Brief regering : Beleidsreactie onderzoek naar geweld en agressie tegen journalisten
31 777 Persbeleid
Nr. 49
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS,
CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2023
Journalisten dienen hun werk in vrijheid en veiligheid te kunnen doen. Vrije nieuwsgaring
is van cruciaal belang in een democratische rechtstaat. De persvrijheid komt in het
geding wanneer journalisten een dreiging van geweld en agressie tegen hun beroepsgroep
ervaren. Dit mogen we nooit accepteren. Tegen intimidatie, agressie en geweld tegen
journalisten treden wij hard op.
Op 27 maart jl. heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC)
het onderzoeksrapport «Beelden van geweld, een mixed-methods onderzoek naar geweld
en agressie tegen journalisten» gepubliceerd. Dit onderzoek is met een begeleidende
brief die dag naar uw Kamer gestuurd.1 Het onderzoek is in opdracht van het WODC uitgevoerd door de Erasmus Universiteit
in Rotterdam. Met dit onderzoek wordt uitvoering gegeven aan de toezeggingen van de
toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid tijdens de behandeling van het wetsvoorstel
uitbreiding taakstrafverbod in uw Kamer op 27 januari 2021 om een onderzoek te laten
uitvoeren naar de aard en omvang van geweld tegen journalisten en hierin ook een mogelijke
uitbreiding van het taakstrafverbod voor journalisten te onderzoeken.2
Geweld en agressie tegen journalisten raakt zowel de portefeuille van de Minister
van Justitie en Veiligheid, als de portefeuille van de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. In deze beleidsreactie gaan wij bij hoofdstuk 1 daarom gezamenlijk
in op de uitkomsten van het onderzoek. Vervolgens geven wij onze reactie op het rapport
en zullen we vooruitkijken naar het verdere beleidsproces en de vervolgstappen. In
deze beleidsreactie wordt ook ingegaan op het vervolgproces rondom het taakstrafverbod.
Hiermee wordt de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden3 afgedaan, die de regering verzoekt te onderzoeken en zo mogelijk te bevorderen dat
geweld tegen journalisten onder de werking van het taakstrafverbod wordt gebracht
en de Kamer hierover te informeren.
1. Uitkomsten van het onderzoek
Onderzoekmethoden
In het onderzoek worden verschillende methoden gebruikt, waaronder:
− een literatuur- en landenstudie. Bij de landenstudie worden drie landen in het bijzonder
uitgelicht: Noorwegen, Duitsland en Frankrijk;
− een analyse van meldingen over incidenten aan PersVeilig en een analyse van strafzaken
van geweld gepleegd tegen journalisten;
− een analyse van mediaberichten en tweets tussen januari 2012 en september 2022;
− diepte-interviews met 28 journalisten; en
− een expertmeeting
Analyse Noorwegen, Frankrijk en Duitsland
De onderzoekers van de Erasmus Universiteit hebben een analyse uitgevoerd naar het
juridisch kader en de beleidsmaatregelen in Noorwegen, Frankrijk en Duitsland voor
de bescherming van journalisten tegen geweld en agressie en de aanpak hiervan. Per
land is gekeken naar het algemeen veiligheidsbeleid en de specifieke strafwetgeving,
de veiligheid van journalisten tijdens protesten/demonstraties, online veiligheid
en de veiligheid van kwetsbare groepen onder journalisten. De onderzoekers concluderen
dat de ingevoerde, aanbevolen en aangekondigde maatregelen in deze landen goed aansluiten
bij de maatregelen die in Nederland reeds zijn genomen of worden aanbevolen, bijvoorbeeld
dat meer aandacht moet worden besteed aan het in kaart brengen van kwetsbare groepen.
Volgens de onderzoekers kent Nederland, in vergelijking met de andere landen, veel
beleidsmaatregelen voor de aanpak van geweld tegen journalisten.
Vijf kernbevindingen
De onderzoekers presenteren in hun onderzoek vijf kernbevindingen die op basis van
de bovengenoemde methoden zijn vastgesteld.
Kernbevinding 1. Geweld tegen journalisten is een diffuus probleem
Geweld tegen journalisten is een complex probleem dat door journalisten verschillend
wordt ervaren. Niet alleen bestaan er verschillende soorten journalisten, elk met
hun eigen rollen, achtergronden en maatschappelijke posities, ook het geweld kan verschillende
vormen aannemen afhankelijk van de directe context. Ook de bredere maatschappelijke
context speelt een rol. Volgens de onderzoekers brengt deze bevinding met zich mee
dat het goed is om aan te sluiten bij de ervaringen van journalisten en hen te betrekken
bij het bedenken en uitvoeren van beleidsinterventies.
Kernbevinding 2. Geweld tegen journalisten is geen geïsoleerd probleem, maar maakt
onderdeel uit van bredere maatschappelijke vraagstukken en problemen.
Uit de analyses van de verschillende databronnen blijkt dat een deel van het geweld
tegen journalisten niet los kan worden gezien van bredere maatschappelijke ontwikkelingen,
in het bijzonder de coronapandemie en daaropvolgende spanningen, een verhard politiek
klimaat en veranderende ideeën over de rol van journalistiek. Volgens de onderzoekers
benadrukt deze bevinding dat het nodig is om maatregelen te treffen die kunnen helpen
om het bredere maatschappelijke klimaat te verbeteren.
Kernbevinding 3. Voor het probleem van geweld tegen journalisten is de afgelopen jaren
meer aandacht
Op basis van de grote verscheidenheid aan bronnen, methoden en vraagstellingen van
onderzoeken is het op basis van dit onderzoek niet mogelijk om concrete uitspraken
te doen over ontwikkelingen in de omvang van het geweld tegen journalisten. Wel is
de laatste jaren een duidelijke toename aan media-aandacht voor geweld tegen journalisten
te zien en een groeiend maatschappelijk bewustzijn. De onderzoekers geven aan dat
de beroepsgroep zelf hierin een belangrijke agenderende rol speelt.
Kernbevinding 4. Geweld is ongelijk verdeeld en contextafhankelijk
Volgens de onderzoekers is het geweld waar de beroepsgroep mee te maken heeft, niet
gelijk verdeeld onder journalisten. Sommige journalisten hebben vaker last van geweld
en in extremere vorm dan andere journalisten. De onderzoekers hebben vier zogenoemde
contexten (ideaaltypen van slachtoffers) geïdentificeerd die deze verschillen verklaren.
− 112- en beeldjournalistiek
112-journalisten zijn journalisten die verslag doen van incidenten die binnenkomen
bij de 112-meldkamer zoals ongevallen, branden en andere situaties waarin er een gevaarlijke
situatie is (geweest) en er vaak slachtoffers zijn. Deze journalisten kunnen te maken
hebben met hoogoplopende emoties van omstanders, bewoners of mensen die direct betrokken
zijn bij het incident waarvan deze journalisten verslag doen. Volgens de onderzoekers
zorgt de aanwezigheid van journalisten er voor dat een deel van deze omstanders emotioneel
reageert en aangeeft niet gefotografeerd of gefilmd te willen worden en dit met het
dreigen van geweld of fysieke uitingen van geweld proberen te voorkomen. Meer dan
40% van de journalisten in onderzochte strafzaken en PersVeilig-meldingen valt in
deze categorie.
− Verslaglegging van (sport)evenementen en demonstraties
Journalisten die verslag doen van (sport)evenementen of demonstraties bevinden zich
– net als de 112-journalisten – in de «frontlinie» en krijgen relatief frequent te
maken met verbaal en fysiek geweld. Een motief dat volgens de onderzoekers aan het
geweld ten grondslag kan liggen, is dat mensen niet gefotografeerd of gefilmd willen
worden. Een ander motief is volgens de onderzoekers dat demonstranten de journalisten
zien als een verlengstuk van de overheid. De onderzoekers geven daarnaast aan dat
de anonimiteit van de menigte ervoor kan zorgen dat mensen zich minder geremd voelen
om zich schuldig te maken aan verbale of fysieke vormen van geweld.
− Online geweld via sociale media
Online uitingen van geweld lijken volgens de onderzoekers vooral gericht te zijn op
opiniemakers en columnisten, oftewel journalisten die zich in de media uitspreken
over maatschappelijke thema’s. Net als bij demonstraties en evenementen, is in de
online omgeving sprake van (een gevoel van) anonimiteit. Deze anonimiteit kan ervoor
zorgen dat mensen in de online wereld zich minder geremd voelen om zich schuldig te
maken aan verbale vormen van geweld. Van welk dadertype de haat afkomstig is, kan
op basis van het uitgevoerde onderzoek niet worden achterhaald. Evenmin is in dit
onderzoek duidelijk geworden of de online haat ook in strafrechtelijke zin geclassificeerd
kan worden als geweld c.q. bedreiging. Deze onduidelijkheid is er ook bij journalisten
en dit is volgens de onderzoekers een reden waarom dergelijke gevallen minder vaak
naar voren komen in de PersVeilig-meldingen en strafzaken.
− Misdaadverslaglegging
Uit de onderzochte strafzaken, PersVeilig-meldingen en uit de interviews blijkt dat
meerdere misdaadjournalisten in Nederland te maken hebben met geweld en agressie.
Het geweld waarmee tegen misdaadjournalisten wordt gedreigd, is over het algemeen
heftig en anders van aard dan bij de andere contexten. Deze vorm van geweld of dreiging
van geweld komt voort uit het criminele milieu en in het bijzonder van de personen
die voorkomen in de publicaties van de misdaadjournalisten. Zij proberen door te dreigen
met geweld bijvoorbeeld te voorkomen dat bepaalde informatie wordt gepubliceerd.
Deze vier contexten schetsen grote variaties in het type werk binnen de journalistiek
en de daaraan verbonden geweldsrisico’s. Volgens de onderzoekers betekenen deze grote
verschillen binnen de beroepsgroep dat het van belang is om tot een gedifferentieerde
aanpak te komen en een ruime variatie aan maatregelen te nemen.
Kernbevinding 5. Geweld is situationeel bepaald en komt vaak voort uit emotie
Uit het onderzoek komt naar voren dat geweld tegen journalisten vaak incidentele,
impulsieve uitingen van emotie betreft, en niet zozeer voortkomt uit rationeel handelen.
De omstandigheden en situatie zijn een belangrijke factor voor het ontstaan van emoties
en zelfs agressie tegen een journalist. Volgens de onderzoekers betekent deze bevinding
dat maatregelen die uitgaan van de geweldpleger als rationeel handelende actor, weinig
effect zullen hebben. Volgens de onderzoekers kan beter worden ingezet op maatregelen
die voorkomen dat er emotioneel geladen situaties ontstaan en het opwerpen van barrières
die voorkomen dat emoties direct omgezet worden in agressief gedrag.
2. Reactie op het rapport
De bevindingen in het rapport bieden een waardevol inzicht in het fenomeen van geweld
en agressie tegen journalisten. Door de verschillende methoden die worden gebruikt,
wordt breed inzicht gegeven in de verschijningsvormen, de cijfers en de ervaringen
van journalisten zelf. Daarnaast is de uitsplitsing naar verschillende groepen journalisten
waardevol, zodat per groep gekeken kan worden wat nodig is aan specifiek beleid. In
dit hoofdstuk gaan we in op de beleidsaanbevelingen van de onderzoekers.
Beleidsaanbeveling 1. Betere naleving van het bestaande beleid
De onderzoekers geven in hun rapport aan dat de geïnterviewde journalisten over het
algemeen tevreden zijn over het initiatief PersVeilig en de afspraken die in dit kader
zijn gemaakt tussen de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, het Nederlands Genootschap
voor Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie. De urgentie die uit
deze afspraken klinkt wordt gewaardeerd. Desalniettemin laat het onderzoek ook een
kritische kant zien wanneer het gaat om de uitvoering van het beleid. In dit kader
worden onder andere de kennis van de afspraken, de urgentie die eraan wordt gegeven,
de bejegening door de politie en het eisen van een 200% strafeis door het Openbaar
Ministerie genoemd. In het onderzoek wordt specifiek uitgelicht dat de bekendheid
van het Protocol PersVeilig bij politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen
een aandachtspunt is, net als de wijze waarop journalisten worden benaderd door, in
het bijzonder, de politie. Ook wordt aanbevolen dat het initiatief PersVeilig blijvend
van voldoende financiering en verdere medewerking wordt voorzien.
In onderstaande alinea’s wordt nader ingegaan op deze beleidsaanbeveling.
Voor de opsporing en vervolging hebben de Nederlandse Vereniging van Journalisten,
het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie duidelijke
richtlijnen, afspraken en normen ontwikkeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om het Protocol
PersVeilig waarin uitgangspunten over de opsporing en vervolging staan opgenomen,
en de Collectieve Norm waarin is afgesproken in welke situaties altijd aangifte wordt
gedaan. Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij deze
zaken en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die
tegen journalisten zijn gepleegd. Concreet betekent deze verhoging van de strafeis
dat voor het bepalen van de strafeis allereerst wordt uitgegaan van de passende sanctie
dat het Openbaar Ministerie in een richtlijn over het betreffende delict heeft bepaald.
Dit sanctie uitgangspunt wordt vervolgens met 200 procent verhoogd, indien het delict
is gepleegd tegen journalisten. Vervolgens houdt de officier van justitie ook rekening
met andere relevante factoren en omstandigheden, die strafverhogend of strafverlagend
kunnen werken. Hierdoor kan de uiteindelijke strafeis hoger of lager uitvallen. Deze
afspraken uit het Protocol PersVeilig zijn ook vastgelegd in de Aanwijzingen van het
College van procureurs-generaal, waaronder de Aanwijzing kader voor strafvordering
meerderjarigen.4
Op dit moment wordt een WODC-onderzoek uitgevoerd dat inzicht zal bieden in de straffen
die worden geëist en opgelegd bij delicten tegen mensen met een veilig publieke taak
(VPT-delicten) en de mate waarin bij VPT-delicten een strafverhoging wordt toegepast,
en in de wijze waarop de strafeisen en straffen worden bepaald door officieren van
justitie en rechters. De straftoemeting in zaken waar het gaat om journalisten die
slachtoffer zijn geworden van agressie en geweld, wordt in het kwalitatieve gedeelte
van dat onderzoek meegenomen. Daarnaast wordt dit jaar een evaluatieonderzoek uitgevoerd
naar het project PersVeilig. Als onderdeel van dat onderzoek zullen ook ervaringen
met het Protocol PersVeilig en de toepassing van deze verschillende afspraken in de
praktijk worden onderzocht. Beide onderzoeken zullen een nadere duiding geven van
de praktische uitvoering van het opsporings- en vervolgingsbeleid bij agressie en
geweld tegen journalisten, en kunnen ook een antwoord geven op de verschillende kritiekpunten
van de geïnterviewde journalisten op de opsporing en vervolging.
De aanbeveling van de onderzoekers over de naleving van het bestaande beleid zal worden
opgepakt door de betrokken organisaties via het project PersVeilig. Het project PersVeilig
is namelijk specifiek opgericht voor de aanpak van agressie en geweld tegen journalisten.
Het beleid voor deze gezamenlijke aanpak wordt vastgesteld in de overkoepelende Stuurgroep
PersVeilig, waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van
Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie deelnemen. Het Protocol PersVeilig
is één van de concrete opbrengsten van de samenwerking. In het project PersVeilig
wordt doorlopend kennis en informatie met elkaar uitgewisseld om de positie van journalisten
(en andere media-actoren) tegen bedreiging, agressie en geweld te verstevigen. Het
project PersVeilig, en meer specifiek, de Stuurgroep PersVeilig is de juiste plek
om met alle betrokken partijen te verkennen welke concrete stappen op dit moment gezet
kunnen worden om het bestaande beleid beter na te leven. De Stuurgroep is inmiddels
gestart met deze verkenning.
In het onderzoeksrapport wordt de onbekendheid met de afspraken in het Protocol PersVeilig
bij de politie en het Openbaar Ministerie als aandachtspunt genoemd. In reactie daarop
geeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat binnen de politie en het Openbaar
Ministerie het Protocol PersVeilig op verschillende manieren regelmatig onder de aandacht
wordt gebracht. Zo wordt bijvoorbeeld in de opleidingen van het Openbaar Ministerie
specifiek aandacht besteed aan de slachtofferdoelgroep journalisten.
De politie zorgt met doorlopende interne communicatie dat politiemedewerkers op de
hoogte blijven van de bestaande afspraken, zodat ze handelen in lijn met de afspraken
in het Protocol PersVeilig. Hierbij is specifiek aandacht voor de deskundigheidsbevordering
van de politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen.
Verder bestaat binnen iedere eenheid van de politie een centraal aanspreekpunt voor
VPT-zaken. Dit VPT-aanspreekpunt is tevens het aanspreekpunt voor journalisten die
met agressie en geweld te maken hebben.
Die doorlopende aandacht voor het Protocol PersVeilig is niet alleen nodig binnen
de politie en het Openbaar Ministerie maar ook bij de journalistieke sector zelf.
Journalisten moeten ervan doordrongen zijn dat zij een bijzondere positie hebben als
zij slachtoffer zijn van agressie en geweld en weten dat de aangifte en de opvolging
van hun zaak prioriteit krijgt.
Verder willen we benadrukken dat er sinds 2019, met de oprichting van PersVeilig en
het protocol PersVeilig, belangrijke stappen zijn gezet in de aanpak van agressie
en geweld tegen journalisten. De afspraken van het Protocol PersVeilig vragen een
grote inspanning van iedere betrokken organisatie. Het kost tijd om dit soort nieuwe
werkwijzen goed te laten indalen in alle gelederen van de organisaties. Het is belangrijk
om gezamenlijk te blijven verkennen wat beter kan en elkaar scherp te houden. Binnen
het samenwerkingsverband van het project PersVeilig zijn er wegen gecreëerd waarbij
knelpunten in de uitvoering snel kunnen worden opgepakt. De medewerkers van project
PersVeilig hebben bijvoorbeeld korte lijnen met de VPT-coördinatoren binnen alle politie-eenheden.
Hierdoor kunnen eventuele knelpunten die journalisten ervaren in contacten met de
politie snel worden opgelost. Het is belangrijk dat journalisten die melding of aangifte
hebben gedaan en daarbij knelpunten ervaren, dit direct melden bij project PersVeilig.
Een eenduidige registratie van zaken over geweld en agressie tegen journalisten is
van belang. De samenwerking tussen PersVeilig, de politie en het Openbaar Ministerie
hierbij maakt dat beter zicht verkregen kan worden op de aangiften, strafzaken en
afdoeningen van zaken van agressie en geweld tegen journalisten.
Structurele financiering PersVeilig
De aanbeveling van de onderzoekers om PersVeilig structureel te financieren sluit
aan bij de motie van het lid Sjoerdsma c.s.5, die de regering verzoekt het initiatief structureel te financieren. Deze motie is
op 11 oktober 2022 door uw Kamer aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 10, item 11). Op dit moment wordt bezien hoe deze financiering wordt ingevuld. Hierbij worden
zowel de gesprekken met de sector betrokken, als de evaluatie van PersVeilig die dit
jaar plaatsvindt. Deze evaluatie zal zich richten op de effectiviteit van het project
PersVeilig, het protocol PersVeilig, het Flexibel Beschermingspakket Freelancers en
de Balie Persvrijheid. Met nadruk wordt hierbij gekeken naar wat er nodig is om PersVeilig
een structureel karakter te geven. Wij zijn op dit moment gestart met de voorbereidingen
van de evaluatie. De uitkomsten van de evaluatie zullen worden gebruikt om in 2025
een structurele organisatie en financiering van PersVeilig neer te kunnen zetten.
Beleidsaanbeveling 2. Een taakstrafverbod is geen adequate maatregel om het geweld
effectief tegen te gaan
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling
op 17 november 2022 en in haar brief van 23 januari jl.6 over de gewijzigde motie van het lid Agema c.s.7 heeft toegezegd, komt de Minister in deze beleidsreactie terug op het vraagstuk
over een taakstrafverbod bij agressie en geweld tegen hulpverleners en zorgmedewerkers.
Met deze beleidsreactie geeft de Minister van Justitie en Veiligheid tevens uitvoering
aan de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden.8
Wij staan voor de veiligheid van mensen met een publieke taak en journalisten. Het
beschermen van deze groepen is voor ons een prioriteit. Daarom wordt hard opgetreden,
wanneer deze groepen te maken hebben met intimidatie, agressie en geweld. Zoals eerder
in deze brief toegelicht eist het openbaar ministerie een fikse strafverhoging bij
deze zaken. Ook zijn voor de opsporing en vervolging van geweld en agressie tegen
mensen met een publieke taak en journalisten duidelijke richtlijnen, afspraken en
normen ontwikkeld. Zaken worden bij de politie en het OM met prioriteit opgepakt.
Ten aanzien van het Wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod bij mishandeling gericht
tegen personen met een publieke taak, kunnen we uw Kamer meegeven dat het voor ons
dan ook een grote teleurstelling was dat het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is
verworpen.
In het voorliggende onderzoek is gekeken naar de wenselijkheid van een taakstrafverbod
bij agressie en geweld tegen journalisten. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de ondervraagde
journalisten weinig behoefte bestaat aan een taakstrafverbod. Gezien de beperkte omvang
van de groep geïnterviewde journalisten in het onderzoek en het feit dat het bepalen
van de meerwaarde van dit instrument meerdere afwegingen kent, heb ik besloten om
aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
Het taakstrafverbod bij agressie en geweld tegen journalisten raakt ook aan het bredere
vraagstuk van het taakstrafverbod bij mishandeling van mensen met een publieke taak.
Daarom heeft de Minister van Justitie en Veiligheid besloten om, mede in het licht
van de aangenomen moties van het lid Helder9 en het lid Agema c.s10., ook nadere analyses uit te voeren op de punten waarover tijdens de behandeling
van het verworpen wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod bij geweld tegen personen
met een publieke taak veel discussie was. Het is noodzakelijk dat er een goede onderbouwing
en een heldere beleidslijn is, voordat een besluit wordt genomen. De inzet van de
Minister van Justitie en Veiligheid zal erop gericht zijn om nog dit jaar een stap
te zetten in het mogelijk in voorbereiding nemen van een nieuw wetsvoorstel voor uitbreiding
van het taakstrafverbod bij mishandeling van hulpverleners, zorgmedewerkers, journalisten
en eventuele andere nader te bepalen beroepsgroepen met een publieke taak. Hierbij
zal ook rekening gehouden worden met andere ontwikkelingen in de strafoplegging en
sancties.
De Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Beleidsaanbeveling 3. Inzetten op het stimuleren van mediageletterdheid
Deze aanbeveling geeft aan dat er nader kan worden ingezet op initiatieven gericht
op het stimuleren van mediageletterdheid om het soms vijandige klimaat tegen journalisten
te keren.
Op verzoek van de Staatssecretaris van OCW heeft het Netwerk Mediawijsheid een plan
opgesteld om mensen meer bewust te maken van de rol van vrije journalistiek in de
samenleving: DichterBijNieuws. De invloed van het eigen gedrag van mensen komt hier
nadrukkelijk aan bod, waarbij mensen worden gestimuleerd om online meer pro-sociaal
gedrag te vertonen. Het programma bestaat uit een aantal lijnen gericht op jongeren
en volwassen. Voor de doelgroep jongeren wordt een educatief programma ontwikkeld.
Voor de doelgroep volwassenen wordt een bewustwordings- en activatieprogramma ontwikkeld.
Binnen het medialandschap wordt een duurzame dialoog ingericht. Binnen de bestaande
structuren, bijvoorbeeld via het onderwijs of bibliotheken, wordt ernaar gestreefd
zoveel mogelijk impact te bereiken. Het plan is van start gegaan aan het begin van
dit jaar en loopt tot eind 2024.
In het onderzoeksrapport wordt aangegeven dat het ook belangrijk is dat een discussie
wordt gevoerd over de rol die journalisten zelf kunnen spelen in het ontstaan en tegengaan
van geweld en agressie. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal
het rapport onder de aandacht van PersVeilig brengen, zodat men kennis kan nemen van
de bevindingen ten aanzien van de rol die de journalistiek zelf kan spelen in het
voorkomen van geweld.
Beleidsaanbeveling 4. Het in kaart brengen van geweld tegen journalisten – door registratie
en onderzoek – verdient blijvende aandacht
Dit rapport, dat de diepte ingaat op verschillende aspecten rondom geweld en agressie
tegen journalisten, biedt aanknopingspunten om het beleid op af te stellen. Het geeft,
hoewel een definitief beeld van de omvang niet mogelijk blijkt, inzicht in de verschillende
situaties waarin journalisten met geweld te maken krijgen.
Wij delen de aanbeveling van de onderzoekers dat inzicht in de aard en omvang van
geweld tegen journalisten een blijvend punt van aandacht is. Onderzoek en registratie
zijn belangrijke pijlers, zodat ook trends beter in beeld kunnen worden gebracht.
De onderzoekers benadrukken dat het in kaart brengen van geweld tegen journalisten
blijvende aandacht verdient en dat het daarbij belangrijk is inzichtelijk te maken
welke mogelijk kwetsbare groepen het geweld in het bijzonder treft. Deze aanpak is
ingezet met het onderzoek naar ervaringen van vrouwelijke journalisten en zal voortgezet
worden met onderzoek naar ervaringen van journalisten met een niet-westerse achtergrond.
Het onderzoeksrapport maakt echter ook duidelijk dat de beschikbare bronnen hun beperkingen
kennen. We zullen met onderzoekers en betrokken partijen in gesprek treden over een
meer eenduidige aanpak van onderzoek en monitoring van de veiligheid van journalisten,
zowel fysiek als online.
Beleidsaanbeveling 5. Online platforms verantwoordelijk houden voor het stimuleren
van gewenst online gedrag en het verwijderen van onaanvaardbare content
In het rapport wordt aangegeven dat het verwijderen van onaanvaardbare content sneller
en makkelijker moet (kunnen) plaatsvinden. Daarnaast wordt aangegeven dat meer aangestuurd
dient te worden op het stimuleren van transparantie en van gewenst online gedrag en
op het opstellen en handhaven van online gedragsregels.
Uit het rapport blijkt een divers beeld van de online haat waar journalisten mee te
maken krijgen. De ernst van deze problematiek wordt door het kabinet en door alle
partijen binnen de sector onderkend. Terwijl de meldingen van fysiek geweld tijdens
de COVID-19-pandemie in 2020 en 2021 stegen maar inmiddels ook weer zijn teruggelopen,
blijft het aantal meldingen van online intimidatie onverminderd hoog. De meeste zeer
grote online platforms zijn hierop aanspreekbaar. Het is echter ondanks herhaaldelijke
pogingen vanuit de sector én de overheid niet gelukt om met Twitter over deze problematiek
in gesprek te gaan. Dit terwijl onderzoek van PersVeilig aantoont dat het merendeel
van de online intimidatie van journalisten op dit platform plaatsvindt. Deze houding
blokkeert een noodzakelijke dialoog met alle stakeholders over dit urgente en complexe
onderwerp.
Helaas zijn er ook situaties waarin dialoog en zelfregulering via de sector niet voldoende
werkt. Mede daarom is artikel 125p in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Wanneer
het gaat om strafbare online uitingen richting een journalist, bijvoorbeeld online
bedreiging, kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris
een aanbieder van een communicatiedienst – waaronder Twitter – bevelen om gegevens
ontoegankelijk te maken11. Daarnaast treedt de Digital Services Act in augustus in werking voor grote online
platformen zoals Twitter. Indien Twitter dan niets of niet voldoende doet aan het
blokkeren of verwijderen van illegale inhoud kunnen er boetes door nationale autoriteiten
of de Europese Commissie op worden opgelegd.
In de voortgangsbrief die tegelijk met deze beleidsreactie uw Kamer toekomt, gaan
we ook in op de aanpak van online intimidatie. De online omgeving mag absoluut geen
vrijplaats zijn om journalisten te bedreigen, te intimideren of om haatreacties te
verspreiden.
3. Tot slot
Het tegengaan van geweld en agressie tegen journalisten vergt continue inzet. Inzet
van de overheid, van de sector, van werkgevers en van de samenleving als geheel. Het
werk van journalisten is van groot belang voor onze democratische rechtsstaat.
Het onderzoeksrapport «Beelden van geweld, een mixed-methods onderzoek naar geweld
en agressie tegen journalisten» van de Erasmus Universiteit geeft ons meer inzicht
in de problematiek, en draagt bij aan het verder vormgeven en versterken van effectief
beleid. Maar zoals uw Kamer ook heeft erkend, is het belangrijk te kijken naar alle
aspecten die bijdragen aan de persvrijheid en persveiligheid. Daarom verwijzen wij
ook naar de voortgangsbrief, die parallel aan deze brief aan uw Kamer is verzonden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap