Brief regering : Beleidsreactie WODC-onderzoek Strafbaarstelling Lijkschennis
36 200 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2023
Nr. 138 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2023
Tijdens het tweeminutendebat Seksueel geweld en kindermisbruik van 25 januari jl.
(Handelingen II 2022/23, nr. 44, item 3) heeft de Minister van de Justitie en Veiligheid in de Kamer aangegeven dat ze ervoor
voelt om seksuele gedragingen met overleden personen strafbaar te stellen. Wij staan
hier nog steeds achter. Wij vinden dat er een duidelijk signaal afgegeven dient te
worden dat dit gedrag, maar ook andere zeer ingrijpende vormen van (fysieke) lijkschennis
niet geaccepteerd zijn in onze samenleving. Het leed dat nabestaanden hiermee kan
worden aangedaan is groot. In deze brief lichten wij graag toe hoe we dat signaal
willen geven. Voordat we hierop in gaan, bespreken we eerst de resultaten van het
WODC-onderzoek.
Op 9 december 2022 bood de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer het onderzoek
«Strafbaarstelling van lijkschennis» van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) aan en hebben we toegezegd de beleidsreactie op dit onderzoeksrapport in het
voorjaar van 2023 aan uw Kamer te doen toekomen.1 Hierbij ontvangt u de toegezegde reactie. In deze reactie betrekken we graag de twee
moties die tijdens het tweeminutendebat Seksueel geweld en kindermisbruik van 25 januari
2023 zijn ingediend. De eerste motie, waarvan op 31 januari 2023 een gewijzigde versie
is ingediend door de leden Helder, Van Nispen, Mutluer, Michon-Derkzen, Kuik en Bisschop,
houdt het verzoek aan de regering in om necrofilie als misdrijf op te nemen in het
Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).2 De tweede motie van de leden Helder, Van Nispen, Michon-Derkzen, Kuik en Bisschop,
verzoekt de regering om fysieke aantasting van een lijk zelfstandig strafbaar te stellen.3 Beide moties zijn op 31 januari jongstleden door uw Kamer aangenomen (Handelingen II
2022/23, nr. 46, item 14).
Uitkomsten van het onderzoek
In het onderzoek stond de vraag centraal of het noodzakelijk is om vormen van lijkschennis
die nog niet strafbaar zijn gesteld, strafbaar te stellen of om bestaande strafbepalingen
ter zake van vormen van lijkschennis te wijzigen. De eerste twee delen van het onderzoek
staan in dit verband stil bij de juridische status van het gestorven lichaam en maken
inzichtelijk welke vormen van lijkschennis naar huidig recht wel of niet strafbaar
zijn in Nederland. Daarbij onderscheiden de onderzoekers tien vormen van lijkschennis:
• de verplaatsing van een lijk (opgraven en/of wegnemen);
• het wegmaken en/of verbergen van een lijk ter verheling van de doodsoorzaak;
• de fysieke aantasting van een lijk;
• het verrichten van seksuele gedragingen met een lijk (necrofilie);
• het (ver)kopen van (delen van) een lijk;
• de tentoonstelling van een (geprepareerd) lijk;
• het maken van afbeeldingen of nemen van vingerafdrukken van een lijk;
• het wegnemen van toevoegingen aan het lichaam die met het lichaam verbonden zijn;
• het bevuilen van een lijk;
• het onbevoegd aanpassen van het lijk, de houding van een lijk of de enkele aanraking
van een lijk.
Het derde deel van het onderzoek is een empirisch onderzoek bestaande uit kwantitatief
jurisprudentieonderzoek en een aantal interviews met experts waarin werd gevraagd
naar de prevalentie, straftoemeting en opvattingen betreffende de verschillende soorten
lijkschennis. Het vierde onderdeel is een rechtsvergelijkend onderzoek naar de strafbaarstelling
in Duitsland, Frankrijk, Engeland & Wales, de Verenigde Staten, Schotland, België
en Zweden. De eerste vier landen zijn integraal onderzocht, in de laatste drie landen
zijn alleen discussies en recente ontwikkelingen in kaart gebracht.
De onderzoekers komen tot de conclusie dat het gestorven lichaam een bijzondere juridische
status en beschermwaardigheid kent. Uit het rechtsvergelijkend onderzoek blijkt dat
de meeste onderzochte landen meer strafrechtelijke bescherming bieden tegen gedragingen
omtrent lijkschennis dan Nederland. Zo komt de strafbaarstelling van seksuele gedragingen
met een lijk in bijna alle landen voor. Uit de afgenomen interviews blijkt verder
dat ook de geïnterviewden het huidige wettelijke kader te kort vinden schieten en
vinden zij dat meer nodig is om te voorzien in een passende strafrechtelijke reactie
op lijkschendende gedragingen.
Aanbevelingen onderzoek
De onderzoekers komen tot de conclusie dat voor zeven van de tien soorten lijkschennis
aanvullende strafbaarstelling of een vorm van strafbaarstelling noodzakelijk is of
bestuursrechtelijke handhaving ingevoerd dient te worden.
De volgende aanbevelingen zijn specifiek gedaan voor het wijzigen van het Wetboek
van Strafrecht:
– Een zelfstandige strafbaarstelling van het opzettelijk en wederrechtelijk vernietigen
of beschadigen van een lijk, dan wel aanwenden van geweld tegen een lijk is aangeraden,
met een daarbij passende strafbedreiging;
– Een strafverzwarende variant moet worden opgenomen voor de situaties waarin fysieke
lijkschennis is begaan voordat een lijk is weggemaakt;
– De strafmaat voor het strafbaar gestelde opgraven of wegnemen van een lijk en het
wegmaken/verbergen van een lijk met het oogmerk de dood(soorzaak) te verhelen dient
te worden verhoogd;
– Necrofilie dient zelfstandig strafbaar te worden gesteld;
– Strafbaarstelling van het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen of bezitten
van een afbeelding van seksuele aard van een overleden persoon wordt aangeraden.
Opmerking verdient dat de onderzoekers ook een aanbeveling doen voor het strafbaar
stellen van (het bewegen van een ander) tot lichaamsdonatie met winstoogmerk. Daarnaast
wordt aangeraden een vergunningsplicht in te voeren voor bedrijven die direct na het
overlijden gedoneerde lichamen ontvangen en mogelijk vervolgens ter beschikking stellen
aan andere bedrijven, teneinde excessen te voorkomen. Aanbevolen wordt dat overtreding
van de vergunningsvoorwaarden een economisch delict wordt. Ook op het gebied van tentoonstelling
van lijken wordt een advies gegeven, namelijk het instellen van een vergunningsplicht
voor het organiseren van tentoonstellingen met geprepareerde lijken.
Reactie op het onderzoek
Het huidige recht biedt volgens de onderzoeksbevindingen onvoldoende bescherming tegen
strafwaardige lijkschendende gedragingen. We delen deze conclusie en steun dan ook
het voorstel van de onderzoekers en van de indieners van de bovengenoemde moties om
het bestaande wettelijke kader aan te passen. Het gaat eet name daarbij om een zelfstandige
strafbaarstelling van de volgende strafwaardige gedragingen: fysieke aantasting van
een lijk, necrofilie en het maken van afbeeldingen van seksuele aard van een overleden
lichaam. Deze keuze lichten wij in het navolgende nader toe.
Fysieke aantasting van een lijk
Uit het WODC-onderzoek blijkt dat in de praktijk juridische oplossingen zijn gevonden
om toch een manier te vinden om lijkschennis te vervolgen. Dit gebeurt bijvoorbeeld
door toepassing van artikel 350 Sr, waarin het vernielen, beschadigen en onbruikbaar
maken van een goed dat aan een ander toebehoort, strafbaar is gesteld. Wij zijn net
als de onderzoekers van mening dat een strafzaak op basis van artikel 350 Sr niet
passend is bij het leed dat wordt aangedaan en het respect dat het overleden lichaam
verdient. Ook blijkt uit het onderzoek dat in alle onderzochte Europese landen en
de meeste staten van de Verenigde Staten fysieke aantasting van een lijk strafbaar
is gesteld. In de landen waarin het geen zelfstandig delict is, blijkt dat er ook
wetgevingsinitiatieven zijn ontplooid om zelfstandige strafbaarstelling te bewerkstelligen.
In een aantal Europese landen bestaat daarnaast een brede strafbaarstelling.
Het is wel belangrijk op te merken dat in het onderzoek naar voren kwam, dat – voor
zover bekend – het aantal voorvallen voor alle lijkschendende gedragingen op jaarbasis
(zeer) beperkt is. Dit wordt bevestigd door het openbaar ministerie en de politie.
Desalniettemin is lijkschennis van alle tijden en kan men verwachten dat Nederland
ook in de toekomst wordt geconfronteerd met voorvallen van fysieke lijkschennis. Het
openbaar ministerie en de politie hebben een grondslag nodig om hiertegen effectief
op te kunnen treden.
Seksuele gedragingen met lijken
Er zijn niet veel gevallen van seksuele gedragingen met overleden personen bekend
in Nederland. In de eerdere gevallen die bekend zijn, is vervolging vaak op grond
van een ander delict mogelijk geweest, zoals beschadiging van het overleden lichaam
(artikel 350 Sr). Wij sluiten ons aan bij de opvatting van de onderzoekers dat de
essentie van de seksuele gedraging met een overleden persoon niet tot uitdrukking
komt in vervolging op deze andere gronden. Er wordt dan onvoldoende recht gedaan aan
de waardige en respectvolle behandeling van een mens, ook na diens overlijden en aan
de belangen van de nabestaanden bij een ongeschonden nagedachtenis aan de overledene.
De maatschappelijke verontwaardiging is daarom groot wanneer een geval van seksuele
gedragingen met een overleden persoon aan het licht komt. In de praktijk is al gebleken
dat vervolging op grond van een ander strafbaar feit ook niet altijd mogelijk is en
dit tot schrijnende situaties kan leiden. Naast de normstelling, kan zelfstandige
strafbaarstelling dus ook voor dergelijke gevallen strafrechtelijk optreden mogelijk
maken. Met een aparte strafbaarstelling van seksuele gedragingen met lijken beogen
wij recht te doen om deze specifieke belangen die schade worden berokkend bij het
plegen van deze gedragingen.
Alle geïnterviewden in het onderzoek zijn voorstander van het strafbaar stellen van
seksuele gedragingen met overleden personen. Dit gaat op voor alle seksuele gedragingen
en niet alleen het seksueel binnendringen. Uit het rechtsvergelijkende deelonderzoek
bleek dat het plegen van seksuele gedragingen met overleden personen in bijna alle
onderzochte landen al op een of andere wijze strafbaar is gesteld. Het verschilt per
land of alleen het seksueel binnendringen strafbaar is gesteld of dat dit voor alle
soorten seksuele gedragingen geldt. Ook is het niet zo dat in alle landen een specifieke
strafrechtelijke bepaling voor necrofilie bestaat. Dit valt soms onder een generieke
strafbepaling voor lijkschennis.
Maken van afbeeldingen van seksuele aard van een overleden lichaam
Het maken van afbeeldingen van seksuele aard van een overleden lichaam kan ernstig
leed toebrengen aan nabestaanden van de overleden persoon. Zij kunnen worden aangetast
in hun nagedachtenis en de afbeeldingen kunnen als schokkend en aanstootgevend worden
ervaren. Ook de menselijke waardigheid van de overleden persoon kan hiermee worden
geschaad. Wij zijn het met de onderzoekers eens dat om deze reden het maken van afbeeldingen
van seksuele aard van een overleden persoon strafbaar moet worden gesteld. Hoewel
weinig gevallen bekend zijn, is de maatschappelijke verontwaardiging groot als deze
afbeeldingen ontstaan.
Tot slot
Wij zijn dus voornemens om een zelfstandige strafbaarstelling in te voeren voor de
fysieke aantasting van een lijk, necrofilie en het maken van afbeeldingen van seksuele
aard van een overleden lichaam.
Wij zullen uw Kamer per brief aan het eind van dit jaar informeren over de voortgang
van de beleidsverkenning en met een planning voor een daarop gebaseerd wetgevingstraject.
Hiermee geven wij uitvoering aan de moties die tijdens het tweeminutendebat Seksueel
geweld en kindermisbruik van 25 januari 2023 zijn ingediend.
Wij zullen verder onderzoeken hoe de huidige artikelen 150 en 151 Sr het beste kunnen
worden aangepast, zodat deze in de praktijk goed te handhaven zijn. Hiermee geven
we gevolg aan de aanbevelingen van de onderzoekers op het strafrechtelijke terrein.
Uit oogpunt van het belang van de menselijke waardigheid en de lichamelijke integriteit
moeten ook het non-commercialiteitsbeginsel en het toestemmingsbeginsel voldoende
verankerd zijn in aansluiting op de aanbevelingen van de onderzoekers. Met het Wetsvoorstel
zeggenschap lichaamsmateriaal, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van VWS, wordt het in de Wet op de lijkbezorging (Wlb) verboden om voor bestemming
van een lichaam ten behoeve van ontleding aan een donor of beslissingsbevoegde een
vergoeding te geven dan wel een vergoeding te ontvangen welke meer bedraagt dan de
kosten die de donor of beslissingsbevoegde in verband daarmee heeft gemaakt.4 Ook regelt dit voorstel het verbod om in de communicatie de indruk van enig geldelijk
voordeel of een kostenbesparing te wekken voor een donor. Tevens wordt een informatieplicht
geïntroduceerd over de toepassingen met het materiaal en de mogelijkheid van eventuele
inkomsten die daaruit kunnen voortvloeien. De onderzoekers wijzen in dit verband wel
op enkele wetstechnische omissies bij de betreffende strafbepaling. Het voornemen
is deze omissies te repareren met een nota van wijziging bij het Wetsvoorstel zeggenschap
lichaamsmateriaal.
Het waarborgen van de menselijke waardigheid en daarbij met name het non-commercialiteitsbeginsel
vergen ook aandacht na de donatie van lichamen. Wij onderschrijven de noodzaak om
excessen te voorkomen. De onderzoekers adviseren daartoe om een vergunningsplicht
in te voeren voor bedrijven die direct na het overlijden gedoneerde lichamen ontvangen
en mogelijk vervolgens ter beschikking stellen aan andere bedrijven, alsmede een vergunningsplicht
voor het organiseren van tentoonstellingen met geprepareerde lijken. Organisaties
die in Nederland handelingen verrichten met lichamen of lichaamsmateriaal hanteren
al veldnormen voor het verantwoord omgaan met lichaamsmateriaal ten behoeve van wetenschappelijk
onderzoek, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de herziene Gedragscode Gezondheidsonderzoek
uit 2022. Ook wordt het principe van «informed consent» al verder verstevigd in het
Wetsvoorstel zeggenschap lichaamsmateriaal. De vraag is echter of hiermee met name
het non-commercialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd is.
Gelet op de genoemde aanbevelingen zullen wij regelgeving ontwikkelen, waarbij de
menselijke waardigheid en de non-commercialiteitsbeginsel voldoende geborgd zijn.
Waarbij dit niet ten koste gaat van het belang van de geneeskunde, waaronder het geneeskundig
onderwijs en het geneeskundig onderzoek. De Minister van BZK zal, samen met de Minister
van VWS, uw Kamer hierover berichten in de brief die eind dit jaar naar uw Kamer verstuurd
zal worden.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties