere termijn (na 2030) in Oost-Nederland.
Daarnaast agenderen provincies dat de randvoorwaarden voor verstedelijking (mensen,
middelen, financiering) gezamenlijk verbeterd moeten worden. Provincies vragen om
een integrale blik op opgaven in stedelijk gebied.
Een frequent terugkerend onderwerp is de herstructurering/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad, in relatie tot ruimtegebruik, klimaatadaptatie, leefbaarheid en brede welvaart.
Dit speelt o.a. in Groningen, Drenthe, Fryslân, Zeeland en Limburg. Limburg heeft
een woningbouwvoorstel voorgesteld en zal in samenspraak met het rijk verkennen hoe
dit verder vorm kan krijgen in het ruimtelijk voorstel. Provincies wijzen op de voor-
en nadelen van inbreiding/bouwen binnen bebouwd gebied, waarin behoud van landschapskwaliteit
een belangrijk voordeel is.
Aandacht voor sociaaleconomische gevolgen in specifieke regio’s
De verstedelijkingsopgave wordt aangevlogen met aandacht voor sociaaleconomische vraagstukken en leefbaarheid en in relatie tot groen/blauwe kwaliteit («Groen groeit mee») (Utrecht, Noord-Holland).
In veel provincies zijn sociaaleconomische vraagstukken aan de orde in relatie tot
de omvangrijke natuur- en wateropgaven en de landbouwtransitie. Drenthe (Drentse Aa en Zuid West Drenthe) benadrukt daarbij ook het behoud van de culturele identiteit, en met Gelderland is gesproken over de sociaal-economische impact en mogelijk nieuwe
economische dragers voor de Veluwe en omgeving.
Vervolg richting ruimtelijk voorstel en arrangement
Op alle BOLs is afgesproken dat provincies in nauwe samenwerking met gemeenten en
waterschappen toewerken naar ruimtelijke voorstellen, waarbij ze kunnen rekenen op
ondersteuning van het Rijk, bijvoorbeeld in het verdiepen van thema’s. Verder zijn
de volgende specifieke afspraken met provincies gemaakt:
– Groningen, Fryslân en Drenthe en het Rijk spreken af om de vraagstukken rond water
en ruimte integraal te bespreken in de (gecombineerde) BO’s VRO en Water. Het Rijk
spreekt de intentie uit daarbij met de regio verder te zullen spreken over funderingsproblematiek
in het landelijk gebied.
– Groningen, Fryslân en Drenthe en het Rijk erkennen dat herstructurering en transformatie
van de bestaande woningvoorraad volop kansen biedt voor ander ruimtegebruik, groen,
aantrekkelijkheid van de woonomgeving en duurzaamheid. Specifiek voor naoorlogse wijken
werkt het Rijk aan handreikingen via het Programma Mooi Nederland.
– Drenthe en het Rijk zullen in de aanloop naar de nieuwe Nota Ruimte in gesprek gaan
over de kansen en mogelijkheden die Emmen biedt, met name op het gebied van economie,
brede welvaart en energie, in relatie tot het Stedelijk Netwerk Nederland.
– Gelderland, Overijssel en het Rijk hebben vastgesteld dat het relevant is te kijken
welke vragen over verstedelijking al in bestaande trajecten worden opgepakt en zo
nodig vervolgens gezamenlijk te onderzoeken welke groei van de verstedelijkings-opgave
Oost-Nederland vanaf 2030 kan en wil faciliteren.
– Gelderland en het Rijk spreken ten aanzien van de aanpak Veluwe af dat Gelderland
het voortouw neemt in het ontwikkelen van een voorstel voor inhoud en governance t.a.v.
de transitie van het landelijk gebied. Het Rijk werkt hieraan mee. Partijen spraken
over de sociaal-economische impact en mogelijk nieuwe economische dragers voor het
gebied. De ambitie is een duurzaam perspectief met aandacht voor water en verdroging.
– Overijssel en Rijk herkennen het probleem van verdroging en risico op drinkwatertekort.
Het Rijk nodigt Overijssel uit om te komen met voorstellen voor het beperken van het
risico op drinkwatertekort onder andere door het vasthouden van water. Het Rijk zegt
toe daar waar mogelijk hulp te bieden door bijvoorbeeld te kijken naar de mogelijkheden
voor het versnellen van procedures, dit als onderdeel van het Actieprogramma beschikbaarheid
drinkwaterbronnen 2023–2030.
– Utrecht en Rijk signaleren knelpunten in het kader van vernatting in het Groene Hart
en het tegengaan van verdroging op de Utrechtse Heuvelrug. Partijen gaan met elkaar
in overleg over mogelijke oplossingen.
– Het Rijk bevestigt dat de aanpak van netcongestie een urgente uitdaging is en betrekt
Utrecht bij de ontwikkeling van een nieuwe aanpak voor Energy Hubs en net neutrale
woningbouwlocaties.
– EZK en BZK willen samen met Utrecht, Noord-Holland en Flevoland verkennen hoe energie
voldoende geborgd kan worden in het RO-stelsel.
– Het Rijk bevestigt dat tijdens het BO MIRT 2023 de voortgang wordt besproken van de
afspraak «groenblauw raamwerk» uit het BO MIRT 2022, en dat het Rijk met Noord-Holland
en Utrecht in gesprek gaan over het opstellen van businesscases voor NOVEX-verstedelijkingsgebieden,
waarbij ook groen in en in de omgeving van de stad wordt meegenomen.
– Het Rijk zal waar mogelijk medewerking verlenen en kennis inbrengen voor het opstellen
van het Ontwikkelperspectief in Noord-Holland Noord.
– Flevoland en het Rijk werken verder aan de transitie landelijk gebied via de aanpak
van het Nationaal en Provinciaal Programma Landelijk gebied met hierin aandacht voor
zowel biodiversiteit als innovaties voor verduurzaming en toekomstbestendig maken
van de landbouw zoals de boerderij van de toekomst en biobased (ver)bouwen.
– Flevoland en het Rijk hanteren de Strategische Agenda Flevoland (SAF delen 1 en 2)
en het Startpakket NOVEX als basis voor het ruimtelijk voorstel NOVEX vanuit deze
provincie.
– Noord-Brabant en Rijk hebben de afspraak gemaakt dat richting het volgende ijkmoment
de interactie tussen verstedelijking, goederencorridors en de energietransitie in
het ruimtelijk voorstel in samenspraak met VRO, EZK en IenW zal worden uitgewerkt.
– Noord-Brabant en Rijk hebben afspraken gemaakt over hoe opgaven rondom energie en
circulaire economie gezamenlijk kunnen worden aangepakt.
– Rijk en regio onderschrijven het eindconcept van het Ontwikkelperspectief Stedelijk
Brabant en stemmen in met het voorstel om het Ontwikkelperspectief definitief vast
te stellen in de stuurgroep Stedelijk Brabant wanneer alle colleges in Brabant het
Ontwikkelperspectief hebben besproken. Definitieve vaststelling vindt plaats in de
periode september-november 2023.
– Het Rijk en regionale partners erkennen dat de Stuurgroep Basisnet ter afstemming
dient over het bereiken van een evenwicht tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke
stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven
dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
– Rijk en regio erkennen dat het van belang is dat in de regio Moerdijk ruimte wordt
voor energie-infraprojecten t.b.v. de klimaat- en energietransitie en dat inpassing
onder druk staat in relatie tot omgevingskwaliteit en leefbaarheid in de regio. Daarom
spreken rijk en regio af om gezamenlijk te streven naar een integrale gebiedsgerichte
aanpak. Hiervoor ontwikkelen rijk en regio, onder regie van de provincie, een ontwerptafel.
Op deze ontwerptafel worden ruimte vragende (fysiek en milieu) opgaven van lokaal,
regionaal en nationale belang afgewogen. Hierbij wordt ook expliciet het belang van
structurele verbetering van de leefbaarheid en toekomstbestendig perspectief voor
de inwoners en ondernemers (brede welvaart) meegenomen.
Tenslotte geven alle provincies aan dat de mate van concreetheid van hun ruimtelijke
voorstellen afhankelijk is van de mate van uitwerking van nationale programma’s aan
Rijkszijde, zoals het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) en Nationaal Plan Energiesysteem
(NPE). Zo vraagt Flevoland aandacht voor tijdige Rijksbesluitvorming rond bijvoorbeeld
mobiliteit voor een afgestemde ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn. Daarnaast
geven provincies aan dat de uitvoerbaarheid van de voorstellen afhankelijk zal zijn
van de mate waarin provincies in het ruimtelijk arrangement afspraken kunnen maken
over invulling van de bijbehorende randvoorwaarden (zoals beschikbaar instrumentarium).
NOVEX-gebieden
In de BOLs is ook de voortgang besproken van de aanpak in de NOVEX-gebieden. Voor
veel gebieden betrof dit bespreking van concept-ontwikkelperspectieven. Een aantal
gebieden is in deze fase nog niet zover. Voor deze gebieden zijn bijvoorbeeld wel
de leidende inrichtingsprincipes besproken. Voor elk van de gebieden is ook ingegaan
op de belangrijke inhoudelijke vraagstukken die om een oplossing vragen.
In de NOVEX-havengebieden (Noordzeekanaalgebied, Rotterdamse haven, North-Sea Port
District) gaat het daarbij om vraagstukken als hoeveel ruimte beschikbaar kan komen
voor nieuwe energiedragers (waterstof), type toekomstige bedrijvigheid in relatie
tot de circulaire economie, het leefbaar en gezond houden van de directe woonomgeving
en de economische waarde van bestaande activiteiten in deze havengebieden. Concreet
spelen hier ook strategische grondposities een rol. In elk van deze gebieden wordt
nu toegewerkt naar een ontwikkelperspectief. Het NOVEX-gebied Schiphol is niet besproken
op het BOL. Op de Bestuurlijke Tafel Schiphol wordt eind juni het concept ontwikkelperspectief
gepresenteerd. Rijk en regio werken in het kader van de NOVEX Noordzeekanaalgebied
verder aan het ontwikkelperspectief en verkennen de mogelijkheden van het aanscherpen
en inzetten van het beleidsinstrumentarium.
Rijk en regio erkennen dat er grote en urgente klimaat- en wateropgaven liggen in
het gebied van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Noordzeekanaal, en zien dat de opgaven
in het gebied nu versnipperd zijn. Rijk en regio hebben afgesproken om tot een overleg
te komen, waarin gezamenlijk scope en werkwijze worden vastgesteld. De organisatie
hiervoor wordt opgepakt door de provincies Utrecht en Noord-Holland. Naast het Rijk
en de provincies zijn MRA, MRU en de waterschappen direct betrokken bij de invulling.
Voor de NOVEX-gebieden De Peel en Groene Hart is een aantal ruimtelijke dilemma’s
besproken. Voor het Groene Hart ging het onder meer over de beschikbaarheid van zoetwater,
waterberging en het waterpeil maar ook hoe om te gaan met de verstedelijkingsdruk
in het gebied. Voor De Peel is specifiek ingezoomd op de casus van reactivering van
defensieluchthaven De Peel. Rijk en regio hebben afgesproken dat er een gesprek komt
tussen de Ministers voor NenS en VRO, de Staatssecretaris van Defensie en de regio
over de vraag op welke manier het proces rond ruimtelijke afweging van een reactivering
van luchthaven De Peel vorm krijgt. Ook hebben Rijk en regio afgesproken dat NOVEX-gebied
De Peel zal worden ontwikkeld als proeftuinregio voor de ontwikkeling van biobased
bouwen, in combinatie met overige agrarische en economische functies.
Voor de NOVEX-gebieden Limburg en Groningen is een stand van zaken gepresenteerd.
Voor het NOVEX-ontwikkelperspectief voor Zuid-Limburg wordt ingezet op het uitwerken
langs twee themalijnen: «Groen-blauw» en «Circulaire economie», waaronder de circulaire
transitie van Chemelot. Voor NOVEX-Noordzeekanaal is afgesproken dat Rijk en regio
de Rijksinzet verkennen voor het realiseren van de drie Rijk-regio opgaven: herstructureren
van de verouderde woningvoorraad in IJmond, versnelde verduurzaming vanwege cumulatieve
effecten en het verwerven van strategische grondposities.
Voor de NOVEX-verstedelijkingsgebieden geldt dat hier in de afgelopen periode al belangrijke
stappen zijn gezet in de vorm van gedragen regionale verstedelijkingsstrategieën en
hiermee samenhangende ruimtelijke investeringen voor woningbouw en bereikbaarheid.
Zo zijn de infrastructuurinvesteringen voor de 17 grootschalige woningbouwlocaties
deel van de ontwikkeling in deze gebieden. Tegelijkertijd zijn er nog diverse grote
andere ruimtelijke opgaven in deze gebieden. In de BOLs is vooral hierop ingegaan.
Voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) is als onderdeel van de uitvoeringsagenda NOVEX
MRA ingezoomd op afspraken over de economische profielen van de stadsharten in de
MRA3 en de Ruimtelijk-Economische Aanpak (REA) Nieuw Land voor Almere en Lelystad. Deze
aanpak is vastgesteld als gedeelde ambitie en basis voor langjarige rijk-regio inzet
op de economische ontwikkeling van de regio. Over de Uitvoeringsagenda MRA spreken
rijk en regio af dat deze een totaalbeeld geeft van de maatregelen die noodzakelijk
zijn om het ontwikkelperspectief NOVEX MRA te realiseren. Hierbij wordt een onderscheid
gemaakt tussen maatregelen die rijk-regio gezamenlijk oppakken en maatregelen die
de regio zelf oppakt. Voor de Zuidelijke Randstad geldt dat – voortbouwend op de afspraken
voor ontwikkeling «Oude Lijn» en de grote woningbouwlocaties in Den Haag en Rotterdam
– hier nu een aanpak aan toegevoegd wordt voor toekomstbestendige verstedelijking,
dat wil zeggen een aanpak in samenhang met opgaven op het terrein van gezondheid,
groen in en om de stad, klimaatadaptatie, energietransitie en economie. De voorlopige
ontwikkelprincipes hiervoor zijn vastgesteld. In het BOL hebben rijks- en regiobestuurders
bevestigd dat er doorgebouwd wordt en dit vooral binnenstedelijk te doen. Hierdoor
wordt de kwaliteit van de bestaande stad ook verbeterd. Het bestaande groen en buitengebied
blijft daarmee gespaard.
Ook voor het NOVEX-gebied Utrecht-Amersfoort is aan de hand van het concept-Ontwikkelperspectief
«Gezond groeien in nabijheid» gesproken over dit soort opgaven. In bijzonder is afgesproken
om samen de groenopgave in en om de stad inzichtelijk te maken met de daaraan verbonden
kosten en financieringsmogelijkheden. Voor Utrecht-Amersfoort en de MRA is afgesproken
dat het Rijk de komende periode start met gesprekken in deze regio’s over het opstellen
van concrete businesscases voor de opgave groen in en om de stad.
Voor het gebied Arnhem-Nijmegen-Foodvalley is afgesproken het ontwikkelperspectief
te verbreden op de thema’s (circulaire) economie (werklocaties, campusontwikkeling
en ruimte voor logistiek), energie en de opgaven in het landelijke gebied. Tegelijkertijd
wordt gewerkt aan de uitvoering van de verstedelijkingsstrategie, waarbij belangrijke
randvoorwaarden als regionale mobiliteit, netcongestie en leefbaarheid zijn benoemd.
Voor Stedelijk Brabant is het nu al gelukt een integraal ontwikkelperspectief op te
stellen om verdere verstedelijking hand in hand te laten gaan met vergroening, energietransitie
en leefbare steden en dorpen. De stedelijke regio’s in Brabant stellen samen met de
provincie pakketten samen van mobiliteitsmaatregelen die nodig zijn om de schaalsprong
te kunnen maken. Deze mobiliteitspakketten zullen onderdeel van de uitvoeringsagenda
zijn. Om de mobiliteitstransitie te versnellen en verstedelijkingsopgave in Stedelijk
Brabant te accommoderen geven stellen de provincie Noord-Brabant en de stedelijke
regio’s in Brabant in 2023 op basis van de uitgangspunten van het Ontwikkelperspectief
NOVEX stedelijk Brabant vier samenhangende gebiedsgerichte mobiliteitspakketten op
voor de stedelijke regio’s Zuidoost-Brabant, Breda-Tilburg, ’s-Hertogenbosch en West-Brabant-west.
Over (onderdelen van) deze mobiliteitspakketten worden op het BO-MIRT 2023 eerste
uitvoeringsafspraken gemaakt.
Voor het NOVEX-gebied Lelylijn is een eerste schets voor het Ontwikkelperspectief
gepresenteerd. Hierin is vooral verkend hoe deze lijn een katalysator voor structuurversterking
kan zijn. Gekeken is naar de verbinding van stedelijke knopen in noordelijk Nederland,
de verbinding van die knopen met het ommeland en de verbinding van water-, landschaps-
en natuursystemen met de ontwikkeling van een Lelylijn. Voor het verstedelijkingsgebied
Groningen-Assen is de afspraak gemaakt om richting het BO MIRT in het najaar het definitieve
ontwikkelperspectief op te stellen inclusief de eerste uitvoeringsagenda.
Voor NOVEX-gebied Regio Zwolle is tijdens het BOL een toelichting gegeven op de samenhang
tussen het Ontwikkelperspectief voor het NOVEX-gebied en de Meerjarige Agenda 2024–2028
Regio Zwolle. Daarnaast is een toelichting gegeven op de wijze waarop in de regio
Zwolle door middel van de zogenaamde regionale sponsstrategie invulling wordt gegeven
aan het principe water en bodem sturend voor deze regio.
Het overkoepelende beeld is dat het grootste deel van de NOVEX-gebieden op schema
ligt om in oktober in ieder geval het Ontwikkelperspectief gereed te hebben. Een aantal
NOVEX-gebieden is ook al gestart met het opstellen van de uitvoeringsagenda. De ontwikkelperspectieven
worden gekoppeld aan de ruimtelijke voorstellen, waarbij aandacht is voor de provincie-overstijgende
NOVEX-gebieden en de ruimtelijke voorstellen.
2. Woningbouw en Mobiliteit
Veel mensen zijn op zoek naar een passende, duurzame en betaalbare woning in een leefbare
wijk. Het kabinet investeert fors in de bereikbaarheid en ontsluiting van nieuw te
bouwen woningen. In het coalitieakkoord is voor de periode tot en met 2030 € 7,5 mld.
beschikbaar gesteld voor een goede bereikbaarheid en ontsluiting van nieuwe woningen
in de inmiddels 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties en daarbuiten. Met het investeringspakket
van € 7,5 mld. uit het Mobiliteitsfonds (MF) wordt bijgedragen aan het bereikbaar
maken van ongeveer 400.000 woningen tot en met 2030. De bewindspersonen van IenW,
de Minister voor VRO en de regionale overheden hebben overlegd over de besteding daarvan.
In het najaar van 2022 is de Kamer geïnformeerd4 over de inzet van de middelen.5
Van de € 7,5 mld. is € 1,5 mld. gereserveerd voor bovenplanse infrastructuur6 bij 105 woningbouwlocaties in heel Nederland waar op korte termijn (binnen drie tot
vijf jaar) kan worden gestart met de bouw van woningen. Er is een regeling opgesteld
om gemeenten door heel Nederland – zowel binnen maar vooral buiten de 17 grootschalige
NOVEX-woningbouwlocaties – in staat te stellen om bovenplanse infrastructurele voorzieningen
te realiseren. Zo kunnen zij op korte termijn woningbouw verwezenlijken. Op basis
van deze regeling – waarover de Kamer op 12 juni jl. is geïnformeerd7 – kunnen gemeenten waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, een aanvraag indienen.
De resterende € 6 mld. wordt ingezet voor een goede bereikbaarheid en ontsluiting
van 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties en daarbuiten. De middelen worden ingezet
voor mobiliteitspakketten en OV-schaalsprongen voor de ontsluiting van de 17 grootschalige
NOVEX-woningbouwlocaties en voor maatregelen op de nationale weg- en spoornetwerken.
Bij de verdeling van de middelen is gebruik gemaakt van het «Afweegkader voor middellange
termijn woningbouw en mobiliteit» (2022).
Voor de mobiliteitspakketten wordt, in samenhang met de middelen uit het gebiedsbudget
van BZK, een regeling opgesteld, die naar verwachting in het vierde kwartaal van 2023
bij de Kamer zal worden voorgehangen. Ook bij de maatregelen op de nationale weg-
en spoornetwerken en schaalsprongen worden concrete vervolgstappen gezet. Twee voorbeelden
daarvan zijn:
• Vanuit de € 7,5 mld. wordt bijgedragen aan de MIRT-verkenning CID Binckhorst. Bij
deze MIRT-verkenning zijn Rijk en regio een voorkeursalternatief overeen gekomen.
Dit project zorgt voor de goede ontsluiting en het bereikbaar maken van ruim 20.000
woningen tot en met 2030 en het mogelijk maken van circa 15.000 woningen na 2030.
De komende jaren wordt het voorkeursalternatief uitgewerkt in de planning- en studiefase.
De afspraken met betrekking tot deze uitwerking worden op korte termijn vastgelegd
in een Bestuursovereenkomst.
• In de BO’s MIRT van november jl. is afgesproken om € 300 mln. te reserveren voor het
verbeteren van de verkeersdoorstroming op de ringen van Amsterdam, Utrecht, Rotterdam/Den
Haag en Eindhoven. Rijkswaterstaat (RWS) is gevraagd te adviseren over een pakket
van maatregelen, waarmee op een (kosten)effectieve wijze de verkeersdoorstroming op
deze ringen verbeterd kan worden. Daarbij toetst RWS ook op de maakbaarheid van de
maatregelen. Daarna zullen gesprekken worden gevoerd met de regionale overheden in
het kader van de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s. Voor de ring Eindhoven
geldt dat er al een maatregelpakket is opgesteld.
Gezien het belang dat het kabinet hecht aan goed bereikbare en betaalbare woningen
is de € 7,5 mld. uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) voor woningbouw en mobiliteit geen onderdeel van de herprioritering binnen het MF.
Het effect van de investeringen van de € 6 mld. aan mobiliteitsmaatregelen en het
realiseren van de 17 grootschalige NOVEX woningbouwlocaties op de netwerken is inzichtelijk
gemaakt met een netwerkanalyse.8 Hierbij ligt de nadruk op het hoofdwegennet en hoofdspoornet, met een doorkijk naar
de effecten per woningbouwlocatie. De belangrijkste conclusies uit de netwerkanalyse
zijn:
• Geconcentreerd bouwen levert voordelen op ten opzichte van gespreid wonen in dezelfde
woningmarktregio. Het leidt tot:
○ minder congestie op het onderliggend wegennet (met voordelen voor veiligheid en leefbaarheid),
en in totaal ook minder congestie op het hoofdwegennet; en
○ Minder drukke stoptreinen en sprinters richting de grote steden.
• • Geconcentreerd bouwen op nu al drukke stedelijke plekken levert ten opzichte van
het heden wel extra drukte op tussen de grote steden op zowel het hoofdwegennet als
op de intercityverbindingen;
• De mobiliteitspakketten ter plekke van de 17 grootschalige NOVEX woningbouwlocaties
zorgen voor minder kilometers (door grotere nabijheid) en een verschuiving van privé
auto naar lopen, fietsen, OV en deelauto. Het aantal verplaatsingen blijft ongeveer
gelijk;
• De investeringen uit de € 6 mld. in het hoofdspoorwegennet maken een verbetering van
het treinproduct mogelijk. Daardoor kan de door de woningbouw te verwachten toename
van reizigers opgevangen worden en profiteren ook andere reizigers;
• De investeringen in het hoofdwegennet helpen een aantal van de grootste problemen
op het hoofdwegennet aan te pakken;
• De bereikbaarheid (van andere inwoners en arbeidsplaatsen) verbetert aanzienlijk door
de realisatie van de grootschalige woningbouwlocaties met bijbehorende mobiliteitsmaatregelen;
• Naast inwoners hebben ook bezoekers (vaak van arbeidsplaatsen) invloed op de netwerken.
Het loont dus om bij (de uitwerking van) veel woningbouwlocaties ook goed te kijken
naar het effect van de arbeidsplekken op de mobiliteitspatronen.
De herprioritering van het MF kan invloed hebben op de uitkomsten van de netwerkanalyse.
Deze invloed is er niet als de projecten die in het kader van deze herprioritering
worden gepauzeerd, alsnog voor 2040 worden uitgevoerd. Dit gebeurt wanneer er in de
toekomst weer ruimte ontstaat: stikstofruimte, capaciteit en financiële middelen.
In de netwerkanalyse is uitgegaan van een uitgevoerde MIRT-portefeuille in 2040 (het
zichtjaar van deze analyse). De netwerkanalyse is gepubliceerd op https://open.rws.nl/open-overheid/onderzoeksrapporten/@259853/netwerkan….
De financiële omstandigheden zijn ook voor woningbouw – met name op de korte termijn
– het afgelopen jaar sterk veranderd. De bouwkosten en de rente zijn sterk gestegen
waardoor de kosten voor bouwers en ontwikkelaars om woningen te realiseren hoger zijn
en particulieren en investeerders minder bereid zijn of kunnen betalen voor woningen.
De doorwerking in prijzen van woningen en grond heeft tijd nodig, waardoor de verwachting
is dat er met name in 2024 een dip in de woningbouwproductie zal zijn. De huidige
omstandigheden vragen om een krachtenbundeling van alle partijen; zo zorgen we voor
een maximale inzet om zoveel mogelijk door te blijven bouwen. In de Kamerbrief «Doorbouwen
in veranderende omstandigheden»9 is deze inzet beschreven.
Om de gemaakte afspraken uit te kunnen voeren, moet veel werk worden verzet. Daarvoor
is een krachtige uitvoering nodig. Voor meerdere afspraken is de betrokkenheid vanuit
ProRail en RWS wenselijk of nodig, soms ook voor de uitvoering van maatregelen zelf.
Gegeven de grote opgave op de hoofdnetwerken en de marktomstandigheden de komende
jaren, is deze inzet niet vanzelfsprekend. RWS en ProRail overleggen de komende periode
met gemeenten over de uitvoering.10
Inzet gebiedsbudget BZK
Investeringen in bereikbaarheid zijn nodig maar op zichzelf niet voldoende om voldoende
nieuwe woningen in fijne en leefbare wijken te realiseren. Er zijn bijvoorbeeld investeringen
nodig in parken, pleinen en de kwaliteit van het groen. Door BZK is daarom € 475 mln.
gereserveerd voor gebiedsgerichte maatregelen, niet zijnde mobiliteits- en bereikbaarheidsmaatregelen,
die aantoonbaar nodig zijn voor de realisatie van woningen op deze 17 grootschalige
NOVEX-woningbouwlocaties. Het gaat hierbij om: herinrichting van de openbare ruimte,
het verwerven/verplaatsen van hindergevende of in de weg zittende activiteiten en
verschillende duurzaamheidsmaatregelen11. Het gebiedsbudget draagt – in samenhang met de € 6 mld. aan mobiliteits- en bereikbaarheidsmaatregelen
– bij aan de realisatie van ongeveer 240.000 woningen.
De gemeenten en regio’s hebben voor de ontwikkeling van de NOVEX-woningbouwlocaties
voorafgaand aan het BO MIRT van 2022 businesscases opgesteld waarin ook gebiedsmaatregelen
waren opgenomen. Deze maatregelen zijn de afgelopen periode in regionale bijeenkomsten
nogmaals getoetst, waarbij bekeken is in hoeverre de maatregelen nog steeds relevant
en noodzakelijk zijn, in welke mate de maatregelen te verbinden zijn met de woningbouw
en of de realisatie ook daadwerkelijk voor 2030 gestart kan worden. Deze maatregelen
zijn vervolgens beoordeeld en afgewogen door het Rijk aan de hand van vooraf opgestelde
criteria, mede op basis van het «Afweegkader voor middellange termijn Woningbouw en
mobiliteit» (2022), waarna er gezamenlijk is toegewerkt naar concrete afspraken die
bestuurlijk zijn bekrachtigd op het BO Leefomgeving van 2023. De gemaakte afspraken
zijn bijgevoegd.
Grofweg de helft van het gebiedsbudget gaat naar maatregelen die betrekking hebben
op het verwerven en/of verplaatsen van hindergevende activiteiten. De andere helft
is min of meer evenredig verdeeld over de andere twee maatregelsoorten. De maatregelen
uit gebiedsbudget zijn bedoeld voor het publieke tekort op de grondexploitatie van
de gebiedsontwikkeling tot en met 2030. Dit betekent dat grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties
die geen publiek tekort (meer) kennen op de gebiedsontwikkeling geen gebiedsbudget
nodig hebben.
Voorwaarden voor het gebiedsbudget
De voorwaarden voor toekenning van het gebiedsbudget zijn:
○ Het gebiedsbudget is uitsluitend bedoeld voor de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties.
○ Minimaal 50% van de woningen in de grootschalige woningbouwlocaties moet in het segment
betaalbaar vallen, met het streven om op regionaal niveau twee derde van de woningen
in het betaalbare segment te realiseren.
○ De realisatie van de woningen vindt uiterlijk plaats in 2030.
○ De ingediende maatregelen moeten aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de realisatie
van woningen en zijn beoordeeld op hun samenhang met het bredere pakket van de € 6
mld. aan mobiliteits- en bereikbaarheidsmaatregelen dat is afgewogen op basis van
het eerder vastgestelde12 «Afweegkader voor middellange termijn woningbouw en mobiliteit» (2022).
○ Zowel de toerekenbare als niet-toerekenbare tekorten van de plannen komen in aanmerking
voor een bijdrage uit het gebiedsbudget.
○ De maatregelen die in aanmerking komen voor het gebiedsbudget zijn (deze lijst is
uitputtend):
• Herinrichting openbare ruimte (bijvoorbeeld parken of pleinen);
• Verwerven, verplaatsen of bronmaatregelen hindervormende activiteiten;
• Duurzaamheidsmaatregelen (biodiversiteit, (recreatief) groen, klimaatadaptatie).
○ Bereikbaarheidsmaatregelen komen niet in aanmerking, omdat deze reeds via een bijdrage
uit de € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit worden gedekt.
○ De bijdrage van het Rijk vanuit het gebiedsbudget betreft maximaal 50% van de totale
benodigde investering onder de voorwaarde dat de regio minimaal eenzelfde bijdrage
reserveert om de afgesproken maatregel(en) te kunnen uitvoeren. De bijdrage van het
Rijk is gebaseerd op prijspeil 1 juli 2022, inclusief btw en is taakstellend. De btw
die ter compensatie afgedragen dient te worden aan het BTW-compensatiefonds wordt
in mindering gebracht op het aan de gemeente uit te keren bedrag.
Gebiedsontwikkeling in relatie tot andere ruimtelijke opgaven
Binnen de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties is er sprake van een grootschalige
integrale woningbouwopgave in combinatie met andere grote ruimtelijke vraagstukken
zoals geluid, stikstof, natuur, landbouw, (grootschalige) infrastructuur, ruimtelijke
kwaliteit, waterrobuustheid en klimaatbestendigheid, energietransitie, bedrijvigheid
en andere ruimte vragende claims. Het is nodig om voor al deze aspecten aandacht te
hebben en houden bij de verdere ontwikkeling van deze grootschalige locaties.
Dit is een ruimtelijke uitdaging maar ook een kans. Door opgaven slim te combineren
kunnen immers aantrekkelijke gebieden voor wonen, leven en werken worden gecreëerd.
Op een aantal grootschalige woningbouwlocaties hebben de woningbouwplannen ook gevolgen
voor de huidige functies die locaties. Bedrijventerreinen worden bijvoorbeeld soms
(deels) getransformeerd naar gecombineerde woon-werk gebieden. Tegelijkertijd is het
toevoegen van woningen soms nodig om bedrijvigheid te faciliteren zodat mensen kunnen
wonen in de buurt waar zij werken.
Voor een succesvolle gebiedsontwikkeling is zorgvuldig omgaan met gevestigde bedrijvigheid
cruciaal. Soms is verplaatsing van bedrijven aan de orde, soms inpassing tegen vergelijkbare
voorwaarden als nu. Hieraan is soms een publiek tekort verbonden, waarvoor een beroep
gedaan kan worden op het gebiedsbudget.
Complete steden vragen betaalbare woningen en passende banen voor diezelfde doelgroep.
Het Rijk zal de ontwikkeling van gerealiseerde woningen en banen in het NOVEX gebied
jaarlijks inzichtelijk maken als onderdeel van de uitvoeringsagenda van de NOVEX-gebieden.
Voldoende ruimte voor bedrijven en ondernemers in deze gebieden zal ook deel uitmaken
van het nationaal programma werklocaties, wat onder leiding van EZK wordt uitgewerkt.
Tevens komt dit naar voren in de regionale bedrijventerreinen-strategieën.
Conform afspraken in het BO MIRT van november jl. (en het «Afweegkader voor middellange
termijn woningbouw en mobiliteit») is aandacht nodig voor duurzaam gevestigde bedrijven
en hun banen, die door de gebiedsontwikkeling in het plangebied kunnen blijven of
verplaatst moeten worden naar alternatieve locaties. Gemeenten waar de grootschalige
woningbouwlocaties ontwikkeld worden, zijn eerste aanspreekpunt voor de opgave om
alternatieve locaties te vinden wanneer bedrijven verplaatst moeten worden. Zo nodig
treden zij in overleg met de provincie. Gemeenten en marktpartijen kunnen hierbij
worden ondersteund door het Rijk op welke manier afspraken gemaakt kunnen worden,
bijvoorbeeld via convenanten of 1-op-1 afspraken. Instrumentarium van Rijk en regio
– waaronder ook het gebiedsbudget – kan worden ingezet om te komen tot een goede borging
van bedrijvigheid en een aantrekkelijke mix van wonen-werken-voorzieningen in een
herontwikkelgebied.
Mobiliteitspakketten
Een deel van de middelen voor woningbouw en mobiliteit wordt ingezet voor mobiliteitspakketten,
bedoeld voor de ontsluiting en bereikbaarheid van de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties.
Deze pakketten bestaan uit bereikbaarheidsmaatregelen, zoals aanpassingen van (regionale)
wegen, mobiliteitshubs, fietspaden, rotondes, OV-bereikbaarheid, toegankelijkheid
van stations en verkeersveiligheid. Hiervoor geldt de voorwaarde van minimaal 50%
cofinanciering door de regio. Over het merendeel van de mobiliteitspakketten zijn
bestuurlijke afspraken gemaakt in de BO’s MIRT van november jl. De mobiliteitspakketten
voor de locaties MRA West, Oude Lijn en CID Binckhorst zijn in de afgelopen periode
in afstemming met het Rijk en de betrokken regio’s uitgewerkt. De hoogte van de rijksbijdrage
was reeds vastgelegd in de BO’s MIRT van november jl. Over de uitwerking van deze
drie mobiliteitspakketten zijn in de BO’s Leefomgeving van 2023 bestuurlijke afspraken
gemaakt. Een overzicht van de mobiliteitspakketten is bijgevoegd.
In het BO MIRT van november jl. is afgesproken om in zowel de Metropoolregio Amsterdam
(MRA) als de Metropoolregio Utrecht (MRU) een pilot programmatische bekostiging voor
te bereiden om «vraagstukken, randvoorwaarden en knelpunten van programmatische bekostiging van ruimtelijke
investeringen in de praktijk te onderzoeken en verder uit te werken». De afgelopen maanden hebben Rijk en regio in gezamenlijkheid de voorbereiding van
de pilots op zich genomen.
De middelen uit het gebiedsbudget en voor de mobiliteitspakketten wordt via een specifieke
uitkering aan de gemeenten ter beschikking gesteld. Beide regelingen worden naar verwachting
in één specifieke uitkering samengevoegd. Zowel het gebiedsbudget als de mobiliteitspakketten
zien immers toe op de ontwikkeling en realisatie van woningen in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties en zijn beide verbonden met de afgesproken woningbouwaantallen
per grootschalige locatie in de BO’s MIRT van november jl. Mede daarom zullen de verplichtingen
die met de uitkering gepaard gaan grotendeels hetzelfde zijn. Naar aanleiding van
zorgen en wensen uit de regio – gezien de veranderende economische omstandigheden
– over de gedeelde doelstelling van de realisatie van woningen in 2030 en de mogelijke
administratieve lasten, is afgesproken om over deze onderwerpen in gesprek te gaan
en te betrekken bij de consultatie van de specifieke uitkering. De regeling zal naar
verwachting in het laatste kwartaal van 2023 bij de Kamer worden voorgehangen.
Plan voor de programmabeheersing
Over de beschikbare middelen voor de ontsluiting en bereikbaarheid van nieuwe woningen
zijn afspraken gemaakt. Om zicht te houden op de voortgang en beheersing van de risico’s,
is programmabeheersing en monitoring van belang. In de Kamerbrief over de BO’s MIRT
van november jl. is dit plan van aanpak aangekondigd.13
Programmabeheersing beoogt een beheerste uitvoering van het programma te borgen, zodat
programmadoelstellingen worden behaald binnen de gestelde kaders. Daarvoor is inzicht
nodig in de voortgang van zowel de mobiliteits- als woningbouwprojecten en in de daarbij
horende kansen en risico’s. Dit biedt de mogelijkheid om bij te sturen of in te grijpen.
Het doel van de programmabeheersing is daarmee tweeledig:
1) Inzicht: De programmabeheersing zorgt ten eerste voor inzicht in de voortgang van mobiliteits-
en woningbouwprojecten binnen de gestelde kaders van tijd, geld en scope. Daarnaast
zorgt de programmabeheersing voor integraal inzicht in kansen, risico’s en maatregelen,
ook juist buiten de eigen invloedssfeer van de projecten. Dit deel van de programmabeheersing
levert beslisinformatie op om bij te sturen of in te grijpen als de situatie daar
om vraagt.
2) Bijsturing en beheersing: De programmabeheersing biedt vanuit het inzicht de mogelijkheid te anticiperen op
ontwikkelingen en om te sturen op kansen en risicobeheersing.
Bij het beheersen van de risico’s bij de middelen voor het programma Woningbouw en
Mobiliteit gelden de volgende uitgangspunten:
○ Bijdragen van het Rijk uit de € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit aan projecten
zijn taakstellend.
○ Het totale budget van € 7,5 mld. uit het MF ten behoeve van woningbouw en mobiliteit
(inclusief de door het Ministerie van Financiën uitgekeerde indexatie) is taakstellend.
Bij tegenvallers dient herprioritering binnen de projecten en/of binnen het totale
programma Woningbouw en Mobiliteit plaats te vinden.
○ Bij de schaalsprongen en de netwerkopgaven worden de MIRT-spelregels gevolgd.
○ De uitbetaling van middelen voor de schaalsprongen en de netwerkopgaven wordt gekoppeld
aan het behalen van mijlpalen. Daardoor behoudt het programma flexibiliteit onder
andere ten aanzien van de fasering van projecten en het – in uiterste gevallen – stoppen
van projecten binnen het programma. Hierdoor is (her)prioritering binnen het programma
mogelijk.
○ Vrijgevallen middelen worden ingezet voor eventuele tekorten bij projecten die middelen
ontvangen uit de € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit. De vrijgevallen middelen
vormen zo een risicoreservering.
○ Indien middelen vrijvallen, vloeien de middelen terug naar de generieke ruimte binnen
de € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit, tenzij er bestuurlijke afspraken worden
gemaakt over de inzet van (een deel van) de vrijgevallen middelen voor het programmatisch
faseren van projectenportefeuille in de regio.
○ Binnen de middelen voor woningbouw en mobiliteit worden – in lijn met de systematiek
bij het MF – geen schotten geplaatst tussen vervoersmodaliteiten.
○ Er worden in principe geen nieuwe (woningbouw of mobiliteit) projecten toegevoegd.
De ervaring leert dat er wel verzoeken zullen worden gedaan voor nieuwe projecten.
Bij de inzet van vrijgevallen middelen hebben projecten die reeds middelen hebben
ontvangen uit de € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit prioriteit boven nieuwe
projecten. Op basis van het afweegkader dat is gehanteerd bij de verdeling van de
middelen in 2022 wordt een advies geformuleerd over verzoeken voor (aanvullende) financiering.
Over de inzet van mee- en tegenvallers binnen het programma zal jaarlijks een integrale
afweging worden gemaakt.
De aanpak voor de beheersing van de schaalsprongen wordt verder uitgewerkt in samenspraak
met de betreffende gemeenten en/of regio’s. De aanpak wordt opgenomen in (het beheersingsdeel
van) de bestuursovereenkomsten voor de schaalsprongen.
De Kamer wordt jaarlijks door middel van de MIRT najaarsbrief geïnformeerd over de
voortgang van het programma Woningbouw en Mobiliteit.
Voortgang afspraken 17 grootschalige NOVEX woningbouwlocaties
In vervolg op de afspraken die zijn gemaakt op het BO MIRT 2022 is in een aantal BO’s
Leefomgeving stilgestaan bij enkele vervolgafspraken in het kader van woningbouw en
mobiliteit. Voor de regio Noord heeft dit ertoe geleid dat Rijk en regio het plan
van aanpak voor het MIRT-onderzoek gebiedsgerichte ontsluiting Westflank Groningen
hebben vastgesteld. In de regio Oost is besloten om een procesmanager aan te stellen
voor het vervolgproces naar besluitvorming in het BO MIRT 2023 rondom het verdere
vervolg van het uitplaatsen van het spooremplacement bij Arnhem. Ook is het plan van
aanpak met betrekking tot het MIRT onderzoek naar de vrije spoorkruising bij Arnhem
vastgesteld. Tot slot hebben Rijk en regio in de regio Zuid kennis genomen van het
plan van aanpak voor de MIRT-verkenning OV Knoop Brainport inclusief participatieopgave.
Het plan wordt op zo kort mogelijke termijn bestuurlijk vastgesteld. Naar verwachting
start in het najaar van 2023 de participatie op basis van het participatieplan. Daarnaast
is bij het BO MIRT 2022 afgesproken dat de middelen van Rijk, regio en private partijen
voor de regionale projecten (Mobiliteitstransitiepakket, Multimodale Knoop en HOV4)
worden ondergebracht in een gezamenlijk programmafonds. Partijen hebben de gesprekken
gestart over een eerste uitwerking. Rijk en regio bieden een voorstel voor het programmafonds
aan ter besluitvorming op het BO MIRT 2023. Een nadere toelichting op deze afspraken
is opgenomen in hoofdstuk 3 van de MIRT-brief van IenW.
Afsluiting
Ik kijk terug op zeer waardevolle gesprekken met de vertegenwoordigers van de verschillende
landsdelen. Uit de verschillende gesprekken die ik heb gehad blijkt maar weer eens
hoe nationale en regionale keuzes samenhangen. Daarom is samenwerking op deze belangrijke
keuzes vanuit ieders taak en verantwoordelijkheid van belang. In het kader van het
programma NOVEX heb ik provincies verzocht om in oktober met ruimtelijke voorstellen
te komen. Op basis daarvan wil ik met hen ruimtelijke arrangementen afsluiten. Naast
het maken van concrete uitvoeringsafspraken en vervolgonderzoeken, wil ik daarin ook
met hen afspreken welke richtinggevende keuzes geagendeerd worden in de nieuwe Nota
Ruimte en welke richtinggevende keuzes geagendeerd worden voor de provinciale omgevingsvisies.
Ik verwacht begin volgend jaar deze arrangementen te kunnen afsluiten.
In het najaar staan de BO’s MIRT op het programma. U zult daarover uiteraard wederom
worden geïnformeerd.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening