Brief regering : Fiche: Verordening en richtlijnen wijziging Europees crisisraamwerk voor banken (CMDI review)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3691
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 8 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening EU farmaceutische wetgeving (Kamerstuk 36 365, nr. 2)
Fiche: Verordening en richtlijnen wijziging Europees crisisraamwerk voor banken (CMDI
review)
Fiche: Wijziging Verordening Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering (Cyber
Security Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3692)
Fiche: Verordeningen aanvullende beschermingscertificaten (ABC’s) (Kamerstuk 22 112, nr. 3693)
Fiche: Mededeling Cybersecurity Skills Academie (Kamerstuk 22 112, nr. 3694)
Fiche: Cybersolidariteitsverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3695)
Fiche: Raadsaanbeveling uitbreiding EU-maatregelen resistentie tegen antimicrobiële
stoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3696)
Fiche: Raadsaanbevelingen digitaal onderwijs en digitale vaardigheden (Kamerstuk 22 112, nr. 3697)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening en richtlijnen wijziging Europees crisisraamwerk voor banken (CMDI
review)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale
Bank, Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s over
de herziening van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering als bijdrage
tot de voltooiing van de bankenunie.
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation
(EU) No 806/2014as regards early intervention measures, conditions for resolution
and financing of resolution actions. (SRMR)
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive
2014/59/EU as regards early intervention measures, conditions for resolution and financing
of resolution actions. (BRRD)
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive
2014/49/EU as regards the scope of deposit protection, use of deposit guarantee scheme
funds, cross-border cooperation, and transparency. (DGSD)
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive
2014/59/EU and Regulation (EU) No 806/2014 as regards certain aspects of the minimum
requirement for own funds and eligible liabilities.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
18 april 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM (2023) 225 (Mededeling), COM(2023) 226 (SRMR), COM(2023) 227 (BRRD), COM(2023)
228 (DGSD) en COM(2023) 229 (Daisy Chain)
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2023:225:FIN
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2023:226:FIN
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2023:227:FIN
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2023:228:FIN
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2023:229:FIN
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2023) 225 en SEC(2023) 230
f) Behandelingstraject Raad
Raad Economische en Financiële Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Voorstel voor de Verordening SRMR, de Richtlijn BRRD en de Richtlijn Daisy Chain:
artikel 114 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
Voorstel voor de Richtlijn DGSD: artikel 53, eerste lid, VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol van het Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft een aantal voorstellen gedaan die
het Europese crisisraamwerk (raamwerk) voor banken herzien. Het raamwerk is opgezet
als reactie op de financiële crisis van 2008 en de daarop volgende Europese schuldencrisis.
Tijdens deze crisis werd duidelijk dat de verwevenheid tussen overheden en de bankensector
een risico kan vormen voor de overheidsfinanciën en de financiële stabiliteit en dat
eventuele problemen zich gemakkelijk van de ene lidstaat naar de andere kunnen verspreiden.
In 2014 werd de Europese bankenunie opgericht. De bankenunie bestaat uit een gemeenschappelijk
regelgevend kader («Single Rulebook») dat geldt voor alle landen in de Europese Unie (EU). Daarnaast is er voor de Eurozone
een gemeenschappelijk toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism, ofwel SSM)1; en een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism, ofwel SRM).2
3 Deze twee pijlers rusten op het fundament van het «Single Rulebook». Onderdeel van het «Single Rulebook» is een raamwerk van wet- en regelgeving om het falen van banken op een goede wijze
op te kunnen vangen. Naar dit herstel- en afwikkelraamwerk voor banken wordt verwezen
als het Crisis Management and Deposit Insurance-raamwerk (CMDI-raamwerk). Het CMDI-raamwerk bestaat uit de verordening gemeenschappelijk
afwikkelingsmechanisme (SRMR)4, de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD)5 en de richtlijn depositogarantiestelsel (DGSD).6 De Europese Commissie heeft een aantal voorstellen gedaan die dit raamwerk herzien.
Het huidige raamwerk is geënt op het op ordelijke, snelle en efficiënte wijze oplossen
van financiële problemen bij banken, gezien de belangrijke intermediaire rol die banken
in onze economie vervullen. Daarbij dient onnodige verstoring van het bankbedrijf
en de rest van het financiële stelsel en daarmee de reële economie te worden vermeden.
Uit het herstel- en afwikkelraamwerk volgt dat wordt bepaald of een bank, wanneer
deze faalt of waarschijnlijk zal falen7, in regulier faillissement gaat, of dat resolutie noodzakelijk is om het algemeen
belang te beschermen. Het algemeen belang wordt bepaald aan de hand van een «algemeenbelangtoets»
(ABT). De toets vergelijkt in hoeverre de resolutiedoelen kunnen worden behaald in
respectievelijk faillissement en resolutie en neemt ook de daarbij behorende kosten
in ogenschouw. De doelstellingen van resolutie zijn het kunnen voortzetten van kritieke
functies, het beperken van de negatieve impact van bankfalen op de financiële stabiliteit
en de reële economie, het beschermen van publieke middelen en het beschermen van deposito’s.8 Wanneer het in resolutie plaatsen van een bank in het algemeen belang is, gaat een
bank onder leiding van de resolutieautoriteit in resolutie en maakt deze een doorstart,
of wordt (gedeeltelijk) overgenomen door een andere bank. Daarbij worden de eerste
verliezen bij aandeelhouders en schuldeisers neergelegd. Het daartoe afschrijven van
kapitaal en omzetten van schulden in kapitaal wordt ook wel «bail-in» genoemd.9 De belastingbetaler wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien. Wanneer het in resolutie
plaatsen van een bank niet in het algemeen belang is, gaat de bank failliet volgens
nationale insolventieprocedures.
Bij een regulier faillissement krijgen particulieren en vrijwel alle bedrijven en
andere organisaties hun geld op een betaal- en spaarrekening tot EUR 100.000 terugbetaald
vanuit het depositogarantiefonds (DGF).10
In de praktijk blijkt dat weinig gebruik wordt gemaakt van resolutie en dat lidstaten
voor andere manieren kiezen om met falende banken om te gaan. Bijvoorbeeld door banken
via de nationale insolventieprocedures af te wikkelen met gebruikmaking van staatssteun.
Dit beoogde de bankenunie juist te voorkomen. Daarbij wordt bail-in niet consistent toegepast. De Commissie identificeert hiervoor twee hoofdoorzaken.
Ten eerste bestaan er tegenstrijdige en inconsistente prikkels voor nationale autoriteiten
om nationale insolventieprocedures toe te passen in plaats van resolutie. Ten tweede
constateert de Commissie dat kleine en middelgrote banken onvoldoende in staat zijn
om de verliesabsorberende buffers (MREL; Minimum Requirements for own funds and Eligible Liabilities) aan te houden die vereist zijn voor banken met resolutie als afwikkelingsstrategie.
Om deze problemen aan te pakken stelt de Commissie voor om het CMDI-raamwerk te wijzigen.
De aanleiding en het doel van deze wijzigingen worden nader toegelicht in de bijbehorende
mededeling van de Commissie. Omdat het CMDI-raamwerk in samenhang moet worden bezien,
worden deze mededeling en de voorstellen voor aanpassingen aan de SRMR, BRRD, DGSD
en de Richtlijn Daisy Chain gezamenlijk behandeld in dit BNC-fiche. Omdat de mededeling geen zelfstandige voorstellen
doet maar alleen de context van de wetgevende voorstellen beschrijft, zal de mededeling
in dit fiche verder niet worden toegelicht. De herziening van het CMDI-raamwerk stond
al langer gepland naar aanleiding van voornoemde problemen en staat daarmee los van
de recente ontwikkelingen in de bankensector.
De voorliggende voorstellen bevatten voorgestelde wijzigingen op de volgende onderdelen.
Ten eerste bevatten de voorstellen wijzigingen in de SRMR en BRRD om de ABT te herzien,
waardoor resolutie als afwikkelstrategie voor meer banken de voorkeursstrategie wordt.
Zoals genoemd gaat een bank in het huidige raamwerk in resolutie wanneer dit noodzakelijk
wordt geacht in het algemeen belang en wanneer een regulier faillissement de resolutiedoelen
niet in dezelfde mate zou bereiken. Een voorgestelde wijziging is dat resolutie de
afwikkelingsstrategie wordt voor een bank, tenzij de resolutiedoelen beter worden behaald in een regulier faillissement. Ook wordt
in de ABT meegenomen dat het gebruik van privaat gefinancierde middelen, zoals het
gemeenschappelijk resolutiefonds (Single Resolution Fund, SRF), de voorkeur heeft boven het gebruik van publieke middelen. Indien verwacht
wordt dat publieke middelen zullen worden ingezet bij afwikkeling in faillissement,
zou dit moeten leiden tot resolutie als afwikkelingsstrategie.
Ten tweede bevatten de voorstellen wijzigingen in de SRMR, BRRD en DGSD om middelen
uit het depositogarantiefonds (DGF) breder in te kunnen zetten bij de afwikkeling
van een bank in resolutie. Om meer banken in resolutie af te wikkelen, dient er volgens
de Commissie meer financiering beschikbaar te worden gesteld om resolutie ook daadwerkelijk
mogelijk te maken.
Het DGF kan in het huidige raamwerk onder strikte eisen al worden aangewend in resolutie,
bij een bail-in of via een bijdrage aan de overdracht, om gedekte deposito’s te beschermen.11 De voorstellen zien erop dat het DGF onder voorwaarden ook kan worden aangewend om
ongedekte deposito’s over te brengen in een overdrachtsstrategie, indien dit noodzakelijk
is om de financiële stabiliteit of continuïteit van kritieke functies te borgen. De
bank verlaat bij een dergelijke transferstrategie de markt en houdt op te bestaan.
Ook wordt voorgesteld om het op grond van de BRRD onder strikte voorwaarden mogelijk
te maken dat een bijdrage vanuit het DGF wordt meegerekend in de berekening om toegang
te krijgen tot de middelen vanuit het SRF. Dit fonds kan in het huidige raamwerk alleen
worden aangewend voor banken waar in resolutie een bail-in ter grootte van ten minste 8% van de balans heeft plaatsgevonden. Het SRF mag dan
tot aan 5% van de bankbalans bijdragen. Door de voorgestelde wijziging kan het DGF,
indien dit noodzakelijk is om de financiële stabiliteit of continuïteit van kritieke
functies te borgen, worden aangewend om een deel van de verliezen die anders zouden
worden aangeslagen op ongedekte deposito’s op te vangen als niet aan de 8% bail-in-eis om gebruik te kunnen maken van SRF-middelen kan worden voldaan. Wanneer de aanspraken
van aandeelhouders en achtergestelde crediteuren zijn afgeschreven, kan de DGF-bijdrage
ervoor zorgen dat ongedekte en gedekte deposito’s niet aan bail-in worden onderworpen. Dit is alleen toegestaan voor banken wanneer van tevoren is vastgesteld
dat resolutie de afwikkelstrategie is. Ook kan dit alleen bij de zogenaamde «transferstrategie»,
wat inhoudt dat activa en passiva worden overgenomen door een andere bank en de oorspronkelijke
bank de markt verlaat en ophoudt te bestaan. Het uitgangspunt blijft behouden dat
de buffers voor verliesabsorptie de eerste verdedigingslinie vormen en dienen te zijn
afgeschreven voordat DGF-middelen kunnen worden aangewend. Voorwaarde voor inzet van
het DGF ten behoeve van een deposito-overdracht blijft in alle gevallen dat deze nooit
hoger kan zijn dan het bedrag dat het DGF kwijt is in geval van een uitkering aan
gedekte deposanten bij een regulier faillissement. De kosten voor het DGF in het geval
van resolutie ten opzichte van faillissement worden vergeleken in de laagstekostentest
(least cost test, LCT).
Ten derde bevatten de voorstellen wijzigingen in de BRRD en DGSD om de inzet van DGF-middelen
voor andere doelen dan uitbetaling aan gedekte deposanten makkelijker te maken in
resolutie en in faillissement, namelijk met betrekking tot de crediteurenhiërarchie
en de LCT. In het huidige raamwerk is het reeds mogelijk om in het geval van bankfalen
een bijdrage uit het DGF aan te wenden voor de afwikkeling van een bank op andere
manieren dan een reguliere uitbetaling aan depositohouders voor hun gedekte deposito’s,
zowel in resolutie als in faillissement.12 In de praktijk blijkt echter dat de inzet van het DGF in resolutie beperkt mogelijk
is door strikte eisen. In faillissement is de inzet van het DGF een lidstaatoptie
en verschillen de voorwaarden met betrekking tot de inzet van het DGF tussen lidstaten,
onder meer als gevolg van een verschillende invulling van de LCT. Dit zorgt ervoor
dat in sommige lidstaten een bijdrage van het DGF anders dan voor een uitbetaling
aan depositohouders een reële optie is, terwijl dit in andere lidstaten niet mogelijk
is. Zo is in Nederland de lidstaatoptie om het DGF bij te laten dragen in faillissement
niet geïmplementeerd. Om de verschillen tussen lidstaten in de mogelijkheden voor
inzet van het DGF bij de afwikkeling van een bank te verminderen wordt de LCT verder
geharmoniseerd in de DGSD. Daarbij wordt gespecificeerd welke kostenposten er mogen
worden betrokken in de LCT en wordt bepaald dat er naar de nettokosten moet worden
gekeken. De Europese bankenautoriteit (EBA)13 zal worden gevraagd verdere uitwerking te geven aan de invulling van de LCT.
Daarnaast bevatten de voorstellen wijzigingen in de crediteurenhiërarchie die in de
BRRD geregeld worden. De drie verschillende groepen deposito’s – gedekt, ongedekt
maar voor dekking in aanmerking komend, en ongedekte en niet voor dekking in aanmerking
komend – worden gelijkgesteld in de crediteurenhiërarchie. Met deze wijzigingen beoogt
de Commissie de crediteurenhiërarchie te harmoniseren voor gelijke toepassing tussen
de lidstaten. Omdat het DGF de positie inneemt van gedekte deposito’s, verdwijnt daarmee
ook de «superpreferente» positie van het DGS. Hierdoor komen het DGF en alle deposanten
op gelijke voet te staan in de rangorde waarin crediteuren worden terugbetaald na
faillissement. Doordat het DGF geen preferente positie meer heeft, wordt de kans op
volledige terugbetaling van het DGF minder groot. Daardoor zal de optie van een regulier
faillissement met uitbetaling aan deposito’s met gedekte deposito’s in meer gevallen
duurder uitvallen in de LCT. Daarnaast moet dit voorstel ertoe leiden dat DGF-middelen
gemakkelijker kunnen worden ingezet bij de afwikkeling van een bank anders dan voor
uitbetaling aan depositohouders in faillissement, doordat de overdracht van deposito’s
hierdoor vaker goedkoper uit zal vallen dan een eventuele uitkering aan gedekte deposanten
in faillissement en daarmee dus vaker zal worden toegepast.
Ten vierde bevatten de voorstellen wijzigingen in de SRMR, BRRD en DGSD om het gebruik
van publieke middelen buiten resolutie verder in te perken, voornamelijk ten aanzien
van gebruik voor een preventieve herkapitalisatie.14 Dat gebeurt in deze voorstellen door een aantal voorwaarden te verduidelijken. De
verduidelijkingen zijn er bijvoorbeeld op gericht dat preventieve herkapitalisatie
enkel kan worden gebruikt voor banken die in de kern gezond zijn en indien de preventieve
herkapitalisatie tijdelijk van aard is. Meer langdurige instrumenten zoals eigen vermogen
moeten worden vermeden.
Voor het overige voorzien de voorstellen in wijzigingen van het raamwerk die ertoe
strekken de overlap tussen vroege-interventiemaatregelen en toezichtmaatregelen te
beperken en om de voorwaarden voor vroege-interventiemaatregelen te verduidelijken.
Ook zijn gerichte wijzigingen voorgesteld over het verbeteren van transparantie van
de financiële robuustheid van DGS. Ook voorzien wijzigingen in een betere bescherming
van depositohouders, bijvoorbeeld waar het gaat om tijdelijk hoge balansen en de bescherming
van deposito’s van publieke entiteiten zoals scholen en ziekenhuizen.
Tot slot omvat het voorstel voor de Richtlijn Daisy Chain wijzigingen aan de BRRD en SRMR om een juiste opbouw en uitwisselbaarheid van MREL
tussen entiteiten binnen één bankengroep te waarborgen. Vorig jaar zijn hiertoe al
bepalingen in de BRRD en de verordening kapitaalvereisten15 aangepast.16 Daarbij werd de Commissie verzocht extra onderzoek te doen naar mogelijke verdere
aanpassingen. De voorgestelde aanpassingen liggen hierbij voor en zijn erop gericht
dat de MREL-systematiek beter functioneert binnen bankengroepen die geleid worden
vanuit een holding.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft voor de totstandkoming van deze voorstellen gebruik gemaakt van
een gerichte consultatie van stakeholders en een publieke consultatie17, gesprekken met lidstaten in verschillende Europese gremia, bijeenkomsten met experts
en ook rapporten en opinies van de EBA en het Fit for Future Platform.18 Het impact assessment benadrukt dat door de verwevenheid van de SRMR, BRRD en DGSD
een holistische en consistente benadering in de gekozen beleidsrichting nodig is.
De Commissie noemt in het impact assessment dat het geloofwaardig verbreden van de
scope van resolutie daarbij gepaard moet gaan met toegang tot voldoende financiering.
Om de financiering mogelijk te maken valt te denken aan het vergemakkelijken van het
gebruik van DGF- en SRF-middelen, en het wegnemen van de preferente positie van het
DGS. De in het voorstel gekozen beleidsrichting zou de doelen van het crisisraamwerk
het meest effectief en efficiënt waarborgen.
De Commissie geeft aan dat de mate waarin de resolutiescope wordt uitgebreid additionele
kosten meebrengt voor resolutieautoriteiten en banken. Ook kan toenemend gebruik van
DGS- en SRF-middelen er toe leiden dat er mogelijk vaker bijdrages vanuit de bankensector
nodig zijn om deze fondsen weer aan te vullen. Enerzijds laat het impact assessment
namelijk zien dat het mogelijk maken van het aanwenden van DGF-middelen ten behoeve
van overdrachtsstrategieën kan leiden tot lagere kosten voor het DGF, omdat in sommige
gevallen meer efficiënt gebruik gemaakt kan worden van de middelen in het DGF.19 Anderzijds kan het DGF door de aanpassing in de crediteurenhiërarchie vaker worden
ingezet, waardoor de uiteindelijke kosten voor het DGF juist kunnen toenemen. De Commissie
oordeelt echter dat de toegenomen kosten voor autoriteiten en banken niet opwegen
tegen het belang van versterking van de financiële stabiliteit, minder gebruik van
publieke middelen en toegenomen vertrouwen bij depositohouders.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet is van mening dat de Europese bankenunie veel heeft bijgedragen aan de
weerbaarheid van banken, de bescherming van spaarders en de financiële stabiliteit.
Bovendien heeft de bankenunie de risico’s beperkt dat overheden moeten bijspringen
wanneer banken in problemen raken. Het toezicht op Nederlandse en Europese banken
is sinds de komst van de bankenunie versterkt, doordat het SSM heeft gezorgd voor
een verdere professionalisering van het toezicht. De totstandkoming van het Europese
resolutiefonds heeft de kans dat Nederlandse belastingbetalers moeten bijdragen aan
het redden van een Nederlandse bank verkleind. De verscherpte regels voor buffers
hebben gezorgd voor veiligere en weerbare banken. Daarmee is de bankenunie belangrijk
voor het vertrouwen in de Europese bankensector.20
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt de Commissie in het doel van de herziening van het CMDI-raamwerk
om de toepasbaarheid en effectiviteit van het raamwerk te vergroten. De herziening
van het raamwerk kan eraan bijdragen dat er meer harmonisering plaatsvindt in de wet-
en regelgeving van EU-lidstaten, dat alle banken effectief kunnen worden afgewikkeld
en dat de doelen van het raamwerk beter worden behaald. In aanvulling op de hiervoor
genoemde doelen van het raamwerk21, hecht het kabinet bij deze herziening ook waarde aan een aantal aanvullende overkoepelende
uitgangspunten, zoals een uniforme toepassing van regels en het bevorderen van een
gelijk speelveld, het belang van effectieve marktdiscipline, beheersbare lasten voor
de sector, en het verbeteren van afwikkelmogelijkheden voor resolutieautoriteiten,
waarbij ook oog is voor de uitvoeringslasten. Als laatst is het ook belangrijk om
lessen uit de recente onrust mee te nemen in de weging van dit voorstel.
Het kabinet onderschrijft het belang van een goedwerkend en efficiënt raamwerk dat
er op gericht is om de gevolgen van een falende bank voor de economie, de financiële
stabiliteit en de belastingbetaler in te perken en waarbij de eerste verliezen worden
opgevangen door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren. Het kabinet vindt het
belangrijk dat het CMDI-raamwerk verder wordt geharmoniseerd om te zorgen voor een
gelijkere behandeling van falende banken in de verschillende lidstaten. Banken moeten
op een geharmoniseerde wijze adequaat kunnen worden afgewikkeld door de opbouw van
voldoende MREL-buffers, met instrumenten als bail-in en de bestaande door de sector gefinancierde fondsen als het DGF en SRF. Daarbij
dient wel oog te zijn voor beheersbare lasten voor de sector. Ook hecht het kabinet
belang aan strikte voorwaarden voor staatssteun. Het kabinet vindt het daarom belangrijk
dat een herziening van het CMDI-raamwerk gepaard gaat met een herziening van het staatssteunkader
om consistentie tussen de twee raamwerken te borgen, zoals ook is opgenomen in de
Eurogroep-verklaring.22
23 Bij de beoordeling van dit voorstel blijft het kabinet zo veel mogelijk vasthouden
aan de essentie van het eerdere Nederlandse beleid, zoals het behoud van bail-in van aandeel- en obligatiehouders als eerste verdedigingslinie, het beschermen van
belastinggeld en het voorkomen van significant hogere kosten voor het depositogarantiestelsel.
Tegelijkertijd is het volgens het kabinet, gezien de voorliggende voorstellen en het
krachtenveld, passend dat het zich in de onderhandelingen over het voorstel constructief
opstelt en meedenkt over de meest wenselijke vormgeving en toepassing van het raamwerk.
Wat betreft de aanpassing van de ABT, waardoor meer banken resolutie als afwikkelingsstrategie
zullen krijgen, zet het kabinet in op een invulling die bijdraagt aan een uniformere
toepassing van het crisisraamwerk. Het kabinet steunt het streven om inconsistenties
tussen lidstaten weg te nemen, waardoor binnen de Unie banken op gelijke wijze worden
afgewikkeld en een gelijker speelveld ontstaat. Een wenselijk gevolg van een bredere
toepassing van resolutie zou zijn dat er minder mogelijkheden bestaan om publieke
middelen in te zetten indien een bank in de problemen komt en dat meer wordt gestuurd
op marktdiscipline. Wel is op grond van de voorstellen onduidelijk in hoeverre kleinere
banken dienen te voldoen en ook kunnen voldoen aan de strenge eisen die het gevolg
zijn van een resolutiestrategie, bijvoorbeeld met betrekking tot het opbouwen van
buffers voor verliesabsorptie (MREL). Het kabinet zal er op inzetten dat de ABT op
consistente wijze wordt toegepast door resolutieautoriteiten. Het kabinet zal er daarnaast
op inzetten dat het voorstel operationeel en juridisch haalbaar is, en dat de uitvoeringslasten
voor de autoriteiten en banken dragelijk zullen blijven, bijvoorbeeld met het oog
op het opstellen van resolutieplannen voor kleinere banken.
Het kabinet begrijpt het doel en de keuze van de Commissie voor het vergemakkelijken
van de inzet van DGF-middelen in resolutie. De Commissie redeneert dat een bail-in van ongedekte deposito’s in sommige gevallen onwenselijk is met het oog op de financiële
stabiliteit. Om meer banken geloofwaardig in resolutie te kunnen laten gaan, moet
ook meer financiering vrij worden gemaakt in resolutie. Het kabinet kan deze redenering
volgen. Het kabinet is wel van mening dat de verbrede reikwijdte van resolutie, in
combinatie met verbrede mogelijkheden tot inzet van DGF-middelen, vraagt om strikte
voorwaarden en duidelijke inkadering, om te voorkomen dat de inzet van zowel DGF-
als SRF-middelen significant wordt vergroot. Het kabinet vindt het belangrijk dat
SRF-middelen slechts in beperkte mate kunnen worden aangewend en dat de kosten voor
banken beperkt worden gehouden. Het SRF is in beginsel bedoeld voor verliesabsorptie
en herkapitalisatie van banken met kritieke functies, na een bail-in van minimaal 8% van het balanstotaal. Hier past wel de nuance dat het kabinet zich
kan vinden in de voorkeur voor het gebruik van sectorgefinancierde middelen in plaats
van publieke middelen. Nationale staatssteun verkleint de kans op gebruik van het
SRF, maar verhoogt wel publieke risico’s. Dit soort ingrepen kan daarom op termijn
toch een risico vormen als dit tot verslechtering van de kredietwaardigheid van overheden
leidt. Om te voorkomen dat toegang tot het SRF materieel versoepeld wordt, steunt
het kabinet de behouden eis dat aandeelhouders en achtergestelde crediteuren volledig
dienen te zijn afgeschreven voordat middels een DGF-bijdrage toegang wordt verkregen
tot het SRF. Het kabinet steunt ook de voorwaarde dat na een bijdrage van het DGF
aan de afwikkeling van een bank, deze bank moet ophouden te bestaan. Het kabinet zal
de Commissie vragen om te verduidelijken wat deze voorstellen betekenen voor de kosten
voor de sector. Het kabinet zal erop inzetten dat de kosten voor de sector niet buitensporig
zullen toenemen.
Wat betreft de voorstellen voor aanpassingen in de crediteurenhiërarchie en de LCT
heeft het kabinet nog enkele vragen en bedenkingen. Het gelijkstellen van alle deposito’s
is een verregaande maatregel. Enerzijds ziet het kabinet voordelen in een meer geharmoniseerde
crediteurenhiërarchie, omdat dit tot een consistentere toepassing van het resolutieraamwerk
tussen lidstaten kan leiden. Daarnaast ziet het kabinet ook het voordeel van het eenvoudiger
inzetten van het DGF om te voorkomen dat publieke middelen moeten worden ingezet.
Anderzijds leidt dit voorstel, allereerst, mogelijk tot substantieel hogere kosten
voor het DGS, doordat het DGF vaker zal worden ingezet. Ten tweede heeft dit mogelijk
negatieve gevolgen voor overige crediteuren die in de huidige situatie op gelijke
voet staan met ongedekte deposito’s, maar door het voorstel lager in de rangorde komen
te staan. Daarnaast zal dit op langere termijn mogelijk leiden tot een toename in
relatief volatiele depositofinanciering bij banken. Deze voor- en nadelen afwegend
had het kabinet liever een minder vergaand voorstel gezien ten aanzien van de aanpassing
van de crediteurenhiërarchie. Met het oog op deze kanttekening zal het kabinet binnen
de Raad dan ook de mogelijkheden voor een alternatieve, minder verregaande invulling
verkennen, zoals het alternatief dat is opgenomen in het impact assessment van de
Commissie Wat betreft de LCT is het kabinet voorstander van een zo concreet en transparant
mogelijke invulling hiervan, zodat de aanpassingen er daadwerkelijk toe zullen leiden
dat de ABT en LCT consistenter worden toegepast in alle lidstaten. Ook zal het kabinet
de Commissie vragen om te verduidelijken wat de mogelijke extra kosten en risico’s
zijn voor het DGF, ten opzichte van de opgenomen informatie hierover in het impact
assessment.
Een belangrijke voorwaarde van het kabinet bij deze herziening van het CMDI-raamwerk
is dat een vergroting van de flexibiliteit in het raamwerk, bijvoorbeeld door het
vergemakkelijken van de inzet van DGF-middelen, gepaard gaat met de aanscherping van
voorwaarden voor buitengewone publieke financiële steun. Het kabinetsuitgangspunt
is immers dat de inzet van publieke middelen zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
In het voorstel zijn de regels voor onder andere de preventieve herkapitalisatie verduidelijkt.
Het kabinet kan deze verduidelijking steunen. Aansluitend op de herziening van het
CMDI-raamwerk volgt ook nog een herziening van het staatssteunkader voor banken. Dit
is voor het kabinet van belang om consistentie tussen de raamwerken te waarborgen.24
Ten aanzien van de verduidelijkende wijzigingen in het raamwerk met betrekking tot
de inzet van vroege interventiemaatregelen door de resolutieautoriteiten, kan het
kabinet de richting van de voorstellen steunen. Het kabinet is positief over de concrete
maatregelen om deposanten beter te beschermen en een soepele samenwerking tussen depositogarantiestelsels
te bevorderen.
Over de wijzigingen die de Richtlijn Daisy Chain aanbrengt in de BRRD en SRMR is het kabinet in beginsel positief. De wijzigingen
vergroten de werkbaarheid van de MREL-systematiek voor de toezichthouders. Voor enkele
technische wijzigingen is het van belang om precies na te gaan wat hiervan de consequenties
zijn.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten zijn het in grote mate eens over de noodzaak en wenselijkheid om het huidige
CMDI-raamwerk aan te scherpen, ten einde de doelstellingen van dit raamwerk beter
te realiseren. Ten aanzien van het crisisraamwerk is in de Raad veel gesproken over
de mogelijkheid om kleine en middelgrote banken in het resolutieraamwerk af te wikkelen.
Enkele lidstaten stellen zich op het standpunt dat het bestaande raamwerk vooral beter
moet worden toegepast, door banken af te wikkelen via de daarvoor beoogde resolutieroute
als er sprake is van een publiek belang. Om dit te bevorderen zet deze groep lidstaten
zich in voor het strikt toepassen van bail-in en voor het beperken van de mogelijkheden tot de inzet van staatssteun. Deze lidstaten
pleiten over het algemeen voor een verder geharmoniseerde aanpak en strenge eisen
voor toegang tot gemeenschappelijke middelen.
Andere lidstaten vinden het CMDI-raamwerk echter te rigide en pleiten juist voor meer
flexibiliteit en ruimte om maatwerk toe te passen. Deze lidstaten zetten in op meer
beleidsvrijheid voor nationale resolutieautoriteiten en voor minder strikte regels.
Het gaat hier bijvoorbeeld om lidstaten waar een relatief groot aantal regionaal geënte
en deposito gefinancierde spaarbanken gezeteld is, voor wie het op dit moment ingewikkeld
en duur blijkt om bail-in buffers op te bouwen. Daardoor kunnen deze banken niet goed afgewikkeld worden in
resolutie. Een gewoon faillissement zou volgens deze lidstaten echter gepaard gaan
met te veel negatieve effecten. In dat soort gevallen wordt tot dusver flexibel omgegaan
met de uitkomsten van de ABT en de inzet van publieke middelen.
Het voorstel van de Commissie stelt een strikte toepassing van het geharmoniseerde
resolutieraamwerk voor, waarin banken MREL-buffers opbouwen en sprake is van een bail-in. Hiertegenover wordt gezet dat de toegang tot financiering om een bail-in daadwerkelijk mogelijk te maken dan iets wordt vergemakkelijkt. Door de uiteenlopende
standpunten en posities van lidstaten is het de verwachting dat de onderhandelingen
over dit voorstel niet eenvoudig zullen zijn. Tegenstellingen in de visie op hoe het
crisisraamwerk moet worden aangepast vloeien deels voort uit verschillen in de nationale
bankensectoren.
Het Europees Parlement heeft de Commissie opgeroepen om voortgang te maken op de bankenunie,
en in het bijzonder ook om vervolgstappen te zetten op het vlak van een Europees Deposito
Garantie Stelsel (European Deposit Insurance Schema, EDIS). De verwachting is dat deze discussie weer opnieuw zal opkomen. Het EP zal
de voorstellen bespreken in het ECON-Comité en heeft nog geen rapporteur aangewezen.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Met betrekking tot de voorstellen tot wijziging van de SRMR, de BRRD en de Richtlijn
Daisy Chain is het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid positief. De Commissie
stelt als juridische basis voor de drie voorstellen artikel 114 VWEU voor. De rechtsgrondslag
is hiermee gelijk aan de juridische basis van de bestaande wetgeving die met deze
voorstellen wordt gewijzigd. Op grond van artikel 114 VWEU is de EU bevoegd om maatregelen
vast te stellen ten aanzien van de instelling en de werking van de interne markt.
Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag nu de voorstellen de
risico’s van de interne markt mitigeren om de financiële stabiliteit van de bankensector
te waarborgen door middel van vroegtijdige interventiemaatregelen en resolutieacties.
Op het terrein van de interne markt heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid
(artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
Met betrekking tot het voorstel voor de DGSD is het oordeel van het kabinet ten aanzien
van de bevoegdheid eveneens positief. Voor dit richtlijnvoorstel stelt de Commissie
als juridische basis artikel 53, eerste lid, VWEU, voor. Artikel 53, eerste lid, VWEU,
behoort tot de artikelen die het recht van vestiging regelen en geeft de EU de bevoegdheid
richtlijnen vast te stellen betreffende de toegang tot werkzaamheden anders dan in
loondienst en de uitoefening daarvan. De rechtsgrondslag is hiermee gelijk aan die
van de via onderhavig voorstel te wijzigen richtlijn. Daar kan naar het oordeel van
het kabinet ook de regels omtrent het opzetten en beheren van depositogarantiestelsels
en de werkzaamheden van banken daaromtrent onder worden verstaan. Op het terrein van
de interne markt heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel 4,
lid 2, sub a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit van zowel het voorstel voor de verordening
als de drie richtlijnvoorstellen positief. De huidige voorstellen hebben als doel
de afwikkeling van banken in de EU te verbeteren en het crisisraamwerk in meer geharmoniseerde
mate toe te passen. Daarbij worden opties geboden om het raamwerk beter toepasbaar
te maken voor alle type banken en in het bijzonder middelgrote en kleine banken. De
voorstellen bevatten wijzigingen van en aanvullingen op reeds bestaande geharmoniseerde
EU-wetgeving. De belangrijkste reden voor de positieve beoordeling op subsidiariteit
is dat de bancaire sector gekenmerkt wordt door grensoverschrijdende en internationale
activiteiten. De doelstelling van de voorstellen tot verbetering van de afwikkeling
van banken kan daardoor niet zelf door de lidstaten worden verwezenlijkt en beter
door de EU worden bereikt. Een wijziging van dergelijke geharmoniseerde EU-regelgeving
kan bovendien niet op nationaal niveau, maar slechts op EU-niveau plaatsvinden. Daarom
kunnen de doelstellingen van de voorstellen beter door de Unie worden bereikt. Om
bovenstaande redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van de voorstellen
is positief, met een kanttekening. De voorstellen voor de verordening en richtlijnen
hebben tot doel de afwikkeling van banken in de EU te verbeteren en ook om het crisisraamwerk
in meer geharmoniseerde mate toe te passen. De voorgestelde wijzigingen zijn grotendeels
geschikt om deze doelstellingen te bereiken, omdat deze beogen leemtes in het raamwerk
te ondervangen. De voorgestelde wijzigingen zullen er naar verwachting toe leiden
dat meer banken via het resolutieraamwerk worden afgewikkeld, mede omdat dit door
het beschikbaar stellen van meer financiering verbeterd mogelijk wordt. Het harmoniseren
van de ABT, LCT en inzet van financiering bij bankfalen draagt bij aan een consistente
toepassing van het raamwerk. Het verder harmoniseren van deze aspecten gaat niet verder
dan noodzakelijk. Een meer gelijke toepassing is volgens het kabinet wenselijk omdat
dit leidt tot een meer gelijk speelveld. Ook het harmoniseren van de crediteurenhiërarchie
is an sich wenselijk, omdat in verschillende EU-lidstaten verschillende rangordes van crediteuren
worden gehanteerd. De doelstelling van harmonisering van het raamwerk kan niet door
minder ingrijpend optreden worden bereikt. Het is wel zo dat de invulling van deze
voorstellen uiteindelijk van groot belang zal zijn voor de uiteindelijke beoordeling
hiervan.
Het kabinet plaatst een kanttekening bij de gekozen invulling van het voorstel om
de crediteurenhiërarchie te harmoniseren. Als gevolg van dit voorstel worden gedekte
deposito’s gelijk gesteld aan ongedekte deposito’s en vervalt de superpreferentie
van het DGS. Deze wijziging leidt mogelijk tot substantieel hogere kosten voor het
DGS doordat het DGF vaker ingezet zal worden. Het kabinet ziet liever een minder vergaand
voorstel ten aanzien van de harmonisering van de crediteurenhiërarchie, zoals het
alternatief dat is opgenomen in het impact assessment van de Commissie. Ook is de
vormgeving van de ABT nog een aandachtspunt. Dit is van invloed op welke banken in
aanmerking komen voor resolutie. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de
kosten en operationele gevolgen die gepaard gaan met planning en voorbereiding van
resolutie zoals bijvoorbeeld financiering van MREL. Het kabinet zal hier aandacht
voor vragen bij de Commissie en tijdens de onderhandelingen, om zodoende oog te houden
voor de proportionaliteit van de voorstellen.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Deze voorstellen hebben naar verwachting geen gevolgen voor de EU-begroting. Het kabinet
is van mening dat, indien de voorstellen toch tot extra kosten leidt bij de toezichthouders,
de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente
ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of medeoverheden
Deze voorstellen hebben naar verwachting geen financiële gevolgen voor de Rijksbegroting.
Het DGF is gevuld door bijdragen van de aan het DGS deelnemende banken.25 Indien het DGF ontoereikend is, kan er een extra bijdrage vanuit de bankensector
worden opgehaald. Wanneer deze bijdrage niet voldoende of tijdig is, kan de Staat
in buitengewone situaties fungeren als ultieme achtervang door tijdelijke voorfinanciering.
De mate waarin de Staat geld moet lenen aan het DGF hangt af van de wijze waarop het
DGS in de toekomst zal worden ingezet. Deze vorm van potentiële voorfinanciering kan
niet op voorhand worden meegenomen in de Rijksbegroting.
De voorgestelde verbreding van de ABT zal naar verwachting tot gevolg hebben dat meer
banken resolutie als voorkeursstrategie krijgen. Dit vergt naar verwachting een grotere
capaciteit bij de resolutieautoriteit, welke in Nederland is ondergebracht bij De
Nederlandsche Bank (DNB). In welke mate dit het geval zou zijn is afhankelijk van
de uiteindelijke vormgeving van de bepaling. De eventuele toegenomen kosten voor resolutie
worden gedragen door de financiële sector.
Voor zover de uitwerking van de voorstellen uit dit plan toch tot additionele kosten
leiden worden eventuele budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast
op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van
de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Voor burgers hebben de Commissievoorstellen geen regeldrukgevolgen, voor banken wel.
De voorstellen van de Commissie hebben tot gevolg dat de afwikkelstrategie resolutie
voor meer banken de voorkeursstrategie wordt. Uit het impact assessment van de Commissie
blijkt dat die banken als gevolg van het voorstel enkele inhoudelijke verplichtingen
en informatieverplichtingen krijgen die regeldrukkosten veroorzaken.
Alle banken zijn reeds verplicht informatie aan de resolutieautoriteit te verstrekken
ten behoeve van de afwikkelingsplannen die de resolutieautoriteit opstelt.26 Banken die voor het eerst onder resolutie gaan vallen, worden ten behoeve van resolutieplanning
ook onderworpen aan additionele eisen voor informatieverstrekking. Dit betreft zowel
uitbreiding en aanpassing van bestaande informatievoorziening als de introductie van
nieuwe rapportageverplichtingen. Het gaat hierbij om structurele informatieverplichtingen
omdat resolutieplannen regelmatig worden bijgewerkt. Deze extra regeldrukkosten als
gevolg van het Commissievoorstel worden in het impact assessment echter als marginaal
bestempeld omdat alle banken al verplicht zijn bovengenoemde gegevens aan de afwikkelingsautoriteit
te verstrekken.
Ook moeten alle banken op grond van bestaande regels een herstelplan opstellen en
minimaal een keer per jaar bijwerken.27 De herstelplannen worden verstrekt aan de resolutieautoriteit. Het opstellen en bijhouden
van herstelplannen is een structurele inhoudelijke verplichting. Banken die als gevolg
van het voorstel van de Commissie resolutie als voorkeursafwikkelstrategie krijgen,
moeten hun herstelplannen daarop aanpassen. Dat betekent voor deze banken een extra
eenmalige inhoudelijke verplichting. Op grond van het Commissievoorstel is het nog
niet duidelijk voor welke banken resolutie de voorkeursafwikkelstrategie zal worden
en dus is niet duidelijk hoeveel banken als gevolg van het Commissievoorstel met extra
regeldrukkosten te maken krijgen.
Daarnaast zullen banken operationeel voorbereid moeten zijn op resolutie. Additionele
processen zullen moeten worden ingeregeld, en soms moet de bedrijfsvoering hier deels
op worden aangepast. Denk bijvoorbeeld aan de operationele stappen om een bail-in mogelijk te maken, of de operationele voorbereiding van een verkoop van de onderneming.
Ten aanzien van de operationele voorbereidingen geldt dat dit eenmalige lasten zijn.
Deze additionele lasten zijn moeilijk te kwantificeren, omdat de resolutiestrategie
van de banken nog niet is vastgesteld, en het daarmee op dit moment onduidelijk is
welke voorbereidingen zij moeten treffen.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het is nog onduidelijk wat de effecten voor de concurrentiekracht gaan zijn. Een efficiënt
en voorspelbaar afwikkelraamwerk is goed voor de financiële stabiliteit. Een gelijke
toepassing van het raamwerk tussen de verschillende EU-lidstaten is bovendien goed
voor een meer gelijk speelveld. Het is tegelijkertijd goed om ook oog te houden voor
de toegenomen regeldruk en daaraan gerelateerde kosten. De voorstellen kennen geen
geopolitieke aspecten.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel voor wetgeving betreft een verordening en drie richtlijnen. De inhoud
van de richtlijnen die gewijzigd worden zijn geïmplementeerd in onder meer de Wet
op het financieel toezicht en de faillissementswet, welke wetten aanpassing behoeven
als de voorstellen worden aangenomen. De uitvoering van de SRMR volgt uit het Besluit
uitvoering EU-verordeningen financiële markten, dat mogelijk gewijzigd zal moeten
worden door de voorgestelde wijzigingen aan de verordening. De Richtlijn Daisy Chain past slechts op enkele punten de BRRD en SRMR aan en leidt naar verwachting niet
tot wijzigingen in de Nederlandse wetgeving.
De voorstellen bevatten geen lex silencio positivo.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De voorstellen die strekken tot wijzigingen van de BRRD en de richtlijn Daisy Chain bevatten geen nieuwe grondslagen voor gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen.
Het voorstel voor wijziging van de SRMR kent de Raad de bevoegdheid toe om, gebaseerd
op een voorstel van de Commissie, door middel van een uitvoeringsbesluit de termijn
van de voorzitter, vicevoorzitter en andere leden van de Afwikkelingsraad te vernieuwen
(artikel 56, zesde lid bis). De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid hierover.
Naar het oordeel van het kabinet betreft het hier geen essentieel onderdeel van de
regelgeving, waardoor toekenning van de bevoegdheid hier mogelijk is. Het kabinet
is van mening dat het gerechtvaardigd is om deze bevoegdheid aan de Raad toe te kennen
nu de initiële benoeming van de voorzitter, vicevoorzitter en andere leden van de
Afwikkelingsraad ook plaatsvindt middels een uitvoeringsbesluit van de Raad (artikel
56, zesde lid). Bovendien is deze procedure overeenkomstig met de herbenoeming van
de voorzitter van de EBA. Inzet zal zijn dat de keuze om deze uitvoeringsbevoegdheid
aan de Raad toe te kennen in de basishandeling naar behoren wordt gemotiveerd. Het
kabinet vindt toekenning van deze bevoegdheid ook wenselijk, omdat de leden van de
Afwikkelingsraad elke 5 jaar (her)benoemd moeten worden. Door het toekennen van de
bevoegdheid aan de Raad om door middel van een uitvoeringshandeling deze verlenging
mogelijk te maken kan dit proces elke 5 jaar gevolgd worden zonder dat hiervoor een
wetgevend voorstel nodig is. Tevens ligt de keuze voor uitvoering (in plaats van delegatie)
voor de hand omdat het niet gaat om een maatregel van algemene strekking. Het kabinet
kan instemmen met deze bevoegdheid.
Het voorstel voor wijziging van de DGSD kent de Commissie de bevoegdheid toe om gedelegeerde
handelingen (ex artikel 290 VWEU) vast te stellen op basis van door EBA opgestelde
technische reguleringsnormen. Dit betreft technische reguleringsnormen omtrent (kort
gezegd) de details voor DGS-uitkeringen van derdenrekeningen (art. 8 ter, vierde lid),
de methodologie voor de berekening van en procedures omtrent het bereiken van de DGS-doelomvang
(artikel 10, twaalfde lid) en de methodologie voor de berekening van verschillende
kosten voor de LCT (artikel 11 sexies, vijfde lid). Deze artikelen zien op verdere
uitwerking van criteria, technische elementen, methodologieën en andere aanvullende
informatie voor verschillende procedures. Het kabinet acht toekenning van deze bevoegdheden
mogelijk, omdat het hier om niet-essentiële onderdelen van het voorstel gaat. De uit
te werken gedelegeerde handelingen zien op criteria, indicatoren, methodologieën en
verdere detailleringen van de hoofdnormen die in de richtlijn zelf komen te staan.
Het kabinet acht de toekenning van deze bevoegdheden tevens wenselijk, omdat de nadere
uitwerking van artikelen de gewone wetgevingsprocedure minder belast en het flexibiliteit
oplevert door de technische details in te laten vullen door EBA en de nationale toezichthouders.
De keuze voor delegatie ligt voor de hand, omdat met de technische reguleringsnormen
de richtlijn nader wordt uitgewerkt. De bevoegdheden zijn naar het oordeel van het
kabinet goed afgebakend in de richtlijn. De doelstellingen en inhoudelijke grenzen
zijn daarin ook afdoende gedefinieerd. De vaststelling van deze gedelegeerde handelingen
vindt zoals gebruikelijk in het Europese financieel recht plaats volgens de bijzondere
procedure uit de EBA-verordening (artikel 10 van Verordening (EU) 1093/2010). Deze
procedure houdt in essentie in dat EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen
ter vaststelling aan de Commissie voorlegt. De Commissie informeert in elke stap van
het proces onmiddellijk het Europees Parlement en de Raad over de inhoud daarvan.
De lidstaten worden via de Raad geïnformeerd. De Commissie stelt een gedelegeerde
verordening vast op basis van de technische reguleringsnorm van EBA. Op grond van
artikel 13 van de Verordening (EU) 1093/2010 heeft de Raad de mogelijkheid om bezwaar
te maken tegen de vaststelling van de gedelegeerde verordening. Als de Raad bezwaar
maakt treedt de gedelegeerde verordening niet in werking.
Het voorstel voor wijziging van de DGSD kent de Commissie tevens de bevoegdheid toe
om uitvoeringshandelingen (ex. Artikel 291 VWEU) vast te stellen op basis van door
EBA opgestelde technische uitvoeringsnormen. Het betreft de bevoegdheid om technische
uitvoeringsnormen op te stellen voor de procedures en formats om depositohouders te
voorzien van informatie (art. 16, negende lid), en voor de procedures en formats voor
het beschikbaar stellen van informatie door banken aan depositogarantiestelsels, respectievelijk
aan EBA (art. 16 bis, zevende lid). Het toekennen van uitvoeringshandelingen is mogelijk,
omdat het niet om essentiële onderdelen van de richtlijn gaat. Deze bevoegdheden zien
op het verder uitvoering geven aan artikelen van de richtlijn volgens eenvormige voorwaarden,
waardoor de keuze voor uitvoering (i.p.v. delegatie) passend is. Het kabinet beoordeelt
deze bevoegdheidstoedeling als wenselijk nu de EBA het best gepositioneerd is om uitwerking
te geven aan de invulling van deze details en er met een uitvoeringshandeling geen
beslag wordt gelegd op het wetgevingsproces. De bevoegdheden zijn goed afgebakend
doordat de Commissie, op voordracht van EBA, verdere invulling dient te geven aan
de wijze waarop bepaalde informatie beschikbaar wordt, en niet welke informatie beschikbaar
wordt. De vaststelling van deze uitvoeringshandelingen vindt zoals gebruikelijk in
het Europese financieel recht plaats volgens de bijzondere procedure uit de EBA-verordening
(artikel 15 van Verordening (EU) 1093/2010). Deze procedure houdt in essentie in dat
EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter vaststelling aan de Commissie voorlegt.
De Commissie informeert in elke stap van het proces onmiddellijk het Europees Parlement
en de Raad over de inhoud daarvan. De lidstaten worden via de Raad geïnformeerd. In
het voorstel wordt niet verwezen naar een comitéprocedure, hetgeen erop duidt dat
hier een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid wordt voorgesteld, waarbij de lidstaten
geen rol (controlemogelijkheden) hebben. Het verlenen van een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid
is voor Nederland in dit geval acceptabel, omdat de uitvoeringsbevoegdheid slechts
ziet op de invulling van de details door de EBA rondom de precieze formats voor informatieaanlevering.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordeningen en richtlijnen treden in werking twintig dagen na publicatie in het
Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening ter wijziging van de SRMR en de
richtlijn ter wijziging van de BRRD worden van toepassing 18 maanden na inwerkingtreding.
De richtlijn ter wijziging van de DGSD wordt van toepassing 24 maanden na inwerkingtreding
van de richtlijn, met uitzondering van artikelen 11, derde lid, 11a, 11b, 11c en 11e,
die van toepassing worden 48 maanden na inwerkingtreding van de richtlijn. De wijzigingen
van de BRRD door de Richtlijn Daisy Chain worden van toepassing 6 maanden na de inwerkingtreding van de verordening. De wijzigingen
die de Richtlijn Daisy Chain doorvoert in de SRMR worden 1 dag na inwerkingtreding van de Richtlijn Daisy Chain van toepassing.
De termijn van 18 maanden voor implementatie van de richtlijn ter wijziging van de
BRRD is te kort. Het betreft complexe en technische materie die omgezet moet worden
in het Nederlandse recht. In Nederland is hiervoor over het algemeen een termijn van
twee jaar nodig. Het kabinet zal zich derhalve tijdens de onderhandelingen inzetten
voor een termijn van minstens twee jaar. De wijzigingen aan de BRRD die volgen uit
de Richtlijn Daisy Chain zijn wijzigingen aan bepalingen waarnaar reeds een dynamische verwijzing in de Wet
financieel toezicht (Wft) is opgenomen. Hierdoor behoeven die aanpassingen, zoals
het er nu naar uitziet, in beginsel geen wetswijziging, waardoor de implementatietermijn
van 6 maanden vooralsnog niet op bezwaren stuit.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De SRMR bevat een doorlopende evaluatiebepaling, waardoor de Europese Commissie elke
drie jaar een rapport uitbrengt over het functioneren van de verordening. De BRRD
bevat eveneens een evaluatiebepaling maar deze bepaling voorziet niet in nieuwe evaluaties
na 2022. Het kabinet acht het verstandig deze evaluatiebepaling aan te passen, teneinde
ook een evaluatie van de nu voorliggende wijzigingen mogelijk te maken. De DGSD bevat
een evaluatiebepaling die is uitgewerkt na 2019. Ook hierbij acht het kabinet het
verstandig een nieuwe evaluatiebepaling in te voegen, teneinde de wijzigingen in de
DGSD te evalueren. Voor beide evaluatiebepalingen zal in de onderhandelingen aandacht
gevraagd worden.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
In Nederland is DNB aangewezen als nationale resolutieautoriteit. De implicaties voor
uitvoering en handhaving van de voorliggende wijzigingen worden als beperkt ingeschat.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De gevolgen van de voorstellen voor ontwikkelingslanden wijken niet af van de gevolgen
voor andere derde landen, indien van toepassing.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.