Brief regering : Stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport 'Aanpak Coronacrisis'
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 2057
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
EN VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2023
Op 1 februari 2023 is in uw Kamer de reactie van het kabinet van 1 april 20221 op het rapport «Aanpak coronacrisis Deel I: tot september 20202» behandeld. De Minister van VWS heeft tijdens dat debat aan uw Kamer een schriftelijke
reactie toegezegd met een overzicht van de stand van zaken van de verschillende acties.
Daarbij heeft hij aangegeven dat de Onderzoeksraad de opvolging van de aanbevelingen
monitort en uw Kamer daarover via zijn jaarverslag informeert.
Deze brief geeft een overzicht van de stand van zaken van de aanbevelingen uit het
eerste rapport van de Onderzoeksraad en moet in onderlinge samenhang met de kabinetsreacties3 bij het eerste en het tweede rapport van de Onderzoeksraad worden gelezen. De aanbevelingen
van de Onderzoeksraad richten zich op de aanpak van de huidige coronacrisis en toekomstige
langdurige crises met landelijke impact. De Onderzoeksraad merkt in reactie op de
kabinetsreactie bij het eerste rapport op dat het kabinet in zijn reactie «sommige
intenties nog niet heeft omgezet in duidelijke oplossingen en handelingsperspectieven».4 Het kabinet geeft in deze stand-van-zakenbrief een overzicht van de concrete maatregelen
die het kabinet op moment van schrijven in gang heeft gezet. Afhankelijk van de breedte
van de aanbeveling, gaat het vervolg van de brief afwisselend in op hoe de aanbeveling
is opgepakt in de brede crisisstructuur, het zorgveld of een combinatie van beide.
Met deze brief geeft het kabinet invulling aan de toezegging van de Minister van VWS.
Ook maakt het kabinet van deze gelegenheid gebruik om een korte duiding te geven van
de opvolging van de tijdens het debat aangenomen moties.
Aanbeveling 1:
Versterk de voorbereiding op langdurige maatschappij-ontwrichtende crises door scenario’s
uit te werken met de denkbare consequenties en de wijze waarop deze het hoofd geboden
kunnen worden. Besluit vervolgens over de gewenste status van paraatheid en monitor
de totstandkoming daarvan.
Evaluatie Wet veiligheidsregio’s en versterkingsprogramma
Uit zowel het rapport van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s als het onderzoeksrapport
van de Onderzoeksraad naar de aanpak van de coronacrisis blijkt dat het huidige crisisstelsel
goed functioneert voor incidenten (korte crises) en voor crises met een lokaal of
regionaal effect. Nederland is echter niet goed genoeg voorbereid op grootschalige
en eventueel langdurige crises, die steeds ingewikkelder en onvoorspelbaarder worden.
Naar aanleiding van het rapport van de Evaluatiecommissie heeft de Minister van JenV
een meerjarig programma versterking crisisbeheersing en brandweerzorg ingericht. Op
6 december 2022 heeft de Minister van JenV uw Kamer de contouren van het toekomstig
stelsel gestuurd5 en op 1 februari jl. heeft uw Kamer met de Minister gesproken. Het kabinet heeft
bij de totstandkoming lessen en aanbevelingen uit (lopende) onderzoeken en evaluaties
van crises en specifiek coronacrisis gehaald, waaronder ook het rapport van de Onderzoeksraad
en andere evaluaties en onderzoeken naar de aanpak van COVID-19. Departementen, veiligheidsregio’s,
aanbieders van vitale processen en overige crisispartners (waaronder het zorgveld)
zijn hier vanzelfsprekend ook nauw bij betrokken. Hiermee werkt het kabinet samen
met de verschillende crisispartners toe naar de inrichting van één landelijk dekkend
stelsel voor crisisbeheersing met een bijbehorend vernieuwd wettelijk kader. Daarbij
gaat extra aandacht uit naar langdurige, maatschappij-ontwrichtende crisisvarianten
en typen crisis met een onzeker verloop. Daarnaast wordt in vervolg op de brief van
de Minister van JenV van 6 december 20226 modernisering van het staatsnoodrecht voorbereid.
Veiligheidsstrategie Koninkrijk der Nederlanden
Uw Kamer heeft op 3 april jl. de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden
ontvangen.7 Daarin zet het kabinet de strategische koers uit voor de komende zes jaar om het
gehele Koninkrijk weerbaarder te maken tegen en voor te bereiden op het brede palet
aan risico’s voor de nationale veiligheid. De complexiteit en verbondenheid van de
dreigingen voor de nationale veiligheid vragen om een dergelijke integrale strategie
bovenop wat het kabinet dagelijks doet om problemen op te lossen. Deze strategie is
vervolgens de paraplu voor domein specifieke strategieën van de verschillende departementen,
maar ook voor de meerjarige landelijke Agenda Crisisbeheersing van het Rijk, veiligheidsregio’s
en andere betrokken publieke en private partners die eind dit jaar wordt vastgesteld.
Pandemische paraatheid
De Onderzoeksraad adviseert om de voorbereiding op langdurige maatschappij-ontwrichtende
crises te versterken door met scenario’s te werken. In lijn hiermee vormen scenario’s
ook een belangrijk onderdeel van het beleidsprogramma Pandemische paraatheid. Scenario’s
zullen worden gebruikt om met het veld te bezien of de beoogde versterkingen werken
en doeltreffend zijn, of dat ze aanpassing behoeven. Als eerste stap brengt het RIVM
in kaart wat er aan ziektebeelden op ons afkomt. Op basis hiervan wordt de verdere
uitwerking opgepakt, bijvoorbeeld in de vorm van verhaallijnen, modellering en stresstesten.
Daarnaast zet het beleidsprogramma in op de doorontwikkeling van het instrument van
scenario’s, gebruikmakend van ervaring en kennis uit andere beleidsterreinen en andere
landen. In dit verband is er een kennisprogramma gestart bij ZonMw dat zich richt
op scenario’s voor verspreiding van pathogenen in de samenleving, afwegingskaders
voor verschillende (kwetsbare) doelgroepen en draagvlak voor interventies.
In bredere zin worden onder regie van het Ministerie van VWS met de betrokken ministeries,
veiligheidsregio’s en andere betrokken publieke en private partners over de voorbereiding
op en aanpak van infectieziekten afspraken gemaakt en vastgelegd in het Landelijk
Crisisplan Infectieziekten dat in de loop van dit jaar aan de Kamer wordt aangeboden.
Aanbeveling 2:
Ontwikkel de vaardigheid om te kunnen improviseren, onder meer door ermee te oefenen
in de voorbereiding op een crisis. Vergroot de mogelijkheden om te kunnen improviseren
door buffers in capaciteit en variëteit in werkwijzen te organiseren. Markeer, communiceer
en reflecteer tijdens een crisis regelmatig op tussentijdse aanpassingen in aanpak
en organisatie.
Crisisbesluitvorming
Het kabinet heeft deze aanbevelingen concreet opgepakt via de toegezegde aanpassingen
van het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing8 en het vernieuwde Nationaal Handboek Crisisbeheersing9, die beiden in 2022 zijn vastgesteld. Bovendien wordt in het trainings- en oefenprogramma
voor de nationale crisisorganisatie aandacht besteed aan de vaardigheid om te kunnen
improviseren. Bijvoorbeeld wanneer voorbereide crisisplannen onvoldoende aansluiten
bij de bestrijding van crisis en aanpassing van de werkwijze nodig is. Daarbij is
er ook aandacht voor het benoemen van onzekerheden of aannames bij informatie en besluitvorming.
Binnen het kabinet wordt regelmatig geoefend met crisisbesluitvorming, wanneer wenselijk
tot op ministerieel niveau in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing of de ministerraad.
Deze oefeningen kunnen waar nodig leiden tot aanpassing van de nationale crisisorganisatie
en het (opnieuw) vastleggen van werkwijzen, zowel in het Nationaal Handboek als in
departementale handboeken. In 2023 ligt de nadruk op de crisistypen hoogwater en digitaal.
Voor beide onderwerpen wordt een mix van activiteiten aangeboden gericht op kennis,
netwerk, vaardigheden en samenwerken. Aan deze activiteiten nemen medewerkers van
verschillende ministeries, veiligheidsregio’s en vitale partijen deel. Daarnaast vindt
een zoönose-oefening plaats, vanuit een samenwerking tussen de Brabantse veiligheidsregio’s,
de provincie Noord-Brabant en de Ministeries van VWS en LNV, met als aandachtspunt
het schakelen tussen de regio en het Rijk. Op basis van de geïdentificeerde risico’s
uit de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden die op 3 april 2023
werd gepubliceerd, wordt ook voor de komende jaren geïnventariseerd wat de leerdoelen
zijn voor de crisisorganisatie en de mensen die daarbinnen werken. Daar wordt de best
passende vorm of mix van opleiden, trainen en oefenen voor gekozen. Gaat het vooral
om kennis over een crisistype, dan is een grootschalige oefening niet het juiste middel
en niet efficiënt in het bereiken van het doel. Een e-learning of opleiding zou daar
meer geschikt voor.
Tijdens een crisissituatie wordt er binnen de nationale crisisorganisatie continu
nagedacht over een passende organisatie van de aanpak van de crisis die op dat moment
speelt. Voor alle onderdelen en overleggen binnen de nationale crisisorganisatie geldt
dat zij naar behoefte worden ingezet en dat ze flexibel ingericht en samengesteld
zijn. Hiermee kan maximaal maatwerk worden geboden per situatie en zo nodig per bijeenkomst.
Aanbeveling 3:
Blijf tijdens een crisis uiteenlopende scenario’s in kaart brengen, ook minder waarschijnlijke
met veel impact, en anticipeer daarop. Expliciteer de mate van onzekerheid in geschetste
scenario’s. Benoem aannames, validiteit of beperkingen van de gebruikte informatie
in zowel de adviezen als de besluiten.
Scenario’s in de nationale crisisbesluitvorming
Belangrijke taken van de verschillende gremia binnen de nationale crisisorganisatie
(MCCb, ICCb en IAO) zijn beeld- en oordeelsvorming van de situatie en het adviseren
en besluiten over maatregelen. In lijn met de aanbeveling van de Onderzoeksraad worden
daarbij nadrukkelijker dan voorheen mogelijke en verwachte brede maatschappelijke
gevolgen (inclusief maatschappelijke onrust en ongenoegen) in kaart gebracht. Dit
wordt gedaan door uiteenlopende relevante scenario’s met specifieke aandacht voor
kwetsbare groepen. De tendens waarbij ongewenste uitingen van maatschappelijke onrust
lijken toe te nemen is reden voor zorg en vormt een uitdaging voor landelijke en lokale
bestuurders. BZK, J&V, NCTV, SZW, de VNG, NGB, Nationale Politie en andere partners
werken in het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust (Omo) samen om bestuurders
te helpen met preventie, signalering en reactie op maatschappelijke onrust: het Omo
kan desgevraagd deskundige ondersteuning bieden. Daarnaast werkt het programma aan
verschillende lange termijnopgaven zoals het in gesprek gaan met kritische groepen
en het vergroten van de responsiviteit van de overheid.
Uitwerking scenario’s in langetermijnstrategie
Het kabinet onderkent het belang van denken in scenario’s en zet hier dan ook op in.
In de langetermijnstrategie van het coronavirus zijn vier scenario’s uitgewerkt, gebaseerd
op de scenario’s van de KNAW en WRR. Deze strategie heeft het kabinet in 2022 in verschillende
brieven met uw Kamer gedeeld.10 In de kabinetsreactie die het kabinet uw Kamer op 13 januari jl. heeft doen toekomen,
reageert zij op het rapport dat de WRR afgelopen najaar (samen met dertien andere
adviesraden) afgelopen najaar heeft uitgebracht.11 In dit rapport wordt een verdere verfijning gegeven van de eerder opgestelde scenario’s
voor de ontwikkeling van de pandemie. In reactie hierop heeft het kabinet aangegeven
op welke wijze voorbereid te zijn op verschillende scenario’s. Hierbij moeten we ons
wel blijven realiseren dat een bepaalde mate van paraatheid gepaard gaat met bijbehorende
inzet en kosten. Daarin een goede balans in vinden blijft een continue afweging die
mede op basis van epidemiologische en sociaal-maatschappelijke factoren wordt gemaakt.
Aanbeveling 4:
Borg dat zowel hoogwaardige actuele kwantitatieve data alsook kwalitatieve data en
minder zekere informatie in adviezen en besluiten worden betrokken. Zorg daarmee voor
een zo goed mogelijk actueel beeld van het verloop van de crisis en inzicht in de
uitvoering en effectiviteit van de maatregelen.
Betrekken data en onzekere informatie bij adviezen en besluiten
Het kabinet onderschrijft de noodzaak om te zorgen voor een structurele monitoring
van de crisis en de uitvoering en effectiviteit van de maatregelen. Dat is gedurende
de pandemie gebeurd. Gedurende het verloop van de pandemie zijn er steeds meer cijfers
beschikbaar gekomen, onder meer over het aantal besmettingen, het verloop van de ziekte
in de verpleeghuizen en het ziekteverzuim van het zorgpersoneel. Daarnaast heeft het
RIVM gedurende de crisis steeds een vinger aan de pols gehouden met betrekking tot
de uitwerking van de maatregelenpakketten. Op 12 oktober 2022 is het tweede deelrapport
gepubliceerd waarin de Onderzoeksraad conclusies trekt op het gebied van de monitoring
van de effectiviteit van maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus. De
Minister van VWS heeft uw Kamer hierover op verzoek van de vaste commissie, vooruitlopend
op de kabinetsreactie op het tweede deelrapport, separaat hierover geïnformeerd in
zijn brief van 11 november 2022.12
Om uitvoering te geven aan de actiepunten uit deze brief heeft de Minister van VWS
aan ZonMw opdracht gegeven om 2 miljoen euro additioneel budget binnen het ZonMw COVID-19-programma
in 2023 te gebruiken voor onderzoek naar effecten van maatregelen en inrichting van
duurzame monitoring. Daarnaast ben is de Minister met het RIVM in gesprek om vanuit
hun wettelijke taakstelling de mogelijkheden te verkennen om effectiviteit van combinaties
van verschillende maatregelen te onderzoeken, evenals de timing hiervan, mede vanuit
de internationale context. De vraag naar aanleiding van de motie van de leden Gündogan
en Westerveld13 over een onderzoek naar de effecten van een één week snellere invoering van het eerste
maatregelenpakket wordt daarin meegenomen. Naast het onderzoek van het RIVM vindt
een internationaal vergelijkend onderzoek plaats waarin op basis van openbare data
inzicht wordt gegeven in de maatregelen die in verschillende Europese landen werden
toegepast en maatschappelijke effecten daarvan.
Aanbeveling 5:
Identificeer (nieuwe) kwetsbare groepen tijdens crises. Onderken tijdig de specifieke
risico’s voor deze groepen en handel ernaar. Bewaak structureel of de aanpak voor
deze groepen effectief is.
Identificeer (nieuwe) kwetsbare groepen tijdens crises
De eerste maanden van de pandemie waren niet alleen voor bewoners van verpleeghuizen
ingrijpend, maar voor alle kwetsbare groepen. Bijvoorbeeld thuiswonende ouderen en
mensen met een beperking, maar ook dak- en thuisloze mensen, multiprobleemgezinnen
en jongeren. De aard en intensiteit van de kwetsbaarheid, of de groepen mensen die
het betreft, kunnen, ook tijdens het verloop van een crisis, veranderen. Een crisis
kan op verschillende wijzen impact hebben op diverse groepen, zeker wanneer de crisis
langer duurt. Het kabinet betrekt deze ervaringen bij mogelijke toekomstige crises.
Een van de maatregelen om nieuwe kwetsbare groepen tijdig te kunnen identificeren,
is de oprichting van het Maatschappelijk Impact Team (MIT). Het MIT adviseert het
kabinet gevraagd en ongevraagd, onder meer over de sociaalmaatschappelijke en economische
effecten van de pandemie(maatregelen) vanuit de belevingswereld van mensen, met speciale
aandacht voor de groepen voor wie de impact het grootst en/of het langdurigst is.
Onderken tijdig de specifieke risico’s voor deze groepen en handel ernaar
Als de kwetsbare groepen in beeld zijn gebracht en duidelijk is wat de specifieke
kwetsbaarheden zijn, kan daar ook naar gehandeld worden. Daarbij kan bovenop algemene
maatregelen ook specifiek beleid worden gevoerd. Dat is bijvoorbeeld ook gedaan voor
noodopvang van dakloze mensen, interventies tegen eenzaamheid, mentaal welzijn et
cetera.
Voor een effectieve aanpak moet de langdurige zorg goed gepositioneerd worden en goed
aangesloten worden op de crisisstructuur. Dit vergt bewustzijn en het inzicht bij
alle betrokkenen dat een crisis iedereen kan raken. De coronacrisis heeft dit bewustzijn
versterkt, maar daar is blijvende aandacht voor nodig. Het kabinet werkt daarom toe
naar zorgbrede, sluitende, samenwerkingsketens die ook functioneren als de noodzaak
tot instellings- en sector-overstijgende sturing toeneemt. Dit gebeurt bijvoorbeeld
door een goede aansluiting van de langdurige zorg op de ROAZ-structuur.
Het kabinet zet bovendien in op verbeteren van hygiëne- en infectiepreventie in de
langdurige zorg. De mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen is en wordt
nog steeds goed gemonitord. Het kabinet heeft inmiddels een plan van aanpak over de
«Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal» gepresenteerd om de mentale fitheid inwoners
van Nederland, in het bijzonder van jongeren en jongvolwassenen te bevorderen14.
Bewaak structureel of de aanpak voor deze groepen effectief is
Naarmate een crisis langer duurt, kan het nodig zijn de gekozen aanpak bij te stellen,
bijvoorbeeld omdat er nieuwe kwetsbare groepen bij komen of omdat er andere maatregelen
nodig zijn om kwetsbare mensen te beschermen. Een goed voorbeeld van het bijstellen
van de aanpak was de versoepeling met betrekking tot de bezoekregeling.
Het kabinet onderschrijft de noodzaak te zorgen voor een structurele monitoring van
de crisis en de uitvoering en effectiviteit van de maatregelen. Gedurende het verloop
van de pandemie zijn er steeds meer cijfers beschikbaar gekomen, onder meer over het
aantal besmettingen, het verloop van de ziekte in de verpleeghuizen, de leegstand
in verpleeghuizen en het ziekteverzuim van het zorgpersoneel. Het kabinet wil het
inzicht in de zorgvraag bij verschillende partijen in de keten – bijvoorbeeld bij
huisartsen, wijkverpleging en de gehandicaptenzorg – vergroten en waar mogelijk aansluiten
bij bestaande monitoring. Onder leiding van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal
het kabinet verkennen hoe de monitoring kan worden verbeterd.
Daarnaast was en is kwalitatieve informatie nodig. Die wordt onder andere verkregen
uit crisisdagboeken van instellingen, door belrondes met zorgaanbieders, professionals
en door structureel overleg met ouderen- en cliëntenorganisaties. Het «Dashboard Sociale
Impact Corona» geeft daarnaast een samenhangend inzicht in de impact van corona op
mentale gezondheid, eenzaamheid, werk en inkomen, onderwijs, sociale cohesie, (gewelds)incidenten
en gedrag op basis van beschikbare bronnen. Deze monitoring zal worden voortgezet.
VWS heeft veelvuldig en nadrukkelijk contact met het veld en staat open voor deze
signalen, waaronder met betrekking tot (nieuwe) kwetsbare groepen. Dit contact is
onverminderd sterk, zowel door het overleg met de landelijke partijen als door contact
met bijvoorbeeld de zorgaanbieders. Het reeds genoemde Maatschappelijk Impact Team
(MIT) draagt hier ook aan bij. Zo adviseert het MIT over de gedragseffecten van de
pandemie(maatregelen), de gevolgen daarvan voor draagvlak en effectiviteit van het
beleid, en de sociaalmaatschappelijke en economische gevolgen van het coronabeleid
en eventuele andere infectieziekten met pandemisch potentieel. Daarbij combineert
het MIT wetenschappelijke inzichten met signalen uit de praktijk15.
Aanbeveling 6:
Expliciteer de kabinetsbrede verantwoordelijkheid als een crisis overgaat van een
departement naar de nationale crisisstructuur. Formuleer een departement-overstijgende
strategie en maak het oplossen van problemen tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Verantwoordelijkheid crisisbeheersing
Uw Kamer is over de opschaling naar de nationale crisisstructuur op 13 maart 2020
geïnformeerd (Kamerstukken 30 821 en 25 295, nr. 107). Bij het activeren van de nationale crisisstructuur vond volgens de Onderzoeksaad
geen expliciete overdracht plaats van de leidende rol van de Minister van VWS naar
de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb). Binnen de nationale crisisstructuur
is en blijft de primaire verantwoordelijkheid voor de crisisaanpak altijd bij de Minister
die als eerste verantwoordelijk is voor het onderwerp waar de crisis op is gericht
én bij de voorzitter van de MCCb – de Minister van JenV óf de Minister-President.
Zoals is aangegeven in de kabinetsreactie was conform de afspraken over de organisatie
en werkwijze van de nationale crisisstructuur overdracht van de leidende rol van Minister
VWS aan de Minister-President dus niet aan de orde. In het vernieuwde Nationaal Handboek
Crisisbeheersing is expliciet vastgelegd dat de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk wordt
geïnformeerd over het bijeenroepen van de MCCb. Tevens is in het vernieuwde handboek
vastgelegd dat de MCCb is belast met de coördinatie van en de besluitvorming met een
spoedeisend karakter, over het geheel van maatregelen en voorzieningen met het oog
op een samenhangende en integrale aanpak. Zo kan de beraadslaging onder meer het formuleren
van de departement-overstijgende strategie betreffen16. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de aanbevelingen van de Raad.
Aanbeveling 7:
Pas de nationale crisisstructuur op de volgende punten aan, zodat deze beter is toegerust
op de aanpak van langdurige crises:
• Waarborg de eenheid van overheidsbeleid door tijdens een landelijke crisis de verbinding
met de veiligheidsregio’s te leggen en te behouden.
• Verbeter de uitvoerbaarheid van strategie en besluiten, door een voorafgaande operationele
uitvoeringstoets en een voortdurende terugkoppeling van het verloop van de uitvoering.
• Organiseer parallel en afzonderlijk van elkaar advisering aangaande de acute problematiek
en de lange-termijnproblematiek. Borg dat beide typen perspectieven expliciet worden
meegewogen in de besluitvorming.
Het kabinet heeft in het recent aangepaste Instellingsbesluit van de MCCb en het Nationaal
Handboek Crisisbeheersing (als opvolger van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming)
vastgelegd dat het bij de aanpak van de crisis nadrukkelijk oog heeft voor mogelijke
en verwachte brede maatschappelijke gevolgen met name voor kwetsbare groepen, de uitvoeringspraktijk
en de handhaafbaarheid van eventuele maatregelen. Daarom zijn de inrichting en samenstelling
van de onderdelen van de nationale crisisorganisatie bij een crisis of de dreiging
daarvan van begin af aan gericht op een intensieve en flexibele samenwerking met medeoverheden, overheidsdiensten en betrokken publieke en private partners. Zo kunnen
op uitnodiging van de voorzitter van de MCCb een voorzitter veiligheidsregio, burgemeester
of voorzitter van een ander openbaar lichaam met raadgevende stem deelnemen aan de
beraadslagingen van de MCCb.
Daarnaast kunnen op uitnodiging van de voorzitter van de MCCb ook andere partners
en deskundigen als adviseur vanuit een inhoudelijke of operationele expertise deelnemen.
Te denken valt aan politie, inlichtingen- en veiligheidsdiensten, krijgsmacht, Koninklijke
Marechaussee en private partners waaronder aanbieders van vitale processen, sociale
partners en deskundigen van kennisinstituten of kennisnetwerken.
Tijdens de coronaperiode was er ook intensief contact met de sociale partners. Dit
leverde waardevolle informatie op, bijvoorbeeld over de maatschappelijke gevolgen
en de uitvoeringspraktijk. Tussen de sociale partners en de betrokken departementen
zal daarom worden besproken hoe zij hun rol zien bij toekomstige crises en hoe dit
verder kan worden vormgegeven.
Aanbeveling 8:
Pas de crisisstructuur voor het zorgveld aan, zodat de Minister van VWS de bevoegdheid
heeft om sector-, regio- of instellings-overstijgende problemen effectief te kunnen
aanpakken, waaronder in elk geval met rechtstreeks bindende aanwijzingen.
Sturing op de GGD’en
Samen met de GGD’en, het RIVM en andere partijen is de Minister van VWS aan de slag
met een betere voorbereiding op een toekomstige pandemie. Zoals benoemd in de Kamerbrief
van 4 november jl. is een van de onderdelen daarvan de oprichting van een Landelijke
Functionaliteit Infectieziektebestrijding (LFI), waarover uw Kamer op 3 juni 2022
is geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 1875). Deze organisatie krijgt twee taken. Ten eerste zal de LFI bij een nieuwe pandemie,
samen met de GGD’en, zorgen voor snelle opschaling van de medisch-operationele processen,
die nodig zijn voor de bestrijding. Ten tweede voert de LFI de centrale regie op de
voorbereiding van de infectieziektebestrijdingsketen op een pandemie. Met de aanpassing
van de Wet publieke gezondheid (Wpg) tweede tranche wordt dit wettelijk geborgd. Hiermee
wordt het tijdens een infectieziektecrisis met landelijke impact voor de Minister
van VWS mogelijk om directe opdrachten te geven aan de GGD’en. Over de planning van
deze wetswijziging is uw Kamer via de planningsbrief wijziging Wet publieke gezondheid
van 30 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 36 194, nr. 41).
De programmaorganisatie LFI, ondergebracht bij het RIVM, werkt sinds september 2022
met multidisciplinaire teams bestaande uit experts vanuit verschillende organisaties
die actief zijn in de infectieziektebestrijding, aan het inrichten van de LFI. De
verschillende onderdelen van de LFI worden stap voor stap ontwikkeld. De verwachting
is dat het gehele LFI ontwerp medio 2023 gereed zal zijn. Na besluitvorming en werving
van medewerkers worden in de loop van het jaar de verschillende onderdelen van de
LFI stap voor stap in gebruik genomen. Wanneer de aanpassing van de Wpg, naar verwachting
halverwege 2024, van kracht is, zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van
de LFI formeel geregeld en is de LFI volledig operationeel. Als er eerder een infectieziekte
uitbreekt die landelijke bestrijding vraagt, dan pakt de LFI dit in samenwerking met
de GGD’en op.
Omdat de LFI alleen goed kan functioneren in samenwerking met een stevige regionale
basis, wordt er ook geïnvesteerd in de benodigde capaciteit van de GGD’en. Om er ook
voor te zorgen dat GGD’en beter voorbereid zijn op een mogelijke volgende pandemie,
is gestart met de uitvoering van de activiteiten uit het versterkingsplan infectieziektebestrijding.
Hiervoor is ruim € 37 miljoen in 2023 en € 38 miljoen in 2024 beschikbaar. Dit sluit
aan bij de uitkomsten van het onderzoeksrapport van AEF naar de capaciteit van de
infectieziektebestrijding bij de GGD’en waarover de Kamer op 23 februari jl. is geïnformeerd.
Regie en Sturing in de zorg
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de OVV om de crisisstructuur in de zorg
aan te passen. Het kabinet wil duidelijkheid creëren over taken en verantwoordelijkheden
in de curatieve, langdurige en publieke gezondheidszorg in crisistijd, zowel regionaal
als landelijk, en zorgen voor «heldere regie en sturingsmechanismen die bijdragen
aan sluitende samenwerkingsketens, met doorzettingsmacht als dat nodig is».17, 18 Het Ministerie van VWS hanteert bij de uitwerking van landelijke regie en doorzettingsmacht
het uitgangspunt dat ook in bijzondere omstandigheden zo veel en zo lang mogelijk
gebruikt moet worden gemaakt van het reguliere stelsel en de daaraan verbonden structuren
in de gezondheidszorg.
Stand van zaken Regie en Sturing en vervolgtraject
De regie en samenwerking die tijdens de coronacrisis tot stand is gebracht in de zorgketen
moet behouden blijven en worden versterkt. Regie en doorzettingsmacht in de zorg kan
daarom niet los worden gezien van de ontwikkelingen in het zorgveld zelf. Daartoe
is inmiddels, onder andere, door het LNAZ gewerkt aan een actualisatie van het coördinatie-en
opschalingsplan COVID-19. Dit plan is op 9 januari jl. gepubliceerd.19 Het opschalingsplan beschrijft op hoofdlijnen hoe samenwerking in de brede zorgketen
bijdraagt aan het toegankelijk houden van de zorg. Door in te zetten op samenwerking,
het verbeteren van de doorstroming van patiënten en het optimaal benutten van schaarse
capaciteit kunnen er – met de beschikbare beddencapaciteit – meer patiënten geholpen
worden. Dit opschalingsplan concentreert zich in de toekomst niet langer op de ziekenhuizen
alleen, maar beschrijft tevens op hoofdlijnen hoe samenwerking in de zorgketen tussen
bijvoorbeeld huisartsen, ziekenhuizen, ambulancediensten en de verpleging, verzorging
en thuiszorg (VVT) kan bijdragen aan de zorg voor covidpatiënten. Landelijk dekkende
implementatie van zorgcoördinatie en informatie over (beschikbare) capaciteit zijn
nodig om de zorg voor alle patiënten zo effectief mogelijk te organiseren, óók in
tijden van crisis en (grote) schaarste. Daarom wordt door de Minister van VWS gekeken
naar hoe landelijke regie en doorzettingsmacht zich moeten verhouden tot relevante
ontwikkelingen in het zorgveld zoals de landelijke implementatie van zorgcoördinatie
en de versterking van de ROAZ-en. De functie van het Landelijk Coördinatiecentrum
Patiëntenspreiding (LCPS) van inzicht en monitoring van zorgcapaciteit en de mogelijkheid
om bij grootschalige incidenten, rampen en crises bovenregionaal patiënten te spreiden
wordt bestendigd en is vooralsnog ondergebracht bij het LNAZ. Daarnaast zijn er afspraken
gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders om de financiële belemmeringen die
tijdens een crisis samenwerking in de weg staan weg te nemen. Zo heb ik in mijn brief
aan uw Kamer van 11 november 2022 toegelicht20, dat het uitgangspunt blijft dat alle zorgverzekeraars en zorgaanbieders individuele
afspraken maken over de vergoeding van eventuele COVID-meerkosten, maar dat in geval
sprake is van een ontwrichtende pandemie (fase 2D en 3) specifieke collectieve afspraken
noodzakelijk zijn. Aanvullend heb ik in mijn brief van 9 februari jl.21 vermeld, dat ik het noodzakelijk acht dat individuele zorgverzekeraars vanuit hun
zorgplicht op voorhand voor 2023 en 2024 de individuele afspraak maken met ziekenhuizen
dat COVID-ic-opnames in het kader van patiëntenspreiding vergoed worden, ongeacht
eventuele budgetplafondafspraken. Deze afspraak dient geldig te zijn wanneer patiëntenspreiding
door COVID-19 noodzakelijk wordt geacht, op basis van de voorwaarden genoemd in het
LNAZ opschalingsplan.
Tijdens Covid is veel geleerd door partijen in zorg over wat er nodig is om eenduidige
regie te kunnen voeren tijdens crisis. Daarom vinden er, naast de interne uitwerking
van de mogelijkheden, op dit moment ook gesprekken plaats met partijen in de zorg
over de visie die zij hebben ten aanzien van het onderwerp landelijke regie en sturing.
Om landelijke regie wettelijk te borgen en hiervoor de verschillende verantwoordelijkheden
voor de gezondheidszorg nader te expliciteren verkent de Minister van VWS op dit moment
de (juridische) mogelijkheden hiertoe, inclusief de manier waarop informatie over,
onder andere, de capaciteit in de zorg kan worden gedeeld.
Het Ministerie van VWS sluit voor de invulling van het regie en sturingsmechanisme
aan bij ontwikkelingen die al zijn ingezet zoals de Nationale Zorgreserve waarover
de Minister voor LZS de Kamer eerder heeft geïnformeerd22 en de herziening van de Wet Veiligheidsregio’s. De Minister van VWS streeft ernaar
om de Kamer in het najaar van 2023 over bovenstaande te informeren.
Adviezen Onderzoeksraad voor Veiligheid opvolging aanbevelingen
De Onderzoeksraad voor Veiligheid geeft in haar latere reactie van 1 juli 2022 op
de opvolging aanbevelingen aanpak coronacrisis deel 1 een tweetal aandachtspunten
mee voor het vervolg23: (a) Dat bij de uitwerking met name wordt ingegaan op de mate van doorzettingsmacht.
en (b) de aanpassingen in regie en sturing van de crisisstructuur voor het zorgveld
zouden zich moeten richten op langdurige maatschappelijke crises met een belangrijk
component voor het zorgveld.
Het Ministerie van VWS herkent het belang van een goede uitwerking van de aangegeven
doorzettingsmacht. Het inzetten van doorzettingsmacht in een privaat zorgstelsel is
een zwaar middel dat om een goede onderbouwing en heldere kaders vraagt. Hier wordt
in het vervolgtraject dan ook nadrukkelijk aandacht aan besteed.
Aanbeveling 9:
Bewaak de rolvastheid en borg de eigenstandige positie van bestuurders als besluitvormers
en deskundigen als adviseurs. Heldere scheiding van rollen draagt bij aan het begrip
voor en de navolgbaarheid van het overheidsoptreden en versterkt de democratische
legitimiteit van besluiten.
De crisis was zo veelomvattend, dat er naast de overleggen in de crisisstructuur extra
overleg nodig was. Het kabinet realiseert zich dat het bij sommige betrokkenen niet
altijd duidelijk was wat waar en wanneer besproken werd. Het kabinet zal trachten
die onduidelijkheid in de toekomst te voorkomen. Dat betekent dus niet per se minder
overleggen, maar vooral duidelijkheid scheppen over wat waar en wanneer besproken
en besloten wordt en wie vanuit welke rol aanwezig was. Indien bij overleggen ook
deskundigen als adviseurs aanwezig zijn dan zal steeds expliciet worden gemaakt dat
zij daar zijn in een toelichtende rol en dat zij niet deelnemen aan besluitvormende
discussies.24
Aanbeveling: 10:
• Anticipeer in een langdurige landelijke crisis op een daling van het maatschappelijk
draagvlak en richt de communicatiestrategie daarop in. Onderneem daartoe de volgende
acties:
o Voorzie in de informatiebehoefte van alle doelgroepen en benut voor het bereiken van
deze groepen ook partijen die dicht bij hen staan;
o Bevorder dat overheidspartijen en bewindslieden onzekerheden omtrent de crisis en
effectiviteit van maatregelen benoemen met als doel onrealistische verwachtingen te
voorkomen;
o Borg de inbreng vanuit sociale en gedragswetenschappen in het crisis- en communicatiebeleid;
o Ga met behulp van lokale partijen stelselmatig in gesprek met burgers om hun zorgen,
vragen en behoeften een plek te kunnen geven in het crisis- en communicatiebeleid.
Op basis van de lessen uit de coronacrisis en de aanbevelingen van de Onderzoeksraad
wordt gewerkt aan de doorontwikkeling van het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie
(NKC), de samenwerkingsstructuur waarmee tijdens een (dreigende) crisis wordt gewerkt
aan eenduidige en afgestemde communicatie. De inzet van gedragswetenschap wordt hierbij
structureel meegenomen. Het eerlijk en open benoemen van voors -en tegens van keuzes
(dilemmalogica) behoort tot de basiscommunicatieaanpak. Daarnaast wordt actief ingezet
op bewustwording over en het bereik van specifieke groepen. Door het frequent uitvoeren
van (publieks)onderzoek is er zicht op de gevoelens, zorgen en meningen uit de maatschappij.
Met de risicocommunicatieaanpak van Denkvooruit.nl is informatie over verschillende
(nood)situaties en risico’s beschikbaar gesteld. Deze aanpak wordt verder uitgebouwd.
Ten aanzien van de aangenomen moties bij het debat van 1 februari jl. (Handelingen
II 2022/23, nr. 47, item 12) kan de volgende stand van zaken worden genoemd.
Moties:
Met Kamerstuk
25 295, nr. 2004
– de motie van het lid Van Haga over bij crisisbestrijding voortaan de nevenschade
van maatregelen meenemen in de besluitvorming
Het betrekken van mogelijke nevenschade van maatregelen bij de afweging om tot maatregelen
te komen is meegenomen in de herziene afspraken in het MCCb-besluit en het Nationaal
Handboek Crisisbeheersing. Bij de aanpak van de crisis heeft het kabinet nadrukkelijk
oog voor mogelijke en verwachte brede (sociaal-)maatschappelijke gevolgen voor met
name kwetsbare groepen, de uitvoeringspraktijk en de handhaafbaarheid van eventuele
maatregelen. Hiermee wordt de motie als uitgevoerd beschouwd.
Met Kamerstuk
25 295, nr. 2007
(overgenomen) – de motie van het lid Hijink c.s. over het in kaart brengen van de
loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector en de marktsector.
In de beantwoording van de schriftelijke vragen over het Programma Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) die de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op
30 november jl. (Kamerstuk 29 282, nr. 489 naar uw Kamer heeft gestuurd heeft zij aangegeven voornemens te zijn om nader onderzoek
te laten doen naar de actuele stand van zaken met betrekking tot de beloning in de
zorg, ook ten opzichte van andere sectoren. De insteek van dat voorgenomen onderzoek
is driedelig:
1) Een update van het AWVN-beloningsonderzoek naar de zorg uit 2021 in combinatie met
een verbreding naar zoveel mogelijk andere cao’s binnen zorg en welzijn.
2) Een onderzoek waarbij de beloning van werknemers in de zorg wordt vergeleken met de
beloning van werknemers met vergelijkbare achtergrondkenmerken (onder andere opleidingsniveau,
leeftijd, geslacht, deeltijdfactor, woonregio) in andere sectoren. Dit vindt analoog
plaats aan soortgelijke onderzoeken die eerder voor onderwijs en breder voor de publieke
sector (exclusief zorg) zijn uitgevoerd.
3) Onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre, de uitstroom van met name mbo-opgeleide medewerkers
in zorg en welzijn voortkomt uit salarisoverwegingen en naar welke sectoren deze uitstroom
plaatsvindt.
Dit onderzoek kan naar verwachting invulling geven aan het verzoek van de motie van
het lid Hijink c.s. om in kaart te brengen hoe groot de loonkloof tussen de zorg enerzijds
en de rest van de publieke sector en de marktsector anderzijds nu is en hoeveel geld
er nodig zou zijn om deze loonkloof te dichten. De Minister voor Langdurige Zorg en
Sport heeft in het Commissiedebat over arbeidsmarktbeleid in de zorg van 18 januari
jl. (Kamerstuk 29 282, nr. 508) aangegeven het onderzoek naar verwachting in het najaar naar uw Kamer te kunnen
sturen.
Met Kamerstuk
25 295, nr. 2008
– de motie van het lid Westerveld over het in kaart brengen van de voor- en nadelen
van het RIVM als zelfstandig bestuursorgaan.
De voor- en nadelen worden momenteel in kaart gebracht. Het resultaat hiervan zal
worden verwerkt in een brief aan uw Kamer.
Met Kamerstuk
25 295, nr. 2009 – de motie van de leden Gündogan en Westerveld over een onderzoek naar de effecten
van een één week snellere invoering van het eerste maatregelenpakket.
Naar aanleiding van deze motie is de Minister van VWS in gesprek met het RIVM om de
mogelijkheden te verkennen om onderzoek te doen naar de effecten van de maatregelenpakketten
inclusief de timing daarvan. Zie hiervoor ook de reactie bij aanbeveling 4. Het RIVM
inventariseert op dit moment de mogelijkheden voor dergelijk onderzoek en werkt hier
een voorstel voor uit.
Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.