Brief regering : Voortgang aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 237
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2023
Met deze brief informeren wij u over de voortgang van de aanpak van een aantal hardvochtigheden
die zijn benoemd in onze brief van 22 december 2022 over de resultaten van het onderzoek
naar hardvochtigheden in de OCW-wetgeving.1 Het gaat hierbij om twee hardvochtigheden op het terrein van de studiefinanciering
en drie op het terrein van het funderend onderwijs. In de brief van 22 december 2022
en in het schriftelijk overleg daarover hebben wij toegezegd uw Kamer dit voorjaar
te informeren over de voortgang.2 Wij houden hierbij de volgorde aan waarin de hardvochtigheden zijn beschreven in
onze brief van 22 december 2022.
Kwijtscheldingsbeleid
Sommige debiteuren die zich vanwege hun medische situatie in een uitzichtloze situatie
bevinden, komen nu niet altijd in aanmerking voor kwijtschelding van hun studieschuld.3 Daarom heb ik in het schriftelijk overleg over de hardvochtigheden in OCW-wetgeving
en in de Kamerbrief over de menselijke maat in de uitvoering van studiefinanciering4 aangegeven het kwijtscheldingsbeleid te heroverwegen. Hieronder geef ik u de laatste
stand van zaken.
Kwijtschelding van de studieschuld kan wenselijk zijn als debiteuren zich in medisch
uitzichtloze situaties bevinden waarbij op humanitaire gronden niet verlangd kan worden
dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Het kwijtscheldingsbeleid heeft
betrekking op het beleid dat DUO heeft geformuleerd op grond van de hardheidsclausule
in de WSF 2000 (artikel 11.5). Kwijtschelding onder het huidige beleid is mogelijk
bij:
1. Mensen met een ernstig verstandelijke beperking; geestelijke gehandicapten, op verklaring
van de inrichting;
2. Psychiatrische patiënten voor wie de situatie uitzichtloos is;
3. Terminale ziekte, indien wordt verwacht dat de debiteur binnen een jaar komt te overlijden;
4. Coma voor een langere periode.
Daarnaast wordt in individuele gevallen getoetst of er sprake is van een situatie
die medisch gezien gelijk te stellen is met een situatie zoals hierboven genoemd.
Daarbij kunt u denken aan mensen met een zware fysieke beperking of progressieve ziekte.
DUO ontvangt jaarlijks maar een beperkt aantal verzoeken tot kwijtschelding. Deels
komt dat, doordat veel debiteuren door de draagkrachtregeling worden beschermd of
doordat DUO hen op andere manieren kan helpen. Maar mogelijk komt dit ook doordat
de mogelijkheden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen niet voor alle debiteuren
duidelijk zijn. Deze zijn alleen opgenomen in het uitvoeringsbeleid van DUO en worden
besproken als debiteuren contact opnemen.
Daarom ga ik de mogelijkheden voor kwijtschelding transparanter maken voor debiteuren,
en zal ik de gronden voor kwijtschelding verduidelijken in het uitvoeringsbeleid.
Daarbinnen expliciteer ik dat ook debiteuren met een zware fysieke beperking of progressieve
ziekte in aanmerking kunnen komen voor kwijtschelding, mits ze zich in een uitzichtloze
situatie bevinden. DUO gaat dit de komende tijd vormgeven. Ik zal uw Kamer in het
voorjaar van 2024 informeren over het vervolg.
Buitenlands inkomen
In de lijst met hardvochtigheden was ook de onduidelijke taakverdeling tussen de Belastingdienst
en DUO bij de vaststelling van de omvang van het buitenlands inkomen opgenomen.5 Het inkomen wordt binnen het studiefinancieringsbeleid op twee momenten gebruikt,
namelijk bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende beurs (inkomen van de ouders)
en bij het bepalen van de draagkracht (inkomen oud-student). Wanneer het inkomen te
hoog wordt vastgesteld heeft de (oud-)student daar mogelijk nadeel van, doordat de
aanvullende beurs te laag of de draagkracht juist te hoog worden vastgesteld.
Inmiddels zijn verschillende stappen gezet om het proces te verbeteren. Bij personen
(ouders of oud-student) waarbij het buitenlands inkomen al is vastgesteld als «wereldinkomen»
voor een andere organisatie dan DUO door de Belastingdienst wordt dit gedeeld met
DUO. Daarnaast zullen gesprekken gevoerd worden met het Ministerie van Financiën en
de Belastingdienst om de mogelijkheden te verkennen om ook voor de mensen die nog
geen wereldinkomen hebben laten vaststellen, dit te doen.
Hoewel het wereldinkomen de beste benadering van het toetsingsinkomen is, is het voor
DUO niet mogelijk om die systematiek over te nemen. Bij die opgave wordt aan de burger
gevraagd om bij de aftrekposten zelf aan de hand van de belastingregels in Nederland
de hoogte van aftrekposten te bepalen. Dit wordt vervolgens gecontroleerd door de
Belastingdienst. Gezien de complexiteit en de vereiste fiscale kennis die nodig is
voor het bepalen van veel van deze aftrekposten, is het hanteren van een zelfde opgave
door DUO een zeer inefficiënte en kostbare oplossing. Dit zou namelijk veel specialistische
fiscale kennis vereisen bij DUO om bijvoorbeeld vragen te beantwoorden bij het invullen
van de opgave en het controleren van opgaves. Wel gaat DUO haar processen aanpassen
waardoor het toetsingsinkomen voor buitenlandse inkomens beter benaderd kan worden.
Dit doet DUO door twee grote posten mee te wegen, namelijk de te betalen partneralimentatie
en kosten voor toekomstige inkomensvoorzieningen. Het streven is deze aanpassing dit
jaar te implementeren.
Uitstroomtijdstip leerlingen dagbesteding
Een in het funderend onderwijs geïdentificeerde hardvochtigheid betreft de regel dat
leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs met uitstroomprofiel dagbesteding
de school moeten verlaten zodra zij twintig jaar oud worden. Het feit dat een afwijkingsmogelijkheid
ontbreekt, knelt hier. Om dit op te lossen, is het voornemen om in artikel 39 van
de WEC een hardheidsclausule in te voegen. De Inspectie van het Onderwijs zou daarmee
in staat worden gesteld om in uitzonderlijke gevallen toe te staan dat een leerling
die de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt een jaar langer op de school voor voortgezet
speciaal onderwijs kan verblijven. De inspecteur kan hiertoe besluiten indien het
voortgezet verblijf op de school wenselijk is ten behoeve van een vergroting van het
perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten in een instelling
voor dagbesteding. Het wetsvoorstel waarin dit is opgenomen is ter internetconsultatie
voorgelegd.6 Het voornemen is dit wetsvoorstel voor het einde van dit jaar bij uw Kamer in te
dienen. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 augustus 2024.
Verstrekking voorziening onderwijs
Een andere hardvochtigheid betreft de limitatieve opsomming van gevallen waarvoor
een voorziening voor het volgen van onderwijs kan worden verstrekt. Er wordt momenteel
dan ook gewerkt aan een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen
voor jongeren met een handicap om dit limitatieve karakter te wijzigen. Onderzocht
wordt nog op welke wijze dit het beste kan worden opgelost. Zo is denkbaar dat de
limitatieve opsomming in genoemde amvb wordt uitgebreid, maar ook het toevoegen van
een hardheidsclausule is een optie. De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging
is 1 augustus 2024.
Toelaatbaarheid nieuwkomers praktijkonderwijs
De laatste hardvochtigheid betreft de mogelijkheid van nieuwkomers om tot het praktijkonderwijs
te worden toegelaten. Dit kan pas nadat zij een jaar het reguliere onderwijs hebben
gevolgd. De bedoeling hiervan is te voorkomen dat kinderen in het praktijkonderwijs
terechtkomen vanwege hun taalachterstand, terwijl zij qua cognitieve vaardigheden
op een ander niveau thuishoren. In uitzonderlijke gevallen knelt deze regel echter.
Voor nieuwkomers die de Nederlandse taal wel beheersen (bijvoorbeeld leerlingen uit
Vlaanderen) kan deze regel betekenen dat zij een jaar lang niet kunnen worden toegelaten
tot het praktijkonderwijs. Om dit te verhelpen zijn we voornemens in de Wet voortgezet
onderwijs 2020 een uitzonderingsmogelijkheid op te nemen die het mogelijk maakt om
nieuwkomers die de Nederlandse taal kennelijk voldoende machtig zijn, toch toe te
laten tot het praktijkonderwijs. Het wetsvoorstel waarin dit is geregeld werd hierboven
reeds genoemd. Dit is ter internetconsultatie voorgelegd en het voornemen is dit voor
het einde van dit jaar bij uw Kamer in te dienen.7 De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 augustus 2024.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs