Brief regering : Beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota eerste suppletoire begroting 2023 met CW 3.1 kaders (Beleidskeuzes Uitgelegd)
36 350 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR NATUUR EN
STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2023
Middels deze brief informeer ik de Kamer over de beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota
(Kamerstuk 36 350, nr. 1) /eerste suppletoire begroting 2023 (Kamerstuk 36 350 XIV) met significante financiële gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar). Daarbij
wordt conform wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per voorstel ingegaan
op onder andere instrumenten, doelen, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid
en doelmatigheid.
Voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gaat het om de volgende
onderwerpen:
– Zevende Actieprogramma Nitraat: betreft middelen ter verbetering van de waterkwaliteit
en het uitwerken van toekomstig mestbeleid;
– De laatste tranche voor de versterking van de NVWA; het betreft middelen ter versterking
van haar publieke taken zoals toezicht houden. De middelen zijn eveneens nodig voor
het bouwen aan het fundament en vernieuwing;
– Aanvraag op het Transitiefonds voor uitbreiding van capaciteit.
Zevende Actieprogramma Nitraat
Beleidskeuzes uitgelegd. Onderbouwing doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie.
1. Doelen
Het uitvoeren van de maatregelen zoals opgenomen in het zevende actieprogramma (Kamerstuk
33 037, nr. 431), die moeten leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit. Het doel van de gekozen
maatregelen/instrumenten is het voorkomen van verontreiniging van het water door (te
veel aan) stikstof en fosfaat vanuit de landbouw. Dit heeft ook een breder milieueffect.
Bijgedragen wordt aan de volksgezondheid (schoon drinkwater, schone lucht), chemisch
schoon en primair een ecologisch gezonde toestand van het water (waterkwaliteit en
voorkomen eutrofiëring) en het behoud/verbetering van biodiversiteit (terugdringen
eutrofiëring). Daarnaast wordt gestreefd naar een eenvoudiger, beter uitvoerbaar en
handhaafbaar stelstel ten dienste van de sector en de overheid. Waar mogelijk wordt
geprobeerd integrale maatregelen te kiezen die ook bijdragen aan andere opgaven voor
de landbouw en natuur. Hierbij wordt synergie gezocht met beleidsdossiers, zoals stikstof,
bodem, klimaat, biodiversiteit en natuur.
In de brief van 1 juni vorig jaar (Kamerstuk 36 120 XIV, nr. 3) wordt inzicht gegeven in de besteding van middelen voor het zevende actieprogramma
Nitraatrichtlijn (hierna: AP) en is de eerste tranche middelen voor uitvoering van
het zevende AP ingezet. Daarbij is aangegeven dat bij de nadere uitwerking van de
verschillende projecten en programma’s van het zevende AP de resterende middelen worden
ingezet. Bij de keuze voor de invulling van de projecten voor de periode 2023–2025
is ook de implementatie van de derogatiebeschikking 2022–2025 (Kamerstuk 33 037, nr. 453) betrokken. In deze beschikking staan aanvullende voorwaarden voor het mestbeleid
in Nederland ten op zichte van het voorgenomen beleid in het zevende AP. In de Kamerbrief
van 20 januari 2023 is nader ingegaan op implementatie van maatregelen uit de derogatiebeschikking
(Kamerstuk 33 037, nr. 484). Om de doelen op het gebied van de waterkwaliteit te kunnen halen is het voor de
komende periode van belang dat stevig wordt ingezet op de in het zevende AP en de
derogatiebeschikking opgenomen maatregelen.
De uitwerking van de voorwaarden uit de derogatiebeschikking en het zevende AP zijn
bepalend geweest voor de keuzes in de besteding van de middelen gedurende de resterende
looptijd van het zevende AP (t/m 2025). De middelen voor de tweede trache zijn nodig
voor de financiering van deze activiteiten.
2. Beleidsinstrumenten
Hoewel de waterkwaliteit in Nederland in de afgelopen decennia aanzienlijk is verbeterd,
ligt er in veel gebieden nog een behoorlijke opgave in het terugdringen van nutriënten
afkomstig van de landbouw. Het zevende AP richt zich meer dan voorheen specifiek op
probleemgebieden en probleemteelten wat betreft nutriëntenuitspoeling en meer dan
voorheen is de aandacht gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Het kabinet zet daarom in op A) uitvoering van de maatregelen uit het zevende Actieprogramma
en de derogatiebeschikking, B) herziening van het mestbeleid (te weten inzet op een
grondgebonden melkveehouderij en professionalisering van de mestverwerkingsketen),
C) controle en handhaving en D) monitoring en evaluatie.
A. Regulier mestbeleid en uitvoeren aanvullende maatregelen uit het zevende Actieprogramma
en derogatiebeschikking
In het zevende AP is beschreven welke activiteiten worden uitgevoerd gericht op verbetering
van de waterkwaliteit (Kamerstuk 33 037, nr. 431). In de derogatiebeschikking zijn enkele aanvullende voorwaarden gesteld (Kamerstuk
33 037, nr. 453). Dit betekent o.a. de aanwijzing van nutriënten verontreinigde gebieden, een verlaging
van de generieke gebruiksnormen in deze gebieden en een verlaging van de mestproductieplafonds.
Deze maatregelen worden beleidsmatig uitgewerkt en geïmplementeerd in regelgeving.
Ondersteunend aan de invoering van een aantal maatregelen is onderzoek en advisering
nodig, hoe deze maatregelen exact te implementeren. Deze wijzigingen in regelgeving
hebben grote impact op de landbouwbedrijven. Daarom zal tijdens de looptijd van het
zevende AP sterk ingezet worden op kennisverspreiding richting de landbouwbedrijven.
Dit gebeurt onder andere via een subsidie voor een kennisverspreidingsprogramma voor
de boeren onder het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer (DAW). Tenslotte moet de
informatie voor landbouwers beschikbaar zijn, zodat zij met actuele data hun mestplan
kunnen opstellen. Zo moet bijvoorbeeld de bodemkaart van Nederland worden geactualiseerd.
B. Uitwerken toekomstig mestbeleid
In de loop der jaren is de mestregelgeving bijzonder complex geworden, terwijl de
waterkwaliteit in bepaalde gebieden nog altijd onder druk staat. Ook draagt de veehouderij
nog altijd voor een aanzienlijk deel bij aan de stikstofemissie in Nederland ten koste
van natuur. Het huidige mestbeleid beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor de Nederlandse
landbouw, legt een zware administratielast bij de ondernemer en een hoge uitvoerings-
en handhavingslast bij de overheid. Het beleid van de komende jaren sluit aan op de
contouren van het nieuwe mestbeleid welke op 8 september 2020 is gepresenteerd (Kamerstuk
33 037, nr. 374) en de routekaartbrief (Kamerstuk 33 037, nr. 395).
1. Grondgebonden melkvee- en rundvleesveehouderij in 2032; De melkvee- en rundveehouderij
wordt grondgebonden. Dit betekent dat op termijn alle geproduceerde mest op het eigen
bedrijf of op de grond van een collega in een (regionaal) samenwerkingsverband kan
worden aangewend.
2. Volledige afvoer, verwerking en verwaarding van mest; bedrijven, buiten de melkvee-
en rundvleesveehouderij, die kiezen voor een niet-grondgebonden bedrijfsvoering dienen
op termijn alle mest die op het bedrijf wordt geproduceerd af te voeren. Deze mest
zal worden verwerkt tot (hoogwaardige) mestproducten, aansluitend op de behoefte van
bodem en gewas.
Bovenstaande sporen in samenhang met de afspraken uit het Landbouwakkoord (zie kaders
mestbeleid in brief van 25 november 2022 – Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 77) worden gedurende de looptijd van het zevende AP nader uitgewerkt in ontwerp wetsvoorstellen.
De benodigde middelen voor de nadere uitwerking en de onderbouwing van de keuzes worden
in deze 2e tranche ingezet.
C. Controle en handhaving
De mestregelgeving vereist veel capaciteit om toezicht te houden op de naleving. De
beschikbare toezicht- en handhavingscapaciteit wordt zo veel mogelijk geoptimaliseerd
en risicogericht ingezet met handhaving in gebieden/regio’s met een hoge mestproductie
ten opzichte van de plaatsingsruimte. Voortzetting van de Versterkte handhavingsstrategie
mest (hierna: VHS) is ook een voorwaarde in de derogatiebeschikking. De VHS is gericht
op een effectievere en efficiëntere aanpak van mestfraude en is van groot belang.
Belangrijk onderdeel hiervan is de inrichting van de handhaving op basis van het rVDM
dat per 1 januari 2023 in werking is getreden (realtime Verantwoording Dierlijke Mesttransporten).
Ook gebiedsgericht handhaven is een belangrijk spoor in de Versterkte handhavingsstrategie
mest. In de derogatiebeschikking is de voorwaarde opgenomen dat het gebiedsgericht
handhaven wordt uitgebreid naar meer risicogebieden. Met deze 2e tranche worden de
middelen benodigd voor uitvoering van de VHS door RVO en NVWA in de jaren 2024 en
2025 ingezet.
D. Monitoring & Evaluatie
Via het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid worden de ontwikkelingen van de waterkwaliteit
en landbouwpraktijk op Nederlandse landbouwbedrijven gevolgd. Deze Nederlandse en
Europese verplichting zal doorgezet worden. Dit wordt aangevuld met een monitoring
op vollegrondsgroenten bedrijven – bedrijven met veel nitraatuitspoeling die momenteel
niet gemonitord worden. Aanvullend zal in 2023 en 2024 een evaluatie van de Meststoffenwet
worden uitgevoerd, in aansluiting op de midterm review van de Kaderrichtlijnwater
voor de derde Stroomgebiedsbeheerplannen. Ter voorbereiding van het achtste actieprogramma
Nitraatrichtlijn wordt tevens budget gereserveerd.
Vanwege de afbouw van de derogatie in de jaren 2023–2025 is de verwachting dat minder
bedrijven een derogatie zullen aanvragen. De derogatiebeschikking vereist een monitoring
van waterkwaliteit onder derogatiebedrijven. Deze monitoring wordt deels betaald door
de derogatiebedrijven. Als minder bedrijven een derogatievergunning hebben, zullen
er minder inkomsten zijn vanuit de derogatiebedrijven voor de betreffende monitoring.
Omdat Nederland door de EC gehouden is aan de in de derogatiebeschikking beschreven
omvang van de monitoring gedurende de looptijd van het zevende AP, zullen deze wegvallende
inkomsten door het Ministerie van LNV gedragen moeten worden.
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk
Ter invoering van het zevende AP heeft het demissionaire kabinet Rutte III ingestemd
met toekenning van financiële middelen voor de uitvoering van het zevende AP en het
mestbeleid voor de periode 2022–2025. Het meerjarig beoogde budget hiervoor bedraagt
€ 118,7 miljoen.
De eerste tranche van de middelen voorzag in financiering van de activiteiten voor
de start van de uitvoering van het zevende AP. In de loop van 2022 is de invulling
van de maatregelen uit het zevende AP in combinatie met de voorwaarden uit de derogatiebeschikking
nader uitgewerkt. Op basis van deze nadere uitwerking worden de resterende middelen
in deze tweede tranche ingezet. In onderstaande tabel is de tweede tranche onderverdeeld
naar de vier onderdelen van het zevende AP.
2e tranche op te vragen middelen (in mln. euro’s):
2023
2024
2025
A. Regulier mestbeleid en maatregelen zevende AP & derogatiebeschikking
7,9
10,6
10,1
B. Uitwerken toekomstig mestbeleid
0,5
1,5
3,5
C. Controle en handhaving
–1
12
12
D. Monitoring en evaluatie
–1
1,6
3,3
Loon en prijsbijstelling gereserveerde middelen
PM
PM
PM
Totaal tweede tranche
8,4
25,7
28,9
X Noot
1
De middelen voor controle en handhaving en monitoring en evaluatie voor 2023 zijn
reeds ingezet in de 1e tranche.
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Met de uitvoering van het zevende AP en de derogatiebeschikking worden maatregelen
ingevoerd ter verbetering van de waterkwaliteit en wordt het toekomstig mestbeleid
uitgewerkt. Hiertoe wordt (ontwerp) wetgeving opgesteld, waarbij in de toelichting
wordt aangegeven welke financiële gevolgen het betreffende voorstel heeft voor de
sectoren. Hierop vooruitlopend zijn de financiële gevolgen voor de sectoren niet aan
te geven.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Het mestbeleid beoogt het terugdringen van de af- en uitspoeling van nutriënten vanuit
landbouwgronden; dit zorgt voor verbetering van de waterkwaliteit, waarmee moet worden
voldaan aan de eisen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water om per 2027
alle maatregelen geïmplementeerd te hebben om de waterkwaliteitsdoelen van chemisch
schoon en ecologisch gezond water op termijn te halen. Het zevende AP en de maatregelen
vanuit de derogatiebeschikking, in samenhang met de aanpak vanuit het stikstofdossier
en de Kaderrichtlijn water, zal in gezamenlijkheid zorgen dat deze doelen gehaald
worden.
5. Nagestreefde doelmatigheid
In het zevende AP zijn maatregelen opgenomen die benodigd zijn voor het realiseren
van de waterkwaliteitsdoelen per 2027. Het actieprogramma bevat een mix van verplichten
en faciliteren en een mix van landelijk geldende maatregelen en gebiedsspecifieke
maatregelen. Deze mix aan instrumenten, in combinatie met de te nemen maatregelen
in het kader van de stikstofaanpak en de Kaderrichtlijn water, is erop gericht de
waterkwaliteitsdoelen te halen. Met de Milieueffectrapportage en aansluitende rapporten
is de effectiviteit bepaald.
Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering
van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA, RIVM) en die daarvoor benodigde
kennis en autoriteit bezitten.
6. Evaluatieparagraaf
De basisgegevens aangaande de waterkwaliteit vormt de zogenaamde Nitraatrichtlijnrapportage
(RIVM in samenwerking met WEcR) die iedere vier jaar wordt opgesteld op basis van
gegevens van onder andere het Landelijk Meetnet Mest. In deze rapportage worden de
monitoringsgegevens van grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit in Nederland weergegeven.
Aanvullend hierop zijn de monitoringsgegevens van het derogatienetwerk. Het betreft
hier stikstofgebruik via dierlijke mest, stikstof- en fosfaatgebruik in relatie tot
de gebruiksnormen, nutriëntenoverschotten en meetgegevens aangaande waterkwaliteit
in de uitspoeling uit de wortelzone en de slootwaterkwaliteit (NO3, N en P) per grondsoort
(zand, löss, klei en veen). Deze rapportages geven inzicht in het doelbereik.
De verbeteringen van de oppervlaktewaterkwaliteit worden gemeten in het Meetnet Nutriënten
Landbouw Specifiek Oppervlaktewater, dat door I&W wordt betaald.
Gedurende het zevende AP zal een evaluatie van de Meststoffenwet uitgevoerd worden
(2024), waarbij de effectiviteit van de mestmaatregelen wordt getoetst. Dit gebeurt
tijdens de mid-term review in aansluiting op de mid-term review van de Stroomgebiedsbeheerplannen
vanuit de KRW. Hierbij wordt tevens bepaald in welke gebieden de doelen tijdig in
zicht zijn en in welke gebieden met ingang van het 8e AP aanvullende maatregelen benodigd
zijn. Daarnaast wordt in het kader van het toekomstig mestbeleid een impactanalyse
uitgevoerd.
Resultaten van de monitoring en evaluaties zullen worden meegenomen in de beleidsdoorlichting
die staat gepland voor 2025.
NVWA
Beleidskeuzes uitgelegd. Onderbouwing doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
(Art 3.1 Comptabiliteitswet)
1. Doel(en) en
2. Beleidsinstrumenten
Doelstelling voor 2028 is: de NVWA is toegerust om in de rol van toezichthouder op
basis van een toereikende informatiepositie en met eigentijdse en innovatieve toezichtmethoden
bij te dragen aan publiek vertrouwen in een integer stelsel van voedsel- en waren
in Nederland.
Om de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te versterken en de onbalans
tussen taken en middelen te verkleinen is structureel 100 miljoen euro gereserveerd.
Inzet van de CA-middelen richt zich op (1) het op orde brengen van de basis: bouwen
aan het fundament; oplossen meest urgente taak-middelen problematiek en versterken
data- en informatiepositie en (2) innovatie en vernieuwing van het toezicht. In de
jaarverantwoording van de NVWA zijn de effecten van de eerdere inzet van de Coalitieakkoordmiddelen
zichtbaar gemaakt.
Beoogde prestatie: basis op orde
De NVWA heeft als organisatie een stevig fundament nodig om haar werk te kunnen doen.
De fundamenten van de organisatie zijn door de vele bezuinigingsronden weggeslagen.
Bouwen aan het fundament van de NVWA is de randvoorwaarde om gezaghebbend uitvoering
te kunnen geven aan de wettelijke taak om de veiligheid voor mens, dier en milieu
in het stelsel van voedsel- en warenproductie in het belang van de samenleving te
borgen. Ook is dit nodig om bovenop de constante stroom van inspecties, keuringen,
audits, onderzoeken en afdoeningen, ademruimte te creëren om daadwerkelijk te kunnen
werken aan de gewenste vernieuwing en ontwikkeling in de volle breedte van de NVWA.
Instrumenten: Bijvoorbeeld door ruimte te creëren om nieuwe medewerkers goed en snel
te kunnen inwerken, het vereiste vaktechnisch- en teamoverleg te kunnen voeren en te zorgen voor eenduidig toezicht én effectieve
interventies. Maar ook door te werken aan kwalitatief goede data en/of informatie
t.b.v. scherpe risicoanalyses en het verkrijgen van inzicht in de naleving. En tenslotte
door de balans tussen taken en middelen weer te herstellen.
Effect: verkleinen van de door Deloitte (2020) geconstateerde disbalans tussen taken
en middelen en het op orde brengen van de basis als randvoorwaarde om verder te kunnen
groeien naar kennisgedreven en risicogericht toezicht. «Het verder op orde brengen
van deze basis zien we als randvoorwaarde om effectiever en efficiënter toezicht te
kunnen waarborgen» (rapport Toezicht met beleid, 2021).
Beoogde prestatie: innovatie en vernieuwing van toezicht
De NVWA heeft te maken met zeer omvangrijke, diverse en soms zeer complexe doelgroepen
waarop het toezicht zich richt. De sector is in beweging en innoveert voortdurend
om de marktpositie veilig te stellen. De NVWA moet daarin meebewegen en zal daar waar
mogelijk gebruik maken van innovaties en het toezicht daarop aanpassen. De focus verschuift
van vaststellen van fouten en overtredingen achteraf naar proactief toezicht met een
focus op zichtbaar maatschappelijk effect, uitgaande van de (wettelijke) primaire
verantwoordelijkheid van bedrijven om op integere wijze voedsel en waren te produceren.
Instrumenten
Dit betekent naast de inzet van inspecties ook ruimte voor inzet van private kwaliteitssystemen,
voorlichting, nalevingscommunicatie, gedragsbeïnvloeding, et cetera. En daarnaast
kan er ook is een slimmere inzet van toezicht mogelijk: bijvoorbeeld door de inzet
van digitaal/administratief toezicht, toezicht op afstand, audits, realtime monitoring
en de inzet van camera’s en drones.
Effect
Een breder palet aan toezichtinstrumenten en innovatie van bestaande toezichtmethoden
draagt bij aan effectief toezicht en daarmee verhoging van de naleving. In de praktijk
zal de inzet steeds meer gaan variëren en worden de verschillende vormen van toezicht
en interventies naast elkaar en situationeel ingezet.
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk
Er wordt structureel 58 miljoen euro overgeheveld van de Aanvullende Post van het
Ministerie van Financiën naar de begrotingen van LNV (40,6 miljoen) en VWS (17,4 miljoen).
Er is sprake van een oploop naar 2028.
2025
2026
2027
Struc. 2028
Aandeel LNV
9,8 mln
19,6 mln
30,1 mln
40,6 mln
Aandeel VWS
4,2 mln
8,4 mln
12,9 mln
17,4 mln
Totaal
14 mln
28 mln
43 mln
58 mln
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Niet van toepassing.
4. Nagestreefde doelmatigheid en
5. Nagestreefde doeltreffendheid
De NVWA maakt gebruik van handhavingsregie: op basis van kennis over het gedrag van
de doelgroep worden weloverwogen keuzes gemaakt voor de inzet van instrumenten. Daarbij
staat de toegevoegde waarde en doeltreffendheid van de inzet centraal: welke middelen
dragen het meest bij aan het verminderen van de risico’s? De inzet van een ideale
(nieuwe) mix van instrumenten kan ertoe leiden dat met minder middelen meer effect
wordt bereikt. Een voorbeeld daarvan is dat met de inzet van gedragsbeïnvloeding (bijvoorbeeld
door voorlichting of handhavingscommunicatie) een groter deel van de doelgroep kan
worden bereikt, dan door inzet van inspecties. Of door fysieke controles te vervangen
door controles op afstand of de inzet van drones. Doel is om met beschikbare publieke
middelen optimaal effect in de maatschappij te bereiken. Vernieuwing van het toezicht
leidt tot een andere (deels nieuwe) inzet van disciplines en expertises, die de bestaande
expertise aanvult. Dit betekent dat ook andere type medewerkers geworven zullen worden.
Dit biedt enige flexibiliteit in de arbeidsmarkt.
6. Evaluatieparagraaf
De effecten van de inzet van de Coalitieakkoordmiddelen worden zichtbaar gemaakt in
het externe Jaarplan en in de verantwoording aan de Tweede Kamer. Realisatie van de
onderwerpen wordt als volgt gemeten:
1. Oplossen meest urgente taak-middelen problematiek
Meetinstrument: de NVWA maakt periodiek een update van de risico’s uit het Deloitte
rapport; dit leidt tot aanpassing van de risicoparagraaf die is opgenomen in het Jaarplan
van de NVWA.
2. Versterken data- en informatiepositie
Meetinstrument: aantal bedrijvenbestanden en naleefinformatie die de NVWA beschikbaar
heeft en kan toepassen in het toezicht.
3. Vernieuwing bestaand toezichtinstrumentarium
Meetinstrument: meten benodigde inzet in fte’s vóór en ná inzet ondersteunende of
alternatieve inzet toezichtinstrumentarium. Toepassen bij 2 grotere vernieuwingen
bij toezicht op afstand en digitaal toezicht.
4. Verbreding van de inzet van het toezichtinstrumentarium (andere vormen van toezicht).
Meetinstrument: wijziging van de instrumentenmix. Komende jaren zal worden gemonitord
hoe deze instrumentenmix wijzigt. Daarnaast zal voor 2 grotere gedragsinterventies
aangegeven welke effecten er worden bereikt met de inzet van een andere instrumentenmix.
Capaciteit
Beleidskeuzes uitgelegd. Onderbouwing doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
(Art 3.1 Comptabiliteitswet)
1. Doelen
Het kabinet investeert de komende jaren fors in een duurzame landbouw en in een robuust
natuurareaal. Om de natuur in Nederland in goede staat te brengen is gekozen voor
een brede aanpak die zich richt op de verscheidenheid aan gebieden. Die aanpak richt
zich niet alleen op stikstof, maar ook op de (Europese) normen en opgaven van de waterkwaliteit,
bodem, klimaat en biodiversiteit. Een gedifferentieerde aanpak zal leiden tot grote
aanpassingen in het landelijk gebied.
De piekbelastersaanpak is hiervan een belangrijk onderdeel.
Het werven van meer FTE, verband houdend met dit voorstel, heeft tot doel tot de goede
uitwerking van de piekbelastersaanpak en Lbv+ te komen. Een belangrijk advies van
de heer Remkes was om omwille van effect op relatief korte termijn de aanpak te richten
op het gericht en versneld beëindigen van de uitstoot van bedrijven die de natuur
veel zwaarder belasten dan andere bedrijven (de «piekbelasters»). Het kabinet heeft
hierop een aanpak ontwikkeld, gericht op agrarische en industriële piekbelasters.
Eerst wordt op basis van vrijwilligheid een grotere groep bedrijven in de gelegenheid
gesteld om de stikstofuitstoot op de betreffende locatie zeer significant te reduceren
door te verduurzamen, om te schakelen, te verplaatsen of te stoppen.
2. Beleidsinstrumenten
De beleidsontwikkeling en de uitvoering geschiedt door middel van extra capaciteit.
Verschillende directies hebben extra fte’s nodig om de beleidsontwikkeling verder
uit te werken, hierbij in overweging nemend de nieuwe uitdagingen voortkomend uit
de piekbelastersaanpak en het landbouwakkoord. Voor 2023 wordt in eerste instantie
ingezet op het versterken van de capaciteit binnen LNV, zowel aan de beleidsmatige
kant, als aan de regiekant. Met die capaciteit kan gericht gewerkt worden aan de hiervoor
omschreven opgave door beleidsontwikkeling en regie op de uitvoering. De middelen
uit het transitiefonds zullen dan ingezet worden ter realisatie van de beschreven
opgave.
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk
Het volgende overzicht geeft de financiële gevolgen aan als totaal en per onderwerp:
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Cum.
Apparaatsproblematiek
9,9
17,3
20,3
0,0
0,0
0,0
47,5
De totale aanvraag op het Transitiefonds voor uitbreiding van capaciteit van kerndepartement
betreft hiermee € 47,5 mln in de periode 2023–2025. Het betreft extra fte’s voor het
kerndepartement, zowel beleidsdirecties als stafdirecties.
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Niet van toepassing.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Met het neerzetten van de NPLG organisatie binnen LNV en de nieuwe uitdagingen die
voortkomen uit het brievenpakket aan de Tweede Kamer van 25 november, ontstaat een
scherper beeld van de opgaven die voor liggen en de gevolgen ervan voor de LNV organisatie.
Dat vraagt enerzijds om een aanzienlijke versterking van de LNV organisatie, niet
alleen in capaciteit maar ook in de manier waarop we werken. Deze FTE’s zullen (onder
andere) zich richten op:
– Uitwerken piekbelastersaanpak: Een belangrijk advies van de heer Remkes was om omwille
van effect op relatief korte termijn de aanpak te richten op het gericht en versneld
beëindigen van de uitstoot van bedrijven die de natuur veel zwaarder belasten dan
andere bedrijven (de «piekbelasters»). Het kabinet heeft hierop een aanpak ontwikkeld,
gericht op agrarische en industriële piekbelasters. Eerst wordt op basis van vrijwilligheid
een grotere groep bedrijven in de gelegenheid gesteld om de stikstofuitstoot op de
betreffende locatie zeer significant te reduceren door te verduurzamen, om te schakelen,
te verplaatsen of te stoppen.
– Afsluiten landbouwakkoord: Voor het Landbouwakkoord gaat LNV met relevante ketenpartijen
aan de slag om keuzes te maken over het toekomstperspectief voor boeren in 2040 en
de ondersteuning die hiervoor nodig is. Uitgangspunt is om alle opgaves voor de landbouw
in een keer aan te pakken, zodat boeren met duidelijkheid, zekerheid en rust een toekomstplan
kunnen maken. Landelijke en gebiedsgerichte opgaven moeten uiteindelijk in het NPLG
vertaald worden naar individueel bedrijfsniveau. Dat geeft boeren de mogelijkheid
zelf op doelen te sturen.
5. Nagestreefde doelmatigheid
Met het neerzetten van de NPLG organisatie binnen LNV en de nieuwe uitdagingen die
voortkomen uit het brievenpakket aan de Tweede Kamer van 25 november 2022, ontstaat
een scherper beeld van de opgaven die voor liggen en de gevolgen ervan voor de LNV
organisatie. Duidelijk is dat we voor een historisch grote uitdaging staan om het
komend decennium de transitie van het landelijk gebied mede vorm te geven. Dat vraagt
enerzijds om een aanzienlijke versterking van de LNV organisatie, niet alleen in capaciteit
maar ook in de manier waarop we werken. Kernwoorden daarin zijn «integraliteit» en
«gebiedsgerichtheid». Het raakt de organisatie in alle facetten en alle onderdelen
van beleid, staf en uitvoering. De herijking van wat we doen en hoe we dat doen leidt
tot een doeltreffender en doelmatiger besteding van middelen. De omvang van de aanvraag
is tot stand gekomen door een inventarisatie bij de verschillende betrokken directies.
Er is hen gevraagd aan te geven hoeveel extra capaciteit zij nodig gaan hebben om
de doelen beschreven onder punt 1 volwaardig te bereiken en daarbij specifiek de extra
uitdagingen volgend uit de piekbelastersaanpak en het landbouwakkoord in mee te wegen.
6. Evaluatieparagraaf
De evaluatiecriteria van de uitvoering zullen overeenkomen met de evaluatiecriteria
van het plan transitie landelijke gebied.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Medeindiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof