Brief regering : Evaluatie Subsidieregeling Praktijkleren 2019-2022
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 563
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 mei 2023
We staan als maatschappij voor grote opgaven rond klimaat, energie, wonen en onderwijs.
Daarbij is het essentieel dat vakmensen en werkgevers elkaar weten te vinden. Dat
begint in het onderwijs, waar studenten de kans krijgen om kennis te maken met de
beroepspraktijk. Daar is een goede samenwerking tussen het onderwijs en arbeidsmarkt
voor nodig. Het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is
een belangrijke prioriteit die ik in de Werkagenda mbo heb gesteld. Ik ben trots op
hoe scholen, instellingen en werkgevers zich al dagelijks inzetten om het onderwijs
en de beroepspraktijk met elkaar te verweven. De samenwerking rondom praktijkleerplaatsen1 is hier een mooi voorbeeld van. Studenten versterken hun arbeidsmarktpositie door
de kennis en vaardigheden die zij opdoen op de werkvloer. Werkgevers profiteren van
het aanbieden van de praktijkleerplaatsen doordat na hun studie vaak bij hen werkzaam
blijven. In het mbo vindt de samenwerking al op grote schaal plaats door middel van
bbl-trajecten. Cruciaal voor het succes van praktijkleerplaatsen is een goede begeleiding
van studenten. In het Stagepact2 zijn afspraken gemaakt om dit mogelijk te maken. Daarnaast is de Subsidieregeling
praktijkleren3 een instrument om werkgevers tegemoet te komen in de investering die goede begeleiding
vraagt, met als doel om hen te stimuleren om praktijkleerplaatsen aan te bieden- en
zo de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verstevigen.
In 2018 concludeerde Regioplan4 dat er door stakeholders, werkgevers en opleidingen groot belang werd gehecht aan
de subsidieregeling. Uit het onderzoek bleek dat de subsidieregeling niet de belangrijkste
reden was voor werkgevers om praktijkleerplaatsen aan te bieden, maar wel van invloed
was op het aantal leerplaatsen dat zij konden bieden. De subsidieregeling was met
name van belang voor degenen die beperkte ruimte hadden om zelf de kosten te dragen
die gepaard gaan met het aanbieden van een praktijkleerplaats. De ruimte om dit te
kunnen doen fluctueert als gevolg van conjunctuur. Om in beeld te brengen of de subsidieregeling
de afgelopen jaren van vergelijkbaar belang en effect is geweest, is een evaluatieonderzoek
uitgevoerd door Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) en Regioplan, gericht op
de periode 2019–2022. In deze brief informeer ik u mede namens de Minister van Primair
en Voortgezet onderwijs over de resultaten. Het positieve beeld leidt tot mijn voornemen
om de regeling te verlengen per 2024. Daarnaast verwacht ik dit najaar de resultaten
van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mbo (IBO) en de toekomstverkenning mbo,
ho en wetenschap, welke mogelijk aanvullend inzicht zullen geven in de rol van praktijkleren.
Resultaten evaluatie 2019–2022
De evaluatie is gericht op de uitvoering, doeltreffendheid, doelmatigheid, en rechtmatigheid
van de Subsidieregeling praktijkleren.
Uitvoering
In de periode 2019–2022 is er voor alle doelgroepen (vo5, mbo, hbo en wo) een stijging te zien in het aantal aangevraagde subsidies voor praktijkleerplaatsen6. Alleen in het jaar 2020–2021 was er een lichte daling te zien in het vo en mbo,
mogelijk door een tekort aan leerplaatsen als gevolg van de coronamaatregelen. De
waargenomen groei over alle onderwijscategorieën komt volgens de onderzoekers onder
andere omdat de bekendheid van de subsidieregeling is gegroeid en dat werkgevers meer
interesse hebben in praktijkleerplaatsen. Voor het voortgezet en hoger onderwijs is
de groei ook te verklaren door de gewijzigde voorwaarden, waardoor een grotere groep
werkgevers in aanmerking komt7. Het merendeel van de werkgevers die de subsidie gebruikt is blij met de tegemoetkoming,
en vindt dat de aanvraag over het algemeen goed verloopt.
Het grootste gedeelte van de aanvragen betreft mbo-bbl leerplaatsen. Waar het voor
praktijkleerplaatsen in het vo en wo de afgelopen jaren mogelijk was om het maximumbedrag
van € 2.700 per gerealiseerde praktijkleerplaats uit te keren, was er voor het mbo
en hbo meermaals sprake van overvraging en viel het subsidiebedrag lager uit.
Doeltreffendheid
De Subsidieregeling beoogt werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen aan te
bieden. In lijn met de evaluatie uit 2018 blijkt dat de subsidieregeling van wisselend
belang is voor werkgevers wat betreft hun motivatie om praktijkleerplaatsen aan te
bieden. De subsidie heeft voor 28% (veel) bijgedragen aan de motivatie om een leerplaats
aan te bieden en voor een vijfde van deze groep is de hoogte van de subsidie daarbij
van doorslaggevend belang. Eveneens 28% van de bevraagde werkgevers geeft aan dat
de subsidie (helemaal) niet heeft bijgedragen aan hun motivatie om praktijkleerplaatsen
aan te bieden. De grootste motivator om praktijkleerplaatsen is over het algemeen
de kans om studenten te binden aan hun organisatie, gevolgd door het bijdragen aan
de ontwikkeling van studenten.
Doelmatigheid
De subsidieregeling wordt volgens de onderzoekers doelmatig en efficiënt uitgevoerd,
tegen relatief lage uitvoeringskosten (ongeveer 1% van het beleidsbudget).
Rechtmatigheid
De onderzoekers concluderen dat de subsidie terecht komt bij de doelgroepen voor wie
de tegemoetkoming bedoeld is. Er is weinig sprake van onvoorziene effecten of onbedoeld
gebruik. De rechtmatigheid van de regeling wordt geborgd door te controleren of de
aanvrager voldoet aan de subsidievoorwaarden, of de student of leerling aanwezig is
geweest en begeleiding heeft gekregen. Daarnaast worden er desk- en bezoekcontroles
gedaan bij een selectie van de werkgevers die subsidie hebben ontvangen. Het aantal
afwijzingen, daaruit volgende bezwaarzaken en correcties achteraf zijn relatief gering.
Bijgevoegd vindt u de laatste rapportage naar aanleiding van de handhavingscontroles
voor het studiejaar 2020/2021.
Doorontwikkeling
De subsidieregeling wordt door de verschillende betrokkenen (zeer) positief gewaardeerd
en van belang beschouwd om te kunnen voldoen aan de vraag naar opgeleid personeel.
De overgrote meerderheid van de werkgevers (99%) is dermate tevreden met de regeling
dat deze van plan is om de subsidie opnieuw aan te vragen voor de praktijkleerplaatsen
aangeboden in 2022–2023. 61% van de werkgevers geeft aan tevreden te zijn met hoe
de subsidieregeling nu is. De onderzoekers adviseren om de subsidieregeling te continueren
en geven daarbij nog een aantal suggesties mee aan mij, ter verbetering van de subsidieregeling.
De onderzoekers noemen ten eerste een aantal punten die verbeterd zouden kunnen worden
op het gebied van communicatie. Bijvoorbeeld het (beter) informeren van leerbedrijven
over het te verwachten subsidiebedrag, de looptijd, voorwaarden en het doel van de
regeling. Ten tweede geven de onderzoekers mij mee om te overwegen om de doelgroepen
van de subsidieregeling uit te breiden, dan wel te beperken. Zo zou er vanuit beleidsperspectief
gekozen kunnen worden om extra stimulans te bieden aan praktijkleerplaatsen in specifieke
sectoren, leerwegen of voor jongeren in een kwetsbare positie. Echter concluderen
de onderzoekers dat de betrokkenen in het onderzoek over het algemeen een voorkeur
hebben om bestaande doelgroepen niet uit te sluiten in een vervolgregeling. Een derde
suggestie die in het rapport gedaan wordt is om te bekijken of het wenselijk is om
bepaalde subsidievoorwaarden te veranderen. Zo zou het bijvoorbeeld voordelig kunnen
zijn voor leerbedrijven om subsidie te ontvangen voor de geboden begeleiding in uren,
in plaats van weken. Dit zou beter aansluiten bij de situatie in de praktijk, waarbij
het aantal uren begeleiding per week kan variëren. Echter zou dit volgens de onderzoekers
ook juist tot een grotere administratieve belasting van werkgevers en een toename
in uitvoeringskosten voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kunnen leiden.
Tot slot wordt de suggestie gedaan om te onderzoeken of het mogelijk is om een koppeling
te maken met de Subsidieregeling Praktijkleren in de derde leerweg8.
Caribisch Nederland
Momenteel ben ik bezig om de nu nog specifieke wetgeving voor het beroepsonderwijs
in Caribisch Nederland te integreren met de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Daarmee
is er straks nog maar één wettelijk kader voor beide delen van Nederland en dienen
voorzieningen die in Europees Nederland beschikbaar zijn, dat ook in Caribisch Nederland
te zijn. Hiermee wordt aangesloten bij het in 2019 genomen kabinetsstandpunt comply
or explain, waarbij het kabinet de legislatieve terughoudendheid als uitgangspunt
loslaat en in plaats daarvan te gaan werken vanuit het comply or explain principe9. Daarbovenop bevestigt de evaluatie dat – in ieder geval voor Bonaire – uitbreiding
van de regeling naar Caribisch Nederland wenselijk en uitvoerbaar is. Dit zal nog
niet per ingang van januari 2024 zijn, omdat er meer tijd nodig is om vervolgonderzoek
te doen naar de uitvoerbaarheid en financiële gevolgen van uitbreiding en ik graag
wil aansluiten bij het proces rondom de integratie van de wetgeving.
Reflectie en vervolgstappen
Dat werkgevers belang hechten aan het praktijkleerplaatsen wordt bevestigd in de evaluatie
van de Subsidieregeling praktijkleren. De ruimte om te investeren in toekomstige arbeidskrachten
is voor de één echter groter dan voor de ander. Voor werkgevers die de investering
willen doen is de Subsidieregeling praktijkleren een gewaardeerde tegemoetkoming.
Voor bijna een derde van de bevraagde werkgevers is de subsidieregeling zelfs een
belangrijke motivator om een praktijkleerplaats aan te bieden. Bovendien wijst de
evaluatie uit dat de subsidieregeling erin slaagt om dit op een doelmatige, uitvoerbare
en rechtmatige manier te doen. Om deze redenen wil ik de regeling graag vervolgen
per 1 januari 2024, voor een periode van vijf jaar. Dit is in lijn met de onlangs
aangenomen motie van het lid El Yassini10. De komende maanden zullen de voorbereidingen hiervoor getroffen worden. Het is mijns
inziens, gelet op de evaluatie, goed om dichtbij de kaders en werkwijze van de huidige
regeling te blijven. Desalniettemin hebben onderwijsinstellingen en leerbedrijven
waardevolle inzichten gedeeld. Deze hebben geleid tot nuttige aanbevelingen. Op basis
hiervan zal ik bekijken hoe we binnen de grenzen van de beschikbare middelen de regeling
kunnen verbeteren, zonder dat de uitvoerbaarheid en belastbaarheid van werkgevers
in het geding komt. Ik verwacht de nieuwe regeling na de zomer aan u te kunnen presenteren.
Tot slot
Een sterke samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven is voor mij van essentieel
belang. De Werkagenda mbo en het Stagepact zijn daarbij belangrijke motoren. Bijvoorbeeld
wat betreft de afspraken die zijn gemaakt om ervoor te zorgen dat alle studenten een
stage of leerbaan krijgen met de juiste begeleiding en goede randvoorwaarden. Ik koester
de kracht van praktijkleren en wil blijven stimuleren dat studenten de kans krijgen
om de beroepspraktijk van dichtbij te verkennen. Voldoende aanbod van praktijkleerplaatsen
is hierbij van groot belang en de Subsidieregeling praktijkleren is een gewaardeerd
instrument om werkgevers te ondersteunen. Ik heb er vertrouwen in dat we op basis
van de evaluatie tot een mooie vervolgregeling zullen komen, waarmee we de komende
jaren de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt zullen verstevigen en zo over
vakmensen zullen beschikken die onze maatschappelijke opgaven kunnen dragen.
mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Indieners
-
Indiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap