Brief regering : Fiche: Raadsaanbevelingen digitaal onderwijs en digitale vaardigheden
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3697
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 8 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening EU farmaceutische wetgeving (Kamerstuk 36 365, nr. 2)
Fiche: Verordening en richtlijnen wijziging Europees crisisraamwerk voor banken (CMDI
review) (Kamerstuk 22 112, nr. 3691)
Fiche: Wijziging Verordening Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering (Cyber
Security Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3692)
Fiche: Verordeningen aanvullende beschermingscertificaten (ABC’s) (Kamerstuk 22 112, nr. 3693)
Fiche: Mededeling Cybersecurity Skills Academie (Kamerstuk 22 112, nr. 3694)
Fiche: Cybersolidariteitsverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3695)
Fiche: Raadsaanbeveling uitbreiding EU-maatregelen resistentie tegen antimicrobiële
stoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3696)
Fiche: Raadsaanbevelingen digitaal onderwijs en digitale vaardigheden
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Raadsaanbevelingen digitaal onderwijs en digitale vaardigheden
1. Algemene gegevens
a. Titel voorstel
Proposal for a COUNCIL RECOMMENDATION on the key enabling factors for successful digital
education and training
Proposal for a COUNCIL RECOMMENDATION on improving the provision of digital skills
in education and training
b. Datum ontvangst Commissiedocument
18 april 2023
c. Nr. Commissiedocument
COM(2023) 205
COM(2023) 206
d. EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52023DC0205
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52023DC0206
e. Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld.
f. Behandelingstraject Raad
Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport; gekwalificeerde meerderheid
g. Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2. Essentie voorstel
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft twee concept-Raadsaanbevelingen voorgesteld
over 1) factoren die succesvol digitaal onderwijs ondersteunen; en 2) verbetering
van het aanbod van onderwijs en training in digitale vaardigheden. De aanbevelingen
dragen bij aan eerder vastgestelde EU-doelstellingen op het gebied van digitale basisvaardigheden
en het voorzien in ICT-specialisten. Gelet op de nauwe samenhang tussen de Raadsaanbevelingen
en de gelijklopende tijdspaden, worden in dit BNC-fiche beide voorstellen geapprecieerd.
Deze aanbevelingen zijn een nadere uitwerking van – en volgen op – de gestructureerde
dialoog over digitalisering in het onderwijs en onderwijs & digitale vaardigheden
die in 2021 in het Actieplan digitaal onderwijs1 werd aangekondigd en die in 2022 met de lidstaten heeft plaatsgevonden2.
In de voorstellen vestigt de Commissie de aandacht op het belang van kwalitatief hoogwaardig,
inclusief en toegankelijk digitaal onderwijs en op het belang van het ontwikkelen
van digitale vaardigheden. Ondanks geboekte vooruitgang ziet de Commissie nog onvoldoende
een systemische digitale transformatie in onderwijs. Zo constateert de Commissie dat
lidstaten nog onvoldoende investeren in de infrastructuur voor digitaal onderwijs,
in digitale onderwijsmiddelen en -materiaal, in het (bij-)scholen van leraren en docenten
en in het monitoren en evalueren van beleid. Daarnaast signaleert de Commissie dat
het niveau van digitale vaardigheden binnen lidstaten sterk verschilt en dat lidstaten
nog onvoldoende inzetten op het verhogen van digitale vaardigheden.
In beide voorstellen doet de Commissie de volgende aanbevelingen: het organiseren
van een overheidsbrede, «whole-of-government» aanpak op het gebied van digitaal onderwijs en vaardigheden waarbij belanghebbenden
nauw worden betrokken, het monitoren en evalueren van de impact en het effect ervan,
het stellen van nationale doelstellingen om mensen digitaal vaardiger te maken, en
het realiseren van een samenhangende aanpak met nationale doelen voor de digitale
transformatie van het onderwijs resp. het stimuleren van digitale vaardigheden, in
lijn met de strategische prioriteiten van het Actieplan Digitaal Onderwijs 2021–2027
en het Digitaal Decennium Programma3.
In de aanbeveling over factoren die succesvol digitaal onderwijs ondersteunen stelt
de Commissie voor dat lidstaten meer werk maken van het professionaliseren van onderwijspersoneel,
bijvoorbeeld door digitale pedagogie verplicht te maken in de opleidingen voor onderwijspersoneel,
en het vergroten van de digitaliseringscapaciteit van onderwijsinstellingen. Ook vraagt
de Commissie lidstaten meer aandacht te schenken aan doelmatige en effectieve investeringen
in toegankelijk digitaal onderwijs van hoge kwaliteit, met specifieke aandacht voor
o.a. internetinfrastructuur en digitale middelen zoals laptops. Tot slot kondigt de
Commissie aan een High Level Group on Digital Education and Skills op te willen richten, kennisuitwisseling te stimuleren, deskundigheidsbevordering
van professionals en instellingen en nationale investeringen te zullen ondersteunen
en de implementatie van de aanbevelingen te monitoren.
In de aanbeveling over verbetering van het aanbod van onderwijs en training in digitale
vaardigheden zou volgens de Commissie al tijdens voor- en vroegschoolse educatie aandacht
moeten worden besteed aan de ontwikkeling van digitale vaardigheden. De Commissie
roept ook in deze aanbeveling op om digitale vaardigheden een vast onderdeel te maken
van opleidingen voor onderwijspersoneel. Verder zouden lidstaten volgens de Commissie
moeten overwegen een specifiek vak op te zetten voor informatica en zouden lidstaten
meer moeten samenwerken waar het onderwijscurricula betreft. Daarbij zou de aandacht
voor vaardigheden zich niet moeten beperken tot basisvaardigheden, maar ook gericht
moeten zijn op gevorderde, kritische en gespecialiseerde digitale vaardigheden. De
Commissie vindt het belangrijk dat ook volwassenen hun digitale vaardigheden blijven
ontwikkelen en roept op daar onder meer via het bedrijfsleven aandacht voor te genereren.
Tot slot vestigt de Commissie de aandacht op het ontwikkelen van een Europees certificaat
voor digitale vaardigheden, één van de eerder in het Actieplan digitaal onderwijs
2021–2027 aangekondigde maatregelen4, en roept lidstaten op om mee te doen aan een pilot hiervoor.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinetsbeleid op digitaal onderwijs en digitale vaardigheden is beschreven in
de Nederlandse bijdrage aan de voorbereiding van deze voorstellen5. Meer recent is het bredere digitaliseringsbeleid van het kabinet opgenomen in de
Werkagenda Waardegedreven Digitaliseren6, en specifieker onderwijsbeleid in de beleidsreactie op adviezen van het Rathenau
Instituut en de Onderwijsraad over digitaal onderwijs en de inzet van intelligente
technologie in het onderwijs7. Daarin is ook ingegaan op de gevolgen van de meest recente ontwikkelingen op het
gebied van generatieve AI. Met betrekking tot nationale investeringen zijn enkele
Nationaal Groeifondsprojecten relevant. In de bovengenoemde beleidsreactie van 20 maart
jl.8 geeft het kabinet een toelichting op deze Nationale Groeifondsprojecten. Voor het
funderend onderwijs wordt een digitaliseringsvisie ontwikkeld.Ook voor het mbo en
ho wordt een visie op digitalisering gedeeld, waarin de vooruitzichten van digitalisering
zijn geschetst op basis van bestaande visies en rapporten. Verder zal het kabinet
een actieve rol blijven vervullen in de Europese gremia om kennis en ervaring uit
te wisselen en samenwerking en vernieuwing in onderwijsbeleid te stimuleren via de
Europese Onderwijsruimte9 en het Erasmus+-programma 2021–2027 en daarbij ook aandacht voor publieke waarden
in digitaal onderwijs agenderen.
In de Werkagenda Waardegedreven Digitaliseren worden beleidsactiviteiten van het kabinet
op het verbeteren van digitale vaardigheden samengebracht. Daarbij ontwikkelt het
kabinet ondersteunend beleid, bijvoorbeeld door samen met gemeenten een publiek-privaat
ondersteuningsnetwerk op digitale vaardigheden en inclusie te ontwikkelen en een landelijke
monitor op digitale vaardigheden. Het streven is om in 2025 er voor te zorgen dat
80 procent van de Nederlanders tussen 15–75 jaar minstens digitale basisvaardigheden
heeft. Het kabinet stimuleert op verschillende manieren de ontwikkeling van digitale
vaardigheden in het onderwijs. Vanuit het masterplan basisvaardigheden10 en de curriculumvernieuwing is gestart met de ontwikkeling van kerndoelen voor digitale
geletterdheid in het funderend onderwijs. Scholen worden op verschillende manieren
ondersteund om de digitale vaardigheden van leerlingen te vergroten, onder meer met
subsidie, ondersteuning van basisteams en een expertisepunt. Ook is digitale geletterdheid
opgenomen in de kennisbases voor de lerarenopleidingen in het hbo. Parallel aan de
actualisatie van de kerndoelen worden de kennisbases van de lerarenopleidingen herijkt
door 10voordeleraar. Daarnaast is er een Expertisepunt Digitale Geletterdheid in oprichting
dat dient als centraal informatiepunt en digitaal loket ter ondersteuning van scholen
en leraren. Verder lopen er verschillende initiatieven om de digitale geletterdheid
van scholieren en wat hiervoor nodig is in kaart te brengen. Ook in het mbo is er
aandacht voor digitale vaardigheden. Het kabinet investeert met Digitaal Bekwaam in
een landelijk ondersteuningsprogramma dat onderwijspersoneel in het mbo helpt bij
het vergroten van hun digitale vaardigheden en veilig handelen11. Voor mbo-studenten maakt de ontwikkeling van digitale vaardigheden onderdeel uit
van het taal-, reken- en burgerschapsonderwijs. Beroepsgerichte digitale vaardigheden
komen aan bod in de verschillende kwalificatiedossiers.
Het kabinet werkt in het kader van de Strategie Digitale Economie12 aan het versterken van de digitale vaardigheden van de beroepsbevolking via onder
meer de Nederlandse AI Coalitie, het programma Smart Industry en het programma Versnelling
Digitalisering MKB13. Als aanvulling op het generieke arbeidsmarktbeleid heeft het kabinet een actieplan
groene en digitale banen14 ontwikkeld dat nodig is voor de klimaat en digitale transitie. Ook wordt samengewerkt
met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen aan het stimuleren van om en bijscholing
naar ICT-beroepen en een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt bijvoorbeeld via de
actieagenda Human Capital Agenda ICT15. Tot slot zet het kabinet via de Stimuleringsregeling Leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen
in op het stimuleren van leren en ontwikkelen in het mkb, waaronder op het versterken
van digitale vaardigheden van werknemers. Met de ontwikkeling van CompetentNL16 werkt het kabinet aan een gemeenschappelijke vaardighedentaal om de (digitale) vaardigheden
van de beroepsbevolking inzichtelijk te maken en een beter matching van vaardigheden
op de arbeidsmarkt te bereiken.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de aandacht van de Commissie voor digitaal onderwijs en digitale
vaardigheden en het zorgvuldige voorbereidingsproces van deze Raadsaanbevelingen door
de Commissie. Digitalisering biedt de mogelijkheid het onderwijs toekomstbestendig
te maken. Daarbij is goed onderwijs het uitgangspunt, en digitalisering een belangrijk
middel om dit te bereiken. Veel van de aanbevelingen sluiten aan op bestaand Nederlands
beleid, maar bevatten daarnaast inspiratie voor mogelijk nieuw beleid. Het is tevens
positief dat de Commissie in beide voorstellen nadrukkelijk aandacht heeft voor een
overheidsbrede aanpak waarbij ook stakeholders betrokken dienen te worden. In Nederland
streeft het kabinet naar het verhogen van het niveau van digitale vaardigheden van
de Nederlandse bevolking, onder meer in het kader van de Werkagenda Waardegedreven
digitalisering.
Het kabinet onderschrijft wat betreft de aanbeveling over digitale vaardigheden van
de Commissie de noodzaak om verschillende doelgroepen en subdoelgroepen met verschillende
achtergrondkenmerken te identificeren en passende interventies te ontwikkelen. Het
kabinet laat de Universiteit van Amsterdam hier een onderzoek naar doen, dat begin
2024 wordt opgeleverd17. Het kabinet deelt de noodzaak om digitale vaardigheden voor volwassenen te integreren
met andere (basis)vaardigheden. Dit gebeurt in Nederland op basisvaardigheden via
het programma «Tel mee met Taal» al18.
Het kabinet onderschrijft de in beide aanbevelingen beschreven noodzaak tot monitoring
van de effectiviteit van beleidsactiviteiten. Het kabinet ontwikkelt daarom op verschillende
terreinen en niveaus monitoringsinstrumenten. Op EU-niveau zijn monitoringsafspraken
gemaakt in het kader van de Europese onderwijsruimte en het Digital Decennium programma.
Het kabinet merkt daarbij op dat monitoring bij de nationale context moet passen en
herhaalt daarbij het standpunt dat het in reactie op de consultatie reeds innam, dat
er reeds voldoende Europese monitoringsinstrumenten zijn. Verder heeft het kabinet
met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de Commissie over aandacht voor
digitale vaardigheden in voor- en vroegschoolse educatie en zal dit nader bestuderen.
Het kabinet verwelkomt de aandacht van de Commissie voor digitale vaardigheden, maar
zal voor wat betreft het voorgestelde Europees certificaat voor digitale vaardigheden
eerst de uitkomsten van de lopende haalbaarheidsstudie en pilot afwachten en nationaal
ook met relevante organisaties zorgvuldig verkennen welke meerwaarde een eventueel
certificaat kan hebben en welke vorm dat dan zou moeten hebben.
Het kabinet vindt het positief dat de Commissie aandacht vestigt op het belang van
nationale strategieën voor doordachte digitalisering. Het EU-Actieplan Digitaal Onderwijs
2021–2027 en het Digitaal Decennium 2030 beleidsprogramma kunnen daartoe inspiratie
bieden. Het kabinet is van mening dat lidstaten de ruimte moeten houden om zelf te
bepalen hoe zij hun strategieën inrichten en welke doelstellingen daarin worden opgenomen.
Het kabinet vindt het waardevol om in afstemmingsgremia op EU-niveau over digitaal
onderwijs en digitale vaardigheden van gedachten te wisselen. Het kabinet is er echter
nog niet van overtuigd dat de voorgestelde High Level Group on Digital Education and Skills als sturend orgaan voor alle onderdelen van beide aanbevelingen zou moeten optreden.
Het kabinet voert liever het gesprek in al bestaande Europese afstemmingsgremia voor
onderwijs, respectievelijk digitaal onderwijs en digitalisering als geheel. In de
onderhandelingen zal het Nederlandse uitgangspunt zijn dat een nieuw Europees afstemmingsgremium
meerwaarde moet hebben ten opzichte van de al bestaande gremia.
Het kabinet heeft een aantal punten bij de voorstellen waar het op in zal zetten bij
de onderhandelingen over deze Raadsaanbevelingen. Het kabinet vindt de suggesties
van de Commissie om op het curriculum en om in het onderwijs informatica als apart
vak te onderwijzen, te dwingend geformuleerd en niet volledig passen bij de wijze
waarop het Nederlands onderwijs is ingericht. Kennisuitwisseling over curricula tussen
scholen en onderwijsinstellingen juicht het kabinet van harte toe, maar overheden,
waaronder de Nederlandse, vervullen hierin afhankelijk van de wijze waarop de onderwijssector
is ingericht verschillende rollen. Het kabinet vindt dat de Commissie geen Raadsaanbevelingen
zou moeten voorstellen die over de inhoud van het onderwijs gaan en dat het aan de
lidstaten is om te bepalen op welke wijze in het initieel onderwijs wordt gewerkt
aan het verhogen van digitale vaardigheden. In dit licht vindt het kabinet sturing
van de Commissie op curricula door een High Level Group te ver gaan, maar het kabinet staat open voor het voortzetten van uitwisselen van
kennis hierover tussen lidstaten.
Het kabinet vindt verder dat de aanbevelingen onderdelen bevatten die uitgaan van
directere sturing door de lidstaten op de onderwijsinstellingen. Dit past niet bij
de Nederlandse context, want in het Nederlandse onderwijsstel is niet altijd sprake
van directe sturing. Zeker in het hoger onderwijs wordt juist veel ruimte gelaten
aan onderwijsinstellingen om zelf invulling aan het onderwijs te geven.
Meer algemeen stelt het kabinet in lijn met de eerder ingezonden Nederlandse reactie
op de consultatie vast dat de voorgestelde aanbevelingen niet altijd voldoende rekening
houden met de inrichting van nationale onderwijsstelsels. De voorstellen zijn, afhankelijk
van de inrichting van de betreffende onderwijssector, door nationale overheden wisselend
door te vertalen naar scholen en autonome onderwijsinstellingen. In de onderhandelingen
zal het kabinet op dit vlak nuanceringen inbrengen.
Beide voorgestelde Raadsaanbevelingen kijken vooruit naar wat er in het onderwijs
ontwikkeld zou moeten worden en welke innovaties gestimuleerd moeten worden. Het kabinet
zal in dat kader pleiten voor meer aandacht voor cybersecurity en het borgen van privacy
en publieke waarden alsmede het bevorderen van standaardisatie en interoperabiliteit,
aangezien dit in de digitale transformatie steeds belangrijkere vraagstukken worden.
Daarnaast zal het kabinet zich hard maken voor meer aandacht voor het voorkomen van
een te grote afhankelijkheid van private partijen in de zgn. EdTech-sector19 in de Raadsaanbevelingen. Tot slot zal het kabinet aandacht vragen voor de ontwikkelingen
van kunstmatige intelligentie en de impact daarvan op digitaal onderwijs en digitale
vaardigheden.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Bij de eerste presentatie in Raadskader hebben lidstaten waardering uitgesproken richting
de Commissie over het proces waarmee tot de voorstellen voor de Raadsaanbevelingen
is gekomen. Hoewel de aanbevelingen nog niet uitvoerig inhoudelijk zijn besproken,
heeft een aantal lidstaten wel vragen gesteld aan de Commissie over de voorgestelde
governance en over het Europese Certificaat voor Digitale Vaardigheden. Het standpunt van het
Europees Parlement (EP) is niet bekend, het EP heeft geen rol bij de vaststelling
van deze aanbeveling.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van beide voorstellen is
positief. Beide voorstellen zijn gebaseerd op artikelen 165 vierde lid, en 166, vierde
lid, VWEU. Volgens artikel 165, lid 1 VWEU inzake onderwijs draagt de Unie bij aan
de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten
aan te moedigen en zo nodig door hun
activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid
van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel
en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid. Volgens artikel 166, lid 1 VWEU
legt de Unie inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer waardoor de activiteiten
van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de
verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.
Op grond van artikel 165, lid 4 en artikel 166, lid 4 VWEU kan de Raad op voorstel
van de Commissie
aanbevelingen daartoe aannemen. Op het terrein van onderwijs en beroepsopleidingen
is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU en is de EU bevoegd om m.b.t.
de Europese dimensie van dit onderwerp het optreden van de lidstaten te ondersteunen,
te coördineren of aan te vullen (artikel 6, onder e, VWEU).
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van beide voorstellen
is positief. De aanbevelingen hebben tot doel om het onderwijs in de EU toekomstbestendig
te maken en de lidstaten te stimuleren om kwalitatief hoogwaardig, inclusief en toegankelijk
digitaal onderwijs te ontwikkelen en om digitale vaardigheden te bevorderen. Gezien
de grensoverschrijdende aard van de digitale transitie en van de uitdagingen waarmee
deze gepaard gaat, ziet het kabinet meerwaarde in een aanpak op EU-niveau zodat lidstaten
met elkaar kunnen samenwerken en van elkaar kunnen leren en zo het onderwijs in de
EU gemakkelijker en sneller toekomstbestendig kunnen maken. Om die redenen is optreden
op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit ten aanzien van
beide voorstellen is positief. Het kabinet staat positief tegenover de keuze van het
instrument van een aanbeveling. Het instrument van de Raadsaanbeveling is niet-bindend
en laat de lidstaten
vrij overeenkomstig hun nationale omstandigheden te beslissen of en hoe zij gevolg
geven aan de aanbeveling. De aanbevelingen hebben tot doel om het onderwijs in de
EU toekomstbestendig te maken en de lidstaten te stimuleren om kwalitatief hoogwaardig,
inclusief en toegankelijk digitaal onderwijs te ontwikkelen en om digitale vaardigheden
te bevorderen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken,
omdat het ervoor zorgt dat digitaal onderwijs en digitale vaardigheden doorontwikkeld
kunnen worden door bijvoorbeeld verschillende doelgroepen en subdoelgroepen met verschillende
achtergrondkenmerken te identificeren en passende interventies daarvoor te ontwikkelen.
Het kabinet ziet aandachtspunten bij de vraag of sommige van de voorgestelde aanbevelingen
niet verder gaan dan noodzakelijk om de doelstelling van het optreden te verwezenlijken.
Zo vindt het kabinet dat het voorstel om informatica als vak in het curriculum op
te nemen verder gaan dan noodzakelijk. Het is volgens het kabinet te dwingend geformuleerd
en bovendien aan de lidstaten om het curriculum in te richten. Het faciliteren van
vrijblijvende kennisuitwisseling tussen scholen en onderwijsinstellingen op dit onderwerp,
los van de reguliere afstemming van de lidstaten, zou een minder vergaand alternatief
zijn. Voorts vindt het kabinet het voorstel dat elke lidstaat één nationale strategie
moet opstellen voor alle vormen van digitaal onderwijs en digitale vaardigheden, te
dwingend geformuleerd en verder gaan dan noodzakelijk om de doelstellingen te bereiken.
Het kabinet vindt verder het voorstel om een nieuw Europees afstemmingsgremium in
te richten, als sturend orgaan voor alle onderdelen van beide aanbevelingen, vooralsnog
verdergaan dan noodzakelijk omdat al bestaande Europese afstemmingsgremia voor onderwijs,
respectievelijk digitaal onderwijs en digitalisering als geheel volgens het kabinet
al voldoende basis bieden.20 Het kabinet zal daarom inzetten op minder vergaande aanbevelingen op deze onderdelen.
d) Financiële gevolgen
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke
departementen, conform de regels van de budgetdiscipline. De inschatting van het kabinet
is echter dat er geen budgettaire gevolgen voor de nationale begroting zijn. Uit de
voorgestelde Raadsaanbevelingen blijken geen gevolgen voor de EU-begroting. Het kabinet
is van mening dat indien er onverhoopt wel gevolgen zijn voor de EU-begroting, de
benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Veel van de aanbevelingen sluiten aan op al bestaand beleid vanuit het kabinet en
zullen niet tot extra regeldruk leiden. De gevolgen van de aanbevelingen die tot nieuw
nationaal beleid zullen leiden en daardoor de regeldruk zullen beïnvloeden, zullen
bij de verdere uitwerking worden bepaald en beoordeeld. De aard van de aanbevelingen,
zoals het betrekken van de stakeholders, zijn voornamelijk vrijblijvend en zullen
tot beperkte regeldruk leiden. Verder wordt verwacht dat de concurrentiekracht van
Nederland en de EU zullen verbeteren, omdat veel lidstaten gebaat zijn bij een digitaal
vaardige bevolking. Tot slot schat het kabinet in dat er geen geopolitieke gevolgen
zijn.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken