Brief regering : Vierde voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs - juni 2023
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 226
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET
ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2023
In februari 2021 startte het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: NP Onderwijs)
met een duidelijk doel: de gevolgen van de coronapandemie voor leerlingen en studenten,
zowel op het gebied van leer- en studievertragingen als van welbevinden en welzijn,
en met betrekking tot de toegenomen kansenongelijkheid herstellen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 185).
Halfjaarlijks informeren wij uw Kamer over de voortgang van het programma. Met deze
brief bieden we de vierde voortgangsrapportage aan. Deze rapportage bevat nieuwe gegevens
vanuit:
• de implementatiemonitor (primair onderwijs (po), voortgezet onderwijs (vo), middelbaar
beroepsonderwijs (mbo), hoger onderwijs (ho) en onderzoek): deze monitor bevat informatie
over de uitvoering door onderwijsinstellingen;
• de cohortanalyse (alle sectoren): deze analyse bevat cijfers over de in- en doorstroom
over alle sectoren;
• de studentenpeiling NP Onderwijs 2023 mbo-hbo-wo: deze peiling bevat informatie over
hoe het met studenten gaat qua studieprestaties en welzijn; voor het funderend onderwijs
zijn er in deze rapportage geen nieuwe cijfers over leerprestaties beschikbaar.
• en de effecten van het NP Onderwijs mbo-ho in beeld – een denkkader: dit bevat de (theoretische) grondslag voor de latere evaluatie van het NP Onderwijs
in het vervolgonderwijs.
In deze brief nemen we uw Kamer mee langs de belangrijkste uitkomsten. We besteden
als eerste aandacht aan onze leerlingen en studenten. Hoe staan zij ervoor op het
gebied van de leer- en studieprestaties en op het gebied van welbevinden?1 In dat verband reageren we ook op het derde advies van het Platform Perspectief Jongeren
(PPJ),2 dat op 27 maart jl. naar uw Kamer is gestuurd.3 Daarna werpen we een blik op de uitvoering van het programma door onderwijsinstellingen
en gemeenten. We sluiten af met een vooruitblik: welke inzichten en opbrengsten nemen
we mee naar de toekomst en hoe zorgen we voor een duurzame borging hiervan?
Hoe staan onze leerlingen en studenten ervoor?
Veel leerlingen, studenten, leraren en docenten ondervinden nog steeds de gevolgen
van de pandemie. Gelukkig zien we ook lichtpunten en zien we dat inspanningen door
alle betrokkenen in het onderwijs hun vruchten afwerpen. Op het terrein van leerprestaties
en welbevinden zijn verbeteringen voor verschillende groepen op verschillende elementen
zichtbaar. Dat is hoopvol en te danken aan alle professionals in het onderwijs. Tegelijkertijd
is er nog altijd een flinke groep leerlingen en studenten met leer- en studievertragingen
en met een verminderd welbevinden. Sommige leerlingen en studenten zijn de aansluiting
met elkaar en hun opleiding (deels) kwijt, en kunnen moeilijk de motivatie vinden
om te leren of studeren. Deze problemen versterken elkaar: leren en studeren lukt
tenslotte het beste als je lekker in je vel zit. We gaan hieronder verder in op dit
gemengde beeld.
Leer- en studieprestaties en in- en doorstroom
Leerresultaten funderend onderwijs: een wisselend beeld
In de huidige voortgangsrapportage zijn er geen nieuwe cijfers rondom de leerresultaten
in het funderend onderwijs. De recentste leerresultaten zijn terug te vinden in de
voortgangsrapportage van afgelopen najaar.4 Deze gaven inzicht in de leerprestaties van leerlingen aan het eind van schooljaar
2021/2022. We zagen toen een gemengd beeld. Zo waren er positieve ontwikkelingen bij
begrijpend lezen in het po en bij Engels in het vo (zowel leesvaardigheid als woordenschat).
Dat is een belangrijke en hoopvolle constatering. Daarentegen gold dat de vertragingen
op een aantal andere vlakken aan het einde van het vorige schooljaar verder waren
toegenomen, ten opzichte van de meting uit 2021. Dat was het geval bij rekenen/wiskunde
in zowel po als vo, en bij Nederlands in het vo. Leerlingen zijn daarmee in het schooljaar
2021–2022 op sommige vlakken minder vooruitgegaan dan in de jaren voor de coronapandemie
het geval was en op andere vlakken is het hersteld.5 De Inspectie schetst in de Staat van het Onderwijs 2023 hetzelfde beeld.6 Op het moment van de metingen uit de najaarsrapportage hadden veel scholen minder
dan de helft van hun middelen besteed. Er was dus nog veel ruimte om verdere investeringen
te doen om de leervertragingen bij leerlingen in te halen. In het najaar van 2023
krijgen we het inzicht in de leerprestaties van leerlingen aan het einde van het schooljaar
2022/2023.
Mbo en ho: minder studievertraging, maar hulp blijft nodig voor studenten in kwetsbare
positie
In het vervolgonderwijs is wel al een recentere meting dan eind schooljaar 2021/2022
ten aanzien van leerprestaties beschikbaar. De studentenpeiling van maart 2023 laat
zien dat het aandeel studenten met studievertraging door corona terugloopt ten opzichte van de meting onder de studenten in maart-april
van het vorig jaar (met afhankelijk van de sector 7–11 procentpunt). De nog vertraagde studenten hebben echter gemiddeld wel meer vertraging. Een
kleiner geworden groep (vooral ouderejaars)studenten in mbo en ho blijft met groeiende
vertraging kampen. De cijfers van DUO bevestigen dit beeld. In het ho nam vorig jaar
ook de uitval van studenten boven de nominale studieduur toe (de tijd die studenten
over hun studie doen zonder studievertraging). Het is overigens niet uit te sluiten
dat de plannen rondom de herinvoering van de basisbeurs hier ook een rol spelen.
Daarnaast heeft een fors aandeel van de studenten (40–45 procent) in het mbo en ho
nog altijd het gevoel dat zij te weinig hebben geleerd. Ook blijkt uit de studentenpeiling
dat een flink deel van de studenten zich minder goed voorbereid voelt op de arbeidsmarkt,
en dat zij de motivatie om te studeren (deels) zijn kwijtgeraakt. De situatie is wat
betreft motivatie en de voorbereiding op de arbeidsmarkt ten opzichte van de vorige
meting (voorjaar) 2022 wel flink verbeterd.
We zien dus resultaten, maar er is ook nog een wereld te winnen. De inspanningen in
het mbo en ho zijn vaak gericht op bredere groepen studenten en wat minder op specifieke
maatregelen voor met name studenten in een kwetsbare positie. Dat was overigens in de aanvang van het programma ook voorstelbaar. Er moest immers
snel gehandeld worden en de problematiek was tamelijk breed onder studenten verspreid.
Het zijn met name mannelijke studenten, in combinatie met een migratieachtergrond
en ouders in een financieel slechte positie, die aanmerkelijk vaker studievertraging
hebben. Instellingen spannen zich in om maatwerk te leveren, maar het valt ze niet
licht. Ze lijken er maar deels in te slagen om studenten in een kwetsbare positie
te bereiken. Docenten geven overigens ook zelf aan dat ze moeite hebben om deze groep
te bereiken.
Studenten in een kwetsbare positie voelen zich bovendien minder goed bediend door
de instellingen dan andere studenten. Van hen heeft 30 procent naar eigen zeggen geen
hulp aangeboden gekregen, twee keer zoveel als de studenten in de minst kwetsbare
positie. Er is dus nog een flinke kloof tussen de hulp die studenten nodig hebben
en de hulp die zij aangeboden krijgen. Ondertussen verdiept de problematiek zich bij
deze kwetsbare groepen, met name bij de ouderejaarsstudenten.
De ouderejaarsstudenten bij wie de studieachterstand cumuleert en het risico op uitval
net voor de eindstreep op de loer ligt, vragen om specifieke aandacht. We roepen de
instellingen op om deze nog zittende groep (kwetsbare) studenten nauwgezet te volgen,
en waar nodig ondersteuning aan te bieden. Dit is ook besproken met de sectorraden.
We vinden het belangrijk om hier ook te vermelden dat de studenten dit jaar positief
oordelen over de geboden hulp vanuit hun instelling. Veel positiever dan zij – in
retrospectief – oordelen over de hulp die werd geboden tijdens de coronaperiode, toen
het voor instellingen natuurlijk ook lastiger was om hulp te organiseren. De studenten
waarderen de hulp die zij krijgen. Deze blijkt bovendien effectief; de betreffende
studenten studeren aanmerkelijk vaker zonder (verdere) vertraging.
Trendbreuken in de in- en doorstroom van leerlingen en studenten
Met de cohortanalyse van DUO krijgen we een beeld van de in- en doorstroom over alle
sectoren. Dit geeft ons inzicht in de «leerloopbaan» van leerlingen en studenten van
het po tot en met het vervolgonderwijs. De afgelopen jaren is er in verband met de
coronacrisis een aantal maatregelen genomen die de in- en doorstroom van leerlingen
en studenten moesten bevorderen, en dat volgens de cijfers ook hebben gedaan. Denk
aan het vervallen van het centraal examen voor leerlingen in het schooljaar 2019–2020,
de «duimregeling»7 in de twee jaar daarna, extra herkansingen en versoepelde doorstroom van mbo-studenten
naar het hbo. Ook zijn de scholen opgeroepen om coulance te tonen bij de overgang
naar een volgend leerjaar, en om leerlingen kansrijk (passend) te plaatsen. De achterliggende
gedachte was dat deze lichting leerlingen en studenten niet of nauwelijks de gelegenheid
heeft gehad om te anticiperen op de schoolsluitingen en de lesuitval tijdens corona.
De insteek van deze maatregelen was dan ook om vertragingen in de leerloopbaan als
gevolg van corona zoveel als mogelijk (en verantwoord) te voorkomen.
Funderend onderwijs: po hersteld, vo onderweg
Vanuit de cohortanalyse zien we dat de situatie bij basisscholen rondom advisering
en doorstroom naar het vo vergelijkbaar is met de situatie van voor de pandemie. Daarnaast
zien we in het vo dat ongeveer 22 procent van de leerlingen in het derde leerjaar
in 2021–2022 op een hoger niveau zit ten opzichte van de initiële plaatsing. Dit percentage
is de afgelopen jaren gestegen. We zien ook dat bijna 20 procent van de leerlingen
in het derde leerjaar in 2021–2022 op een lager niveau zit ten opzichte van de initiële
plaatsing. Dit is vergelijkbaar met de situatie voor corona, maar het percentage is
wel licht gedaald ten opzichte van de afgelopen jaren. Deze cijfers uit het vo maken
duidelijk dat switchen binnen het vo mogelijk is en verbetert, en dat leerlingen tussen
de niveaus kunnen schakelen om op de juiste plek te komen. Daar zijn we blij mee.
Verder zien we in het vo dat het aandeel leerlingen dat doubleert in de meeste leerjaren
ongeveer vergelijkbaar is met het aandeel in de jaren voor corona. Voor specifieke
leerjaren zien we echter een forse toename van leerlingen die doubleren. Hierbij springt
vooral de stijging bij leerlingen in 4 havo in het oog, het pre-examenjaar.
Dit is een opvallende uitkomst, maar ook een uitkomst die niet geheel onverwacht komt.
Wellicht is dit ook het gevolg van meer coulance in voorgaande jaren. We weten dat
doubleren over het algemeen geen effectieve interventie is en het voor leerlingen
demotiverend kan zijn. Het is dan ook van belang dit zoveel mogelijk te voorkomen
via het werken aan de prestaties en het welbevinden van leerlingen en door leerlingen
niet onnodig kansrijker te plaatsen in het vo, vanwege bijvoorbeeld ervaren prestatiedruk
in de samenleving. Kansrijk (of beter gezegd: passend) plaatsen is vooral van belang
voor leerlingen met een specifieke achtergrond, waarvan we uit onderzoek weten dat
zij vaak onbewust een lager schooladvies krijgen dan passend is bij hun capaciteiten.
Vanwege welzijnsproblematiek of andere redenen kan een school wel altijd samen met
de leerling en ouder(s) een afweging maken om toch een jaar te doubleren. Dit is aan
de school. Scholen kunnen samen met leerlingen en ouders het beste de afweging maken
wat elke leerling nodig heeft om succesvol door te stromen naar het vervolgonderwijs.
Doorstroom vo-mbo/ho: meer uitval
In de jaren dat de examenmaatregelen golden lag het slagingspercentage in het vo flink
hoger dan de jaren ervoor. Dit had een forse toename van de instroom in het vervolgonderwijs
tot gevolg. Juist omdat in 2020 heel veel leerlingen waren geslaagd, stroomden er
in het daaropvolgende jaar relatief wat minder leerlingen door naar het vervolgonderwijs.
Die daling was met name in het mbo goed merkbaar, ondanks een naar verhouding nog
altijd zeer hoge slagingskans van vooral vmbo-leerlingen.
Examenmaatregelen: meer instroom, hogere uitval
DUO heeft in de cohortanalyse vo-vervolgonderwijs onderzoek gedaan naar de loopbanen
van leerlingen die geslaagd zijn in een schooljaar waarin er examenaanpassingen waren.
In de vorige Kamerbrief refereerden we al aan de keerzijde van de versoepelde exameneisen
in de coronajaren. We gingen toen in op het feit dat studenten met gemiddeld lagere
examencijfers in het vo met mogelijk minder kennis en vaardigheden starten aan hun
vervolgopleiding, en dat daardoor een grotere kans op uitval op de loer ligt.
Uit de cijfers van DUO blijkt dat niet alleen meer studenten zijn ingestroomd in het
vervolgonderwijs, maar ook dat bijna één op de vijf vmbo-studenten in 2021 middels
een beroep op de versoepelde exameneisen instroomde in het mbo. Vmbo-leerlingen vormen
circa 96 procent van de directe instroom vanuit het vo naar het mbo. Daarmee is tijdelijk
de omvang en samenstelling van de instroom in het mbo substantieel veranderd. Een
gevolg hiervan is dat het mbo en ho een aanmerkelijk grotere instroom van studenten
met lagere examenresultaten te verwerken kreeg, zowel in termen van kennis als beroepsvaardigheden.
De studenten die geslaagd zijn met gebruikmaking van de maatregelen vallen in het
eerste studiejaar twee keer zo vaak uit vergeleken met de studenten voor de coronapandemie.
Ook de studenten die zonder maatregelen zijn geslaagd vallen momenteel vaker uit.
Als we de studenten, die met en zonder gebruikmaking van de examenmaatregelen zijn
ingestroomd, vergelijken, dan valt de eerstgenoemde groep anderhalf maal vaker uit.
Uit de studentenpeiling blijkt dat ook de studievertraging onder deze groep studenten
een factor 2 hoger is, en de motivatie substantieel lager is dan bij eerstejaarsstudenten
die geen gebruik hebben hoeven maken van de examenmaatregelen. Beide groepen verschillen
niet als het gaat om de mate en intensiteit van de welzijnsproblematiek. Het is nu
nog te vroeg om te zeggen hoe dit op de langere termijn gaat uitpakken. De uitgevallen
studenten kunnen immers alsnog weer instromen.
Wij zullen dit op de voet volgen. Ook roepen wij instellingen op om hun studenten
die met gebruikmaking van de examenmaatregelen zijn ingestroomd goed te begeleiden,
en waar nodig ondersteuning op maat aan te bieden.
Een goede kans op stage, een leerwerkplek en werk
Voor jonge, net afgestudeerde mbo’ers en hbo’ers is er nog altijd sprake van goede
tijden op de arbeidsmarkt. Naast de beproevingen die jonge studenten de afgelopen
jaren voor hun kiezen hebben gekregen, is dit een lichtpunt waarvan de waarde niet
moet worden onderschat.
De eerdere problematiek rondom stages en jeugdwerkloosheid is goeddeels als sneeuw
voor de zon verdwenen. De stagetekorten zijn van 22.000 in 2020 naar onder de 1.500
in maart van dit jaar gezakt. De meeste studenten kunnen weer eenvoudig een stage
vinden, en stromen na de opleiding door naar een passende plek op de arbeidsmarkt.
De instellingen zetten in op extra begeleiding voor studenten en stimuleren ook leerbedrijven
om meer stage- en leerwerkplekken beschikbaar te stellen. Daarnaast krijgen docenten
bijvoorbeeld meer uren om de matching van hun studenten met een mooie werkplek tot
stand te brengen. Dat kan een stage of leerwerkplek zijn, maar ook een reguliere baan
na de studie. Uit onderzoek van Regioplan naar de Aanpak Jeugdwerkloosheid blijkt
dat de studenten de geboden begeleiding als positief ervaren.
We moeten echter niet uit het oog verliezen dat er een groep blijft die niet makkelijk
een volwaardige stageplek of baan vindt. Deze jongeren hebben blijvende ondersteuning
nodig. Ook op dit belangrijke terrein zorgen we dat al het goede werk dat is verzet
een vervolg krijgt. We blijven ons inzetten voor voldoende stages en leerbanen met
bijvoorbeeld het Stagepact mbo. In het Stagepact mbo is bijvoorbeeld afgesproken om
te starten met stagematching voor eerstejaarsstudenten, om deze jongeren een veilige
kennismaking met de arbeidsmarkt te bieden. Ook zijn er afspraken gemaakt om de begeleiding
tijdens de stage te verbeteren, bijvoorbeeld met drie contactmomenten tussen leerbedrijf,
studenten en stagebegeleider. Verder krijgt de inzet vanuit het NP Onderwijs voor
de Aanpak Jeugdwerkloosheid een plek in toekomstige wetgeving, gezien het structurele
verschil in kansen op de arbeidsmarkt voor specifieke groepen jongeren. Dit wetsvoorstel
is gericht op jongeren met een (risico op) structurele achterstand op de arbeidsmarkt,
met als doel dat meer van hen doorleren of duurzaam aan het werk komen.8 De lessen uit de Aanpak Jeugdwerkloosheid worden gebruikt bij de uitwerking van dit
wetsvoorstel. De planning is dat dit wetsvoorstel voor de zomer van 2023 in internetconsultatie
gaat. Burgers, bedrijven en instellingen kunnen het voorstel dan inzien en erop reageren.
Welbevinden en welzijn verdient in alle sectoren onverminderd aandacht
Het effect van corona op het welbevinden van leerlingen en studenten krijgt in alle
onderwijssectoren veel aandacht. Dit is ook nodig. Tenslotte zijn goed in je vel zitten
en weten hoe je je in de klas, het praktijklokaal of de collegezaal hoort te gedragen
basisvoorwaarden om letterlijk en figuurlijk bij de les te blijven.
Welbevinden in het funderend onderwijs: veel inzet, hoopvolle signalen
In eerdere voortgangsrapportages zagen we dat het welbevinden van leerlingen door
de pandemie onder druk was komen te staan. Ook schoolleiders en leraren gaven bij
vorige metingen vaak aan zich zorgen te maken over het welbevinden van hun leerlingen.
Dit werd in de derde voortgangsrapportage bevestigd in onderzoeken van Stichting OOK
en HBSC. Deze onderzoeken lieten zien dat met name meisjes en leerlingen in de bovenbouw
minder positief waren over hun leven dan hun medeleerlingen. Ook zagen de onderzoekers
van HBSC een forse stijging van mentale problemen onder meisjes in het vo. In juni
2023 komt HBSC met de resultaten van de extra meting die we hebben laten uitvoeren.
Dan weten we ook meer over de effecten van de extra inzet op welbevinden vanuit het
NP Onderwijs.
Vanuit de implementatiemonitor zien we dat veel scholen blijven kiezen voor interventies
gericht op welbevinden. In het vo en (v)so zet 95 procent en 91 procent van de scholen
in op welbevinden. In het po is dit 74 procent. Scholen breiden bijvoorbeeld hun ondersteuningsteam
uit, nemen jeugdwerkers, pedagogisch medewerkers en coaches aan en geven aanvullende
trainingen. Ook wordt ingezet op de verbinding tussen onderwijs en zorg. En met resultaat:
in het po ziet 63 procent van de schoolleiders positieve effecten van deze inzet.
In het vo geldt dat voor de helft van de schoolleiders.
Dat is een hoopvol cijfer, maar we beseffen ook dat de vraagstukken rondom het welbevinden
van leerlingen complex zijn. Docenten, schoolleiders, intern begeleiders, zorgcoördinatoren,
andere onderwijsprofessionals en veldpartijen uiten dan ook nog steeds hun zorgen
over het welbevinden van leerlingen. Er is dus nog steeds verbetering mogelijk. Ook
het Platform Perspectief Jongeren geeft dit signaal af in hun derde advies.
Naast de blijvende inspanningen vanuit het NP Onderwijs ondernemen we daarom samen
met het Ministerie van VWS aanvullende acties op het gebied van welbevinden. Zo is
welbevinden één van de thema’s in de Gezonde School-aanpak, die onder andere gefinancierd
wordt door de ministeries van VWS en OCW. Verder investeert het kabinet in mentale
gezondheid met de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal».9 Deze aanpak zet in op een beweging voor een mentaal gezond Nederland, met specifiek
aandacht voor onder andere jongeren en jongvolwassenen. Deze groep valt onder andere
binnen de actielijn «Mentaal gezond onderwijs». In het kader van deze actielijn heeft
het Ministerie van VWS de programma’s Gezonde School en Welbevinden op School opgeschaald.
Welbevinden op School biedt scholen, gemeenten en gezondheidsbevorderaars van de GGD
(Gezonde School Adviseurs) handvatten om schoolbreed te werken aan het welbevinden
van leerlingen en studenten.
Studentenwelzijn in het mbo en ho: een kentering ten goede10
Het studentenwelzijn is een van de twee belangrijkste speerpunten waar de onderwijsinstellingen
vanuit het NP Onderwijs op inzetten. Ze besteden een derde van het totale budget aan
het thema studentenwelzijn. Onder meer voor het inrichten en uitbreiden van een supportstructuur
voor studenten, en de aanstelling van extra personeel (studentpsychologen en begeleiders).
Uit de studentenpeiling 2023 (peilmoment maart 2023) blijkt dat het beter gaat met
het welzijn van onze studenten. Dat is goed nieuws. We zien een substantiële daling – met 4–6
procentpunt – van het aandeel studenten met serieuze mentale problemen ten opzichte
van vorig jaar. Er is dus een belangrijk begin gemaakt, maar we zijn er nog niet.
Nog steeds kampt bijna één op de vijf studenten met welzijnsproblemen.
Tijdens de coronapandemie is de welzijnsproblematiek onder studenten flink toegenomen.
Dit blijkt onder andere uit het onderzoek naar studentenwelzijn van het Trimbos Instituut,
RIVM en de GGD uit het voorjaar van 2021, waarin ongeveer de helft van de studenten
in het ho aangaf last te hebben van psychische klachten. Welzijnsproblematiek is echter
van alle tijden en was ook voor de pandemie al een zorgpunt. Dat de inspanningen vanuit
het NP Onderwijs die tot nul kunnen terugbrengen zou dan ook een utopische gedachte
zijn. Het is daarbij belangrijk om te beseffen dat andere ontwikkelingen in de samenleving
vermoedelijk ook een rol spelen in de sociaal-emotionele problematiek van studenten.
De oorlog in Oekraïne, de inflatie en energiearmoede en de krappe woningmarkt (vooral
voor starters) hebben ook een effect op het welzijn van studenten. Door sociaaleconomische
verschillen raakt dit alles een deel van de mbo-studenten waarschijnlijk meer dan
studenten in het ho. Zo zien we in de studentenpeiling dat studenten in het mbo met
ouders in een minder gunstige financiële positie aanmerkelijk meer studievertraging
en welzijnsproblematiek ervaren.
De samenwerking met de zorg speelt binnen het thema welzijn een belangrijke rol. Die
aansluiting was in het mbo vóór het NP Onderwijs vaak al deel van de bedrijfsvoering,
waar dit in het ho minder gebruikelijk was. Ook instellingen in het ho hebben inmiddels
hun supportstructuur voor studentenwelzijn (verder) opgebouwd. Met het aflopen van
de coronaenveloppe kunnen instellingen hier bovendien ook middelen uit het coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) voor inzetten. Dit maakt de meerwaarde van het NP Onderwijs ook voor de toekomst
zichtbaar.
Platform Perspectief Jongeren onderstreept belang welzijn studenten
Het Platform Perspectief Jongeren (PPJ) heeft in maart een derde advies uitgebracht.
Hierin focussen zij zich op de studenten in het mbo, ho en wo. De commissie onderschrijft
dat corona langdurige impact heeft (gehad) op studenten. Zij zien dat langzaam het
taboe om open te zijn over mentale problemen afneemt: onderwijsinstellingen communiceren
meer en directer over het belang van mentaal welzijn. Dit maakt hulp en begeleiding
zoeken voor studenten makkelijker en laagdrempeliger. Ondanks deze goede ontwikkeling
ziet de commissie ook dat instellingen studenten in een kwetsbare positie moeilijk
bereiken. Zij adviseren om mentaal welzijn in te bedden in het integrale beleid van
de instelling, en te zorgen dat onderwijspersoneel aandacht heeft voor vroegsignalering
van mentale problemen. De commissie benoemt hierbij ook het belang van aandacht voor
welbevinden in het funderend onderwijs en de impact die toetsdruk op het welbevinden
heeft.
Het PPJ adviseert ook over de inzet van NP Onderwijsmiddelen. Het PPJ stelt dat instellingen
het lastig vinden om met de incidentele NP Onderwijsmiddelen de mentale ondersteuning
duurzaam te versterken, en dat structureel beleid vereist is. Instellingen kiezen
voor maatregelen die zij relatief eenvoudig en in bestaande structuren kunnen uitvoeren.
Dat is aan de ene kant begrijpelijk, omdat dit de ontwikkelkosten drukt. Tegelijkertijd
blijkt dat acties niet altijd voldoende werken, aangezien instellingen een deel van
hun studenten niet bereiken. Daarnaast zien zij dat instellingen studentenorganisaties
financieel wilden steunen, en dat dit de studentenorganisaties wat overviel.
Wij onderschrijven de analyse van het PPJ in belangrijke mate. Het is belangrijk dat
studentenorganisaties niet meer overvallen worden met financiële middelen, zonder
advies over hoe deze middelen ten behoeve van een positief mentaal welzijn kunnen
worden ingezet. Verder is in het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap afgesproken
dat de onderwijskoepels Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland, samen
met studentenorganisaties ISO en LSVb een kader ontwikkelen voor een integrale aanpak
studentenwelzijn. Voor de aanpak studentenwelzijn krijgen onderwijsinstellingen € 15
miljoen per jaar tot en met 2025. Uw Kamer wordt hier uitgebreider over geïnformeerd
in de aangekondigde brief studentenwelzijn die eind juni naar u wordt gestuurd. Met
deze brief wordt ook het kader voor een integrale aanpak bijgevoegd.
Ook in de Werkagenda mbo is het verbeteren van studentenwelzijn een belangrijke doelstelling.
Instellingen werken onder meer aan een visie, beleid en laagdrempelige voorzieningen
om de mentale gezondheid van hun studenten te bevorderen. Verder komen er duurzame
afspraken over welke ondersteuning externe (zorg)partijen leveren aan studenten binnen
en buiten de instelling. Op dit moment vindt er een onderzoek plaats naar de oorzaken
van stress en prestatiedruk van studenten in het ho. De resultaten hiervan zullen
OCW en de instellingen meer richting geven voor verdere aanscherping van het beleid.
Impact van toetsdruk op welbevinden
Voor een goede onderwijskwaliteit zijn toetsen onmisbaar, omdat toetsen inzicht geven
in de voortgang van leerlingen en studenten. Dit is noodzakelijk om de talenten van
alle leerlingen en studenten te kunnen ontwikkelen. In hun advies stipt het PPJ echter
ook de impact van toetsdruk op het welbevinden van leerlingen in het funderend onderwijs
aan. Dit signaal is ons nadrukkelijk bekend. Het lid Segers vroeg in een recent debat11 eveneens aandacht voor toets- en prestatiedruk. In dit debat hebben we toegezegd
om met het onderwijsveld, waaronder de VO-raad, de PO-raad en het LAKS, te bespreken
hoe we kunnen voorkomen dat scholen te veel toetsen, en hoe we prestatiedruk bij leerlingen
kunnen verminderen.
Het is hierbij belangrijk om onderscheid te maken tussen noodzakelijke toetsen, bedoeld
om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van leerlingen op belangrijke schakelmomenten
(zoals de doorstroomtoets en de eindexamens), en toetsen die die doelen niet direct
dienen. De vraag is wat de oorzaak is dat scholen deze toetsen dan toch afnemen en
of die oorzaken kunnen worden weggenomen. Hier zijn we met leerlingen, scholen, besturen
en ouders over in gesprek.
Uit de gesprekken blijkt dat het merendeel van de toetsing in het funderend onderwijs
gebeurt op initiatief van de school. Daarom zorgen we, in nauwe samenwerking met het
veld, voor een handreiking met uitgangspunten om scholen te helpen bij het verminderen
van toetsdruk. Hierbij wordt eveneens de rol van de ouders meegenomen, aangezien die
ook van invloed kan zijn op de druk die leerlingen ervaren. Daar waar de overheid
een (feitelijke of ervaren) oorzaak kan zijn van toetsdruk, kijken we kritisch hoe
we dat kunnen verminderen. Zo zijn we op verschillende terreinen de monitoring aan
het versterken, zoals voor de basisvaardigheden, maar zetten we hierbij in om dit
zoveel mogelijk te doen met gebruik van bestaande toetsen/ meetmomenten. Tevens nemen
we, zoals toegezegd in de Kamerbrief over toezicht eind vorig jaar,12 de signalen rondom toetsdruk mee in de aanscherping van de kwaliteitseisen die de
basis vormen voor het toezicht van de Inspectie. Uitgangspunt is dat de eisen die
aan scholen worden gesteld worden verminderd, waardoor ook de neiging voor scholen
om te toetsen, kan worden verminderd. We kijken hierbij kritisch naar de toegevoegde
waarde van kwaliteitseisen voor het primaire proces in de klas en de gevolgen voor
de regel- en werkdruk. Daarnaast vinden we dat er goed gelet moet worden op het doelmatig
inzetten van de methodegebonden toetsen, de LVS-toetsen en de doorstroomtoets. We
zetten ons ervoor in deze informatie beter onder scholen te verspreiden, zoals via
de informatiepagina over de doorstroomtoetsen en in de handreiking schooladvisering.
Ook gaan we met de aanbieders van LVS-toetsen en met de Inspectie van het Onderwijs
in gesprek over de ervaren toetsdruk in het primair onderwijs.
Verder willen we scholen stimuleren om kritisch na te denken over de rol van toetsing
in hun schoolbeleid, en het effect dat dit heeft op de toetsdruk die leerlingen ervaren.
De inzet van formatief evalueren kan hierbij helpen.13 In de afgelopen jaren hebben we met financiering van onderzoeksprojecten en verschillende
leernetwerken scholen ondersteund bij het invoeren en gebruiken van formatieve evaluatie.
Dit heeft veel materiaal opgeleverd waar scholen gebruik van kunnen maken.14 We zullen dit materiaal breed onder de aandacht van scholen brengen en bezien welke
andere stappen we kunnen zetten om het gebruik van formatieve evaluatie te stimuleren.
Daarbij zullen we ook aandacht besteden aan de rol die lerarenopleiders hierin kunnen
vervullen. Na de zomer geven we een update van de acties zoals hier beschreven.
Hoe gaat het met de uitvoering?
De uitvoering van het NP Onderwijs is over de hele linie, van primair onderwijs tot
universiteit, in volle gang. In het vervolgonderwijs is het laatste reguliere loopjaar
van het programma al ingegaan. De scholen in het funderend onderwijs hebben nog de
tijd tot en met het schooljaar 2024–2025.
Uitvoering funderend onderwijs: veel gedaan, nog veel te doen
We constateren dat de scholen goed inhoud weten te geven aan het programma. Schoolleiders
en leraren werken aan een beter welbevinden en aan het inlopen van leervertragingen,
met bewuste interventiekeuzes en focus op groepen leerlingen die dat het hardst nodig
hebben. Van de schoolleiders in het vo geeft driekwart aan dat de uitvoering goed
loopt, en in het po en (v)so geldt dat voor 70 procent van de schoolleiders. Het is
belangrijk dat scholen hier mee doorgaan.
Toch zeggen schoolleiders bij de uitvoering van het NP Onderwijs ook knelpunten te
ervaren. Die liggen vooral op het personele vlak, zoals we ook in eerdere metingen
van de implementatiemonitor zagen. De helft van de schoolleiders in het vo noemt het
moeilijk kunnen vinden van bevoegd personeel een probleem. Ook basisscholen ervaren
dit als een groot knelpunt, waarvan basisscholen met een hogere achterstandsscore
meer dan andere scholen. Met de arbeidsmarkttoelage zijn deze scholen in staat om
hun personeel extra te belonen. De ervaringen van schoolleiders laten zien dat die
investering hard nodig is. Het lerarentekort is een probleem van de lange adem. We
hebben u eerder geïnformeerd over onze inzet hierop in onze brief van december 2022.15
Scholen in funderend onderwijs hebben nog middelen
De looptijd van het NP Onderwijs is begin vorig jaar met twee schooljaren verlengd,
omdat scholen aangaven langer de tijd nodig te hebben om de middelen doelmatig te
besteden. Scholen hebben nu nog tot en met schooljaar 2024–2025 de tijd om de NP Onderwijsmiddelen
te besteden. Tegelijkertijd zien we vanuit de nieuwe voortgangsrapportage dat de verlenging
er niet voor heeft gezorgd dat de urgentie bij scholen is verdwenen. We zien dat een
deel van de scholen de middelen naar eigen zeggen aan het begin van volgend schooljaar
heeft uitgegeven. In het po gaat het om 34 procent van de scholen, in het vo om 14
procent en in het (v)so om 19 procent. Het overgrote deel van de scholen heeft dus
nog middelen voor het derde schooljaar NP Onderwijs (2023–2024). Een klein deel van
de scholen zal ook nog middelen hebben voor het vierde schooljaar NP Onderwijs. Deze
cijfers laten zien dat scholen de aanpak met urgentie en zorgvuldigheid hebben opgepakt
en dat middelen dus niet onnodig in de reserves van de school terecht komen.
Voor de scholen die dit jaar of volgend jaar het programma afronden heeft het Ministerie
van OCW samen met de Algemene Vereniging Schoolleiders een handreiking ontwikkeld
voor de (eind)evaluatie van het programma.16 Deze handreiking kan ook gebruikt worden voor tussentijdse evaluatie.
In gesprekken geven leraren en schoolleiders aan dat de verlenging van het programma
hen heeft geholpen om het NP Onderwijs beter uit te voeren, en te zorgen voor een
verantwoorde en effectieve besteding van de middelen. Scholen hebben het begin van
het programma als zeer hectisch ervaren. De verlenging gaf scholen de rust om hun
plannen kwalitatief en duurzaam op te zetten. Daarbij geeft het scholen meer tijd
om de complexe problematiek aan te pakken die als gevolg van de pandemie en schoolsluitingen
is ontstaan en versterkt. Nu er meer rust is, zien we dat scholen doorzetten op hun
plannen, deze verbinden aan de schoolvisie en doorontwikkelen met het oog op borging
en verduurzaming.
Uit het onderzoek onder schoolleiders blijkt dat ongeveer 88 procent van de scholen
in het funderend onderwijs de NP Onderwijsmiddelen uitgeeft aan de interventies van
de menukaart.17 Voor de overige 12 procent geldt dat een deel van de bestedingen ook onder de menukaart
zou kunnen vallen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de inzet op professionalisering
en het aanschaffen van nieuwe methodes. Waar scholen middelen toch uitgeven aan zaken
die niet binnen de menukaart vallen, willen we scholen oproepen het geld te besteden
aan bewezen effectieve interventies. Dit is een aandachtspunt voor ons. Hiertoe hebben
we eerder opgeroepen en dit zullen we ook blijven doen. In de evaluatie van het NP
Onderwijs zullen we actief bezien welke lessen we kunnen trekken in het verder stimuleren
van evidence-informed onderwijs.
Verantwoording 2021 aangevuld
In het najaar van 2022 hebben we vastgesteld dat een kwart van de scholen de verantwoording
van scholen over schooljaar 2021 niet of onvolledig had ingevuld. Alle scholen waarop
dit van toepassing was hebben daarom een (of meerdere) herinnering(en) ontvangen.
Scholen hebben gehoor gegeven aan deze oproep, en inmiddels heeft 96 procent van de
scholen de verantwoording over 2021 voor het NP Onderwijs ingevuld. We verwachten
voor kalenderjaar 2022 opnieuw van alle scholen een gedegen en informatieve verantwoording.
Uitvoering door gemeenten: op gang maar nog niet vlekkeloos
Inmiddels zijn bijna alle gemeenten gestart met de uitvoering van hun plannen voor
het NP Onderwijs. Zij focussen met name op leerlingen in het primair onderwijs, op
het welbevinden van leerlingen en op leerlingen met corona-gerelateerde vertragingen.
Veel gekozen interventies zijn activiteiten op het terrein van sport, cultuur, techniek
en extra schoolmaatschappelijk werk.
Bij de meeste gemeenten verlopen de activiteiten weliswaar naar wens, maar ook hier
speelt het personeelstekort in het onderwijs en in de zorg een belemmerende rol. Verder
duurt het bij de helft van de gemeenten langer dan verwacht om de plannen uit te voeren.
Gemeenten zijn tevreden over de samenwerking met scholen. Vanuit de gesprekken met
scholen komt echter naar voren dat de samenwerking met gemeenten in sommige gevallen
te wensen over laat. Dit, gecombineerd met het feit dat een klein deel van de gemeenten
nog moet starten, laat zien dat we hier nog werk te doen hebben. Het is daarom fijn
dat het programma is verlengd, zodat we hier de komende jaren aandacht aan kunnen
besteden. Zo gaan we het gesprek tussen gemeenten en scholen faciliteren en zullen
we gemeenten aanvullend informeren over hun taak en rol binnen het NP Onderwijs
Uitvoering mbo-ho: mbo en wo op schema, versnelling nodig in hbo
In het mbo en ho zijn de acties volop in uitvoering, en een snelgroeiend deel is (bijna)
afgerond. Dat moet ook, omdat het laatste loopjaar van het programma in het mbo en
ho is ingegaan. Er zijn instellingen (met name in het mbo) die vrijwel alle middelen
al hebben ingezet. Andere liggen daar ver op achter; de spreiding tussen instellingen
is vrij hoog. Voor instellingen die het echt niet lukt om alle middelen dit jaar verantwoord
te besteden is 2024 voorzien als uitloopjaar.
De implementatiemonitor (een steekproef onder 38 instellingen) laat zien dat vooral
het mbo al ver gevorderd is in de uitvoering van het NP Onderwijs, mbo-instellingen
hebben al 85 procent van de totaal beschikbare middelen ingezet. Ook het wo is met
60 procent op schema.18
Hbo-instellingen: oproep tot bijsturen en versnellen
Het hbo blijft achter als we kijken naar de in gang gezette acties en bestedingen.
Hbo-instellingen hebben op dit moment iets meer dan 40 procent van de beschikbare
middelen uitgegeven. In het bestedingsjaar 2022 zien we een afvlakking, terwijl volgens
de plannen er juist een versnelling had moeten plaatsvinden.
Er is geen aanwijsbare reden voor dat het hbo zo ver achterblijft bij het mbo en wo.
Er is weliswaar een uitloopjaar voor instellingen die het niet lukt om de middelen
in de reguliere looptijd verantwoord te besteden, maar dat dit voor de vrijwel de
hele sector geldt baart zorgen. Ook in het hbo is de geschetste problematiek rondom
studievertraging en studentenwelzijn immers duidelijk aanwezig.
Vooral op het thema lerarenopleidingen boeken de hbo-instellingen weinig voortgang
in acties en bestedingen. In de vorige Kamerbrief hebben wij toegezegd hier de vinger
aan de pols houden. Uit de studentenpeiling blijkt dat studenten aan lerarenopleidingen
verhoudingsgewijs minder mentale en studievoortgangsproblemen ervaren. Bovendien geven
de lerarenopleidingen aan naast de coronaenveloppe over andere extra middelen te beschikken.
Hierdoor lijken zij moeite te hebben om het budget dat is gereserveerd voor het thema
lerarenopleidingen verantwoord te besteden. Samen met de Vereniging Hogescholen roepen
we hbo-instellingen op om waar nodig het resterende geld (versneld) in te zetten.
Zo nodig ook op andere thema’s, ten behoeve van studenten in een kwetsbare positie.
We gaan daarnaast in gesprek met de Vereniging Hogescholen, onder andere in het kader
van de verkenning naar de kwaliteit en positie van lerarenopleidingen, hoe we gezamenlijk
meer sturing kunnen geven aan de besteding van dergelijke middelen. We moeten voorkomen
dat er geld op de plank blijft liggen, terwijl studenten met studievertraging of mentale
problemen nu hard ondersteuning nodig hebben.
Dit geldt overigens ook voor de middelen die instellingen in het mbo, hbo en wo hebben
gereserveerd voor thema’s die zij zelf hebben aangedragen. Ook hierop zetten instellingen
tot nu toe onvoldoende in, al gaat het hier niet om grote bedragen. Instellingen kunnen
dit budget beter aanwenden om studenten in een kwetsbare positie verder te ondersteunen
en kansenongelijkheid te voorkomen.
Beeld jaarverslagen weerspiegelt uitkomsten implementatiemonitor
Het mbo en wo zullen gezien de stand van hun bestedingen naar verwachting dit jaar
het NP Onderwijs kunnen afsluiten. Enkele instellingen zullen nog wat uitgaven in
2024 moeten realiseren, maar de verwachting is dat dit in financiële termen nauwelijks
gewicht in de schaal zal leggen. Het lijkt op dit moment onwaarschijnlijk dat het
hbo dit jaar al het NP Onderwijsgeld zal uitgeven, of daar zelfs in de buurt komt.
We beseffen dat we met enige voorzichtigheid moeten omgaan met de uitkomsten van de
implementatiemonitor, zeker als de uitkomst een klein aantal instellingen betreft.
Het is en blijft immers een steekproef. Alle instellingen die eerder geen volledig
beeld gaven van hun bestedingen in 2021 hebben hun coronaparagrafen in de jaarverslagen
inmiddels tot onze tevredenheid aangevuld. Daardoor is er nu een integraal beeld van
de bestedingen in het kader van het NP Onderwijs voor dat jaar. We zien dat de uitkomsten
van de eerste steekproefmeting en de (aangevulde) coronaparagrafen van 2021 dicht
bij elkaar liggen. Dat geeft ons – nog meer – vertrouwen in de uitkomsten van de implementatiemonitor.
Hulp is effectief, maar niet alle studenten voelen zich voldoende geholpen
De hulp die instellingen in mbo en ho hun studenten bieden voor studievertraging en
welzijnsproblemen werpt volgens de cijfers van DUO en de studentenpeiling vruchten
af. Er is echter ook een groep studenten in het mbo die zich nog niet of onvoldoende
geholpen voelt. Tegelijkertijd resteert maar een beperkt deel van het NP Onderwijsgeld
om daar iets aan te doen. Het vergt een zeer gerichte inzet van de middelen om voor
deze groep wezenlijke verdere verbeteringen tot stand te brengen. Wellicht is het
daarnaast noodzakelijk om de hulp minder vrijblijvend in te richten om de problematiek
beter en effectiever aan te pakken.
Wij willen naast de instellingen ook de studenten zelf oproepen tot actie. Zij dragen
hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. Een flink deel van de studenten met een
forse studievertraging vraagt geen hulp of weet deze niet te vinden. Ook uit de gesprekstafels
met instellingen en docenten komt naar voren dat een deel van de studenten maar beperkt
gemotiveerd is om van het hulp- en ondersteuningsaanbod gebruik te maken.
Bij een deel van de instellingen komt de bodem van de NP Onderwijskas in zicht. Deze
instellingen trekken – gezien de actuele problematiek – meer geld uit dan oorspronkelijk
gepland voor de aanpak van studievertraging, versoepelde doorstroom of welzijn. Dit
doen ze door geld in te zetten dat zij eerst voor andere thema’s gereserveerd hadden,
die nu wat minder spelen en minder geld vergen. Denk aan stages en leerbanen. Het
besluit om aan de start van het programma de gelden niet te oormerken of middels subsidies
te verstrekken lijkt zich nu uit te betalen. Het geeft de instellingen de ruimte om
het geld zo in te zetten dat de studenten er optimaal bij gebaat zijn. De voor- en
nadelen van dit besluit worden ook meegenomen in de uiteindelijke evaluatie van het
NP Onderwijs.
Medezeggenschap in het mbo en ho
Met corona achter de rug hebben onderwijsinstellingen de uitvoering van het NP Onderwijs
opgenomen in hun reguliere processen. De uitvoering van het programma en aanpassingen
daarin bespreken zij in de reguliere formele overleggen met de medezeggenschapsraden.
Het adviesbureau Berenschot heeft gesprekstafels gehouden met leden van studentenraden
en ondernemingsraden in het mbo en ho. Hieruit kwam naar voren dat de medezeggenschapsraden
over het algemeen tevreden zijn over hun betrokkenheid bij het NP Onderwijs.
De ondernemingsraden en studentenraden in het mbo zijn zeer tevreden met de activiteiten
die instellingen ontplooien. Ze geven aan dat deze goed aansluiten bij de behoeften
van de studenten. De medezeggenschap in het ho is vaker betrokken op decentraal niveau.
Ook worden zij vaker informeel betrokken en brengen decentrale studentenraden vaak
actief signalen in over studentenzaken die bijdragen aan de uitvoering van het programma.
Voor de zomer informeer ik uw kamer nader over de facilitering en ondersteuning van
medezeggenschap in het ho.
Ondersteuning van onderzoekers in tijdelijke dienst
Steeds meer onderzoekers zijn geholpen met NP Onderwijsgeld en door de (financiële)
inzet van de instellingen zelf. Ten tijde van de vorige rapportage waren er bij de
instellingen in de steekproef ten minste 2.175 onderzoekers geholpen. Inmiddels zijn
er (tot de peildatum 1 januari 2023) al ten minste 3.287 onderzoekers geholpen met
NP Onderwijsgeld, en ten minste 1.396 onderzoekers met eigen middelen van de betreffende
instellingen. De bestedingen op dit vlak zijn met 70% van het totale beschikbare NP
Onderwijsbudget goed op weg.
Uit de implementatiemonitor blijkt dat onderzoekers zijn blij zijn met de mogelijkheid
om de opgelopen vertragingen in hun onderzoek in te lopen. Instellingen helpen hun
onderzoekers met contractverlengingen, maar ook op andere manieren. Denk aan ondersteuning
door student-assistenten, de mogelijkheid om experimenten online te doen of een tijdelijke
verlichting van onderwijstaken. Het is goed om te zien dat instellingen op verschillende
manieren bijdragen aan het inlopen en beperken van corona-gerelateerde vertragingen
in wetenschappelijk onderzoek.
Wij verwachten, op basis van de implementatiemonitor en wat de instellingen zelf hebben
aangegeven, dat het niet lang meer zal duren voordat instellingen alle NP Onderwijsmiddelen
uit het bestuursakkoord onderzoek hebben ingezet.
We gaan richting het einde van de looptijd van het bestuursakkoord onderzoek, dat
tot en met 2024 loopt. Dit betekent dat de eindevaluatie er aankomt: een mooie kans
om te kijken wat wij kunnen leren van de gemaakte keuzes in de uitvoering van het
bestuursakkoord onderzoek, en welke lessen en best practices wij mee kunnen nemen naar de toekomst.
Samen verder: werken, leren en verduurzamen
We zijn inmiddels ruim anderhalf jaar op weg met het NP Onderwijs. We hebben gezien
dat de onderwijsinstellingen voortvarend aan de slag zijn met het programma en dat
zij daar ook resultaten mee boeken. De hulp die onderwijsinstellingen aanbieden werpt
zijn vruchten af.
Tegelijkertijd zien we dat de verbeteringen niet wegnemen dat corona een verstorend
effect heeft gehad, en dat de problematiek weerbarstig en complex is. Het leven van
leerlingen, studenten en docenten is behoorlijk op zijn kop gezet, en dat heeft zijn
sporen achtergelaten – met name bij de wat oudere leerlingen en studenten. Corona
heeft bestaande problematiek ten aanzien van leerprestaties en welbevinden in het
onderwijs (tijdelijk) uitvergroot. Vanuit het NP Onderwijs hebben onderwijsinstellingen
en scholen hier meerjarig middelen voor ontvangen, maar het verder verbeteren van
de kwaliteit van het onderwijs en het zorgdragen voor welbevinden zijn structurele
uitdagingen voor onderwijsinstellingen waar veel aandacht voor nodig zal blijven.
Ten aanzien van de leerprestaties geldt dat het kabinet daarom al structureel investeert
in onderwijskwaliteit, met nadruk op de basisvaardigheden van leerlingen en studenten.
In de voortgangsbrief van het Masterplan basisvaardigheden is hier uitgebreid op ingegaan.19
Ten aanzien van het welbevinden geldt dat over de gehele linie leerlingen en studenten
druk ervaren in het onderwijssysteem. Daarom zet het Kabinet ook naast het NP Onderwijs
al beleid in om het welzijn te verbeteren, de toetsdruk te reduceren en de studiebelasting
van studenten in het hoger onderwijs te verminderen door het verlagen van de norm
voor het bindend studieadvies (bsa).
Daarnaast willen we benoemen dat we niet alle ontwikkelingen die we in het onderwijs
en onder leerlingen en studenten zien, kunnen terugvoeren op corona en de coronamaatregelen.
Tal van maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook al bestaande trends in het onderwijs
(zoals het lerarentekort) zijn van invloed op het welbevinden en de prestaties van
leerlingen en studenten. Daarom zetten we ook in de jaren na het NP Onderwijs, samen
met de onderwijsinstellingen in op de verbetering van de onderwijskwaliteit. Bijvoorbeeld
met het Masterplan Basisvaardigheden20, de Werkagenda mbo en het bestuursakkoord ho.
Verschillende fase vraagt van sectoren andere focus
Zoals eerder aangegeven komt het programma voor de verschillende sectoren in nieuw
en uiteenlopend vaarwater. Instellingen in het mbo en ho werken al toe naar een afronding
en inbedding van de opbrengsten van het programma, terwijl scholen in het funderend
onderwijs nog twee schooljaren de tijd hebben. Het is zaak om de tijd die rest zo
goed mogelijk in te vullen.
Blijven werken aan herstel voor leerlingen in po en vo
We vragen scholen en gemeenten dan ook om te blijven werken aan herstel voor de leerlingen.
De groep leerlingen die de coronajaren heeft meegemaakt op de basisschool of middelbare
school heeft geen tweede kans om hun schoolloopbaan over te doen. We roepen alle scholen
op om te blijven werken met de schoolscan, de menukaart met bewezen effectieve aanpakken
en om hun resultaten regelmatig te monitoren en te evalueren, zodat ze ieder kind
in beeld hebben en maatwerk kunnen (blijven) leveren. Daarbij roepen we scholen ook
op om resultaten en effecten van het programma te borgen. Door lessen te trekken uit
de afgelopen periode, te evalueren en te bekijken welke maatregelen binnen het reguliere
onderwijs een plek kunnen krijgen. Hierbij is het terecht dat scholen geen onderscheid
maken tussen bijvoorbeeld de middelen uit het Masterplan Basisvaardigheden en uit
het NP Onderwijs. De focus moet over de hele linie het structureel verbeteren van
de leerprestaties en het welbevinden van leerlingen, door evidence-informed te werken, zijn. Daarom zijn er bijvoorbeeld voor basisvaardigheden in het funderend
onderwijs structurele middelen.20 Dit sluit aan op het einde van het NP Onderwijs (einde schooljaar 2024/2025) en daarmee
lopen de tijdelijke middelen vanuit het NP Onderwijs over in de structurele middelen
vanuit het Masterplan Basisvaardigheden. Zo kunnen scholen effectieve activiteiten
gericht op het ondersteunen van vaardigheden zoals taal, rekenen, digitale geletterdheid
en burgerschap doorzetten en kan de onderwijsverbetering ook na het programma doorgaan.
Maatwerk voor doelgroepen in mbo en ho
Wij constateren dat de studievertraging en welzijnsproblematiek onder studenten in
het vervolgonderwijs weliswaar substantieel kleiner is geworden, maar nog altijd aanzienlijk
is, en bij bepaalde groepen zelfs is verdiept. Wij roepen de instellingen in het mbo
en ho – van vakschool tot universiteit – op om in deze laatste fase van het NP Onderwijs
de aandacht en middelen zoveel mogelijk te richten op studenten in een kwetsbare positie,
met specifieke aandacht voor de eerdergenoemde groepen in deze brief: ouderejaarsstudenten
met opgebouwde vertraging door corona, en studenten die na een beroep op de examenmaatregelen
zijn ingestroomd. Dat is nodig om deze studenten beter te bereiken, en de effectiviteit
te vergroten van de acties om studievertraging in te lopen en uitval te voorkomen.
Bovendien is het belangrijk in het kader van gelijke kansen voor alle studenten. Zoek
de studenten om wie het gaat dus op, volg hen nauwgezet en bied hen ondersteuning
op maat aan. Dit is ook besproken met de sectorraden. Het verdient aanbeveling om
de toegang tot hulp laagdrempelig, maar ook minder vrijblijvend te maken voor de betreffende
studenten.
Kenniscreatie en kennisdeling
Vanuit het ministerie werken we verder aan het vergaren, bundelen en verspreiden van
kennis rondom wat werkt, wat we van het NP Onderwijs leren en hebben geleerd, en hoe
we de opbrengsten van het programma kunnen meenemen naar de toekomst.
Voor het funderend onderwijs zal in juni een (digitaal) magazine verschijnen met ervaringen
die scholen hebben gedeeld tijdens negen regiobijeenkomsten door het hele land. Tijdens
deze bijeenkomsten hebben we met scholen teruggeblikt op de afgelopen periode, kennis
uitgewisseld en vooruitgeblikt naar de jaren die nog komen, zodat we met en van elkaar
kunnen leren. Daarnaast zullen we de komende periode specifiek in zetten op kennisdeling
tussen scholen en gemeenten en op kennisdeling rondom welbevinden.
Voor het mbo en ho geldt dat door de Werkagenda & Stagepact mbo en het bestuursakkoord
ho de succesvolle activiteiten van instellingen een plek kunnen krijgen in de reguliere
bedrijfsvoering. Zo is er blijvende aandacht voor een eventuele nasleep van de corona-gerelateerde
problematiek bij studenten. Uw Kamer wordt eind juni verder geïnformeerd over de aanpak
studentenwelzijn in het mbo en het ho.
Het is belangrijk om de ervaring en kennis die nu is opgedaan vast te leggen en te
delen. Daartoe organiseert het NRO een aantal landelijke en regionale bijeenkomsten,
en gaat het NRO op verschillende manieren aan de slag met vragen uit de praktijk over
NP Onderwijsthema’s. De instellingen zelf denken ook goed na over de verduurzaming
van de opbrengsten uit het NP Onderwijs, blijkt uit de gesprekstafels van Berenschot.
Evaluatie en borging programma in het mbo en ho
Er zijn zoals gezegd flinke verschillen in de uitvoeringsfase van het programma tussen
het mbo en wo en het hbo. Voor het mbo en wo kunnen we in het najaar van 2023 de evaluatie
in gang zetten, om af te ronden in de winter of het vroege voorjaar van schooljaar
2024–2025. De vraag is of het hbo dan al ver genoeg is met bestedingen om te kunnen
evalueren. De komende periode blijven we in gesprek met de sector om te kijken hoe
het hbo het been bij kan trekken. Evalueren op twee verschillende snelheden is onwenselijk.
De voortgang die het hbo maakt tot de volgende meting (juli 2023) en de jaarverslagen
over 2022 zullen we betrekken bij onze beslissing.
Samen door!
Samen met onderwijsinstellingen blijven we onze schouders eronder zetten om onze leerlingen
en studenten het beste onderwijs en de beste toekomst te bieden. Het ministerie zal
(blijven) zoeken naar mogelijkheden om de opbrengsten van het programma een plek te
geven binnen andere programma’s of binnen regulier beleid.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Indieners
-
Indiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs