Brief regering : Capaciteitsplan 2024-2027
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 521 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VOOR LANGDURIGE ZORG
EN SPORT EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2023
Op 12 januari 2023 heeft het Capaciteitsorgaan de driejaarlijkse integrale raming
uitgebracht voor de instroom in de medische en aanverwante (vervolg)opleidingen voor
2024, 2025 en 2026 (het Capaciteitsplan). In deze brief geven wij, de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onze beleidsreactie op het Capaciteitsplan.
Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de toezeggingen die zijn gedaan over de
planning van deze beleidsreactie tijdens het Commissiedebat Arbeidsmarktbeleid in
de zorg op 18 januari 2023 (Kamerstuk 29 282, nr. 508) en het Dertigledendebat over personeelstekorten bij ambulancediensten op 16 maart
2023 (Handelingen II 2022/23, nr. 62, item 12).
De vraag naar zorg zal in de toekomst toenemen. Daarom willen wij benadrukken dat
het belangrijk is dat er voldoende zorgmedewerkers worden opgeleid om aan de toekomstige
zorgvraag te kunnen voldoen. We zetten ons daarom in om voldoende opleidingsplekken
beschikbaar te stellen. De adviezen van het Capaciteitsorgaan zijn daarbij erg waardevol,
zowel bij het terugdringen van de tekorten die in een groot aantal branches binnen
de zorg aanwezig zijn als bij het voorkomen dat er op termijn (aanvullende) tekorten
of overschotten ontstaan. Wij volgen de adviezen van het Capaciteitsorgaan dan ook
zoveel mogelijk op, mits dat financieel inpasbaar is en haalbaar voor de sector (voldoende
belangstelling en toereikende opleidingscapaciteit).
1. Het Capaciteitsorgaan
Het Capaciteitsorgaan is een stichting die is opgericht in 1999 door een groot aantal
veldpartijen uit de zorg en heeft als doel – op grond van onder meer de te verwachten
zorgbehoefte – het opstellen van ramingen met betrekking tot de toekomstige benodigde
capaciteit aan professionals in de zorg. Het Capaciteitsorgaan brengt adviezen en
ramingen uit voor de gewenste instroom in
de diverse medische profiel- en vervolgopleidingen. Tevens brengt het Capaciteitsorgaan
adviezen en ramingen uit over de daarvoor noodzakelijk geachte instroom in de initiële
opleiding tot basisarts (geneeskunde), tandarts, mondzorgkundige, physician assistant en verpleegkundig specialist.
Bij de totstandkoming van het Capaciteitsplan houdt het Capaciteitsorgaan rekening
met tal van factoren (parameters) die van invloed zijn op de zorgvraag en het zorgaanbod
op lange termijn (zoals vergrijzing, epidemiologie, vakinhoudelijke ontwikkelingen,
taakherschikking, verandering arbeidstijd). De integrale ramingen van het Capaciteitsorgaan
verschijnen voor de meeste opleidingen elke drie jaar. Zo wordt rekening gehouden
met actuele ontwikkelingen en is eventuele bijsturing mogelijk voor een zo stabiel
mogelijke instroom over de jaren heen. Daarbij is er ook steeds meer aandacht voor
het belang van een goede landelijke spreiding. Met behulp van het Capaciteitsorgaan
verkrijgen we hierdoor steeds meer inzichten in zorgvraag en het zorgaanbod op regionaal
niveau. Daarmee wordt het regionaal inzicht op de arbeidsmarkt van zorgprofessionals
vergroot, waardoor in toenemende mate ook stappen kunnen worden gezet om de opleidingsplaatsen
op een wijze over het land te verdelen die aansluit bij de regionale arbeidsmarktsituatie.
In dit verband leest u in deze brief terug dat het Ministerie van VWS ter uitvoering
van de motie van het lid Paulusma1, met ingang van 2024 bij de verdeling van opleidingsplaatsen voor een groot aantal
medisch specialistische vervolgopleidingen beter aansluit bij de bevolkingsomvang
en daarmee de zorgvraag per regio.
2. Opleidingen door de Ministeries van VWS en OCW bekostigd
De vervolgopleidingen waarover het Capaciteitsorgaan adviseert worden voor een groot
deel bekostigd via de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen. Die beschikbaarheidbijdrage
wordt gefinancierd vanuit de zorgpremies (volgend uit de Zorgverzekeringswet en de
Wet langdurige zorg).
De (medische) vervolgopleidingen in de publieke gezondheidszorg worden via aparte
subsidieregelingen gefinancierd uit de algemene middelen, omdat de publieke gezondheidszorg
geen onderdeel is van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg. Daarnaast
adviseert het Capaciteitsorgaan ook over de instroom in enkele initiële opleidingen.
Voor zover deze opleidingen door de overheid worden bekostigd volgt de bekostiging
via de begroting van het Ministerie van OCW en in sommige gevallen ook deels via de
begroting van het Ministerie van VWS.
3. Capaciteitsplan 2024-2027
Het Capaciteitsplan laat zien dat voor veel (medische) vervolgopleidingen waarover
het Capaciteitsorgaan advies uitbrengt, een stijging wordt geadviseerd. Dit vloeit
voort uit de modelmatige benadering van verwachte zorgvraag en zorgaanbod die het
Capaciteitsorgaan hanteert. De stijging ten opzichte van het vorige Capaciteitsplan
komt met name door de groeiende zorgvraag als gevolg van demografische veranderingen,
zoals de vergrijzing van de bevolking. Voor een aantal beroepen, zoals de physician
assistent, speelt ook de toename van substitutie van zorgtaken (taakherschikking)
een rol.
De zorg staat voor grote uitdagingen. Een toename in zorgvraag in combinatie met arbeidsmarktkrapte
leidt tot hoge werkdruk onder zorgprofessionals. Als we niets doen dreigt de zorg
vast te lopen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de zorgsector, de
politiek en de maatschappij om deze uitdagingen nu en in de toekomst samen en gezond
het hoofd te kunnen bieden en de zorg toekomstbestendig te maken. Het programma Wonen,
Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) (Kamerstuk 29 389, nr. 111), het Integraal Zorgakkoord (IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 655), het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) (Kamerstuk
29 282, nr. 485) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) (Kamerstuk 32 793, nr. 653), die achtereenvolgens zijn gestart, wijzen ons hierbij de weg en de optelsom van
deze programma’s en akkoorden heeft als doel zorg en ondersteuning voor de toekomst
goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Om dit te bereiken zijn afspraken gemaakt
tussen het Ministerie van VWS en een groot aantal partijen in de zorg. Een essentiële
bouwsteen hierin is de beweging naar passende zorg. Kiezen voor passende zorg vraagt
echter om fundamentele veranderingen. Centraal in deze transformatie staat onder andere
versterking van de organisatie in de eerstelijnszorg, het sociale domein en regionale
samenwerking. Daarbij wordt toegewerkt naar zorg die blijvend beschikbaar is voor
iedereen. Laagdrempelig, dichtbij en minder versnipperd. Een dergelijke transformatie
van de zorg gaat echter niet vanzelf en vraagt om een gefaseerde en geleidelijke aanpak
waarbij de verbinding met de verschillende partijen essentieel is. Enerzijds ligt
er de opgave voor de overheid en de sector om voldoende zorgprofessionals voor de
tweede- en derdelijnszorg op te leiden. Anderzijds zal nu ook – meer dan voorgaande
jaren – moeten worden geïnvesteerd in het verstevigen van de eerstelijnszorg en andere
extramurale zorgberoepen. Deze beweging en voornoemde taakherschikking zal zich dan
ook toenemend gaan uitkristalliseren en naar verwachting ook aanvullend doorwerken
in de volgende raming van het Capaciteitsorgaan.
De instroom in de opleidingen en op de arbeidsmarkt voor extramurale artsen blijft
al enige tijd achter bij het aantal dat, op advies van het Capaciteitsorgaan, nodig
is en beschikbaar kan worden gesteld. In het veranderende zorglandschap zijn juist
deze beroepen noodzakelijk om de voorgestelde beweging te realiseren, naar meer preventie
en passende zorg. Het waarborgen van een voldoende instroom, juist in deze (dreigende)
tekortberoepen, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en vereist een gezamenlijke
aanpak. Met het programma TAZ zet het Ministerie van VWS in op flankerend beleid waarbij
afspraken worden gemaakt tussen zorginkopers, werkgevers, brancheorganisaties en onderwijs
om samen te zorgen voor een meer passende instroom in deze opleidingen. Een voorbeeld
daarvan is het stimuleren van een verschuiving van aangeboden stages, leerwerkplekken
en coschappen van de intramurale naar extramurale zorg.
Daarnaast is het van groot belang dat voor de studie Geneeskunde instellingen een
selectiemethodiek hanteren die ervoor zorgt dat de juiste student wordt geselecteerd
met het oog op de beweging die de zorg maakt. In de toekomst zullen namelijk relatief
– ten opzichte van de medisch specialistische zorg – meer mensen nodig zijn in onder
andere de huisartsenzorg, de ouderenzorg of de jeugdzorg. Het is belangrijk dat selectieprocedures
van opleidingen zijn afgestemd op het karakter en de inhoud van opleidingen en het
werkveld. Dat vraagt om een selectiemethodiek waarmee andere kwalitatieve criteria
worden getoetst. Van belang bij de onderbouwing voor de gekozen selectieprocedure
is de effectiviteit van de toegepaste selectiecriteria en de effecten op kansengelijkheid.
In de toekomst is het bijvoorbeeld weer mogelijk voor opleidingen om te kiezen voor
loting (gewogen of ongewogen). De Minister van OCW gaat na de zomer nader in op de
vraag hoe opleidingen rekening kunnen houden met kansengelijkheid bij het vormgeven
van selectieprocedures.
4. Geadviseerde instroomaantallen
In het vervolg van deze beleidsreactie wordt per (groep van) opleiding(en) besproken
hoe om wordt gegaan met de instroomadviezen van het Capaciteitsorgaan. Een overzicht
van de door de Ministeries van VWS en OCW bekostigde vervolgopleidingen met de geadviseerde
en voorgenomen opleidingsaantallen is opgenomen als bijlage bij deze brief.
4.1 Opleidingen bekostigd via een beschikbaarheidbijdrage
4.1.1 Medisch specialisten
In het vorige advies van het Capaciteitsorgaan was een kentering te zien in de geadviseerde
instroomaantallen. Na een periode van daling van de instroomadviezen, werd toen een
stijging geadviseerd. Het nieuwe advies ligt iets hoger dan de totale omvang van de
huidige instroom. Wel is het beeld daarbij divers. Het Capaciteitsorgaan geeft per
opleiding aan welk scenario het meest passend is. Zo wordt bij enkele specialismen,
waaronder een aantal waarbij zich momenteel overschotten op de arbeidsmarkt voordoen,
een wat lagere instroom geadviseerd ten opzichte van het huidige niveau, terwijl andere
specialismen juist een stijging laten zien. Per saldo komt het nieuwe advies ongeveer
2,5% hoger uit dan de huidige instroom. De belangrijkste redenen daarvoor zijn een
hogere vervangingsvraag om het aantal werkzame specialisten op niveau te houden en
de stijgende zorgvraag vanwege vergrijzing van de patiëntenpopulatie.
Binnen het totale budgettaire kader dat voor opleidingsbekostiging beschikbaar is,
is het mogelijk het advies van het Capaciteitsorgaan voor de medisch-specialistische
opleidingen in zijn geheel over te nemen. Daarmee kan ook de motie van de leden Van
den Berg en Van den Hil2, die vraagt om het maximale aantal opleidingsplaatsen voor SEH-artsen beschikbaar
te stellen, worden uitgevoerd.
Bij het verdelen van de nieuwe instroomplaatsen voor de medisch-specialistische opleidingen
over de opleidingsregio’s, zal met ingang van 2024 beter worden aangesloten bij de
bevolkingsomvang en daarmee de zorgvraag per regio. Zo wordt uitvoering gegeven aan
de motie van het lid Paulusma. Als verdeelsleutel voor 2024 is gekozen voor de adherentie
(de patiëntenpopulatie die door een ziekenhuis wordt bediend) van alle ziekenhuizen
in een regio, waarbij een even zwaar gewicht wordt toegekend aan opleidingsziekenhuizen
en niet-opleidingsziekenhuizen. Het uiteindelijke doel is om te komen tot een verdeelmethodiek
waarbij de regionale verschillen tussen zorgvraag en -aanbod inzichtelijk worden gemaakt
en tot uitdrukking komen in een verdeling van de opleidingsplaatsen over het land.
Het Capaciteitsorgaan doet dit jaar onderzoek naar een dergelijke route. Als die route
gevonden wordt dan zal deze voor de verdeelronde 2025 als uitgangspunt worden gehanteerd.
Uw Kamer zal hierover uiterlijk in Q1 2024 worden geïnformeerd.
4.1.2 Huisartsen
Het Capaciteitsorgaan adviseert opnieuw een forse verhoging van de instroom in de
opleiding tot huisarts. Ontwikkelingen als substitutie, efficiënter inrichten en optimaliseren
van de zorg zullen de komende jaren invloed hebben op de vraag naar huisartsen. Juist
de eerstelijnszorg is heel belangrijk om alle ambities van het IZA waar te kunnen
maken. Het is daarom belangrijk om de beschikbare opleidingscapaciteit te waarborgen
en verder uit te bouwen. Vanuit het regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar
gesteld om meer tijd voor de patiënt (MTVP) te creëren door de druk op huisartsenpraktijken
te verlagen, onder andere door het opleiden van extra huisartsen.
De sector heeft de afgelopen jaren grote stappen gezet in het opschalen van de opleidingscapaciteit.
Ondanks de groei is het niet realistisch te veronderstellen dat het geadviseerde aantal
opleidingsplaatsen (1.190) op korte termijn ingevuld wordt. Daarvoor zijn naast opleiders
en praktijkopleiders (opleidingsinstellingen) ook kandidaten nodig, en die zijn volgens
Huisartsen Opleiding Nederland (HON) niet per direct in voldoende mate beschikbaar.
Daarom worden 954 plaatsen beschikbaar gesteld voor 2024, het aantal waarvan het veld
het realistisch acht dat het kan worden ingevuld. Voor 2025 worden 984 plaatsen beschikbaar
gesteld en voor 2026 zijn dat 1.035 plaatsen. Tevens wordt ingezet op flankerend beleid
ter bevordering van de instroom. In de gesprekken met veldpartijen worden ook de opleidingsinstituten
betrokken waarbij de verbetering van landelijke spreiding en allocatie van opleidingsplaatsen
(zowel huidige als extra) onderwerp is van gesprek. Daarmee wordt uitvoering gegeven
aan de motie van de leden Van den Berg en Van den Hil.3
Naast het uitbreiden van de opleidingscapaciteit moet ook worden gekeken naar de invulling
van de werkzaamheden van de huisarts om de uitdagingen die voorliggen behapbaar en
realiseerbaar te houden. Het is daarbij belangrijk om de dialoog aan te gaan met de
huisartsen over de toekomst van het vak: hoe kunnen we met de nieuwe generaties huisartsen
en toenemende (complexiteit van de) zorgvraag de continuïteit waarborgen? Daarover
vinden doorlopend gesprekken plaats met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV),
de
huisartsen in opleiding (LOVAH) en de huisartsopleiders. Daarbij komt tevens aan bod
hoe het praktijkhouderschap voor jonge huisartsen aantrekkelijker gemaakt kan worden,
welke rol de opleiding hierbij kan spelen en of er andere geschikte organisatiemodellen
zijn waardoor zoveel mogelijk (jonge) huisartsen met een vaste patiëntenpopulatie
willen en kunnen werken.
4.1.3 Specialist ouderengeneeskunde
Bij het specialisme ouderengeneeskunde adviseert het Capaciteitsorgaan opnieuw een
forse stijging van de instroom. De verantwoording voor dit hogere advies is overeenkomstig
met het voorgaande advies. Een belangrijke reden hierbij is onder andere de vergrijzing
van de bevolking en een daarmee gepaard gaande groei van het aantal ouderen met complexe
zorgvragen, resulterend in een verzwaring van met name de eerstelijnszorg. Het benodigde
aanbod aan specialisten ouderengeneeskunde verdubbelt hierdoor in de komende 18 jaar.
Daarnaast treedt naar verwachting een hoge uitstroom van het oudere deel van de beroepsgroep
op, terwijl de instroom in de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde nog niet
op peil is. Tegelijkertijd is er reeds sprake van een hoge onvervulde vraag ondanks
dat het aanbod en de instroom ten opzichte van de vorige raming zijn toegenomen.
De afgelopen jaren is de instroom in de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde
achtergebleven bij het advies van het Capaciteitsorgaan en de beschikbaar gestelde
opleidingsplaatsen. Er is nog wel een stijgende lijn zichtbaar in het aantal artsen
dat start met de opleiding. Het ligt in de lijn der verwachting dat de instroom in
de opleiding de komende jaren verder zal groeien, mede door de aanhoudende inzet van
de vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso) en de samenwerkende opleidingen
tot specialist ouderengeneeskunde Nederland (SOON) voor het vergroten van de aandacht
voor het vakgebied. Daarnaast zijn de opleidingen tot specialist ouderengeneeskunde
in maart 2023 gestart met een aangepast verkort opleidingstraject voor artsen met
een afgeronde vervolgopleiding (zij-instromers) met als doel om de instroom te vergroten.
Het veld geeft aan dat het niet realistisch is om in een keer conform het voorkeursadvies
van het Capaciteitsorgaan op te leiden, maar dat een ingroeipad daarnaar toe meer
voor de hand ligt. Derhalve worden voor 2024 260 plekken beschikbaar gesteld, waarna
wordt toegewerkt naar 280 plekken voor 2025 en 305 plekken voor 2026.
4.1.4 Arts verstandelijk gehandicapten
Het Capaciteitsorgaan adviseert een verlaging van de instroom in de opleiding arts
voor verstandelijk gehandicapten (artsen VG). De belangrijke reden hiervoor is dat
het vorige advies uitging van een stagnerende verticale substitutie, terwijl de praktijk
uitwijst dat dergelijke substitutie meer en meer voorkomt, bijvoorbeeld door de inzet
van de physician assistant en/of de verpleegkundig specialist. Dit is een belangrijke oplossingsrichting gebleken
voor de schaarste aan artsen VG en deze trend neemt het Capaciteitsorgaan ook mee
in zijn advies. Daarnaast heeft het Capaciteitsorgaan gekozen voor een gematigder
advies, omdat de voorspellingen voor het benodigd aanbod uit vorige ramingen aan de
hoge kant bleken te zijn en de haalbaarheid van een hoge instroom voorlopig als gering
wordt ingeschat.
Desondanks is de geadviseerde instroom nog steeds een forse opgave en tevens een belangrijke,
omdat mensen met een verstandelijke beperking specifieke behoeftes en zorgvragen hebben.
Het is passend om een arts VG in de begeleiding hiervoor in te zetten om juist te
voorkomen dat er onterechte of onnodige verwijzingen plaatsvinden naar de tweedelijnszorg
en derdelijnszorg. Dit past ook bij de beweging die wordt beoogd met het IZA.
De belangstelling voor de opleiding loopt al jaren achter op de geadviseerde instroom
van het Capaciteitsorgaan en daarom zet het Ministerie van VWS ook samen met het zorgveld
in op flankerend beleid om de instroom in de opleiding te bevorderen. Tezamen met
dergelijk flankerend beleid is de inzet om de komende drie jaar gefaseerd toe te werken
naar het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan. Met de sector is besproken dat
27 plekken een realistisch uitgangspunt vormt voor 2024, waarna kan worden toegewerkt
naar 36 plekken voor 2025 en 43 plekken voor 2026.
4.1.5 GGZ-beroepen
Het Capaciteitsorgaan geeft instroomadviezen voor de opleidingen tot GZ-psycholoog,
psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, verpleegkundig specialist
ggz en verslavingsarts KNMG (tezamen: GGZ-beroepen). Het Capaciteitsorgaan geeft in
het advies aan dat de totale vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz) blijft toenemen.
De stijging ten opzichte van het vorige advies komt onder andere door de groeiende
zorgvraag als gevolg van demografische veranderingen. De problematiek in de ggz wordt
in zijn algemeen als complexer ervaren, waardoor voor de behandeling meer tijd nodig
is. Gelet op de groeiende zorgvraag worden de voorkeursadviezen van het Capaciteitsorgaan
voor de beroepen GG zoveel mogelijk opgevolgd.
4.1.6 GZ-psycholoog
Bij de gezondheidszorgpsycholoog (GZ-psycholoog) worden 965 opleidingsplaatsen beschikbaar
gesteld per 2024. Dit is een groei van 16% ten opzichte van het huidige aantal opleidingsplaatsen
voor 2023. Deze groei van het aantal opleidingsplekken is nodig om de zorgvraag ook
in de toekomst op te kunnen vangen, waarbij ook de wachtlijsten slinken. De afgelopen
jaren is al fors aanvullend geïnvesteerd in het opleiden van GZ-psychologen: het aantal
werkzame GZ-psychologen is de afgelopen jaren met 13% toegenomen. En ook de komende
jaren komen steeds meer GZ-psychologen op de arbeidsmarkt als gevolg van deze geïntensiveerde
opleidingsinspanningen.
Met voornoemde uitbreiding van de opleidingscapaciteit wordt deels aangesloten bij
het advies van het Capaciteitsorgaan. Het Capaciteitsorgaan adviseert namelijk aanvullend
op deze uitbreiding om de huidige groep werkzame masterpsychologen in de ggz grotendeels
en versneld op te leiden tot GZ-psycholoog (zogeheten verticale substitutie). Anders
dan het eerste deel van het advies – dat zich specifiek richt op de capaciteit in
de ggz – wordt dit deel van het advies meer beschouwd ter bevordering van de kwaliteit
van de ggz. De inzet van masterpsychologen is kwalitatief geborgd middels de afspraken
die zijn vastgelegd in het landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ. In het kwaliteitsstatuut
GGZ heeft de sector zelf afspraken gemaakt over de kwaliteit waar ggz-zorg in Nederland
aan moet voldoen. De masterpsycholoog is conform het landelijk kwaliteitsstatuut GGZ
inzetbaar als (mede)behandelaar, net als vele andere disciplines binnen de ggz. De
taakverdeling waarbij masterpsychologen worden ingezet in de diagnostiekfase, psycho-educatie,
E-health en gestandaardiseerde behandeling vindt al jaren plaats. Er wordt op vertrouwd
dat deze passend is bij de kwaliteitseisen die in het landelijk kwaliteitsstatuut
GGZ zijn geformuleerd. De door het Capaciteitsorgaan voorgestelde verticale substitutie
sluit hier dan ook niet op aan. Tevens wordt met het IZA juist ingezet op een werkpraktijk
waarbij taken worden belegd op basis van competenties en bekwaamheid in plaats van
enkel op opleidingsniveau. Om deze redenen wordt dit deel van het advies van het Capaciteitsorgaan
(dat betrekking heeft op verticale substitutie) niet overgenomen.
4.1.7 Klinisch psycholoog
Het advies van het Capaciteitsorgaan voor de klinisch psycholoog ligt wat lager dan
het voorgaande. De afgelopen jaren zijn minder opleidingsplaatsen aangevraagd dan
op voorhand beschikbaar gesteld. Hoewel inmiddels meer GZ-psychologen actief zijn
op de arbeidsmarkt (die in aanmerking kunnen komen voor een opleidingsplaats tot klinisch
psycholoog) blijft de instroom bij deze vervolgopleiding achter en is de verwachting
dat het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan voor 2024 niet wordt gehaald. Daarom
wordt het aantal plekken beschikbaar gesteld waarvan het realistisch wordt geacht
dat ze worden ingevuld (200). In het kader van het programma adaptieve vervolgopleidingen
fase II (2023–2024) wordt bezien op welke wijze de interesse in de vervolgopleiding
tot klinisch psycholoog duurzaam kan worden bevorderd.
4.1.8 Overige GGZ beroepen
Voor de psychotherapeut, klinisch neuropsycholoog en de verslavingsarts wordt het
advies van het Capaciteitsorgaan gevolgd. Voor de verpleegkundig specialist ggz (3-jarig)
wordt het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor 2024 opgehoogd naar 134 opleidingsplaatsen.
4.1.9 FZO-beroepen
Voor de medisch ondersteunende en gespecialiseerd verpleegkundige beroepen, de zogeheten
FZO-beroepen (Fonds Ziekenhuis Opleidingen), wordt de opleiding eveneens via de beschikbaarheidbijdrage
bekostigd. Volgens de hierbij geldende systematiek worden echter geen opleidingsplaatsen
vooraf beschikbaar gesteld. Opleidende instellingen ontvangen achteraf een vergoeding
als er is opgeleid.
Het advies van het Capaciteitsorgaan ligt hoger dan het voorgaande. De redenen hiervoor
zijn divers: onder andere de achtergebleven instroom, taakverschuivingen, uitval van
personeel en de toegenomen zorgvraag door bevolkingsgroei en de vergrijzing zorgen
voor een hoger advies. In de Verklaring
Versterken Arbeidsmarkt Zorg heeft de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ)
aangegeven zich optimaal te zullen inzetten om conform het voorkeursadvies op te leiden.
In de afgelopen jaren is de instroom in de vervolgopleidingen geleidelijk toegenomen.
Desondanks blijft de instroom achter bij het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan.
Om de instroom te vergroten is het tevens belangrijk om in te blijven zetten op anders
opleiden. Met het programma CZO Flex Level (College Zorgopleidingen) zijn inmiddels
alle CZO-erkende vervolgopleidingen voor gespecialiseerd verpleegkundige en medisch
ondersteunende zorgprofessionals modulair ingericht. Dit biedt zorgprofessionals en
zorginstellingen meer flexibiliteit en maatwerk. Naar verwachting zal het modulaire
aanbod een positief effect hebben op de brede inzetbaarheid, de instroom en het behoud
van zorgprofessionals tijdens en na de opleiding.
4.2 Opleidingen bekostigd via de begroting van het Ministerie van VWS
4.2.1 (Profiel)artsen Maatschappij en Gezondheid
Om over voldoende artsen te beschikken voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorg
subsidieert het Ministerie van VWS de opleidingen tot arts infectieziektebestrijding,
jeugdarts, medisch milieukundige, arts tuberculosebestrijding en de donorarts (profielartsen).
Daarnaast wordt subsidie beschikbaar gesteld voor het verder opleiden van deze profielartsen
tot arts Maatschappij en Gezondheid (arts M+G).
De bovenstaande opleidingen worden structureel gefinancierd middels een instellingssubsidie
aan de Stichting beroepsopleiding huisartsen (SBOH). De opleidingen tot arts M+G zijn
erkende duale medische vervolgopleidingen en zijn verdeeld in 2 fasen. De eerste profielfase
duurt 2 jaar. Na afronding van de eerste fase volgt inschrijving in het betreffende
profielregister van de KNMG. Daarna kan de profielarts KNMG de 2e fase opleiding tot arts M+G volgen; wederom 2-jarig.
Het nieuwe voorkeursadvies voor deze beroepen ligt hoger dan het voorgaande, met name
voor de arts infectieziekte bestrijding en de jeugdarts. Voor de arts infectieziektebestrijding
zijn klimaatverandering, globalisering, zoönose en antibioticaresistentie relevante
ontwikkelingen. Door de coronacrisis is de impact en het belang hiervan duidelijker
geworden. Voor de jeugdartsen geeft het Capaciteitsorgaan aan dat de geadviseerde
verhoging komt doordat er meer inzet van jeugdartsen M+G in de lokale preventieketen
gevraagd wordt. Dit komt onder andere door een toename van gezondheidsproblematiek
van jongeren, zowel fysiek als mentaal, en door een toename van de substitutie naar
de jeugdgezondheidszorg (JGZ) vanuit andere domeinen door personeelstekorten. Daarnaast
lijkt de belangstelling voor de opleidingen verder af te nemen. Dit is een ongewenste
ontwikkeling, gezien het doel dat het kabinet in het coalitieakkoord (bijlage bij
Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft omarmd: een gezonde generatie in 2040 met een focus op de jeugd en waarbij
het verminderen van vermijdbare gezondheidsachterstanden voor de Nederlandse bevolking
extra aandacht vergt. Dit onderstreept de urgentie om ervoor te zorgen dat er voldoende
instroom komt in de opleidingen beroepen in de publieke gezondheidszorg.
Sinds januari 2019 zijn de artsen die de profielopleidingen volgen ondergebracht bij
één landelijke werkgever, de SBOH. Dit is een van de maatregelen om de instroom in
deze opleidingen te verhogen en het verder opleiden van deze profielartsen tot arts
M+G te faciliteren. De SBOH werkt met het nieuwe actieplan «tegengaan artsentekort»
eraan om de instroom in de diverse artsenopleidingen buiten het ziekenhuis te stimuleren.
De afgelopen jaren is door het Ministerie van VWS meer en meer geïnvesteerd in deze
opleidingen. Zo bedroeg het beschikbare subsidiebedrag in 2020 nog 27,5 miljoen euro
en is dit – door beleidskeuzes in de afgelopen jaren – toegenomen tot ruim 38 miljoen euro
voor 2024.
Voor de opleiding tot Jeugdarts wordt voor 2024, op een aantal plaatsen na, aangesloten
bij hetgeen de sector realiseerbaar acht. Het signaal in de Jeugd Gezondheidszorg
(JGZ) is enerzijds dat er een groot tekort aan professionals is en anderzijds dat
er een toenemende vraag is naar de inzet van de JGZ-uitvoeders vanuit Rijks- en lokaalbeleid.
Gelet hierop hebben het Ministerie van VWS en de VNG in het GALA opgenomen dat Rijk,
gemeenten en betrokken zorgprofessionals tot een gezamenlijke visie moeten komen over
hoe we omgaan met schaarste in personeel en de wijze van zorg en dienstverlening van
de JGZ-uitvoerders. De inzet en betrokkenheid van de VNG en gemeenten is hierbij onontbeerlijk
gelet op het medebewind dat gemeenten hebben bij het laten uitvoeren van de wettelijke
taken door de JGZ-uitvoerders op grond van de Wet publieke gezondheid en preventie
in kader van de Jeugdwet.
Het aantal opleidingsplaatsen voor de opleiding tot arts infectieziektebestrijding
(1e en 2e fase) is de afgelopen jaren fors omhoog bijgesteld, mede ingegeven door het tussentijdse
advies van het Capaciteitsorgaan van december 2021. Ook het aantal geschikte kandidaten
dat aan deze opleiding wil starten blijft toenemen, waardoor het voor 2024 mogelijk
is om het aantal opleidingsplaatsen voor de 2e fase op te hogen. Het advies van het Capaciteitsorgaan ligt hoger dan het aantal
plaatsen dat nu beschikbaar kan worden gesteld. Er zijn op dit moment niet voldoende
middelen beschikbaar om het advies van het Capaciteitsorgaan volledig te volgen.
Voor de opleiding tot arts tuberculosebestrijding (1e en 2e fase) wordt aangesloten bij het advies van het Capaciteitsorgaan. Voor de opleiding
tot Medisch milieukundige (1e en 2e fase) wordt voor het aantal opleidingsplaatsen voor 2024 aangesloten bij hetgeen
de sector realiseerbaar acht.
Met het centraal bekostigen van de opleiding tot donorarts (1e fase) is per 2023 begonnen. Anders dan bij andere opleidingen start deze opleiding
elke twee jaar. Er is financiële ruimte om elke twee jaar een klas van 6 instromers
te laten starten. Voor 2023 is eenmalig een ruimere klas opgezet, met als gevolg dat
voor 2025 een kleinere klas wordt opgezet. Gemiddeld uitkomend op 6 instromers per
twee jaar.
4.3 Opleidingen bekostigd via de begroting van het Ministerie van OCW
4.3.1 Geneeskunde
Het Ministerie van OCW bekostigt op dit moment 3.050 opleidingsplaatsen voor de opleiding
Geneeskunde. Het Capaciteitsorgaan adviseert het maximale aantal op te leiden basisartsen
– in navolging van de raming van 2019 – vast te stellen op 2.850. Op dit moment bestaat
namelijk een zogenaamd opleidingsreservoir van basisartsen die (nog) niet in opleiding
zijn, maar wel een geneeskundige vervolgopleiding willen volgen. Op basis van onderzoek
van Nivel is dit opleidingsreservoir de laatste jaren sterk toegenomen van 3.345 in
2009 en 6.045 in 2019, naar 7.522 in 2022. In dezelfde periode is de gemiddelde tijd
tussen het artsexamen en de start van de vervolgopleiding gestegen van 26,8 maanden
naar 42 maanden. Het huidige opleidingsreservoir zou meer dan voldoende basisartsen
moeten bevatten om de geadviseerde instroom in vervolgopleidingen op te vangen. Maar
deze schatting van 7.522 personen is echter met onzekerheid omgeven, omdat met het
bestaande onderzoek de basisartsen die (nog) niet in opleiding zijn onvoldoende zijn
bereikt. Van verschillende kanten, ook door het Capaciteitsorgaan zelf, is daarom
gepleit voor aanvullend onderzoek.
Zoals aangegeven is de omvang van het opleidingsreservoir in de loop van de tijd sterk
gestegen, en groeit deze ook harder dan het aantal beschikbare opleidingsplekken.
De reden van deze groei is niet duidelijk. Het kan zijn dat basisartsen vaker bewust
de keuze voor een vervolgopleiding uitstellen, of zich daartoe gedwongen voelen door
de concurrentie om de meest begeerde opleidingsplaats. Of dat ze vaker basisarts willen
blijven en niet de wens hebben een vervolgopleiding te volgen. Er is behoefte aan
meer duidelijkheid over de precieze omvang, samenstelling en achterliggende redenen
van het opleidingsreservoir, en de dynamiek op de arbeidsmarkt voor basisartsen. Het
kabinet zal het Capaciteitsorgaan verzoeken hier onderzoek naar te doen om een scherper
zicht te kunnen krijgen op de drijfveren en beweegredenen van deze groep afgestudeerde
basisartsen. Ook vraagt het kabinet om richting de toekomst een advies af te geven
ten aanzien van de instroom in Geneeskunde dat met minder onzekerheid is omgeven.
Om het aantal opleidingsplekken Geneeskunde beter te laten aansluiten bij het advies
van het Capaciteitsorgaan zal het maximale aantal opleidingsplaatsen Geneeskunde vanaf
studiejaar 2024–2025 worden verlaagd van 3.050 plaatsen naar 3.015 plaatsen. Met dat
aantal blijft er ruimte om in te spelen op schommelingen van het aantal opleidingsplekken
voor vervolgopleidingen en is er tegelijkertijd oog voor de omvang van het opleidingsreservoir.
Zoals beschreven in de inleiding van deze brief is het van belang dat instellingen
voor de studie Geneeskunde een selectiemethodiek hanteren die ervoor zorgt dat de
juiste student wordt geselecteerd met het oog op de beweging die de zorg maakt. Dat
vraagt om een selectiemethodiek waarin andere kwalitatieve criteria worden getoetst.
Er zullen meer mensen nodig zijn in onder andere de extramurale vakgebieden. Dit is
terug te zien in de sterke groei van bijvoorbeeld het aantal benodigde huisartsen
en sociaal geneeskundigen, terwijl er voor een specifiek aantal medisch specialismen
juist een afname zichtbaar is.
Het is belangrijk dat selectieprocedures van opleidingen zijn afgestemd op het karakter
en de inhoud van opleidingen en het werkveld. In het Coalitieakkoord is de afspraak
opgenomen dat opleidingen die selecteren dienen te onderbouwen hoe de selectieprocedure
past bij de inhoud van de opleiding, effectief is en gelijke kansen borgt. Uit recent
onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar decentrale selectie4 blijkt dat opleidingen met een numerus fixus, niet alleen geneeskunde opleidingen,
het belang van kansengelijkheid onderschrijven, maar dat ze de borging in selectieprocedures
lastig vinden. Een aanbeveling van de inspectie is ook om het stelsel van decentrale
selectie tegen het licht te houden. Een goede reactie op de aanbevelingen van de Inspectie,
verdient tijd en aandacht, na de zomer komt de Minister van OCW met een inhoudelijke
beleidsreactie.
Recent is ook het wetsvoorstel loting aangenomen in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
Loting wordt met deze wetswijziging als selectie instrument toegevoegd aan het instrumentarium
van opleidingen. Daarmee hebben opleidingen in de toekomst de mogelijkheid om te kiezen
voor loting (gewogen of ongewogen). De inwerkintreding van de wet is 1 september 2023.
Opleidingen kunnen er hierna voor kiezen om gebruik te maken van loting om aspirant-studenten
gelijke kansen te bieden op een plek binnen de opleiding.
4.3.2 Tandheelkunde
Het advies voor de opleiding Tandheelkunde is een jaarlijkse instroom van 375 studenten.
Ook geeft het Capaciteitsorgaan een minimumadvies mee van 345 plaatsen.
Een belangrijke ontwikkeling bij de tandartsen is de verwachting dat veel van hen
uit zullen stromen vanwege de leeftijdsontwikkeling binnen deze beroepsgroep. Over
10 jaar zal 42% van de nu werkzame tandartsen gestopt zijn met de beroepsuitoefening.
Dit zijn aanzienlijke aantallen. Er is nu jaarlijks een instroom van 200 tandartsen
die in het buitenland gediplomeerd zijn. De verwachting is dat die instroom zal aanhouden.
Het beeld van de afgelopen 20 jaar is dat ongeveer 60% van deze instroom permanent
in Nederland blijft. Ondanks deze instroom van buitenlands gediplomeerden blijft het
van belang om in te blijven zetten op voldoende instroom in de Nederlandse opleiding.
Ook zijn er landelijk grote verschillen in de tandartsdichtheid per regio. De provincies
Noord-Holland, Groningen, Utrecht, Gelderland hebben de grootste tandartsdichtheid.
Zeeland en Flevoland de laagste.
Het kabinet ziet noodzaak om meer tandartsen op te leiden en wil daarom gevolg geven
aan tenminste het minimale advies van het Capaciteitsorgaan van 345 opleidingsplaatsen.
Tandheelkunde is echter een kostbare opleiding. Het kabinet heeft het voor deze verhoging
benodigde budget niet beschikbaar. Dit betekent dat gekozen wordt voor een alternatieve
oplossingsrichting, waarbij het kabinet verkorting van de opleiding van 6 naar 5 jaar
als eerste onderdeel van deze oplossingsrichting ziet. Een dergelijke verkorting is
mogelijk binnen de geldende opleidingseisen die op EU-niveau zijn vastgelegd en zorgt
ervoor dat de opleiding per plaats minder kostbaar wordt en er dus meer studenten
kunnen worden opgeleid voor hetzelfde geld. In totaal kan hiermee een verruiming van
het aantal opleidingsplaatsen worden gerealiseerd van naar verwachting circa 50 plaatsen
bovenop de huidige numerus fixus. Dit vergt een aanpassing van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek die we met het veld inzetten. Daarmee kan
een belangrijke stap in de richting van het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan
worden gezet, maar zo wordt dit minimumadvies nog niet bereikt.
Zoals u eerder in deze brief kunt lezen ligt er een opgave om het aantal basisartsen
dat wordt opgeleid te dempen, waarbij wel behoedzaamheid betracht moet worden gelet
op de onzekerheid omtrent de keuzes en beweegredenen van de groep afgestudeerd basisartsen.
Het kabinet is bereid om in aanvulling op, en onder de voorwaarde van het verkorten
van de opleidingsduur van 6 naar 5 jaar te komen tot een verruiming van het aantal
opleidingsplaatsen Tandheelkunde. De dekking daarvoor wordt, naast de opleidingsverkorting,
gevonden in een beperkte verlaging van het aantal opleidingsplaatsen Geneeskunde.
Op basis van huidige inzichten zorgt een verlaging van 31 plaatsen Geneeskunde ervoor,
samen met het effect van verkorting van de opleidingsduur, dat de opleidingsplaatsen
Tandheelkunde de komende jaren kan groeien naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan
van 345 plaatsen.
De urgentie om zo snel mogelijk meer tandartsen op te leiden is hoog en daarom is
het nodig om de voornoemde oplossingsrichting, de opleidingsverkorting en de schuif
met de numerus fixus geneeskunde, op de kortst mogelijke termijn te implementeren
en tot uitdrukking te brengen in verhoging van de numerus fixus Tandheelkunde. De
insteek van de gesprekken met de tandheelkunde-opleidingen en de KNMT is dat er in
het derde kwartaal van 2023 afspraken worden gemaakt over de verkorting van de opleiding
van 6 naar 5 jaar, en het effect dat dit heeft op de numerus fixus Tandheelkunde.
Op basis van deze afspraken kan vervolgens de numerus fixus Tandheelkunde vanaf het
collegejaar 2025–2026 in stappen worden verhoogd. Dit betekent dat voor het collegejaar
2024–2025 het huidige aantal opleidingsplaatsen (259) wordt gehanteerd.
Tevens is het goed te bezien hoe een evenwichtige spreiding van tandartsen over het
land kan worden bewerkstelligd en of de spreiding van tandartsopleidingen hieraan
een bijdrage kan leveren. De regio’s waar de tandartsdichtheid het laagst is hebben
hierbij de hoogste prioriteit, zoals de provincie Zeeland. Deze provincie vraagt aandacht
voor het (groeiende) tandartsentekort in de provincie Zeeland: 39 tandartsen per 100.000
inwoners tegenover b.v. 95 tandartsen per 100.000 inwoners in Noord-Holland. We maken
ons grote zorgen over de tekorten in deze regio, die in de toekomst alleen maar op
zullen lopen. In de voornoemde gesprekken met de tandheelkunde opleidingen en de KNMT
zal ook nader in worden gegaan op regionale spreiding en welke oplossingsrichtingen
er zijn. Een veelgehoorde oplossingsrichting is het opstarten van een nieuwe opleiding
Tandheelkunde in Zuidwest Nederland. Of zo’n nieuwe opleiding gestart moet worden
is aan de opleidingen en het werkveld, maar het is zaak om meerdere oplossingsrichtingen
te verkennen. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om een groot gedeelte van de opleiding
te doorlopen in regio’s met een lagere tandartsdichtheid, bijvoorbeeld door met regionale
dependances die vallen onder de opleidingsinstelling te werken. Zo is in de regio
Limburg een succesvolle pilot gestart door het Radboud UMC in samenwerking met het
werkveld waar
uitbreiding van werkplekleren bij tandartspraktijken in de regio wordt georganiseerd.
Er zijn ook ideeën voor het creëren van een fysieke ruimte in de regio voor de praktische
begeleiding inclusief verblijfmogelijkheden voor studenten5. Over het starten van een nieuwe opleiding ontvangt de Minister van OCW onafhankelijk
advies van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO).
Middels deze brief komt het kabinet tegemoet aan uw verzoek van 16 maart jl. om te
reageren op de brief van de provincie Zeeland hierover6. Ook geeft het kabinet met deze brief invulling aan de motie van het lid Van den
Hil7 over uitbreiding opleidingscapaciteit van de studie tandheelkunde, de gewijzigde
motie van het lid Van den Hil c.s. over verkorting van de opleiding tandheelkunde
tot vijf jaar8 en de toezegging die gedaan is in het debat van 13 juni 2022 over de initiatiefnota
van het lid Van den Berg inzake «Mondzorg: een goed begin is het halve werk», om de
Kamer te informeren over het standpunt rond tandartsentekort.
4.3.3 Mondzorgkunde
Het Capaciteitsorgaan adviseert de instroom in de hbo-opleiding mondzorgkunde te verhogen
naar 353 opleidingsplaatsen. De inzet is om stapsgewijs toe te werken naar het voorkeursadvies,
passend bij het financiële ruimte die er is. Dit is van belang om het proces van substitutie
van werkzaamheden van tandartsen naar mondhygiënisten door te zetten. Vanaf het studiejaar
2025–2026 wordt in twee jaar toegewerkt naar het voorkeursadvies. De budgettaire dekking
hiervoor komt stapsgewijs vrij uit de beperkte verlaging van het aantal opleidingsplekken
naar 3015 voor Geneeskunde zoals eerder beschreven in deze brief. In verband met transitiekosten
is het niet eerder mogelijk te starten met de verhoging per studiejaar 2025–2026.
Dit biedt tevens de sector de ruimte om de opleidingscapaciteit op te schalen.
4.4 Opleidingen bekostigd door het Ministerie van VWS en OCW
4.4.1 Verpleegkundig specialist en Physician Assistant
De opleidingen tot Verpleegkundig specialist en Physician Assistant zijn duaal en bestaan zowel uit werken als leren. De Minister van OCW financiert
de binnenschoolse kosten per student. Het Ministerie van VWS financiert met de subsidieregeling
opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant de buitenschoolse kosten.
Het voorkeursadvies voor de Physician Assistant (PA) en Verpleegkundig specialist AGZ (VS) ligt hoger dan het voorgaande advies.
Belangrijke redenen voor dit hogere advies zijn de toenemende taakherschikking in
alle sectoren, de vergrijzing en epidemiologische ontwikkelingen, waaronder de toename
van infectieziekten, chronische aandoeningen en multimorbiditeit.
In de medisch specialistische zorg zijn de afgelopen jaren voldoende Physician Assistants en Verpleegkundig specialisten AGZ ingestroomd om het huidige tekort bij gelijkblijvende
trends binnen enkele jaren in te lopen. De instroom van de PA en AVS-AGZ in de opleidingen
binnen de huisartsenzorg en de ouderenzorg moet volgens het Capaciteitsorgaan echter
sterk stijgen om in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen voldoen. Ook in overige
sectoren zoals de revalidatie, sociale geneeskunde en gehandicaptenzorg overstijgt
de (toekomstige) vraag de huidige instroom. Daarbij spelen de ontwikkelingen rondom
het IZA een rol. Door verplaatsing van zorg is er meer behoefte aan substitutie in
onder andere de eerstelijnszorg en acute zorg, waar ook de PA en de VS-AGZ een waardevolle
bijdrage kunnen leveren.
Voor de geadviseerde verhoging van de instroom bij de tweejarige variant van PA en
VS-AGZ wordt – net als bij Mondzorgkunde – vanaf het studiejaar 2025–2026 gefaseerd
(in twee jaar) toegewerkt naar het voorkeursadvies. Ook hiervoor is dekking gevonden
vanuit de verlaging van de opleidingsplaatsen voor Geneeskunde, zoals eerder beschreven
in deze brief. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Paulusma9 en de motie van de leden Den Haan en Van den Hil over het opleiden van meer PA’s.10
Voor de verpleegkundig specialist ggz (2-jarig) geldt eveneens dat vanaf het studiejaar
2025–2026 gefaseerd (in twee jaar) wordt toegewerkt naar het voorkeursadvies.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Bijlage – Advies Capaciteitsorgaan en beschikbare opleidingsplaatsen voor 2024
Opleiding
Advies CO
Instroom 2024 in personen
Medisch specialist*
1.245
1.245
Huisartsgeneeskunde*
1.190
954
Arts Jeugdgezondheidszorg 1e fase (KNMG)
154
71
Arts Jeugdgezondheidszorg 2e fase (M+G)
154
48
Medisch Milieukundige 1e fase (KNMG)*
4
3
Medisch Milieukundige 2e fase (M+G)*
3
2
Arts Tuberculosebestrijding 1e fase (KNMG)
1
1
Arts Tuberculosebestrijding 2e fase (M+G)
1
1
Arts Infectieziektebestrijding 1e fase (KNMG)
37
23
Arts Infectieziektebestrijding 2e fase (M+G)
35
23
Donorarts 1e fase (KNMG)*
15
0
Specialist ouderengeneeskunde*
305
260
Arts-verstandelijk gehandicapten*
43
27
Verslavingsarts
33
33
Gezondheidszorgpsychologie*
1.885
965
Psychotherapie
171
171
Klinische psychologie
249
200
Klinische neuropsychologie
26
26
Verpleegkundig specialist GGZ*
248
214
FZO-beroepen*
4.730
n.v.t.
Physician Assistant*
286
250
Verpleegkundig specialist AGZ*
474
370
Initiële opleiding geneeskunde
2.850
3.015
Initiële opleiding tandheelkunde
375
259
Initiële opleiding mondzorgkunde*
353
334
* Toelichting
Hierna volgt een toelichting bij de opleidingen waar is afgeweken van het voorkeursadvies
van het Capaciteitsorgaan of waarvoor een specifieke situatie geldt.
Medisch specialist
Dit betreft 27 medisch specialismen, SEH-arts, drie klinisch technologische specialismen
en de tandheelkundige specialismen MKA-chirurgie en orthodontie. De instroom van orthodontie
is niet evenredig over de jaren verdeeld.
Huisartsgeneeskunde
Betreft een ingroeipad naar het voorkeursadvies, passend bij de beschikbare opleidingscapaciteit.
(2024: 954, 2025: 984, 2026: 1.035)
Medische milieukundige
De 1e fase gaat mee met het capaciteitsadvies, hetzij met een correctie van 1 instroomplek
i.v.m. een hogere instroom in het verleden. De 2e fase zet met 2 instroomplekken in op de maximaal haalbare opleidingscapaciteit.
Donorarts
De opleiding tot donorarts start om de 2 jaar, waarbij er voor de 1e fase van de opleiding een klas van 7 instromers is gestart in 2023 en voor 2025 is
een klas van 5 instromers voorzien.
Specialist ouderengeneeskunde
Betreft een ingroeipad naar het voorkeursadvies, passend bij beschikbare opleidingscapaciteit.
(2024: 260, 2025: 280, 2026: 305)
Arts verstandelijk gehandicapten
Betreft een ingroeipad naar het voorkeursadvies, passend bij beschikbare opleidingscapaciteit.
(2024: 27, 2025: 36, 2026: 43)
Gezondheidszorgpsycholoog
Het voorkeursadvies dat rekening houdt met de substitutie van masterpsychologen wordt
niet overgenomen. Er is gekozen voor het 10-jarig evenwichtsscenario.
Verpleegkundig specialist GGZ
Dit betreft zowel de 2-jarige als de 3-jarige opleiding. De 2-jarige opleiding wordt
bekostigd middels een subsidie van het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW.
Voor de 2-jarige opleiding wordt vanaf het studiejaar 2025–2026 gefaseerd (in twee
jaar) toegewerkt naar het voorkeursadvies (248 inclusief de 3-jarige opleiding).
(studiejaar 2024–2025: 80, studiejaar 2025–2026: 107, studiejaar 2026–2027: 114)
De 3-jarige opleiding wordt bekostigd middels de beschikbaarheidbijdrage. Voor deze
opleiding worden voor 2024 134 opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld.
FZO-beroepen
Voor de FZO-beroepen worden vooraf geen opleidingsplekken beschikbaar gesteld. Bekostiging
vindt achteraf plaats op basis van de gerealiseerde instroom. Het genoemde aantal
is exclusief het advies voor de opleiding tot ambulanceverpleegkundige (224).
Physician Assistant
Vanaf het studiejaar 2025–2026 wordt gefaseerd (in twee jaar) toegewerkt naar het
voorkeursadvies (286)
(studiejaar 2024–2025: 250, studiejaar 2025–2026: 279, studiejaar 2026–2027: 286)
Verpleegkundig specialist AGZ
Vanaf het studiejaar 2025–2026 wordt gefaseerd (in twee jaar) toegewerkt naar het
voorkeursadvies (474)
(studiejaar 2024–2025: 370, studiejaar 2025–2026: 453, studiejaar 2026–2027: 474)
Initiële opleiding mondzorgkunde
Vanaf het studiejaar 2025–2026 wordt gefaseerd (in twee jaar) toegewerkt naar het
voorkeursadvies (353)
(studiejaar 2024–2025: 334, studiejaar 2025–2026: 349, studiejaar 2026–2027: 353)
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.