Brief regering : Geannoteerde agenda Milieuraad van 20 juni 2023 te Luxemburg
21 501-08 Milieuraad
Nr. 901
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VOOR
NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2023
Hierbij doen wij u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister
voor Klimaat en Energie en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 20 juni 2023 toekomen. Het kabinet is
voornemens deel te nemen aan deze Milieuraad. De inhoud van deze geannoteerde agenda
geeft de meest recente stand van zaken weer. Mocht de agenda op belangrijke punten
veranderen, dan zullen wij u hierover tijdens het commissiedebat van 14 juni 2023
informeren.
Daarnaast koppelen we in deze brief ook terug over de motie van de leden Grinwis en
Tjeerd de Groot1 betreffende de wijziging van artikel 9 van de verordening landgebruik, verandering
in landgebruik en bosbouw («Land Use, Land Use Change, and Forestry regulation»; LULUCF-verordening).
Tevens wordt uw Kamer in deze brief geïnformeerd over de algemene oriëntaties die
zijn bereikt in de Raad op de verordening gefluoreerde broeikasgassen, de verordening
betreffende ozonlaag afbrekende stoffen, en de Europese verordening overbrenging afvalstoffen.
Tot slot informeren we uw Kamer over de kabinetsreactie op de publieke consultatie
van de Europese Commissie betreffende EU-milieutaxonomie.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink
GEANNOTEERDE AGENDA MILIEURAAD
Op de voorlopige agenda van de Milieuraad in Luxemburg op 20 juni 2023 is een algemene
oriëntatie voorzien op de natuurherstelverordening. Daarnaast staan er beleidsdebatten
geagendeerd over de herziening van de richtlijn luchtkwaliteit en de verordening CO2 normen zware voertuigen. Onder het punt «diversen» wordt er een aantal lopende wetgevingsvoorstellen
op het gebied van milieu door het Zweeds voorzitterschap behandeld. Tot slot zal het
inkomende Spaanse voorzitterschap zijn werkprogramma toelichten.
Natuurherstel
Om de natuur te beschermen en te herstellen heeft de Commissie op 22 juni 2022 een
voorstel voor een verordening Natuurherstel uitgebracht2. Het voorstel bevat verschillende, bindende natuurhersteldoelstellingen en verplichtingen
voor een breed scala aan ecosystemen en soorten, met een focus op systemen met veel
potentie om koolstof vast te leggen en natuurrampen te voorkomen of de impact daarvan
te verkleinen. Het voorstel raakt daarmee aan de al geldende natuurwetgeving zoals
Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de Vogel-
en Habitatrichtlijnen. Het voorstel omvat zeven natuurgerelateerde elementen; 1. terrestrische,
kust- en zoetwaterecosystemen; 2. mariene ecosystemen; 3. stedelijke ecosystemen; 4. rivieren en uiterwaarden;
5. bestuivers; 6. landbouwecosystemen; en 7. bossen. Het eerste beleidsdebat over
de verordening Natuurherstel vond plaats tijdens de Milieuraad van 20 december 2022.3 Tijdens de Milieuraad van 20 juni zal het Zweedse voorzitterschap de positie van
de Raad over de verordening Natuurherstel willen aannemen via een zogeheten Algemene
Oriëntatie. Vervolgens zal in de tweede helft van 2023 de triloog starten tussen het
Europees Parlement en de Raad met als streven om in december een politiek akkoord
tussen te bereiken.
Inzet Nederland
Het kabinet stelt zich, conform het BNC-fiche en Kamermoties4, kritisch op in de onderhandelingen over de natuurherstelverordening. Zoals beschreven
in het BNC-fiche, onderschrijft het kabinet de doelen in het voorstel. Op een aantal
onderdelen gaat de ontwerpverordening echter verder dan het kabinet op dit moment
wenselijk, uitvoerbaar en realistisch acht. Het kabinet heeft in het bijzonder zorgen
dat het verslechteringsverbod voor natuur buiten Natura 2000-gebieden zal leiden tot
de noodzaak van een vergunningsprocedure voor alle voorgenomen bouwprojecten en andere
activiteiten op land en op zee (zoals woningbouw, de energietransitie, infrastructuur,
landbouw en visserij), en dat álle natuur in Nederland in kaart moet worden gebracht
op een niveau dat vereist is voor een juridisch houdbare toestemmingsverlening. Door
de beperkingen van het verslechteringsverbod kunnen deze maatschappelijke opgaven
en andere activiteiten ernstig gehinderd worden. Daarnaast zet het kabinet o.a. in
op voldoende ruimte voor vernatting van veenweidegebieden, kwalitatieve doelen voor
stedelijke vergroening op nationaal niveau, behouden van voldoende ruimte voor het
realiseren van energietransitieprojecten (en daarmee voldoen aan Europese regelgeving
m.b.t. hernieuwbare energie) en het voorkomen van bindende lange termijndoelen. Het
kabinet erkent dat aanvullende maatregelen op lange termijn wellicht noodzakelijk
kunnen zijn, maar geeft daarbij tegelijkertijd aan dat Nederland gegeven de voorgestelde
tijdpaden tot 2030, 2040 en 2050, de beperkte ruimte in Nederland, en de andere belangrijke
kabinetsdoelen niet of nauwelijks aan dit voorstel kan voldoen.
Indicatie krachtenveld
Momenteel lijkt er in de raadswerkgroepen op de meeste onderdelen van de compromistekst
van het Zweeds voorzitterschap een gekwalificeerde meerderheid te bestaan. De compromistekst
van het Zweeds voorzitterschap sluit gedeeltelijk aan op de Nederlandse inzet, maar
vooral nog onvoldoende op het verslechteringsverbod. In het Europees Parlement keren
een aantal fracties zich nadrukkelijk tegen de verordening. Of hiervoor een meerderheid
zal ontstaan bij de uiteindelijke stemming in juli is nog niet bekend.
Luchtkwaliteit
Op 26 oktober 2022 presenteerde de Commissie meerdere voorstellen in het kader van
de Green Deal en het EU-actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul»5, waaronder een voorstel voor een herziening van de richtlijn luchtkwaliteit6. De herziening heeft volgens de Commissie drie hoofddoelen. Ten eerste de EU-luchtkwaliteitsnormen
meer in lijn brengen met de in september 2021 herziene advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO)7, ten tweede het verbeteren van het juridisch kader (bijvoorbeeld met betrekking tot
boetes en publieksinformatie) en ten derde het beter ondersteunen van lokale autoriteiten
bij het realiseren van een schonere lucht door het aanscherpen van luchtkwaliteitsmonitoring,
-modellering en -plannen. Luchtkwaliteitsnormen op EU-niveau dragen bij aan het harmoniseren
van nationaal beleid ten behoeve van het creëren van een gelijk speelveld en het tegengaan
van grensoverschrijdende effecten van verontreiniging.
Uw Kamer is via het gebruikelijke BNC-fiche8 geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van dit voorstel. Het kabinet gaf daarin
aan de hoofddoelen van het voorstel te steunen, maar ook het RIVM te verzoeken een
analyse uit te voeren om de haalbaarheid te onderzoeken. Uw Kamer heeft deze analyse
en de reactie van het kabinet daarop inmiddels ontvangen.9
Tijdens de Milieuraad op 16 maart jl. heeft de Commissie dit voorstel kort gepresenteerd,
waar uw Kamer via de geannoteerde agenda10 en het verslag11 van de Raad over is geïnformeerd. Tijdens de aankomende Milieuraad op 20 juni staat
het voorstel voor een eerste beleidsdebat geagendeerd.
Inzet Nederland
Een ambitieuze en haalbare Europese luchtkwaliteitsrichtlijn is in het belang van
de hele EU. Deze richtlijn zal namelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere
verbetering van de gezondheid van alle Europese burgers. Het kabinet onderschrijft
deze ambitie en Nederland zal naar verwachting binnen afzienbare tijd de voorgestelde
grenswaarden voor de belangrijkste luchtvervuilende stoffen, stikstofdioxide en fijnstof
(NO2, PM10 en PM2.5), kunnen halen. Dit kan worden geconcludeerd op basis van het RIVM-rapport.12 Nederland zal daarmee goed gepositioneerd zijn voor het vervolgtraject naar nul vervuiling
(zero pollution) in 2050 zoals geformuleerd is het EU-actieplan «Verontreiniging van lucht, water
en bodem naar nul». Het kabinet zal op Europees niveau in ieder geval pleiten voor
een tijdig akkoord, vòòr de verkiezingen voor het Europees Parlement in juni 2024.
Het is nog niet volledig zeker of de nieuwe voorgestelde grenswaarden al in 2030 overal
in Nederland behaald kunnen worden. Voorgenomen beleid, zoals het voorgenomen klimaat-
en stikstofbeleid, dat nog niet is meegenomen in de analyse van het RIVM gaat daarbij
helpen. Het kabinet ziet daarom graag een realistische combinatie van nieuwe luchtkwaliteitsstandaarden
(waaronder grenswaarden), doeljaren waarin deze behaald moeten zijn en mogelijkheden
voor flexibiliteit (zoals tijdelijke uitzonderingen op specifieke locaties). Daarnaast
zal het kabinet benadrukken dat voor het behalen van ambitieuze doelen op het gebied
van schone lucht gecoördineerd bronbeleid op alle niveaus en door alle spelers, inclusief
de lidstaten en de Commissie, essentieel is. Een vermindering van emissies uit luchtverontreinigende
bronnen zorgt namelijk voor een betere luchtkwaliteit. Het kabinet wil daarom dat
er vastgehouden wordt aan maatregelen uit diverse Europese voorstellen (zoals Euro-7
en industriële emissies) gericht op bronbeleid, gezien de samenhang met luchtkwaliteit.
De ambitie die het kabinet kan tonen op het gebied van luchtkwaliteit is mede afhankelijk
van het overeind blijven van de doelen van Europees bronbeleid.
Indicatie krachtenveld
Over het algemeen zijn vrijwel alle lidstaten positief over het voorstel voor een
herziening van de richtlijn Luchtkwaliteit. Het belang van een goede luchtkwaliteit
voor Europese burgers wordt breed erkend. Toch zijn er ook veel lidstaten kritisch
op het voorstel van de Commissie. De haalbaarheid wordt door een groot aantal lidstaten
in twijfel getrokken. Op dit moment kan een aantal lidstaten al niet voldoen aan de
huidige normen.
Een grote groep lidstaten heeft zich nog niet duidelijk uitgesproken over het voorstel.
De verwachting is dat er na het beleidsdebat in de Milieuraad meer duidelijk zal zijn
over hun positie, en daarmee het krachtenveld in den brede. Daar wordt uw Kamer via
het verslag van deze raad over geïnformeerd.
Beleidsdebat CO2 normen zware voertuigen
Op 14 februari 2023 presenteerde de Commissie het voorstel voor een Verordening inzake
de herziening van Europese CO2-emissies voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen13. Onder zware bedrijfsvoertuigen vallen vrachtwagens en trekker-opleggercombinaties,
bussen en touringcars, en zware opleggers. De kern van het voorstel van de Commissie
bevat een aantal belangrijke punten. Ten eerste stelt de Commissie een verbreding
voor van de reikwijdte van de verordening naar meer voertuigcategorieën vanaf 2030.
Daarnaast staan er aangescherpte CO2 reductiedoelen in het voorstel: 45% in 2030, 65% in 2035 en 90% in 2040 (ten opzichte
van basisjaar 2019). Hierbij zit ook een CO2-reductiedoel van 100% in 2030 voor stadsbussen. Belangrijk is dat de verordening
enkel over de CO2-uitstoot van het voertuig gaat. Duurzame brandstoffen zijn geen onderdeel van de
verordening en worden behandeld in de (herziening) richtlijn hernieuwbare energie
(RED)14.
Uw Kamer is met het BNC-fiche15 over dit voorstel en de Nederlandse inzet geïnformeerd. Op 25 mei jl. heeft het kabinet
de vragen en opmerkingen beantwoord die op 12 april jl. door de vaste commissie voor
Infrastructuur en Waterstaat zijn gesteld16. Het voorstel staat op de Milieuraad van 20 juni gepland voor een eerste beleidsdebat.
Inzet Nederland
Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor een ambitieuze herziening van de CO2-emissienormen voor zware bedrijfsvoertuigen. Dit is vanwege de positieve bijdrage
aan de klimaatopgave en aan de energiezekerheid17, het verwachte kostenvoordeel voor gebruikers over de totale levensduur van hun voertuigen,
en de versterking van de concurrentiekracht en het innovatievermogen van de EU. Het
kabinet acht een ambitieuze herziening ook mogelijk. Voor vrijwel alle segmenten van
de markt zijn emissieloze voertuigen rond 2030 beschikbaar tegen concurrerende totale
kosten over de levensduur.
Het kabinet is daarom van mening dat de voorgestelde doelen onvoldoende ambitieus
zijn. Het kabinet zal zich in de onderhandelingen inzetten voor hogere reductiedoelen
voor de doeljaren 2030, 2035 en 2040. Het kabinet zal die inzet en de argumenten waarom
deze inzet wenselijk en haalbaar is, tijdens het voorziene beleidsdebat inbrengen
in de Raad. Ook is het kabinet van mening dat over dit dossier vóór de komende verkiezingen
van het Europese Parlement in maart 2024 overeenstemming moet zijn bereikt. Zo wordt
een meerjarige vertraging voorkomen en kan er op wezenlijke wijze bijgedragen worden
aan het Nederlandse en Europese klimaatdoel.
Het krachtenveld
Onder het huidige Voorzitterschap heeft een eerste bespreking plaatsgevonden van het
voorstel. Veel lidstaten moeten nog een formele positie bepalen. Het is daarom te
vroeg om nu al een uitspraak te doen over het Europese krachtenveld. Nederland heeft
wel gezamenlijk met Luxemburg, Denemarken en België een brief aan de Commissie gestuurd
om een ambitieuze herziening te bepleiten18. Meerdere andere lidstaten hebben de door Nederland geïnitieerde mondiale overeenkomst
over emissieloos vrachtvervoer getekend19, met als ambitie om in 2040 100 procent van de nieuwverkoop van vrachtvervoer emissieloos
te laten zijn. Het kabinet trekt zoveel mogelijk gezamenlijk met bovenstaande landen
op om een zo ambitieus mogelijke herziening te realiseren.
Diversen
− Informatie van het Zweeds Voorzitterschap over huidige wetgevingsvoorstellen
Het Voorzitterschap zal informatie geven over de stand van zaken van lopende wetgevingsvoorstellen
die op het gebied van milieu spelen.
− Presentatie werkprogramma Spaans voorzitterschap
Het inkomende Spaanse Voorzitterschap zal zijn inhoudelijke prioriteiten voor de tweede
helft van 2023 presenteren.
I. Reactie motie LULUCF
De motie Grinwis/De Groot20 verzoekt het kabinet in Europa te pleiten voor het wijzigen van artikel 9 van de
verordening landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw («Land Use, Land Use Change, and Forestry regulation»; LULUCF-verordening)21, zodat, conform de systematiek bij bosbouw, 50% van de koolstofvastlegging toegerekend
wordt aan de telers van biogrondstoffen en daarmee aan de agrarische sector. Het kabinet
wil zich er mede naar aanleiding van de motie voor inzetten dat de systematiek uit
de LULUCF-verordening voor geoogste houtproducten waarin koolstof wordt opgeslagen
ook zal gelden voor andere met biogrondstoffen gemaakte producten en materialen waarin
lang-cyclisch koolstof wordt opgeslagen.22
De inzet op dit onderwerp zal met name vorm moeten krijgen in de onderhandelingen
over een volgende herziening van de LULUCF-verordening. Die onderhandelingen zullen
naar verwachting op zijn vroegst eind 2024 beginnen, na de vaststelling van het klimaatdoel
voor de EU in 2040 en naar aanleiding van een voorstel van de Commissie. Uw kamer
zal, nadat de Commissie een voorstel tot herziening van de LULUCF-verordening heeft
gepubliceerd, via het gebruikelijke BNC-fiche geïnformeerd worden over de appreciatie
van dit voorstel.
Het kabinet schreef eerder aan uw kamer dat de potentiële bijdrage van hoogwaardige
toepassingen van biogrondstoffen aan de realisatie van de klimaatdoelen van 2030 en
2050 groot is23. Van biogrondstoffen gemaakte bouwmaterialen zijn een goed voorbeeld van hoogwaardige
toepassingen. Uw Kamer is al eerder geïnformeerd over de mogelijkheden om met het
Nationaal Strategisch Plan en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in te zetten op
ondersteuning van de teelt van biogrondstoffen voor biobased bouwen.24
Het kabinet staat er ook positief tegenover dat producten en materialen die gemaakt
zijn van biogrondstoffen en die lang-cyclisch koolstof opslaan meegenomen worden binnen
de LULUCF-verordening. Hierbij heeft het wel een aantal voorwaarden, om de integriteit
van klimaatwetgeving in de EU te waarborgen. Een belangrijke voorwaarde is dat er
een duidelijke definitie en afbakening komt voor de lang-cyclische opslag van koolstof
in dergelijke producten en materialen. Daarnaast zijn strikte regels belangrijk om
vast te kunnen stellen hoeveel koolstof wordt vastgelegd en voor hoe lang. De door
de Commissie voorgestelde verordening betreffende een certificeringskader voor koolstofverwijdering25 voorziet hier deels in, maar dit moet verder uitgewerkt worden in de aangekondigde
gedelegeerde handeling over de certificeringsmethodologie voor koolstofopslag in producten.
Het kabinet deelde eerder met uw Kamer de appreciatie van het voorstel van de Commissie.26
LULUCF-verordening
De huidige LULUCF-verordening schrijft, in lijn met de voorschriften van het verdrag
van Parijs, al voor dat koolstof die wordt opgeslagen in geoogste houtproducten volledig
wordt toegerekend aan de lidstaat waar het betreffende hout is geoogst. In artikel 9
van de huidige LULUCF-verordening staat niet dat 50% van de koolstofvastlegging wordt
toegerekend aan bosbouwers, zoals de motie suggereert. Dit artikel omschrijft wel
hoe koolstofopslag in geoogste houtproducten mee mogen tellen in de koolstofboekhouding.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van verschillende productgroepen: gezaagd hout, houtenpanelen
en hout voor de papier- en kartonindustrie. De koolstof blijft niet voor iedere productgroep
even lang opgeslagen, daarom wordt gebruik gemaakt van een eerste orde vervalfunctie
met standaardhalfwaardetijden.
Standaardhalfwaardetijden geven aan na hoeveel jaar steeds de helft van de opgeslagen
koolstof weer in de atmosfeer vrijkomt. Voor gezaagd hout is de standaardhalfwaardetijd
bijvoorbeeld 35 jaar.27 Dit betekent dat wordt aangenomen dat na 35 jaar de helft van de opgeslagen koolstof
is vrijgekomen en dat na de daarop volgende 35 jaar de helft van de overgebleven hoeveelheid
koolstof is vrijgekomen, en zo verder.28 Overigens wordt koolstofvastlegging niet toegerekend aan individuele bosbouwers of
boseigenaren, maar deze wordt in de LULUCF-rapportage momenteel voor het hele Nederlandse
bosgebied berekend.29
Vervolg
In de herziene versie van de LULUCF-verordening30, die in maart 2023 formeel is goedgekeurd en waarin artikel 9 ongewijzigd is, staat
dat zal worden overwogen om een proces op te zetten om duurzame koolstofopslagproducten
op te nemen binnen de LULUCF-verordening. Met koolstofopslagproducten worden naast
houtproducten met name producten vervaardigd van niet-houtige biogrondstoffen bedoeld,
zoals vezelgewassen.
In artikel 17 van de herziene LULUCF-verordening is opgenomen dat de Commissie binnen
een jaar na de inwerkingtreding van de verordening betreffende een certificeringskader
voor koolstofverwijdering een rapport aanlevert. Dit rapport zal ingaan op de voor-
en nadelen van het meenemen van duurzame koolstofopslagproducten binnen de LULUCF-verordening.
Daarbij wordt ook gekeken naar de samenhang met andere duurzaamheidsdoelen van de
EU en de richtsnoeren van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in
het kader van het verdrag van Parijs. De beschreven inzet van het kabinet ten aanzien
van het opnemen van duurzame koolstofopslagproducten binnen de LULUCF-verordening
is onder voorbehoud dat het rapport niet leidt tot nieuwe inzichten en zwaarwegende
aanbevelingen ten nadele van dit type koolstofopslag.
II. Algemene Oriëntaties verordening gefluoreerde broeikasgassen en verordening betreffende
de ozonlaag afbrekende stoffen
Verordening gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen)
Op 5 april jl. is overeenstemming bereikt tussen de lidstaten en een Raadspositie
vastgesteld betreffende de herziening van de verordening betreffende gefluoreerde
broeikasgassen (F-gassen)31. Een aantal lidstaten volhardde in hun zorgen over de terugfaseerschema’s en ingangsdata
voor productverboden (met name rondom warmtepompen). Met een paar kleine aanpassingen
(vanaf 2027 bijvoorbeeld impact voor warmtepompen met eisen over het «aardopwarmingsvermogen»
(Global Warming Potential = GWP) van het koudemiddel) kon overeenstemming worden bereikt over het verhogen
van de ambitie voor het versneld reduceren van fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) tot 2050.
Alleen voor de periodes 2024–2026 en 2027–2029 is nu door de Raad een iets ruimer
quotum overeengekomen dan aanvankelijk door de Commissie was voorgesteld.
Het kabinet is positief over deze uitkomst, dat het tempo in het reduceren van HFK’s
tot 2030 opschroeft en richting 2050 ook aanzienlijk versnelt. Hiermee loopt de EU
verder uit op het Kigali Amendement van het Montreal Protocol32. Ook sluit het voorstel goed aan bij het bereiken van de EU klimaatdoelen van ten
minste 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Het kabinet heeft,
samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, opgeroepen om verdere verwatering van
het ambitieniveau te voorkomen en om de transitie naar natuurlijke koudemiddelen te
stimuleren.
Verordening betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (ODS)
Gelijktijdig is op 5 april jl. overeenstemming bereikt over de herziening van de verordening
betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (ODS)33. Lidstaten zijn het eens over aangescherpte regelgeving ten aanzien van het voorkomen
van emissies uit isolatieschuim in de afvalfase. Ook is er overeenstemming over het
moderniseren van het ODS quotum- en vergunningensysteem en het leggen van een koppeling
met het Europese douane systeem Single Window CERTEX. Het kabinet is positief over de overeengekomen aanscherpingen en modernisering
van het quotum- en vergunningensysteem.
Met de overeenstemming op deze dossiers in de Raad kunnen de onderhandelingen met
het Europees Parlement (EP) van start gegaan.
III. Algemene oriëntatie Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA)
Op 24 mei jl. is een algemene oriëntatie bereikt tussen de lidstaten en daarmee een
Raadspositie vastgesteld betreffende het voorstel tot wijziging van de Europese Verordening
betreffende de Overbrenging van Afvalstoffen, de EVOA34. Het voorstel werd op 17 november 2021 door de Commissie gepubliceerd en uw Kamer
is destijds middels het gebruikelijke BNC-fiche over de kabinetsappreciatie van het
voorstel geïnformeerd35.
De EVOA geeft wettelijke kaders en beschrijft de administratieve procedures voor afvaltransporten
die de nationale grens overschrijden. Daarbij is de EVOA tevens het instrument voor
de implementatie van de van toepassing zijnde internationale verdragen en overeenkomsten,
zoals het Verdrag van Bazel36 en het besluit van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)37.
In het vastgestelde onderhandelingsmandaat zijn veel van de Nederlandse prioriteiten
opgenomen, zoals deze zijn geformuleerd in de kabinetsappreciatie van het voorstel
in het BNC-fiche. Zo worden de mogelijkheden voor het handhaven op een milieuverantwoorde
verwerking van het uit de EU geëxporteerde afval aanzienlijk versterkt, onder andere
door het invoeren van een verplichte audit door een onafhankelijke partij. Verder
zal de export van afval uit de EU alleen nog worden toegestaan als de verwerking van
dat afval overeenkomt met de regels, die daarvoor binnen de EU gelden. Ook binnen
de EU zullen procedures en bijbehorende handhaving verder worden gestroomlijnd onder
andere door de digitalisering van de administratieve handelingen. De mogelijkheid
om te sturen richting hoogwaardige verwerking wordt verbeterd door een verbeterde
verwijzing naar de van toepassing zijnde nationale afvalbeheerplannen.
In het vastgestelde onderhandelingsmandaat zijn nagenoeg alle voor Nederland belangrijke
punten opgenomen, zodat het kabinet heeft kunnen instemmen met de algemene oriëntatie.
Met de overeenstemming op dit dossier in de Raad kunnen de onderhandelingen met het
Europees Parlement (EP) van start gaan.
IV. Publieke consultatie EU-milieutaxonomie
Het kabinet heeft gereageerd op een publieke consultatie van de Commissie over aanvullende
criteria in EU-taxonomie38,
39 gedelegeerde handelingen. De kabinetsreactie op de consultatie is op 3 mei jl. aan
de Commissie gestuurd en is als bijlage bij deze Kamerbrief bijgevoegd.
In het voorstel van de Commissie gaat het om criteria om vast te stellen of economische
activiteiten substantieel bijdragen aan een of meer van de volgende milieudoelstellingen:
1. duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen, 2. overgang naar
een circulaire economie, 3. voorkoming en bestrijding van vervuiling en 4. bescherming
en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen. De Commissie stelt ook gerichte wijzigingen
voor van de gedelegeerde handeling taxonomie klimaat40 en de gedelegeerde handeling taxonomie openbaarmakingen41. Met deze criteria kunnen nu ook activiteiten die substantieel bijdragen aan andere
milieudoelen dan klimaat worden aangemerkt als groen onder de taxonomie.
In diens reactie heeft het kabinet steun uitgesproken voor een objectief, wetenschappelijk
onderbouwd, proportioneel en holistisch taxonomiekader. Over het algemeen is het kabinet
redelijk tevreden over het voorstel van de Commissie. Op enkele onderdelen heeft het
kabinet wel vragen en opmerkingen. Zo heeft het kabinet verduidelijking gevraagd voor
een aantal voorgestelde technische beoordelingscriteria voor activiteiten die bijdragen
aan het bestrijden van vervuiling en met name hoe deze verder uitgewerkt zullen worden.
Voor industriële economische activiteiten heeft het kabinet voorgesteld om criteria
op te stellen voor het hebben van een managementsysteem om emissies van Zeer Zorgwekkende
Stoffen (ZZS) te identificeren en minimaliseren. Daarnaast heeft het kabinet steun
uitgesproken voor het stimuleren van het gebruik van veiligere alternatieven voor
schadelijke stoffen. Het kabinet heeft zorgen geuit over de ogenschijnlijke grote
reikwijdte van de voorgestelde beperkingen aan het gebruik van schadelijke stoffen
volgens de generieke criteria voor het geen afbreuk doen aan preventie en beheersing
van vervuiling in Appendix C van de gedelegeerde handelingen taxonomie klimaat en
milieu42. De reden voor deze zorgen is dat niet duidelijk is omschreven wat de uitzonderingsgronden
«beschikbaarheid van alternatieven» en «streng gecontroleerde condities» inhouden.
Hierdoor is niet duidelijk wanneer deze schadelijke stoffen wel gebruikt mogen worden.»
De voorstellen ten behoeve van het milieudoel betreffende biodiversiteit gaan in op
de activiteiten natuurbescherming en -herstel en accommodatie. De criteria lijken
logisch, redelijk en bereikbaar in de Nederlandse context. Daarbij vraagt het kabinet
wel naar de haalbaarheid buiten de EU en of bepaalde internationale definities en
richtlijnen zijn overwogen. Ten aanzien van natuurbescherming en -herstel onderstreept
het kabinet dat de eisen van de taxonomie en natuurherstelverordening idealiter op
elkaar aansluiten, zodat de financiering van natuurherstel ook voor private partijen
aantrekkelijker wordt. Ook vraagt het kabinet of de Commissie agrotoerisme heeft overwogen
expliciet te behandelen, aangezien het boeren kan helpen in hun overgang naar een
natuur-inclusievere manier van landbouw. Tot slot vraagt het kabinet wanneer de Commissie
conceptvoorstellen voor andere activiteiten voor biodiversiteit zal presenteren.
Het kabinet wil voorts een algemene taxonomie met een «oranje» categorie43 voor transitieactiviteiten en heeft de Commissie gevraagd om nu, en voor alle toekomstige
transitieactiviteiten, duidelijk te maken hoe deze in een 1,5 °C-pad passen. Het kabinet
verwelkomt de intentie van de Commissie om criteria vast te stellen waarmee investeringen
in duurzame luchtvaart kunnen bijdragen aan klimaatmitigatie vanwege het grote belang
om privaat kapitaal te mobiliseren richting efficiëntere vliegtuigen en duurzame luchtvaartbrandstoffen.
Het kabinet steunt om die reden – op hoofdlijnen – de voorgestelde nieuwe criteria
voor de luchtvaartsector, maar heeft gevraagd om een gerichte aanscherping van de
criteria voor nieuwe efficiëntere vliegtuigen («best in class») als transitieactiviteit. Voor wat betreft de verduurzaming van elektriciteitsnetten
heeft het kabinet steun uitgesproken voor het uitsluiten van componenten die potente
broeikasgassen (SF6) gebruiken en aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid van de
voorgestelde criteria. Het kabinet heeft gevraagd om baggerwerkzaamheden ook onder
de activiteit te brengen die betrekking heeft op infrastructuur voor het koolstofarme
vervoer over water, vanwege de bijdrage daarvan aan energie efficiëntie en koolstofreductie.
Voor wat betreft de productie van koolstofarme transporttechnologieën heeft het kabinet
gewezen op verschillen tussen het Commissievoorstel en het advies van het Platform
voor Duurzame Financiering.
Na het beoordelen van de feedback van lidstaten en het Platform voor Duurzame Financiering44 neemt de Commissie een definitief voorstel voor een gedelegeerde handeling aan. Deze
ligt vier maanden voor in een non-objectieprocedure en wordt definitief, tenzij er
een simpele meerderheid in het Europees Parlement tegen is, of er een (verzwaarde)
gekwalificeerdere meerderheid in de Raad tegen is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.