Brief regering : Fiche: Verordening ondersteuning munitieproductie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3720 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening Eurovignetrichtlijn voor CO2-emissieklasse van zware bedrijfsvoertuigen met aanhangwagens (Kamerstuk 22 112, nr. 3719)
Fiche: Verordening ondersteuning munitieproductie
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening ondersteuning munitieproductie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ter ondersteuning
van de productie van munitie.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
3 mei 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM(2023) 237
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52023PC02…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld.
f) Behandelingstraject Raad
Raad Buitenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Defensie in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat
h) Rechtsbasis
Art. 114 en art. 173 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 3 mei 2023 heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een voorstel voor
een verordening gepubliceerd inzake de ondersteuning van munitieproductie (hierna:
de Act in Support of Ammunition Production (ASAP)-verordening). De Commissie onderstreept dat de oorlog in Oekraïne de terugkeer
markeert van intensieve oorlogsvoering op het Europese continent. De op vredestijd
geënte productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie biedt onvoldoende handelingsvermogen
voor de krijgsmachten van de Europese Unie (EU). De EU-lidstaten hebben baat bij een
sterkere Europese defensie-industrie, die in staat is te voorzien in de aanzienlijk
toegenomen behoefte van lidstaten. Zowel voor het aanvullen van de eigen voorraden,
als voor het voortzetten en opschalen van steun aan Oekraïne. De noodzaak om de productiecapaciteit
van de Europese defensie-industrie significant op te schalen is dan ook hoog.
Tijdens de jumbo-Raad Buitenlandse Zaken (jumbo-RBZ) van 20 maart jl. is de Raad overeengekomen
via drie parallelle sporen de levering van grond-tot-grond munitie, artilleriemunitie
en raketten (hierna ook: relevante defensieproducten) aan Oekraïne te vergroten en
te versnellen, en de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie op te
schalen. Spoor één ziet op het bevorderen van leveringen uit eigen voorraad. Spoor
twee richt zich op het bevorderen van gezamenlijke aanschaf ten behoeve van Oekraïne.
Het onderhavige voorstel is de uitwerking van het derde spoor, dat ten doel heeft
de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie op te schalen.
De Commissie beoogt door middel van de inzet van EU-budget, (harmonisatie van) regelgeving
en monitoring de industrie te ondersteunen bij het op korte termijn opschalen van
de productiecapaciteit. In lijn met het politiek akkoord van de jumbo-RBZ richt het
voorstel zich op het bevorderen van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie
van grond-tot-grond munitie, artilleriemunitie en raketten. De verordening is van
tijdelijke aard en verloopt op 30 juni 2025. De verordening wordt voor 30 juni 2024
geëvalueerd.
Ter ondersteuning van de industrie wordt vanuit de EU-begroting een totaalbudget van
€ 500 mln. voorgesteld voor de periode van de geldigheid van de verordening, d.w.z.
tot en met 30 juni 2025. Het financiële instrument ondersteunt acties die knelpunten
in de productiecapaciteit en toebehorende toeleveringsketens aanpakken. In dit kader
zijn zes acties geïdentificeerd die in aanmerking komen voor financiering. Ten eerste,
het verbeteren van bestaande – of het opzetten van nieuwe – productiecapaciteit. Ten
tweede, het tot stand brengen van grensoverschrijdende industriële samenwerking, o.a.
ter verbetering van coördinatie op gebruik van grondstoffen of productiecapaciteit.
Ten derde, het opbouwen en snel beschikbaar kunnen maken van opschaalbare productiecapaciteit.
Ten vierde, het testen en waar mogelijk opnieuw certificeren van verouderde relevante
defensieproducten. Ten vijfde, het trainen of (om)scholen van personeel voor inzet
in de productieketen. En tot slot, het verbeteren van toegang tot financiering. Het
instrument financiert 40% van de kosten van een actie. Het financieringspercentage
wordt verhoogd met 10% indien wordt aangetoond dat nieuwe grensoverschrijdende samenwerking
tot stand komt. Een verhoging van nog eens 10% is beschikbaar indien bedrijven toezeggen
prioriteit te geven aan productie van relevante defensieproducten voor levering aan
Oekraïne, of als deze bestelling wordt gedaan door minimaal drie lidstaten. De niet-gedekte
kosten moeten op een andere wijze worden gefinancierd, anders kan geen aanspraak worden
gemaakt op Uniefinanciering. Daarmee komt de totale investering naar verwachting tussen
de € 750 mln. en € 1 mld. te liggen.
Betrokken ontvangers moeten publieke of private juridische entiteiten (hierna: bedrijven)
zijn, die in de Unie of in een geassocieerd land1 zijn gevestigd. Bedrijven die onder controle staan van entiteiten uit derde landen
kunnen deelnemen indien de lidstaat, waarin het is gevestigd, garanties afgeeft dat
betrokkenheid van het bedrijf niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen
van de Unie. Producten die worden geproduceerd door bedrijven, die financiële steun
krijgen via het instrument, mogen niet onderworpen zijn aan een beperking van (een
bedrijf uit) een niet-geassocieerd derde land. Het instrument zal werken op basis
van een werkprogramma, waarin de financieringsprioriteiten uiteen worden gezet. De
Commissie beoordeelt de voorstellen van de bedrijven aan de hand van een aantal toekenningscriteria,
zoals de mate waarin het voorstel bijdraagt aan het opschalen van de productiecapaciteit,
het terugdringen van leveringstijden en het opzetten van grensoverschrijdende samenwerking.
De Commissie stelt voor dat lidstaten op eigen verzoek middelen in gedeeld beheer2 over kunnen dragen aan het ASAP-instrument onder voorwaarden van de relevante bepalingen
uit Verordening (EU) 2021/1060 (Common Provisioning Regulation) en het Financieel Reglement. Deze middelen zullen dan door de Commissie worden uitgegeven
ten behoeve van de doelstellingen van de ASAP verordening, maar wel ten goede komen
aan de lidstaat die ze beschikbaar heeft gesteld. Daarnaast mogen lidstaten bij de
nieuwe – of herziening van huidige – herstel- en veerkrachtplannen maatregelen opnemen
die bijdragen aan de doelstellingen van het ASAP-instrument. Via deze maatregelen
kan meer budget beschikbaar komen ten behoeve van het opschalen van de productiecapaciteit.
De Commissie stelt tevens een «Ramp-up Fund» voor van € 50 mln. binnen het voorgestelde budget van in totaal € 500 mln. Dit is
een zogenaamde «blendingsfaciliteit».3 Doelstelling van dit zogenaamde «Ramp-up Fund» is het verbeteren van toegang tot financiering voor defensiebedrijven. Het fonds
kan bijvoorbeeld gebruikt worden om financiële risico’s voor private en publieke kapitaalverstrekkers
te verminderen zodat zij sneller genegen zijn financiering te verstrekken aan bedrijven
in de defensiesector.
De Commissie stelt voor gebruik te maken van «prioritair aangemerkte orders», waarmee
de Commissie een bedrijf kan opleggen een order voor relevante defensieproducten,
of componenten daarvan, te accepteren of te prioriteren. Dit kan alleen op verzoek
van een consortium van minimaal drie lidstaten dat relevante defensieproducten wil
aanschaffen, of op verzoek van een lidstaat die een bestelling voor relevante defensieproducten
plaatst voor levering aan Oekraïne. Ook moet de lidstaat waarin het bedrijf is gevestigd
hiermee instemmen. Als aan deze voorwaarden is voldaan, maar een bedrijf weigert hier
uitvoer aan te geven dan kan de Commissie een boete opleggen.
Ook stelt de Commissie voor dat onder bepaalde voorwaarden afgeweken kan worden van
de aanbestedingsrichtlijn voor defensie en veiligheid,4 waardoor het bijvoorbeeld mogelijk wordt dat lidstaten aansluiten bij reeds bestaande
raamovereenkomsten of aanpassingen kunnen worden gedaan aan de afgesproken kwantiteit
in een raamovereenkomst, zonder dat dergelijke aanpassingen leiden tot een nieuwe
Europese aanbestedingsprocedure. Daarnaast wijst de Commissie op al bestaande uitzonderingsgronden
in de richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd,5 om uitbreiding van werkploegendiensten mogelijk te maken. Dit kan volgens de Commissie
de continuïteit van productie bevorderen.
De Commissie stelt verder voor om bepaalde defensie-gerelateerde producten, zoals
munitie, uit te sluiten van de verplichting van voorafgaande toestemming voor de overdracht
hiervan tussen EU-lidstaten. De voorgestelde uitzondering op de richtlijn6 heeft geen gevolgen voor de bevoegdheden van lidstaten betreffende de export van
de betreffende producten.
Tot slot stelt de Commissie voor de productiecapaciteit van relevante defensieproducten
van de Europese defensie-industrie in kaart te brengen en te monitoren. Daarbij wordt
ook gekeken naar de positie van de respectievelijke bedrijven in de toeleveringsketen.
De Commissie zal de productiecapaciteit blijven monitoren en beoordelen in hoeverre
bedrijven in staat zijn te reageren op de snel toenemende vraag. Op basis van de inventarisatie
stelt de Commissie een lijst op met defensieproducten, waaronder componenten en grondstoffen,
die cruciaal zijn voor de productie van de relevante defensieproducten. Deze lijst
dient ook als input voor het eventuele gebruik van prioritair aangemerkte orders.
De Commissie kan bedrijven verzoeken binnen vijf dagen informatie aan te leveren over
bijvoorbeeld de productiecapaciteit. De lidstaat waarin het bedrijf is gevestigd moet
hiervoor toestemming geven aan de Commissie. Ook kan de Commissie lidstaten verzoeken
aanvullende informatie te verschaffen.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft geen impact assessment opgesteld. Vanwege de urgentie om zo snel
mogelijk met een voorstel te komen voor het opschalen van de productiecapaciteit,
was er onvoldoende tijd om een impact assessment op te stellen.
2. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet is voorstander van nadere Europese defensiesamenwerking, zowel op het
gebied van capaciteitsontwikkeling en aanschaf van defensiematerieel, als op oefeningen
en missies en operaties. Alleen door samen te werken kan Europa meer verantwoordelijkheid
nemen voor de eigen veiligheid.7
De oorlog in Oekraïne heeft een grote impact op de veiligheidscontext en benadrukt
de noodzaak om als Europa meer verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen veiligheid.
Het kabinet onderstreept dan ook de noodzaak en de urgentie van een versterkt Gemeenschappelijk
Veiligheid en Defensiebeleid (GVDB) van de EU.
De Russische aanval heeft de Europese tekortkomingen ten aanzien van de militair-industriële
capaciteit blootgelegd. Deze tijd vraagt daarom om een actieve (internationale) industriepolitiek,
waaronder meer maatwerk, gericht op een robuuste (Europese) defensiesector, waarbij
wij snel kunnen handelen naar aanleiding van bijvoorbeeld geopolitieke veranderingen,
veranderingen in de nationale veiligheidssituatie, technologische ontwikkelingen en/of
verschuivingen in de (defensie)markt. Daarbij geldt dat een sterke Nederlandse Defensie
Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) een waardevolle bijdrage kan leveren
aan de Europese Defensie Technologische en Industriële Basis.8
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Door de geleverde militaire steun aan Oekraïne zijn de (munitie)voorraden van de lidstaten
afgenomen.9 Het is noodzakelijk de militaire steun aan Oekraïne voort te kunnen zetten en te
intensiveren, en tegelijkertijd de eigen voorraden aan te vullen. Het productievermogen
van de EU defensie-industrie is daartoe op dit moment ontoereikend. Het kabinet onderschrijft
dan ook de noodzaak op EU-niveau actie te ondernemen om de munitieproductiecapaciteit
van de defensie-industrie in de EU op te schalen. Ook draagt een verhoogde munitieproductiecapaciteit
bij aan het vermogen van Europa om meer verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen
veiligheid.
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor financiële ondersteuning
vanuit de EU-begroting van de Europese defensie-industrie voor het wegnemen van knelpunten
voor het opschalen van de productiecapaciteit, dat het kernonderdeel vormt van deze
verordening. Het instrument biedt een financiële impuls voor de defensie-industrie
om hierop de nodige stappen te zetten.
Het kabinet verwelkomt dat het instrument – onder voorwaarden – open staat voor bedrijven
die in de EU of geassocieerde landen zijn gevestigd maar die onder controle staan
van bedrijven buiten de EU. Bedrijven uit lidstaten met een relatief open economie
hebben hierdoor een eerlijke kans om ondersteuning te krijgen via het voorgestelde
financiële instrument. Ook zal het kabinet zich inzetten voor het behoud van toekenningscriteria
ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking.
Het kabinet is nog niet overtuigd van de toegevoegde waarde van prioritair aangemerkte
orders. Het beoogde effect van het mechanisme is om, in het licht van de urgente situatie,
een sturend vermogen te hebben in ordervolgorde. Dit kan een positief effect hebben
op de mate waarin lidstaten steun kunnen leveren aan Oekraïne. Daar staat echter tegenover
dat dit een ingrijpende maatregel is en dat dit potentieel negatieve gevolgen voor
de werking van de interne markt kan hebben. De Commissie krijgt hiermee de bevoegdheid
om stevig in te grijpen in de markt, en dit kan potentieel zorgen voor een verstoring
van Nederlandse bestellingen bij defensiebedrijven. Ook is de impact van ingrijpen
in de toeleveringsketen op de eindproductie lastig te overzien. Bovendien kunnen de
maatregelen schadelijk zijn voor de reputatie van Europese bedrijven, handelspolitieke
consequenties hebben en internationale relaties schaden. Het kabinet zal tijdens de
onderhandelingen inzetten op het opnemen van een aantal waarborgen om de potentiële
negatieve effecten te mitigeren of ultimo inzetten op het verwijderen van het instrument.
Een voorbeeld van een waarborg kan zijn dat toestemming moet worden verkregen van
de lidstaat wiens order naar achter wordt geschoven, en/of dat inzet van het instrument
alleen gebruikt kan worden voor leveringen aan Oekraïne. Daarnaast moet het instrument
zo veel mogelijk in lijn zijn met andere Europese wetsvoorstellen waarover onderhandelingen
lopen of zijn afgerond, zoals de Chips Act en het interne-marktnoodinstrument (SMEI).
De verordening, en dus ook dit instrument, is van tijdelijke aard en zal tussentijds
geëvalueerd worden. Op basis van die evaluatie bestaat de mogelijkheid om dit instrument
daarna al dan niet voort te zetten.
Het kabinet staat positief tegenover de uitzonderingen op de richtlijn voor defensieaanbestedingen
in dit voorstel. Hierdoor wordt tijdwinst geboekt doordat bij aansluiting van een
lidstaat bij een bestaand raamcontract niet onderhandeld hoeft te worden over een
(nieuw) contract. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat de Commissie in het voorstel
strikte voorwaarden heeft opgenomen om gebruik te kunnen maken van deze uitzondering.
Een dergelijke manier van afwijken van de aanbestedingsregels kan namelijk leiden
tot verstoring van de interne markt en nadelige gevolgen hebben voor participatie
van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NLDTIB) in internationale
(Europese) waardeketens. Het is daarom belangrijk dat deze voorwaarden behouden worden
in het voorstel. Wel zijn de voorwaarden die gesteld worden aan de samenwerkingsvorm
nog niet voldoende helder geformuleerd om effectiviteit en bruikbaarheid van deze
maatregel te kunnen beoordelen.
Het kabinet ziet toegevoegde waarde in het inventariseren en monitoren van de productiecapaciteit
van de industrie. Dit maakt inzichtelijk op welke gebieden investeringen nodig zijn
en maakt productie beter te plannen. Het kabinet zal zich inzetten voor het behoud
van zeggenschap van lidstaten bij verzoeken van de Commissie en is geen voorstander
van een informatieplicht van de lidstaten richting de Commissie, gezien dit kan gaan
over commercieel of operationeel vertrouwelijke informatie. Ook acht het kabinet het
van belang dat zorg wordt gedragen voor goede beveiliging van de geïnventariseerde
informatie.
Het kabinet steunt het voorstel om lidstaten meer flexibiliteit te bieden om cohesiemiddelen,
binnen de bepalingen van de verordening, in te zetten ten behoeve van de doelstellingen
van de ASAP-verordening. In principe dient cohesiebeleid gericht te zijn op lange
termijn structurele hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering,
menselijk kapitaal en sociale inclusie, maar deze crisis vraagt om uitzonderlijke
maatregelen.
Volgens het voorstel van de Commissie kunnen lidstaten bij het aanpassen van hun herstel-
en veerkrachtplan maatregelen toevoegen die ook bijdragen aan de doelen van het ASAP-voorstel.
Het kabinet stelt vast dat de Commissie geen wijzigingen in de Herstel- en Veerkracht
Faciliteit (HVF)-verordening voorstelt en dat eventuele wijzigingen in plannen van
lidstaten daarmee nog steeds zullen worden getoetst aan de vereisten van de huidige
HVF-verordening.
Het kabinet is het met de Commissie eens dat de defensie-industrie een goede toegang
tot verschillende vormen van financiering moet hebben, bijvoorbeeld voor het opschalen
van de productiecapaciteit. Het kabinet verwelkomt daarom het voorstel om een Ramp-up Fund in te richten. Als dit fonds financiële risico’s voor verstrekkers van kapitaal aan
defensiebedrijven vermindert, levert het fonds een bijdrage aan de noodzakelijke investeringen
in de Europese defensie-industrie.
Het kabinet staat welwillend tegenover het voorstel om bepaalde defensie-gerelateerde
producten uit te sluiten van de verplichting van voorafgaande toestemming voor de
overdracht van de defensie-gerelateerde producten tussen EU-lidstaten. Als er voor
de overdracht van (componenten van) munitie en raketten van een leverancier naar een
afnemer in een andere EU-lidstaat geen voorafgaande toestemming nodig is, zal dit
een positief effect hebben op grensoverschrijdende industriële samenwerking en toegang
tot toeleveringsketens van defensiebedrijven.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het voorstel van de Commissie om acties financieel te ondersteunen die knelpunten
in de productiecapaciteit en toebehorende toeleveringsketens aanpakken, is overwegend
positief ontvangen door de lidstaten gezien de noodzaak om de productiecapaciteit
zo snel mogelijk op te schalen. Over het voorstel van de Commissie om gebruik te maken
van «als prioritair aangemerkte orders» bij de productie van relevante defensieproducten
heeft een aantal lidstaten, waaronder Nederland, kritische vragen: dit zou potentieel
negatieve effecten hebben op de werking van de interne markt en bestaande orders van
lidstaten. Lidstaten hechten daarnaast belang aan het zorgvuldig omgaan met gevoelige
informatie bij het in kaart brengen van de productiecapaciteit.
Het Europees Parlement heeft op 1 juni jl. ingestemd met het ASAP-voorstel van de
Commissie. Ook de Raad zet in op een snelle behandeling met als streven de onderhandelingen
in de zomer van 2023 af te ronden. Ook Nederland is voorstander van een snelle behandeling
in de Raad.
3. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 173,
derde lid, VWEU met betrekking tot de eerste «pijler» ter ondersteuning van de versterking
van de industrie voor de productie van munitie en raketten in de EU. Artikel 173,
derde lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om onder andere specifieke maatregelen
te nemen om ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen
om de doelstellingen van artikel 173, eerste lid VWEU te verwezenlijken, met uitsluiting
van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de
lidstaten. De doelstellingen genoemd in artikel 173, eerste lid betreffen de aanpassing
van de betrokken industrie aan structurele veranderingen te versnellen, om een gunstig
klimaat te bevorderen voor de ontwikkeling van ondernemingen in de gehele Unie, met
name van het midden- en kleinbedrijf, en voor de samenwerking tussen ondernemingen,
en een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie,
onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren. Het kabinet kan zich vinden
in de voorgestelde rechtsgrondslag. Op het terrein van industriebeleid is sprake van
een aanvullende bevoegdheid van de EU op grond van artikel 6, onder b, VWEU.
Daarnaast is het voorstel gebaseerd op artikel 114 VWEU met betrekking tot de tweede
«pijler», die harmonisatie van uiteenlopende nationale wetgeving en uiteenlopende
uitvoering van het Unierecht beoogt. Artikel 114 VWEU geeft de EU de bevoegdheid om
de maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van
de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag.
Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen
de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, onder a VWEU.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit is positief. Het voorstel heeft
tot doel de productiecapaciteit van de EU defensie-industrie voor de relevante defensieproducten
op te schalen. Gecoördineerd Europees opgetreden is nodig om aan de toegenomen vraag
naar relevante defensieproducten te kunnen voldoen omdat lidstaten individueel niet
in staat zijn dit op centraal, regionaal of lokaal niveau te bewerkstelligen. Een
ongecoördineerde benadering kan de leveringscrisis en de fragmentatie op de Europese
defensiemarkt verergeren en kunnen prijsstijgingen en verdringingseffecten tot gevolg
hebben. Optreden op EU-niveau is voor deze producten de beste manier is om die problemen
aan te pakken. Om die redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief met enkele
kanttekeningen. Het kabinet onderschrijft de doelen van het voorstel om de Europese
defensie-industrie voor de relevante defensie producten te versterken. De voorgestelde
maatregel om bedrijven financieel te steunen wanneer zij acties ondernemen die de
productiecapaciteit vergroten of verbeteren, grensoverschrijdende samenwerking opzetten,
opschaalbare productiecapaciteit snel beschikbaar kunnen maken, het testen en certificeren
van relevante defensieproducten of het trainen of (om)scholen van personeel beogen,
en het verbeteren van toegang tot private financiering, zijn volgens het kabinet geschikt
om dat doel te bereiken en gaan niet verder dan nodig.
Het kabinet plaatst echter kanttekeningen bij een aantal van de harmonisatie-maatregelen.
Het onderdeel van het monitoringsmechanisme dat lidstaten verplicht informatie aan
de Commissie over te dragen evenals de notificatieplicht voor de lidstaten om hun
individuele aanbestedingen van de relevante producten aan te melden, gaan verder dan
noodzakelijk om het doel van de werking van de interne markt van de relevante defensieproducten
te bereiken. Ook het mechanisme voor de prioritair aangemerkte orders gaat verder
dan noodzakelijk. Vandaar dat het kabinet inzet op aanpassing dan wel verwijdering
van de prioritair aangemerkte orders.
4. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorgestelde budget van 500 miljoen euro (in lopende prijzen) voor de periode
2023–2024 wordt gefinancierd binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader 2021–2027
(MFK). De Commissie stelt voor hiervoor in de jaren 2023 en 2024 € 240 mln. uit EDIRPA10 en € 260 mln. uit het Europees Defensiefonds (EDF) te halen. De Commissie geeft in
het voorstel aan dat ca. € 13 mln. euro nodig is voor de administratieve uitgaven
onder begrotingscategorie 7 voor in totaal 13 vte. Deze middelen worden gevonden door
herschikkingen binnen het betreffende DG. De mogelijkheid om cohesie- of Herstel en
Veerkrachtfaciliteitsmiddelen aan te wenden, heeft geen directe financiële gevolgen
voor de EU-begroting.
Het kabinet is van mening dat de benodigde middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Gezien de beperkte
beschikbare budgettaire ruimte in het MFK is het Commissievoorstel te begrijpen. Het
kabinet acht het wel van belang dat het nieuwe initiatief bij voorkeur niet ten koste
gaat van bestaande inspanningen om defensiesamenwerking te bevorderen. Daarnaast moet
de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de Europese Raad-conclusies
van juli 2020 over het MFK-akkoord.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het budget voor het instrument wordt gefinancierd binnen het huidige MFK in de periode
2023–2024. Dit heeft geen gevolgen voor de raming van de Nederlandse afdracht aan
de EU, omdat deze is gebaseerd op de in het MFK vastgestelde betalingenplafonds. Eventuele
budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijke
departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
De mogelijkheid om Cohesie- of Herstel en Veerkrachtfaciliteitsmiddelen aan te wenden,
kan eventueel gevolgen hebben voor medeoverheden die over de uitvoering van sommige
cohesiemiddelen gaan. Op dit moment is echter de verwachting dat binnen Nederland
geen gebruik zal worden gemaakt van deze mogelijkheid, daar de middelen uit het cohesiebeleid
al bestemd zijn.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn lastig
in te schatten, mede omdat geen impact assessment is opgesteld. Er treden administratieve
lasten op voor bedrijven die gebruik willen maken van het financiële instrument, bijvoorbeeld
door het opstellen en indienen van een voorstel. Daarnaast kunnen verzoeken van de
Commissie inzake informatie over de productiecapaciteit van bedrijven onder het monitoringsinstrument
zorgen voor extra regeldruk bij het bedrijfsleven. Nederland heeft op dit moment geen
bedrijven die munitie-eindproducten produceren, maar wel bedrijven die componenten
voor munitie leveren en daarmee mogelijk een rol kunnen spelen in de toeleveringsketen
voor de productie van munitie.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Op het terrein van open strategische autonomie is het oordeel van het kabinet positief,
gezien het belang van economische weerbaarheid van de Unie en een sterke Europese
defensie-industrie nadrukkelijk naar voren komt in het voorstel. Dit komt bijvoorbeeld
terug in de aandacht voor grensoverschrijdende industriële partnerschappen. Er is
daarnaast oog voor het belang van het verminderen van strategische afhankelijkheden.
Het voorstel kent daarmee ook geopolitieke aspecten. Het opschalen van de productiecapaciteit
van de EU defensie-industrie draagt bij aan het vermogen van de EU om meer verantwoordelijkheid
te nemen voor de eigen veiligheid. In het kader van prioritair aangemerkte orders
acht het kabinet het van belang dat wordt gewaakt voor het schaden van internationale
relaties en de mogelijke negatieve impact op de reputatie van de Europese defensie-industrie.
5. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De verordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te
stellen in de artikelen 12(2), 13(3), 14(3) en (10). Dit betreft de bevoegdheid voor
de Commissie om een werkprogramma vast te stellen (artikel 12, lid 2), een lijst vast
te stellen en te updaten met cruciale defensie producten (artikel 13, lid 3), een
bedrijf op te leggen prioritair aangemerkte orders te accepteren (artikel 14, lid 3),
en praktische en operationele regelingen vast te stellen voor de werking van prioritair
aangemerkte orders (artikel 14, lid 10). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk,
omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van
deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, gezien de behoefte aan flexibiliteit
en snelheid in het licht van de urgentie om de productiecapaciteit op korte termijn
op te kunnen schalen. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt bij artikelen
12, lid 2, 13, lid 3 en 14, lid 10 voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de
verordening volgens eenvormige voorwaarden, en bij artikel 14, lid 3 omdat het niet
gaat om een maatregel van algemene strekking.
De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld via de onderzoeksprocedure cf. artikel 5
van de (verordening (EU) 182/2011). Toepassing van deze procedure is hier volgens
het kabinet op zijn plaats, omdat het gaat om uitvoeringshandelingen van algemene
strekking in de zin van artikel 2, lid 2, onder a, dan wel uitvoeringshandelingen
die raken aan beveiliging en veiligheid in de zin van artikel 2, lid 2, onder b, sub iii
van de Comitologieverordening.
Het voorstel bevat echter ook grondslagen voor de vaststelling door de Commissie van
uitvoeringshandelingen die in afwijking van de onderzoeksprocedure onmiddellijk in
werking treden volgens de spoedprocedure cf. art 8 verordening 182/2011. Het betreft
het door de Commissie middels uitvoeringshandelingen vast te stellen onderdelen uit
artikelen 13(3), 14(3) en (10). Deze uitvoeringshandelingen kunnen om dwingende redenen
van urgentie in verband met de leveringscrisis via de spoedprocedure worden vastgesteld.
Hierdoor zullen deze uitvoeringshandelingen onmiddellijk van toepassing zijn zonder
voorafgaande voorlegging aan een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten.
De uitvoeringshandeling wordt achteraf aan het comité voorgelegd en indien het comité
een negatief advies uitbrengt via een gekwalificeerde meerderheid van stemmen tegen,
trekt de Commissie de uitvoeringshandeling onmiddellijk in.
Het kabinet is geen voorstander van het gebruik van deze spoedprocedure in voornoemde
gevallen. De voorwaarde «dwingende reden van urgentie in verband met de leveringscrisis»
maakt niet voldoende duidelijk in welke omstandigheden daar precies sprake van is.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Volgens het voorstel treedt de verordening in werking op de dag na de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Een verordening is verbindend in
al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten. Het kabinet
acht de voorgestelde datum van inwerkingtreding haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De verordening is geldig tot 30 juni 2025. De Commissie stelt een evaluatierapport
op voor 30 juni 2024 over de werking van de verordening in consultatie met de lidstaten
en kan op grond daarvan wijzigingsvoorstellen doen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
6. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Implicaties voor ontwikkelingslanden zijn gelijk aan implicaties voor andere derde
landen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.