Brief regering : Afbouw fossiele winning
33 529 Gaswinning
Nr. 1150 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2023
Uw Kamer heeft tijdens het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 1 februari jl. (Kamerstuk
33 529, nr. 1120) verzocht om een nadere onderbouwing van het afbouwpad van de huidige en toekomstige
winning van fossiele delfstoffen in Nederland, welke in lijn is met verdrag van Parijs.
In deze brief ga ik hier nader op in en licht ik toe op welke wijze ik hier sturing
aan zal geven.
Het in 2022 door CE Delft en TNO uitgevoerde onderzoek1 is voor mij het vertrekpunt. Daarin is onderzocht hoe de gaswinning op de Noordzee
zich de komende decennia zal ontwikkelen en hoe dit zich verhoudt tot de doelen van
het Klimaatakkoord van Parijs. Dit rapport, en de kabinetsappreciatie2 hierop, heb ik u respectievelijk op 23 december en 31 januari jl. toegestuurd. Uit
het onderzoek blijkt dat in het TRANSFORM-scenario de binnenlandse gasproductie tot
2047 onder de binnenlandse vraag blijft. De binnenlandse vraag naar aardgas, en de
afname daarvan de komende tijd, is waar het kabinet op stuurt om haar klimaatdoelstelling
te bereiken. Omdat het rapport wel naar de 49% en 55% doelstelling heeft gekeken,
maar niet naar het 60%-reductiescenario, heb ik de onderzoekers gevraagd om ook het
60%-scenario uit te werken, conform de toezegging die ik tijdens het Commissiedebat
van 1 februari heb gedaan. In deze aanvulling3, die ik u op 21 maart jl. heb toegestuurd, wordt bevestigd dat de consumptie van
de geraamde gasproductie ook ruim binnen de aangescherpte kabinetsambitie van 60%
CO2-reductie in 2030 past. Een minimale reductie van 55% in 2030 wordt ook verankerd
in de nationale Klimaatwet. Op deze manier geeft Nederland invulling aan de Europese
klimaatwet en het bijbehorende Fit-for-55-programma waarmee de EU zijn bijdrage levert
om de 1,5 graad te halen in lijn met het Parijsakkoord.
Fossiele winning binnen de klimaatdoelstellingen
Zowel het stimuleren van gasproductie op de Noordzee als het bepalen van een einddatum
voor fossiele winning zijn belangrijk. De urgentie van het verminderen van fossiele
brandstoffen is duidelijk vanwege klimaatverandering. De nog steeds voortdurende agressie
van Rusland in Oekraïne herinnert ons echter aan onze afhankelijkheid van de import
van aardgas. Los daarvan heeft het onderzoek ook laten zien dat de binnenlandse gaswinning
een significant lagere CO2-voetprint kent dan geïmporteerd gas4. Om leveringszekerheid te waarborgen en klimaatschade te beperken, ben ik dan ook
voorstander van het optimaliseren van onze eigen gasproductie op de Noordzee door
deze te versnellen, zolang deze past binnen de binnenlandse vraag, de nationale en
internationale klimaatdoelstelling en er gestuurd wordt op verdere reductie van de
vraag naar fossiele brandstoffen. Volgens het TRANSFORM5 scenario zal er de komende decennia nog steeds vraag zijn naar aardgas in Nederland.
Deze vraag zal, in dit scenario, geleidelijk afnemen tot nul rond 2050 door de inzet
van duurzame energiebronnen. Vanaf dat moment zie ik geen rol meer voor binnenlandse
productie van fossiele delfstoffen.
Om met zekerheid te kunnen stellen dat de verwachtte fossiele productie uit de al
afgegeven en uit toekomstige af te geven vergunningen past binnen de klimaatdoelstelling
van het kabinet, heeft TNO een aanvullende analyse uitgevoerd en de prognose uitgesplitst
naar vergunningtype. Naast de productie van aardgas is ook de productie van olie hierin
meegenomen. TNO heeft de opdracht gekregen om in kaart te brengen hoeveel productie
zij de komende jaren verwachten uit bestaande winningsvergunningen en hoeveel zij
nog winbaar achten uit nog aan te boren voorkomens. Onderstaande grafiek laat de totale
verwachte gasproductie (volume) zien uit alle kleine velden in Nederland, zowel op
land als op de Noordzee, afgezet tegen de verwachte binnenlandse gasvraag en uitgesplitst
naar vergunningtype. Wat TNO als maximaal haalbaar acht als verwachte gasproductie
(scenario hoog) blijft tot 2047 onder de Nederlandse vraag zoals geschetst in het
TRANSFORM scenario. Het TRANSFORM scenario is het scenario waarin de gasvraag het
meest daalt, en neem ik daarom als uitgangspunt.
Om er voor te zorgen dat Nederland haar klimaatdoelstelling bereikt, stuurt het kabinet
op het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen, niet op het verminderen
van de productie. Een afname van binnenlandse productie leidt immers niet automatisch
ook tot een daling van het gebruik en daarmee tot een daling van de CO2-uitstoot. Ook kent import van aardgas een vele malen hogere CO2-voetprint dan eigen productie. Het is echter wel belangrijk om goed zicht te hebben
en te houden op de huidige en toekomstige productie, om dit periodiek te monitoren
en bij te kunnen sturen wanneer dat nodig is. Hieronder zal ik toelichten hoe ik van
plan ben uitvoering te geven aan de twee moties van het lid Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 221 en nr. 222). De eerste motie vraagt om het afbouwpad voor fossiele winning uit zowel
bestaande als nieuwe winning in lijn te brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem. De tweede motie verzoekt een periodieke toetsing van vergunningen
op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning op te nemen in de Mijnbouwwet.
Einddatum vergunningen
Er bestaan verschillende vergunningen onder de Mijnbouwwet. De opsporingsvergunning
verleent een partij het recht om in een bepaalde periode een bepaald gebied te zoeken
naar olie of gas. Daarop volgt een winningsvergunning. Deze vergunning geeft een partij
het alleenrecht op de winning in een specifiek gebied. Winningsvergunningen kunnen
voor bepaalde of onbepaalde tijd zijn verleend. De opsporings- en winningsvergunning
worden ook wel marktordeningsvergunningen genoemd. Om ook daadwerkelijk te mogen winnen
heeft de houder van een winningsvergunning een goedgekeurd winningsplan nodig. In
het winningsplan is een einddatum opgenomen tot wanneer er olie of gas gewonnen kan
worden.
In mijn brief van 20 januari jl. over de Contourennota6 heb ik aangegeven dat ik geen nieuwe opsporingsvergunningen op land meer wil verlenen.
Ik bereid momenteel een wijziging van het Mijnbouwbesluit voor om dit te borgen. Nieuwe
winning op land wil ik alleen toestaan indien de maatschappelijke dialoog hierover
heeft plaatsgevonden. Over de planning van deze voorgestelde wijziging heb ik u onlangs
geïnformeerd7. Ook heb ik in de Contourennota aangegeven dat ik voornemens ben om voor de Waddenzee
geen nieuwe opsporings- en of winningsvergunningen te verlenen en ook dat geen aanvragen
voor nieuwe gaswinning binnen bestaande opsporings- en winningsvergunningen in behandeling
worden genomen. Ook dit vergt aanpassing van het Mijnbouwbesluit.
In het verleden is (voor de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet in 2003) een aantal
winningsvergunningen verleend zonder einddatum. Dit betreft 23 winningsvergunningen
voor fossiele brandstoffen (alle op land). Onder een aantal van deze vergunningen
wordt inmiddels niet meer gewonnen. Aan al deze 23 winningsvergunningen wil ik ook
een einddatum verbinden. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een
later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog
gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen.
Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Alle bestaande winningsplannen voor gas en olie (zowel op land als op de Noordzee)
zijn meegenomen in de door TNO uitgevoerde analyse en passen binnen het geschetste
afbouwpad van de gasvraag volgens het TRANSFORM scenario. Bij de actualisatie van
winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen verleen ik instemming
tot en met 2045, waarbij naast de eerder aangegeven klimaatdoelstellingen en de gasleveringszekerheid
ook de investeringszekerheid van dergelijke kapitaalintensieve projecten niet uit
het oog moeten worden verloren, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over het
investeringsklimaat gaswinning Noordzee in relatie tot het Versnellingsplan8.
Monitoring en periodieke evaluatie
Ik zal, conform de motie van het lid Kröger, periodiek de actuele en toekomstige productie
van aardgas en olie in beeld brengen en deze afzetten tegen de verwachte vraag. De
analyse die TNO voor mij heeft uitgevoerd is de eerste. Ik zal TNO vragen deze analyse
elk jaar uit te voeren en op te nemen in hun jaarverslag. Zolang de geraamde binnenlandse
productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt
op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele delfstoffen binnen het
gevraagde afbouwpad. Op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt,
wil ik er voor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen.
Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn
met de klimaatambitie.
Het tempo van de afbouw van fossiel brandstoffengebruik hangt nauw samen met de opbouw
van hernieuwbare alternatieven. In het concept Nationaal Plan Energiesysteem, dat
nog voor de zomer naar uw Kamer verzonden wordt, zal het kabinet ingaan op de ontwikkelingen
richting een klimaatneutraal energiesysteem in 2050.
Met de aanpak zoals beschreven in deze brief streef ik naar een evenwichtige transitie
waarbij ik rekening houd met zowel de noodzaak van leveringszekerheid als de overgang
naar duurzame energiebronnen. Ik zet me volledig in om deze doelstellingen te behalen
en zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en verdere ontwikkelingen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat