Brief regering : Risicoanalyse bijmenging in stookolie en Nederlandse inzet bij IMO voor bunkerlicentiesystemen
31 409 Zee- en binnenvaart
Nr. 407
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2023
Per brief van 2 december 20221 is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek door de Inspectie Leefomgeving
en Transport (ILT) naar de huidige handhavingspraktijk met betrekking tot het bijmengen
van afvalstoffen in stookolie, en de geplande vervolgstappen. In die brief, alsmede
in het CD Maritiem van 8 december 2022, is toegezegd dat de ILT een risicoanalyse
zou uitvoeren2. Daarnaast is uw Kamer toegezegd om geïnformeerd te worden over de inzet van het
Ministerie van IenW binnen de International Maritime Organization (IMO) voor het tegengaan
van bijmenging van ongewenste stoffen in stookolie, alsmede over het door de haven
van Rotterdam gehanteerde bunkerlicentiesysteem, en hoe dit zich verhoudt tot andere
havens. De verkenning naar bunkerlicentiesystemen is op 8 december 2022 aan Kamerlid
Kröger toegezegd. In deze brief wordt opvolging gegeven aan deze toezeggingen.
Risicoanalyse stookolie
De ILT werkt aan een risicoanalyse over de risico’s van bijmenging van afval- en ongewenste
stoffen in stookolie. Een voorlopige indicatie van de ILT hierbij is dat het toezicht
wordt bemoeilijkt door een gebrek aan normstelling en regelgeving. De risicoanalyse
van de ILT wordt naar verwachting in augustus 2023 afgerond. Dit signaal over gebreken
in de normstelling en de impact op het handelingsperspectief van de ILT worden nu
meegewogen in beleid om de kwaliteit van stookolie te verbeteren. Hierbij wordt verkend
welke mogelijkheden er zijn om normen en regelgeving aan te scherpen, onder meer rekening
houdend met de internationale aard van de brandstofsector en bestaande Europese en
internationale milieuwetgeving.
Inzet bij IMO voor bunkerlicentiesystemen
In maart 2015 heeft Nederland bij het milieucomité van IMO een voorstel ingediend
met als doel het controleren van de aanwezigheid van schadelijke (afval)stoffen in
stookolie te bevorderen, bijvoorbeeld door middel van een bunkerlicentiesysteem3. Tijdens de bijeenkomst van het milieucomité in 2016 gaf een meerderheid van deelnemende
lidstaten echter aan dat ze de kwaliteit van brandstof als een commerciële aangelegenheid
tussen private partijen zien. Deze meerderheidspositie maakte het voor havenautoriteiten
lastig om bij het bunkeren van olie als controlerende instantie op te treden.
Desalniettemin heeft het IMO milieucomité in 2019 een circulaire4 vastgesteld, met daarin richtlijnen die beschrijven hoe gebruik gemaakt kan worden
van een bunkerlicentiesysteem om de kwaliteit van de brandstoffen te kunnen garanderen.
Deze richtlijn, waaraan stakeholders uit de bunker- en olieproducerende sector en
verschillende havenbedrijven hun inbreng hebben geleverd, vormt de basis voor het
in 2021 in Rotterdam geïntroduceerde bunkerlicentiesysteem. Het Ministerie van IenW
is in deze periode ondersteunend gesprekspartner geweest, met het oog op het versterken
van de informatieketen en de herleidbaarheid van de herkomst van brandstofleveringen.
Deze zomer wordt in IMO de broeikasgas reductiestrategie herzien. Nederland zet in
op het uitfaseren van de absolute broeikasgasemissies in 2050 (in lijn met het Parijs
akkoord). Ook zet Nederland in op ambitieuze tussendoelen in 2030 en 2040, zodat tijdig
vóór 2050 al op concrete reducties gestuurd wordt. Dit moet de vroegtijdige introductie
van duurzamere brandstoffen bevorderen. Reductie van het gebruik van stookolie vermindert
ook de uitstooteffecten op het milieu.
Bunkerlicentiesysteem Rotterdam in vergelijking met andere landen
In de haven Antwerpen-Zeebrugge moet de administratief leverancier een vergunning
hebben, en daarbij aangeven welk bunkerschip de brandstof fysiek levert. Dit in tegenstelling
tot Rotterdam, waar de fysieke leverancier (het bunkerschip) een vergunning moet hebben.
Op dit moment wordt gesproken over verdere afstemming tussen beide havenbedrijven.
Andere grote havens binnen Europa, zoals Piraeus (Griekenland) en Las Palmas (Spanje)
kennen geen vergelijkbaar bunkerlicentiesysteem. De haven van Gibraltar heeft een
Bunkering Code of Practice, maar geen van de grote Europese bunkerhavens heeft een
bunkerlicentiesysteem dat toeziet op de herkomst van de stookolie zoals in Rotterdam.
Een aantal van de andere grote bunkerhavens ter wereld, waaronder Singapore en Fujairah
(VAE), beschikken over een bunkerlicentiesysteem. Het bunkerlicentiesysteem van Singapore
is daarbij vergelijkbaar met dat van Rotterdam. Er vindt uitwisseling van kennis plaats
tussen het Rotterdams havenbedrijf en de havenautoriteit van Singapore over het functioneren
van het bunkerlicentiesysteem.
Vervolgstappen
Het bunkerlicentiesysteem in Rotterdam heeft een positief effect op de betrouwbaarheid
van de brandstoflevering en transparantie in de leveringsketen. De ervaring over de
afgelopen twee jaar wijst echter ook uit dat de positieve effecten op milieukwaliteit
door het huidige bunkerlicentiesysteem in Rotterdam beperkt zijn. Een reden hiervoor
is het ontbreken van een handhaafbaar normenkader voor ongewenste stoffen in brandstoffen
voor zeeschepen. De internationale aard van de productie en de distributieketen maken
het vaststellen van een toepasbaar uniform normenkader lastig. Gesprekken daartoe
in de IMO hebben nog niet geleid tot een internationaal normkader Ook de vaak complexe
samenstelling van scheepsbrandstoffen is een complicerende factor bij het vaststellen
van zo’n normenkader. In de vervolgstappen na de risicoanalyse wordt onderzocht waar
in de keten meer aangrijpingsmogelijkheden zijn om de kwaliteit van stookolie te versterken
en schadelijke illegale bijmenging tegen te gaan.
Naar aanleiding van de indicaties vanuit de lopende risicoanalyse van de ILT wordt
een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van de introductie van aanvullende kwalitatieve
kaders voor stookolie. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald wat haalbare beleidsmaatregelen
zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen door de scheepvaart, als gevolg van bijmenging
in stookolie, te reduceren. De Kamer wordt over de resultaten uiterlijk in het tweede
kwartaal van 2024 geïnformeerd. Het kabinet blijft zich hiernaast inzetten, in zowel
in EU- als IMO-verband, voor de transitie naar duurzamere brandstoffen dan stookolie
en de implementatie van walstroom.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat