Brief regering : Antwoorden op vragen commissie van de V-100 bij het jaarverslag 2022 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (thema Arbeidsmarktbeleid)
36 360 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022
Nr. 9
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2023
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de V-100 over het thema Arbeidsmarktbeleid,
                  gesteld naar aanleiding van het door de commissie voor de Rijksuitgaven in de Tweede
                  Kamer georganiseerde evenement V-100.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  C.E.G. van Gennip
Vragen over verantwoording 2022 gesteld door de V-100 groep «Arbeidsmarktbeleid»
               
Seizoenswerk/basiscontract
Vraag 1
Is bekend in welke sectoren werknemers iets kunnen hebben aan de komst van het basiscontract,
                     mede gelet op het feit dat seizoenswerkers, studenten en scholieren, die er veel aan
                     zouden kunnen hebben in hun onzekere contracten, worden uitgesloten?
                  
Antwoord 1
Oproepkrachten worden met name ingezet in de sectoren handel, horeca en gezondheids-
                     en welzijnszorg. Ook in de beveiliging wordt vaak met oproepkrachten gewerkt. Van
                     de handel en horeca is bekend dat een groot deel van de oproepkrachten studenten en
                     scholieren zijn. In absolute aantallen zullen werknemers in zorg en welzijn, en «niet-scholieren/studenten»
                     in de handel en horeca het meeste baat hebben van de komst van het nieuwe basiscontract.
                  
Seizoenswerkers worden overigens niet uitgezonderd voor het basiscontract.
Vraag 2
Waarom worden studenten en scholieren uitgezonderd van het krijgen van een basiscontract?
                     Is het mogelijk om werkgevers te verplichten om een basiscontract aan te bieden en
                     daarbij de werknemer te kunnen laten kiezen tussen een basiscontract en een nul-urencontract?
                  
Antwoord 2
Nulurencontracten worden afgeschaft, en oproepcontracten worden vervangen door een
                     basiscontract, waarbij er hier een uitzondering geldt voor scholieren en studenten
                     met een bijbaan.
                  
Voor studenten en scholieren is niet werk, maar studie en scholing de hoofdactiviteit.
                     Niettemin zetten gedurende de schoolperiode en studie veel studenten en scholieren
                     via een bijbaan wel hun eerste stappen op de arbeidsmarkt. Het is van belang dat deze
                     opstap niet bemoeilijkt wordt. Mits er sprake is van een bijbaan (een arbeidsomvang
                     van ten hoogste 16 uur per week, gemiddeld over het jaar), kunnen studenten en scholieren
                     (onder voorwaarden) worden uitgezonderd, en blijven werken op het huidige oproepcontract.
                  
Daarnaast blijkt dat jongeren over het algemeen de flexibiliteit van een flexibel
                  (oproep)contract waarderen. Dit is ook logisch, omdat ze op deze wijze hun werk bijvoorbeeld
                  mee kunnen laten veren met vakanties enerzijds, en tentamens en toetsweken anderzijds.
                  Voor de uitzondering van de scholieren en studenten is onder de sociale partners draagvlak:
                  de uitzondering werd in het middellange termijn advies van de SER (SER-MLT) geadviseerd.
               
Zolang een student of scholier aan de voorwaarden voldoet om uitgezonderd te worden,
                  kan hem of haar een oproepcontract of nulurencontract worden aangeboden. De werkgever
                  kan natuurlijk ook kiezen om een basiscontract of een «normale» arbeidsovereenkomst
                  met een vast aantal uren aan te bieden. Als de werkgever de keuze laat aan de scholier/student,
                  dan is dat mogelijk. Het is niet mogelijk voor de werkgever om (al dan niet als keuze)
                  een oproep- of nulurencontract aan te bieden als de werkgever verplicht is tot het
                  aanbieden van een basiscontract. Zo’n situatie doet zich voor als de werknemer niet
                  aan de voorwaarden voor een uitzondering voldoet, bijvoorbeeld omdat sprake is van
                  een voltijdfunctie in plaats van een bijbaan of wanneer de werknemer niet studeert.
                  In dat geval is er sprake van ten minste een basiscontract.
               
Vraag 3
Hoe zorgt de Minister ervoor dat het basiscontract geen extra draaideurconstructies
                     in de hand werkt bij tijdelijk werk?
                  
Antwoord 3
Het is van belang om bij (nieuwe) wetgeving op voorhand al zoveel mogelijk rekening
                     te houden met mogelijke draaideurconstructies. Ook tijdelijke basiscontracten vallen
                     onder de regels van de ketenbepaling en dus ook onder de nieuwe voorstellen die bij
                     het arbeidsmarktpakket uitgewerkt zijn, waarbij het voorkomen van draaideurconstructies
                     één van de doelstellingen is.
                  
Stap-budget
Vraag 4
Waarom is het voornemen om het STAP-budget helemaal af te schaffen in plaats van het
                     aan te passen (bijvoorbeeld door meer zicht te hebben op de opleidingen en het gebruik
                     van het budget)? Juist in deze tijd met grote krapte op de arbeidsmarkt is het immers
                     erg belangrijk, dat jongeren sectoren (voor werk en opleidingen) kiezen waar nu tekorten
                     zijn. Hoe wordt het «Leven Lang Ontwikkelen» (zoals in het jaarverslag van SZW benadrukt)
                     dan gestimuleerd?
                  
Antwoord 4
Het besluit van de bezuiniging op het STAP-budget is niet makkelijk genomen. We beseffen
                     dat de bezuiniging op STAP grote gevolgen heeft. Voor mensen die van plan waren via
                     STAP een opleiding te volgen, voor opleiders en voor alle mensen die betrokken zijn
                     bij de uitvoering van STAP. Leven lang ontwikkelen is en blijft een prioriteit van
                     dit kabinet, waarop we langs vele wegen blijven inzetten. De noodzaak voor scholing
                     van werkenden blijft bestaan, zeker gelet op de huidige situatie op de arbeidsmarkt.
                     Het STAP-budget is dit jaar nog beschikbaar en mede op recent verzoek van de Kamer
                     wordt verkend om de resterende STAP-middelen zo gericht mogelijk in te zetten. Dit
                     is in lijn met eerder ingezette inspanningen om de STAP-regeling arbeidsmarktgerichter
                     te maken.
                  
Leren en ontwikkelen zijn essentieel voor de inzetbaarheid van werkenden en het verdienvermogen
                  van werkgevers. Dat is ook de reden waarom private partijen met circa € 3,6 miljard
                  massief investeren in «Leven Lang Ontwikkelen» (hierna LLO). De rijksoverheid speelt
                  een ondersteunende rol en blijft dat ook doen, ondanks de recent aangekondigde bezuiniging
                  op het STAP-budget. Er blijven andere instrumenten voor LLO beschikbaar, in totaal
                  voor circa € 700 miljoen. Bijvoorbeeld de SLIM-subsidie voor het mkb, het Levenlanglerenkrediet
                  en diverse groeifondsprojecten voor betere aansluiting tussen (regionale) vraag naar
                  en aanbod van scholing. Ook blijft het kabinet zich ervoor inzetten dat we informeel
                  leren meer op waarde gaan schatten, door bijvoorbeeld de erkenning van eerder opgedane
                  ervaring en werkgevers te stimuleren om leren op de werkvloer mogelijk te maken. 94%
                  van de tijd dat mensen iets leren, doen ze dat informeel. Om dit te ondersteunen start
                  het kabinet – zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 23 september jl. (Kamerstuk
                  30 012, nr. 147) – na de zomer met een programma om de leercultuur op de werkvloer te stimuleren.
                  Binnen het kabinet werken de collega’s van SZW, OCW en EZK daarnaast samen aan een
                  toekomstverkenning voor LLO. Het kabinet bekijkt de komende periode op welke manier
                  LLO gestimuleerd kan blijven worden en zal de Kamer hier dan over informeren.
               
Arbeidsmigratie
Vraag 5
Wat heeft u er tot dusverre aan gedaan om arbeidsmigranten een goede huisvesting te
                     bieden en zijn er nog meer plannen op dit gebied voor de toekomst? Aan welke minimale
                     eisen vindt u dat huisvesting moet voldoen voor een «normaal» leven? Hoe staat u tegenover
                     het bouwen van (extra) «arbeidsmigrantenhotels» waarbij er toezicht is door een huismeester/conciërge?
                  
Welk budget en wat voor termijn wilt u hiervoor hanteren?
Antwoord 5
Dit kabinet zet stevig in op het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten en
                     voert de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onverkort
                     uit.1 Op het gebied van volkshuisvesting en specifiek ook voor arbeidsmigranten zet het
                     kabinet in op het verbeteren van de kwaliteit en kwantiteit van huisvesting, mede
                     onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
                     Er is nu een tekort van ongeveer 150.000 bedden, en waar schaarste is laat de kwaliteit
                     te wensen over. Daarom wordt ingezet om extra huisvesting mogelijk te maken. Dit doen
                     we door afspraken te maken met gemeenten. De zogenaamde regiodeals worden in de Wet
                     Regie op Volkshuisvesting vastgelegd. Daarnaast stellen we subsidies beschikbaar voor
                     nieuwbouw en bijvoorbeeld flexwoningen. Om ook de toekomstige vraag in beeld te krijgen
                     zijn we bezig met de uitwerking van een bedrijfseffectrapportage. Wanneer er een nieuw
                     bedrijventerrein of distributiecentrum komt, zullen de gevolgen voor huisvesting meegenomen
                     worden. De kwaliteit van huisvesting wordt verbeterd met de recent aangenomen Wet
                     Goed Verhuurderschap. Daarin zijn normen voor goed verhuren opgenomen, waaronder normen
                     van goede huisvesting. De handhaving van deze wet ligt bij gemeenten.
                  
Vraag 6
Vaak belanden arbeidsmigranten met wie het arbeidscontract verbroken wordt op straat
                     omdat zij via een uitzendbureau huisvesting ontvangen. Hoe kunt u deze praktijk van
                     het plotseling op straat zetten van arbeidsmigranten voorkomen? Vindt u het wenselijk
                     dat er koppelcontracten (arbeid en huisvesting) worden gesloten? Welk budget en termijn
                     heeft u hiervoor nodig?
                  
Antwoord 6
Het kabinet vindt de koppeling tussen arbeid en huisvesting in één contract niet wenselijk,
                     niet voor de arbeidsmigrant zelf en niet voor de samenleving die de lasten bij huisuitzettingen
                     moet opvangen. Op 1 juli zal de Wet Goed Verhuurderschap in werking treden. Daarin
                     wordt vereist dat er separate huur- en werkcontracten voor arbeidsmigranten worden
                     aangeboden. Daarmee kan de praktijk van het direct op straat komen te staan van arbeidsmigranten
                     bij het verlies van het werkcontract niet langer leiden tot directe dakloosheid. Arbeidsmigranten
                     ontvangen namelijk dezelfde rechten als andere huurders. Om de Wet Goed Verhuurderschap
                     uit te voeren is het budget € 9,2 miljoen eenmalig (in 2023) en € 12,4 miljoen structureel
                     (vanaf 2023). Daarnaast is ook in de cao van de uitzendbranche een overgangsbepaling
                     afgesproken die bepaalt dat bij de beëindiging van de uitzendovereenkomst geldt dat
                     er een overgangstermijn van vier weken bestaat waarbinnen de uitzendkracht de huisvesting
                     die hij huurt van de uitzendonderneming dient te verlaten. De huurprijs blijft dan
                     maximaal gelijk aan de huurprijs tijdens het dienstverband.
                  
Vraag 7
Teveel arbeidsmigranten huisvesten in één woning levert vaak spanningen op. In hoeverre
                     bent u bereid een maximum aantal arbeidsmigranten per woning toe te laten? Denk hierbij
                     bijvoorbeeld aan maximaal vier arbeidsmigranten per rijtjeswoningen. Zo ja, binnen
                     wat voor termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
                  
Antwoord 7
De Wet Goed Verhuurderschap die per 1 juli aanstaande van kracht zal zijn geeft gemeenten
                     de mogelijkheid om een maximum aantal arbeidsmigranten per slaapkamer te eisen. De
                     overgangstermijn voor de norm van 1 persoon per slaapkamer is drie jaar. Let wel:
                     deze norm geldt niet direct uit de wet, maar gaat gelden zodra een gemeente deze aan
                     een verhuurvergunning koppelt. Het is dus van belang dat gemeenten een keuze maken
                     om dit al dan niet toe te passen als de situatie in de gemeente daarom vraagt.
                  
Vraag 8
Om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren en misstanden tegen te gaan is er
                     een aanjaagteam (commissie Roemer) in het leven geroepen. Zie tevens pagina 18 van
                     het jaarverslag van het Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.
                  
Wat heeft dit aanjaagteam intussen bereikt? En welke plannen zijn er nog voor de toekomst
                     en wat voor termijn is aan de uitvoering hieraan gekoppeld?
                  
Antwoord 8
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten zelf heeft eind 2020 zijn rapport «Geen
                     Tweederangsburgers» opgeleverd. Sindsdien voert het kabinet de aanbevelingen voortvarend
                     uit. Dat doet zij samen met de verschillende departementen, provincies, gemeenten
                     en sociale partners. De voortgang wordt gemonitord door het Interdepartementaal Projectteam
                     Arbeidsmigranten en jaarlijks wordt gerapporteerd aan de Tweede Kamer over de voortgang
                     op de uitvoering van de aanbevelingen. In januari is de tweede jaarrapportage aan
                     de Tweede Kamer verzonden waarin de stand van zaken wordt weergegeven op de uitvoering
                     van de aanbevelingen. 2
Deze jaarrapportage laat een wisselend beeld zien. Enerzijds ziet het kabinet dat
                  de voornaamste wet- en regelgeving in gang gezet is, anderzijds is er nog te weinig
                  verandering merkbaar voor arbeidsmigranten zelf die afhankelijk zijn van malafide
                  werkgevers. Met name de maatregelen die in wetgeving geregeld moeten worden zijn ofwel
                  in voorbereiding, pas recentelijk ingevoerd of worden binnenkort van kracht. De aankomende
                  twee jaar verwachten we steeds duidelijker de resultaten te gaan zien.
               
Ik blijf benadrukken dat ondernemers (inlenende én uitlenende bedrijven) zich ook
                  aan de regels moeten houden op de dag dat de Arbeidsinspectie niet langskomt en dat
                  deze ondernemers niet hoeven te wachten op regulering door de overheid om hun werknemers
                  fatsoenlijk te behandelen. Goed werkgeverschap en de waarde van arbeid moeten daarbij
                  centraal staan. Dit zou voor eenieder werkend in Nederland in gelijke mate moeten
                  gelden. Het is Nederland onwaardig om met mensen die hun eigen land verlaten om hier
                  te werken op plekken waarvoor moeilijk Nederlandse werknemers zijn te vinden, op deze
                  wijze om te gaan.
               
Vraag 9
In hoeverre vindt er – om misstanden te voorkomen – handhaving plaats van de regels
                     die gelden voor het samenwerken/in dienst nemen van arbeidsmigranten? Welke doelen
                     zijn hier bereikt en welke nog niet?
                  
Antwoord 9
Het is niet geheel duidelijk waar de vraagsteller op doelt, maar in den brede kan
                     gezegd worden dat toezicht op de regels rondom arbeidsmigratie is belegd bij meerdere
                     organisaties. Zo houdt de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht op de verschillende
                     arbeidswetten, waarin ook regels zijn opgenomen voor het in dienst nemen van arbeidsmigranten
                     van buiten de EU (Wet arbeid vreemdelingen). In een geheel ander verband, namelijk
                     woningcorporaties die zijn bezocht in het kader van hun verantwoordelijkheid voor
                     gezond en veilig werken op de bouwplaats als opdrachtgever, zijn arbeidsmigranten
                     ook ter sprake gekomen. Veel besturen van woningcorporaties zijn niet op de hoogte
                     van wet- en regelgeving rond het in dienst nemen van arbeidsmigranten van buiten de
                     EU. Zo weten zij bijvoorbeeld niet dat zij als opdrachtgevers ook verantwoordelijk
                     zijn voor de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen door onderaannemers. Ook andere
                     overheidsorganisaties hebben in hun toezicht te maken met arbeidsmigranten, bijvoorbeeld
                     gemeenten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op huisvesting of de cao-partijen
                     die toezien op de naleving van verschillende cao-bepalingen. Waar nodig is het van
                     belang dat deze verschillende organisaties goed samenwerken.
                  
Indieners
- 
              
                  Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid