Brief regering : Fiche: Mededeling en verordening kritieke grondstoffen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3686
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening overdracht van strafvervolging (Kamerstuk 22 112, nr. 3684)
Fiche: Mandaatverlening akkoorden digitale handel EU-Zuid-Korea en EU-Singapore (Kamerstuk
22 112, nr. 3685)
Fiche: Mededeling en verordening kritieke grondstoffen
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Mededeling en verordening kritieke grondstoffen
1. Algemene gegevens
a) Titels voorstellen
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN
ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS
A secure and sustainable supply of critical raw materials in support of the twin Transition
REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing a framework
for ensuring a secure and sustainable supply of critical raw materials and amending
Regulations (EU) 168/2013, (EU) 2018/858, 2018/1724 and (EU) 2019/1020
b) Datum ontvangst Commissiedocumenten
16 maart 2023
c) Nr. Commissiedocumenten
COM (2023) 160 en COM(2023) 165
d) EUR-Lex
Mededeling
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52023DC0165…
Verordening
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52023PC0160…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2023) 161
SEC(2023) 360
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 114, lid 1, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 16 maart jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) een mededeling
en een verordening, die samen ook Critical Raw Materials Act (hierna: CRMA of het voorstel) worden genoemd, omtrent kritieke grondstoffen. Tegelijk
is de Net Zero Industry Act (NZIA)1 gepubliceerd, waarvoor een separaat BNC-fiche wordt opgesteld. De CRMA en NZIA zijn
onderdeel van het Green Deal Industrial Plan van de Commissie.
De CRMA is gericht op het verzekeren van duurzame en betrouwbare bronnen van grondstoffen
voor de Europese Unie (hierna: EU of Unie) voor het doen slagen van de groene en digitale
transities en het bevoorraden van de ruimtevaart- en defensie-industrie en daarbij
een bijdrage te leveren aan open strategische autonomie (OSA). Daarin is het ook belangrijk
dat de CRMA aansluit op de Net Zero Industrie Act (NZIA)2 en de Renewable Energy Directive3. De Commissie beoogt met de mededeling en de verordening ongewenste strategische
afhankelijkheden te verminderen, onder andere door de winning van grondstoffen binnen
de EU te stimuleren en bij import te kiezen voor leveranciers uit verschillende landen.
Mededeling
In de mededeling wordt ten eerste ingezet op de ontwikkeling van de waardeketens van
kritieke grondstoffen in de EU. Ten tweede op het stimuleren van de diversificatie
van het aanbod en samenwerken op een manier die voor aanbieder en vrager voordelig
is ter ondersteuning van de wereldwijde productie. Ten derde wordt ingezet op het
bevorderen van duurzaamheid en circulariteit door waardeketens heen.
In de mededeling wordt ten eerste voorgesteld om sneller en makkelijker financiële
steun te kunnen verzorgen voor strategische projecten en gezamenlijke inkoopprogramma’s
via InvestEU en een op te richten Critical Raw Materials Board (CRM Board) met bestaande middelen. De EU-taxonomiecriteria4 voor mijnbouw en raffinage zullen nader worden ingevuld om het aantrekkelijker te
maken voor financiers om de strategische projecten te financieren. Ook wijst de Commissie
erop dat er voor overheden meer mogelijkheden bestaan om financiële steun te verlenen
via de recent verruimde staatsteunkaders.5
Om een gelijk speelveld te bewerkstelligen zal worden ingezet op standaardisering,
zowel op EU-niveau via het jaarlijkse EU-werkprogramma voor Europese standaardisatie,
als op internationaal niveau binnen de Internationale Organisatie voor Standaardisatie
(ISO). Voor het trainen van meer en beter opgeleide mensen die nodig zijn voor exploratie,
mijnbouw, raffinage en recycling wordt ingezet op een grootschalig vaardighedenpartnerschap
op het gebied van kritieke grondstoffen in het kader van het EU-vaardighedenpact 20206 (met bestaande EU middelen) en het oprichten van een Grondstoffenacademie als onderdeel
van de «Netto nul»-academies uit de NZIA.7
Tevens wordt ingezet op een gecoördineerd actieplan met de lidstaten voor geavanceerde
materialen, inclusief de vervanging van kritieke grondstoffen. Daarnaast wordt een
strategisch uitvoeringsplan ontwikkeld, via het bestaande European Partnership Stakeholder Forum, die de onderzoeks- en innovatieprioriteiten van de EU de komende jaren zal sturen.
Ten tweede geeft de Commissie in de mededeling aan dat het diversificatie van het
aanbod wil stimuleren door internationaal samen te werken. Acties om dit te bevorderen
omvatten 1) het creëren van een Critical Raw Materials Club (CRM-Club) voor alle geïnteresseerde landen (het moet nog duidelijk worden welke
landen dit betreft) om de wereldwijde toeleveringsketens te versterken; 2) het versterken
en handhaven van handels- en investeringsafspraken om handel in kritieke grondstoffen
te verdiepen, bijvoorbeeld binnen handelsakkoorden of regels van de Wereldhandelsorganisatie
(WTO); 3) het faciliteren van diversificatie en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken;
en 4) het uitbreiden van het EU-netwerk van strategische win-win partnerschappen met
een waardeketenbenadering en een sterke duurzaamheidsdimensie.
De Commissie stelt voor om enkele projecten gerelateerd aan kritieke grondstoffen
te definiëren als prioriteit binnen de Global Gateway strategie8, waarbij voorrang wordt gegeven aan landen waarmee de EU een strategisch partnerschap
heeft.
Daarnaast wordt voorgesteld samen te werken met lidstaten- om een EU-exportkredietfaciliteit
op te zetten om het risico van investeringen in het buitenland te verkleinen. Tot
slot wordt ingezet op het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken met betrekking
tot grondstoffen via de WTO en het versterken van de handhaving binnen de EU.
Ten derde geeft de Commissie in de mededeling aan zich te willen inzetten voor het
bevorderen van duurzaamheid en circulariteit door waardeketens heen. Het wil inzetten
op het ontwikkelen van duurzaamheidsprincipes in de context van de aangekondigde CRM-Club,
om zo een mondiaal speelveld te creëren voor strategische projecten zowel binnen als
buiten Europa. Als laatste zal circulariteit sterk worden bevorderd door meerdere
richtlijnen (waaronder de Ecodesign-verordening9) over afval en productbeleid aan te scherpen. De Commissie geeft aan dat het voorstel
consistent is met andere wetgeving op het gebied van kritieke grondstoffen, zoals
de conflictmineralenverordening10, en dat het voorstel complementair is aan het Commissievoorstel inzake een Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)11.
Verordening
De verordening is een nadere uitwerking van de mededeling en bestaat uit vier onderdelen.
Ten eerste stelt het voorstel de prioriteiten vast en zet het doelstellingen uiteen
wat betreft het versterken van de toeleveringsketens van kritieke grondstoffen in
de EU. Het stelt bovendien een lijst van kritieke grondstoffen en een lijst van strategische
grondstoffen vast. Kritieke grondstoffen worden gedefinieerd als: grondstoffen die
belangrijk zijn voor de hele Europese economie en waarvoor het risico op verstoring
van de toelevering groot is. Voorbeelden van kritieke grondstoffen zijn scandium en
tantaal. Strategische grondstoffen worden gedefinieerd als: grondstoffen die van groot
strategisch belang zijn voor het doen slagen van de groene en digitale transities
en het bevoorraden van de ruimtevaart- en defensie-industrie en waarvan het aannemelijk
is dat het evenwicht tussen vraag en aanbod in de toekomst zal worden verstoord. Voorbeelden
van strategische grondstoffen zijn koper en magnesium.
Tegelijkertijd stelt de Commissie benchmarks c.q. indicatieve doelen voor om de capaciteit
voor winning, verwerking en recycling van kritieke grondstoffen in de EU te verbeteren
en om diversificatie van waardeketens te bevorderen. Specifiek stelt de Commissie
voor dat in 2030 tenminste 10% van het jaarlijkse EU-verbruik in de EU zelf gewonnen
moet worden, minimaal 40% van het jaarlijkse verbruik van de EU moet in de EU worden
verwerkt, ten minste 15% van het jaarlijkse verbruik van de EU moet worden ingevuld
via (zo hoogwaardig mogelijke) recycling en niet meer dan 65% van het jaarlijkse verbruik
in de Unie van elke strategische grondstof in een relevant verwerkingsstadium mag
afkomstig zijn uit één enkel derde land.
Ten tweede stelt de verordening maatregelen voor om de EU-capaciteit voor kritieke
grondstoffen in de hele waardeketen te versterken, waarbij rekening wordt gehouden
met de impact hiervan op mens en milieu. Dit bestaat onder andere uit een kader voor
de selectie en uitvoering van strategische projecten met groot publiek belang, die
een versnelde vergunningverlening en gunstige voorwaarden voor toegang tot financiering
zouden moeten krijgen. Zo bevat de voorgestelde CRM-board een subgroep waar o.a. de
Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese bank voor wederopbouw en ontwikkeling
(EBRD) zitting in nemen. Het bevat ook vereisten voor het ontwikkelen van nationale
exploratieprogramma’s in de EU. Diepzeemijnbouw, zowel als exploratie en exploitatie,
valt niet onder het huidige voorstel. Daarnaast worden lidstaten verplicht om projecten
met kritieke grondstoffen te voorzien van «één loket» voor alle relevante vergunningen.
Strategische projecten kunnen ook in derde landen worden ontwikkeld. Verder stelt
de verordening maatregelen voor om de duurzaamheid, circulariteit en het efficiënte
(her-)gebruik van de kritieke grondstoffen en producten (zoals permanente magneten)
in waardeketens te verbeteren. Ook worden maatregelen genoemd in het kader van levensduurverlenging
en innovatieprogramma’s voor grondstoffenefficiënt design en substitutie. Om te garanderen
dat kritieke grondstoffen op een duurzame manier worden gewonnen, opgewerkt en hergebruikt
zal er een lijst met erkende certificeringschema’s worden opgesteld en wordt er een
milieuvoetafdruk-verklaring voor kritieke grondstoffen ontwikkeld.
Ten derde bevat de verordening maatregelen om de paraatheid van de EU te verbeteren
en de bevoorradingsrisico’s te beperken. Om de veerkracht van de toeleveringsketens
te waarborgen, voorziet de verordening in het toezicht op de toeleveringsketens van
kritieke grondstoffen, en in informatie-uitwisseling en toekomstige coördinatie over
strategische grondstoffenvoorraden tussen de lidstaten. Bepaalde grote bedrijven zullen
een audit van hun toeleveringsketens moeten uitvoeren, met een stresstest op bedrijfsniveau.
Tot slot wordt een CRM bestuur voorgesteld, bestaande uit de lidstaten en de Commissie,
met overgehevelde bevoegdheden vanuit de Europese Commissie om te adviseren (onder
andere over het niveau van aan te houden strategische voorraden) en de uitvoering
van de maatregelen van de verordening te coördineren (zoals het coördineren van nationale
exploratieprogramma’s) en de strategische partnerschappen van de EU met derde landen
te bespreken.
b) Impact assessment Commissie
Om tegemoet te komen aan de gestelde doelen van de CRMA, heeft de Commissie drie beleidsopties
gedefinieerd. De Commissie stelt dat de drie beleidsopties uiteenlopen in relatie
tot de kosten en de mate van effectiviteit.
De eerste beleidsoptie, PO1, voorziet in een mechanisme om doelen te stellen ten aanzien
van strategische en kritieke grondstoffen. De voorgestelde governance, met onder andere een CRM-bestuur, monitort capaciteit, coördineert Europese strategische
voorraden en bereidt bedrijven beter voor op verstoringen in de toeleveringsketens.
Daarnaast worden strategische projecten laagdrempelig gestimuleerd, door heldere financieringskaders.
Op het gebied van circulariteit en duurzaamheid zal de EU zich inspannen voor internationale
standaarden voor CRM’s en certificering.
De tweede beleidsoptie, PO2, gaat verder dan PO1. Naast het onder PO1 beschreven governance-mechanisme, toezicht, strategisch voorraadbeheer en de voorbereiding op risico’s,
stelt PO2 zwaardere verplichtingen inzake exploratie en de uitvoering van strategische
projecten langs de waardeketen van strategische grondstoffen. Deze projecten zouden
profiteren van gestroomlijnde vergunningverlening en gemakkelijker toegang tot financiering.
Maatregelen rond circulariteit omvatten gerichte wijzigingen van de richtlijn winningsafval12. Maatregelen inzake normen omvatten de ontwikkeling van aanvullende normalisatiemaatregelen
inzake industriële processen en maatregelen inzake de ecologische voetafdruk.
De derde beleidsoptie, PO3, omvat naast wat is beschreven in PO2, ook externe operationele
capaciteit, die het mogelijk maakt om ambitieuzere maatregelen in te voeren inzake
strategische voorraden, toezicht en voorbereiding op risico’s. Deze extra capaciteit
stimuleert ook de strategische projecten. Deze projecten zouden profiteren van extra
vergunningssteun via specifieke middelen van de lidstaten en een specifiek Europees
CRM-fonds. Het deelt met PO2 de maatregelen inzake circulariteit, normen en milieuvoetafdruk.
De Commissie stelt dat hoewel PO1 naar verwachting economische voordelen voor bedrijven
zal opleveren, de impact van PO1 het kleinste zal zijn. PO3 zal naar verwachting de
grootste impact hebben. PO3 brengt voor de Commissie en de lidstaten wel aanzienlijke
kosten met zich mee in verband met het opzetten van een externe operationele capaciteit.
Bij PO1 zijn de kosten naar verwachting het laagst. PO2 valt tussen PO1 en PO3 in
op het gebied van impact en kosten.
Uit de impact assessment blijkt dat PO2 voor de meeste onderdelen de voorkeur van
de Commissie geniet, met name in termen van efficiëntie en de steun van de belanghebbenden.
Er wordt op gewezen dat PO3 een hoger niveau van effectiviteit zou kunnen hebben en
het mogelijk zou maken de doelstellingen doeltreffender te verwezenlijken. Volgens
de Commissie zijn de voorgestelde acties gericht op de doelstellingen van haar initiatief
en gaan ze niet verder dan nodig is. Verwacht wordt dat vergeleken met de huidige
situatie het geen significante schade aan het milieu zal toebrengen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a. Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet is doordrongen van de noodzaak de geopolitieke en geo-economische positie
van de EU en Nederland in de wereld te verstevigen om nationale en Europese publieke
belangen te kunnen blijven borgen. Zo hebben de ontwikkelingen in Oekraïne laten zien
dat een te grote afhankelijkheid (op het gebied van energie) schadelijke gevolgen
kan hebben en als pressiemiddel kan worden ingezet. De huidige geopolitieke context
noodzaakt het kabinet daarom tot een integrale, whole-of-government aanpak om te kunnen
bijdragen aan de open strategische autonomie (OSA) van de EU. Het kabinet heeft de
Nederlandse inzet ten aanzien van OSA vormgegeven langs drie sporen, die met elkaar
samenhangen en elkaar versterken: 1) het structureel versterken van het politiek-economische
fundament van de EU; 2) het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden;
en 3) het vergroten van het geopolitiek handelingsvermogen van de EU.
In lijn hiermee zet het kabinet zich, ook op Europees niveau, in om de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen voor Nederland en Europa op de korte en middellange termijn
te vergroten onder andere middels handelspolitieke instrumenten, zoals EU-handelsakkoorden
Het kabinet heeft eind 2022 de Nationale Grondstoffenstrategie13 en de Kamerbrief Open Strategische Autonomie14 opgesteld. Het kabinet zet in deze strategie in op de volgende vijf handelingsperspectieven:
duurzame Europese mijnbouw en raffinage; diversificatie; circulariteit en innovatie;
kennisopbouw en monitoring en verduurzaming internationale ketens. Het kabinet zet
in op een ambitieuze nationale aanpak en zal daarin bedrijven aanmoedigen meer verantwoordelijkheid
te nemen in het adresseren van leveringszekerheidsrisico’s. Het kabinet is voornemens
om een Speciale Vertegenwoordiger Nationale Grondstoffenstrategie aan te stellen die
mede het buitenlandse postennetwerk zal inzetten. De eerder benoemde vijfhandelingsperspectieven
hangen nauw samen met ander nationaal beleid zoals het Nationaal Programma Circulaire
Economie (NPCE)15. De vijf perspectieven bouwen voort op bestaand beleid op het gebied van de energietransitie,
circulaire economie, innovatie, economische diplomatie, internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO) en Europese/bilaterale grondstoffenpartnerschappen.
b. Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Algemeen
Het kabinet is overwegend positief over de mededeling en de verordening van de Commissie,
die aansluiten bij de Nederlandse inzet op versterking van de open strategische autonomie
van de EU. De twee voorstellen zijn een belangrijke stap om op Europees niveau te
werken aan mitigatie van risicovolle strategische afhankelijkheden en de leveringszekerheid
van kritieke en strategische grondstoffen, maar wat het kabinet betreft is meer ambitie
gewenst. De voorgestelde maatregelen in de mededeling en verordening om strategische
projecten rond exploratie, mijnbouw, raffinage en recycling te versnellen zijn in
belangrijke mate in lijn met de aanpak en ambitie van het kabinet en passen bij het
geopolitieke belang van kritieke grondstoffen. De CRMA biedt daarmee een belangrijk
kader voor het verwezenlijken van de benoemde ambities in de Nationale Grondstoffenstrategie.
Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de kansen voor mijnbouw in de Nederlandse
bodem beperkt zijn, aangezien de Nederlandse bodem weinig kritieke grondstoffen bevat.
Wel doet het kabinet onderzoek naar de mogelijkheden voor mijnbouw van duurzame aardmetalen
in het Koninkrijk onder andere conform de motie van het lid Van Wijngaarden16. Daarnaast worden de voor- en nadelen van raffinage van kritieke grondstoffen in
Nederland nader verkend. Het kabinet heeft verschillende aandachtspunten bij de CRMA.
Zo zou het kabinet graag zien dat de Commissie bij het vaststellen van kritieke en
strategische grondstoffen, naast de Europese, ook de nationale vraag naar grondstoffen
laat meewegen. Daarnaast heeft het kabinet vragen bij de voorgestelde uitwerking en
implementatie. Zo vragen meerdere voorgestelde maatregelen in de mededeling en verordening
om verdere uitwerking en is de coherentie en samenhang tussen de maatregelen een belangrijk
aandachtspunt, onder andere in de context van vergunningverlening. Daarbij moet de
opgave waar de EU voor staat volgens het kabinet niet worden onderschat. Het kabinet
vraagt daarom om een regelmatige toets op de haalbaarheid en het bijstellen van de
aanpak als deze onvoldoende effectief blijkt.
Doelen en reikwijdte
Het kabinet verwelkomt de ambitieuze indicatieve EU-doelen voor 2030 voor mijnbouw,
raffinage en recycling in de mededeling en verordening. Echter, het kabinet mist geformuleerde
doelen rond procesefficiëntie en levensduurverlenging van producten (inclusief hergebruik)
die kritieke grondstoffen bevatten in lijn met het Nationale Programma Circulaire
Economie (NCPE). Bovendien ziet het kabinet graag dat de indicatieve doelen per grondstof
worden uitgesplitst, zodat de inzet van de CRMA specifieker per grondstof kan worden
bepaald en maatregelen daarmee effectiever kunnen worden vormgegeven. De methodes
in de verordening, waarmee de lijsten van kritieke en strategische grondstoffen worden
opgesteld, vragen om nadere verduidelijking (bestaande overlap en verdere uitwerking
methode strategische grondstoffen), verdieping (proces efficiëntie en levensduurverlenging
toevoegen en nationale lijsten opstellen) en verbreding (ook strategische halffabricaten
en -eindproducten uit strategische sectoren zoals energie, halfgeleiders en telecom
en medische sector toevoegen).
Het kabinet verwelkomt de reikwijdte van hernieuwbare energie, digitalisering, defensie
en ruimtevaart in de mededeling en verordening. Het kabinet onderstreept het belang
van de CRMA en de samenhang met de 2022 Versailles Verklaring van de Europese Raad.
Mede ook in het licht van de discussie over mogelijkheden om de productiecapaciteit
van de Europese defensie industrie op te schroeven, ten behoeve van eigen voorraden
aanvullen en het vermogen om militaire steun aan Oekraïne voort te zetten. De Europese
Commissie is bezig om de knelpunten hierop in kaart te brengen en om daarvoor oplossingen
aan te dragen. Het gaat daarbij onder meer om een gebrek aan toegang tot bepaalde
grondstoffen.17 Het kabinet ziet duurzame mobiliteit als onderdeel van de reikwijdte van hernieuwbare
energie en zal dit benadrukken in de onderhandelingen. Het kabinet zal tevens pleiten
voor het expliciet meenemen van strategische toeleverende industrieën (zoals de machinebouw,
maritieme maakindustrie en in kritieke materialen gespecialiseerde MKB) in de reikwijdte.
Daarnaast onderzoekt het kabinet of de beschreven principes ook toepasbaar zijn voor
belangrijke werkzame cq. hulpstoffen voor productie van geneesmiddelen, voor zover
relevant. De reikwijdte van de CRMA is niet van toepassing op deze stoffen, dit zijn
immers geen grondstoffen, maar de principes genoemd in het voorstel kunnen mogelijk
toegepast worden op nieuw op te zetten initiatieven welke bijdragen aan de leveringszekerheid
van medische producten.
Strategische projecten
Ondanks dat Nederland voor zover bekend weinig mogelijkheden heeft met betrekking
tot het winnen van grondstoffen uit eigen bodem, staat het kabinet positief tegenover
uitbreiding van duurzame raffinagecapaciteit van kritieke en strategische grondstoffen
in Nederland. Aangezien het «not in my backyard» principe naar verwachting een belangrijke
rol zal spelen bij het uitbreiden van de winning van kritieke grondstoffen binnen
de lidstaten, vindt het kabinet het belangrijk om via het bevorderen van raffinagecapaciteit
solidariteit te tonen met deze lidstaten. Zowel mijnbouw als raffinage zijn immers
nodig om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te waarborgen. Hiertoe verkent
het kabinet momenteel de voor- en nadelen van het uitbreiden van duurzame raffinagecapaciteit
in Nederland en is het kabinet met de Nederlandse industrie in gesprek over de potentie
hiervan. Duurzame raffinage kan fossiele raffinage vervangen en daarbij de energietransitie
ondersteunen.
De voorgestelde inzet middels strategische projecten vraagt om een aanvullende inspanning
van bedrijven die momenteel niet per definitie financieel rendabel is. In dit kader,
gaat het kabinet verkennen of een Important Project of Common European Interest (IPCEI)
een passend instrument zou kunnen zijn en of hier op Europees niveau draagvlak voor
is.
Om zo breed mogelijk in te kunnen zetten op winning van kritieke en strategische grondstoffen,
wil het kabinet er verder voor pleiten dat strategische projecten ook mogen gaan over
exploratie buiten de Europese Unie. Dit biedt mogelijk ook kansen voor verkenning
in het gehele Koninkrijk, in samenspraak met de betrokken landen.
Governance
Het kabinet verwelkomt de instelling van de Critical Raw Materials Board in de verordening, waardoor het Europese speelveld beter kan worden georganiseerd
dan tot dusver. Wanneer mogelijk zal Nederland ook zitting nemen in deze Critical
Raw Materials Board. Wel heeft het kabinet hierbij nog een aantal aandachtspunten.
Allereerst heeft het kabinet zorgen over het overdragen van bevoegdheden aan de board
die bij de Commissie zelf zouden moeten liggen. De samenstelling van de CMR-board
is een hybride-orgaan van de Europese Commissie en de lidstaten. Dit past niet goed
bij de institutionele structuur waarbij bevoegdheden door de instellingen worden uitgeoefend
of door agentschappen of organen die onder toezicht staan van de instellingen. De
CRM-board verkrijgt op grond van de verordening bevoegdheden, waaronder het geven
van opinies over aanvragen en het opvragen van informatie bij bedrijven. Het kabinet
heeft twijfels of het inrichting van deze board wel passend is voor de situatie omdat
de Commissie zowel het secretariaat als de voorzitter levert en of de board met meer
afstand objectief en deskundig de Commissie moet adviseren. Bovendien vraagt het kabinet
zich af of de rol van waarnemer in de board die aan het Europees Parlement wordt toebedeeld
wel past bij de rol van het Europees Parlement bij uitvoering. Het kabinet vindt het
belangrijk dat andere partijen (waaronder vertegenwoordigers bedrijfsleven) als waarnemer
kunnen deelnemen aan de board, zoals voorgesteld door de Europese Commissie. Verder
vraagt het kabinet aandacht voor het betrekken van het bedrijfsleven en de financiële
sector bij de inrichting en implementatie van de gezamenlijke inkoopprogramma’s.
Vergunningverlening
Het kabinet vindt het positief dat de verordening kijkt naar het versnellen van vergunningverlening.
Dit kan bijdragen aan versnelling van vergunningverlening, met name in lidstaten die
hier nog een slag kunnen maken. Ook voor grensoverschrijdende projecten zal de verordening
voor versnelling van de vergunningsprocedures zorgen. De voorstellen in de CRMA vormen
in algemene zin echter geen versnelling ten opzichte van de in Nederland al geldende
procedures, zoals vervat in Nederlandse wetgeving.18 Het kabinet heeft een aantal aandachtspunten met betrekking tot de voorstellen in
de verordening.
Allereerst onderschrijft het kabinet het doel van een one-stop-shop, want het Nederlandse
stelsel onder de Omgevingswet waaronder de Rijks- en provinciale coördinatieregeling
vertoont gelijkenissen met de voorstellen voor één loket. Wel heeft het kabinet zorgen
over de voorstellen in de verordening voor één loket voor vergunningverlening. Het
is voor het kabinet belangrijk dat er nationale vrijheid wordt ingebouwd hoe één loket
en andere procedurele eisen vorm te geven. Zolang het doel -snelle vergunningverlening-
in de regelgeving is verankerd, is het niet aan de Commissie om met een verordening
gedetailleerd te bepalen hoe de vergunningprocedures eruit moeten zien om dit doel
te halen. Het ontbreken van de mogelijkheid om nationale invulling te geven aan het
voorstel voor één loket is ongewenst omdat Nederland in dat geval een stelselherziening
van het omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht nodig is. Daarnaast lijkt
het voorstel voor één loket in strijd met de vereisten rondom nucleaire veiligheid,
welke verplicht tot een onafhankelijke autoriteit die o.a. is belast met de (onafhankelijke)
vergunningverlening voor handelingen met nucleaire inrichtingen en splijtstoffen.
Dit zal nader onderzocht worden.
De voorstellen in de verordening focussen zich vooral op de behandelingsfase van vergunningen.
In Nederland is echter juist versnelling te vinden in de voorbereidingsfase en beroepsfase.
Het kabinet ziet vooral kansen in het versnellen van het voortraject, bijvoorbeeld
door duidelijke afspraken te maken tussen de vergunningverlener en de aanvrager over
de samenwerking en de te volgen procedure. Ook moet de verordening expliciet de ruimte
bieden om via algemene regels te reguleren in plaats van via vergunningen, zoals straks
in het Besluit Activiteiten Leefomgeving wordt gedaan. Voor deze activiteiten geldt
dan geen vergunningsplicht, zodat activiteiten sneller van start kunnen en de administratieve
en bestuurlijke lasten beperkt kunnen worden. Ook moet de verordening de ruimte bieden
aan lidstaten om invulling te kunnen blijven geven aan internationale verdragsverplichtingen
met het oog op behoud van en zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed.19
Een ander aandachtspunt is dat het voorstel tot de verordening een aantal procedurele
eisen voorschrijft die op onderdelen afwijken van het Nederlandse recht. Het kabinet
zet in op verduidelijking van hoe de verordening zich verhoudt tot nationale wetgeving
en procedures. In de Raad zet het kabinet in op expliciete ruimte in de tekst van
de verordening om de bestaande wettelijke stelsels naast de verordening overeind te
kunnen houden. Uitvoerende instanties zouden hierdoor te maken kunnen krijgen met
verschillende sets regels (het voorstel en de Algemene wet bestuursrecht/omgevingsrecht/Omgevingswet)
die ze naast elkaar moeten toepassen, waardoor de inzichtelijkheid en uitvoerbaarheid
van het stelsel vermindert. Dit zal de omgevingsdiensten, die nu al zwaar belast zijn,
niet helpen. Een andere zorg over de uitvoerbaarheid is dat de verordening bepaalt
dat de verplichtingen uit de verordening gelden, onverminderd enkele verplichtingen
uit het Aarhus-verdrag20 en Espoo-verdrag21. Dat betekent dat de omgevingsdiensten zelf na moeten gaan welke wetgeving van toepassing
is. Dit betekent een extra stap in het proces en komt de uitvoerbaarheid niet ten
goede.
De notie van overriding public interest speelt op meerdere terreinen en moet volgens het kabinet in samenhang worden gezien
tussen de verschillende voorstellen. Het kabinet vindt het belangrijk dat lidstaten
de mogelijkheid krijgen strategische projecten als overriding public interest aan te merken, bv. t.a.v. de Vogel- en Habitatrichtlijn22. Het is aan lidstaten zelf om hier ook gebruik van te maken. Daarbij merkt het kabinet
op dat ruimtelijke ordening en de keuze voor de toedeling van functies aan locaties
een nationale aangelegenheid is waar lidstaten zelf invulling aan geven.
Het daadwerkelijke versnellingseffect kan voor Nederland echter wederom beperkt zijn
aangezien de natuur- en milieudoelen alsnog gehaald moeten worden en voor de meeste
vergunningverlening de ADC-toets23 nodig is (bv. bij de Vogel- en Habitatrichtlijn). Bij de ADC-toets moet worden aangetoond
dat er 1) geen Alternatieven zijn voor (de uitvoering van) het project; 2) dat het
project een Dwingende reden van groot openbaar belang dient; 3) dat voor de significante
effecten van tevoren Compensatie plaatsvindt. Het principe van overriding public interest speelt alleen een rol bij het onderdeel «D» van de ADC-toets. In Nederland vormt
echter het verzorgen van compensatie voor bepaalde projecten het grootste knelpunt.
Daarom onderzoekt het kabinet ook een oplossing voor het verzorgen van compensatie
voor dit soort projecten. Op het terrein van prioriteren constateert het kabinet dat
de lex silencio positivo vervalt onder de Omgevingswet, maar gelet op de gewenste versnelling van strategische
projecten zal het kabinet verder onderzoeken hoe deze versnelling mogelijk te maken.
In dat kader zal aan de Commissie verduidelijking gevraagd worden over de verhouding
met onder meer de Habitatrichtlijn. Gezien de grote belangen voor Nederland hecht
het kabinet aan zo voorspelbaar mogelijke procedures met betrekking tot de vergunningverlening
voor strategische projecten.
Voor het kabinet is het belangrijk dat er voldoende samenhang is tussen verschillende
Europese voorstellen. Net als alle EU-landen heeft Nederland te maken met grote opgaven
ten aanzien van de energietransitie, verduurzaming van de industrie, economische ontwikkeling,
woningbouw, biodiversiteitsherstel, en klimaatadaptatie. Bovengenoemde opgaven gaan
veelal gepaard met ruimteclaims. In Nederland moeten deze ruimteclaims binnen de specifieke
«unieke» context van beperkte ruimte, een hoge bevolkingsdichtheid en een nog verdere
groei van de bevolking gestapeld plaatsvinden. Een integrale, gebiedsgerichte aanpak,
waarbij er voldoende flexibiliteit is om met verschillende nationale situaties en
maatschappelijke wensen om te gaan is daardoor van belang. Ook moet er rekening worden
gehouden met andere relevante regelgeving zoals de Corporate Sustainability Due Diligence Directive.
Informatievergaring, benchmarking en aanbevelingen over strategische voorraden
Volgens het kabinet zou de informatievergaring, benchmarking en aanbevelingen over
strategische voorraden in de verordening zich niet alleen moeten richten op (on)bewerkte
strategische grondstoffen maar ook op gerelateerde halffabricaten, componenten en
finale producten aangezien risico’s kunnen bestaan in de gehele waardeketen. De eerder
voorgestelde uitbreiding en verbreding van de EU-methodiek in de verordening voor
het opstellen van de lijsten van kritieke en strategische grondstoffen helpt in het
identificeren op EU- en lidstatenniveau waar risico’s zich bevinden en wat de mogelijke
rol van strategische voorraden kan zijn. Daarbij bestaat er de kans dat de mate van
belang van grondstoffen en componenten verandert, bijvoorbeeld door ontwikkeling van
nieuwe materialen, waardoor voorraden later van minder nut kunnen zijn. Regelmatige
updates van de lijsten en stresstesten zijn daarom noodzakelijk.
Bij de uitwerking van de geplande standaardisatie in de mededeling pleit het kabinet
voor een goede verbinding met de komende Ecodesign-verordening en bijbehorende digitale
productpaspoorten als ook de EU-taxonomie. Een circulair ontwerp is cruciaal om de
behoefte aan (primaire) kritieke grondstoffen te vermijden. Hierbij horen ook prikkels
in de keten en bij afnemers om te kiezen voor circulair ontworpen producten. Dit kan
veel meer nadruk krijgen in de verordening. Daarnaast pleit het kabinet voor een zorgvuldige
afstemming met de komende herziening van de Richtlijn autowrakken en de voorgenomen
herziening van de richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als
productgroepen met een aanzienlijk gebruik van kritieke grondstoffen.
Opleiden en onderzoek
De algemene aanpak rond competenties en opleiding in de mededeling is in lijn met
de Nederlandse aanpak. Het Actieplan Groene en Digitale Banen24 van het kabinet sluit aan bij de voornemens van de Commissie. Wel vraagt het kabinet
de Commissie om inzicht te geven in de vraag naar en een nadere specificatie van de
benodigde competenties als gevolg van de voorgestelde doelstellingen.
De verdere aandacht voor kritieke grondstoffen binnen onderzoek en innovatie (O&I)
in de mededeling en verordening is in lijn met de Nationale Grondstoffenstrategie
en het programmeren van circulaire economie als extra prioriteit binnen het missie
gedreven innovatiebeleid («MIB»). Het kabinet zet zich er voor in om circulaire prioriteiten
uit het MIB te agenderen voor de O&I prioriteiten van de EU voor de komende jaren.
Naast hergebruik benadrukt het kabinet het belang van het vinden van alternatieven
voor kritieke grondstoffen, zoals bijvoorbeeld lithium, die bijdragen aan strategische
autonomie van Europa en het terugdringen van milieuvervuiling als gevolg van het delven
van bestaande kritieke grondstoffen.
Diversificatie aanbod en internationale samenwerking
Het kabinet staat positief tegenover samenwerking met gelijkgezinde landen om diversificatie
te stimuleren en de toegang tot kritieke en strategische grondstoffen te bevorderen.
De in de mededeling voorgestelde CRM-Club en partnerschappen met derde landen kunnen
hierbij een aanjagende rol vervullen. Het kabinet kijkt uit naar de nadere uitwerking
van de CRM-Club, ook met het oog op al bestaande coalities zoals de G20 waar duurzame
en circulaire grondstoffenbeschikbaarheid eveneens wordt opgepakt. Nederland wil graag
een rol spelen in de CRM-Club. Het kabinet ziet graag dat het verkleinen van milieu-impact
wordt toegevoegd aan de beschreven acties van de CRM-Club, in aanvulling op sociale
impact.
Het kabinet steunt de inzet van de in de mededeling genoemde handelspolitieke instrumenten,
zoals EU-handelsakkoorden, om de toegang tot kritieke grondstoffen te bevorderen.
Het beperken van exportrestricties, de naleving van relevante WTO-regels, instrumenten
die duurzame investeringen faciliteren en de implementatie en naleving van bestaande
akkoorden vergroten deze toegang. Het kabinet steunt ook de inzet op EU-strategische
en bilaterale partnerschappen met wederzijdse voordelen en de notie dat die partnerschappen
moeten voldoen aan IMVO-voorwaarden.
Het kabinet ziet uit naar een uitwerking van hoe de Commissie lokale waarde toevoeging
en verantwoorde mijnbouw in ontwikkelingslanden wil bevorderen zoals benoemd in de
mededeling, inclusief een uitwerking van het flankerend beleid voor EU-wetgeving.
Hierbij kunnen lessen getrokken worden uit de European Partnerships for Responsible Minerals, een multi-stakeholder partnerschap dat is opgezet als flankerend instrument bij
de conflictmineralenverordening. Het kabinet moedigt de Commissie aan om in het kader
van partnerschappen met ontwikkelingslanden publiek-private financiering los te trekken
via bestaande instrumenten zoals de Global Gateway. Het kabinet onderzoekt welke rol
FMO en internationale financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB),
International Finance Corporation (IFC), African Development Bank (AfDB) en de Europese
Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) kunnen spelen in het verduurzamen van
grondstofwinning in ontwikkelingslanden. Ook vraagt het kabinet verduidelijking over
hoe rekening wordt gehouden met de bijdrage vanuit artisanale kleinschalige mijnbouw
in de totale productie van kritieke grondstoffen.
Het kabinet onderzoekt de rol die de bestaande nationale exportkredietfaciliteit,
uitgevoerd door Atradius DSB, kan spelen. Daarnaast kan versterkte coördinatie op
EU-niveau zoals voorgesteld in de mededeling, via een mogelijke EU-kredietfaciliteit,
de concurrentiepositie van Europese bedrijven en de toegang tot kritieke grondstoffen
extra ondersteunen, maar dit hangt af van de vormgeving. Ook verkent het kabinet mogelijkheden
voor het inzetten van andere bestaande financieringsinstrumenten, waaronder via de
RVO, Invest NL, de Regionale Ontwikkelings-maatschappijen (ROM’s), en Invest International.
Bevorderen duurzaamheid en circulariteit
Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie in de verordening met betrekking
tot de invoering van nationale programma’s gericht op het bevorderen van circulariteit
van de omgang met kritieke grondstoffen. Het kabinet acht het – in lijn met het NPCE
– echter van belang dat in nationale programma’s daarnaast ook wordt ingezet op maatregelen
gericht op efficiëntere productieprocessen en substitutie van kritieke grondstoffen.
Hoewel het kabinet het onderliggende doel onderschrijft, heeft het kabinet zorgen
over de mogelijke milieu- en gezondheidsimpact. Zo is voor het kabinet nog onduidelijk
welke grondstoffenstromen onder deze wetgeving zullen vallen, hoe bepaald wordt welke
kritieke materialen hierin voorkomen, welke verwerkingsmethodes beschikbaar zijn en
welke milieuvriendelijke verwerkingsmethodes de voorkeur genieten. Er wordt aandacht
besteed aan coherentie met de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra) maar het is niet direct
duidelijk hoe het voorstel van de Commissie en de Kra op elkaar ingrijpen. Het kabinet
schat in dat het voorstel een verdere uitwerking betreft van de algemene regels met
betrekking tot afvalverwerking die gesteld worden in de Kra, maar zal nadere informatie
opvragen bij de Commissie. Tevens schat het kabinet in dat terugwinning van al verwerkte
afvalstoffen in de praktijk voornamelijk uit reeds gesloten stortplaatsen zal zijn.
In de praktijk zal het moeilijk zijn vast te stellen welke kritieke materialen in
reeds verwerkt afval aanwezig zijn en zal in niet alle gevallen de verwerker meer
bestaan. Ook heeft het kabinet nog vragen over de lastenverdeling. Het kabinet verzoekt
de Commissie om verduidelijking hieromtrent.
Het kabinet ondersteunt de wens in de mededeling om tot snelle invoering van de Ecodesign-verordening
te komen. De wenselijkheid van een milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen moet
volgens het kabinet nader worden onderzocht, in nauwe samenhang met de voorgestelde
Ecodesign-verordening. Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een
digitaal productpaspoort voor permanente magneten, en is ook voorstander van het verwerken
van dit paspoort in het geval er voor het betreffende product in het kader van de
Ecodesign-verordening een paspoort is of wordt vastgesteld. Het kabinet is in principe
voorstander van het rapporteren van gegevens over kritieke grondstoffen in afgedankte
elektronica en elektrische apparaten aan de Commissie en vraagt aandacht voor de praktische
uitvoerbaarheid. Daarnaast zou het kabinet graag zien dat de lijst met kritieke grondstoffen
wordt toegevoegd aan de richtlijn industriële emissies, waarvoor de raadspositie inmiddels
is vastgesteld, zodat deze ook wordt aangehouden om de impact van industriële emissies
op het milieu te beheersen en te verminderen.
Het kabinet verwelkomt de duurzaamheidscriteria voor strategische projecten in de
verordening, omdat het kabinet van mening is dat projecten in lijn moeten zijn met
relevante IMVO-wetgeving en standaarden. Inzet op leveringszekerheid, zoals via versnelde
vergunningsprocedures voor strategische projecten, moet hand in hand gaan met duurzaamheidsvoorwaarden
en het betrekken van belanghebbenden. Voor het kabinet is het verkleinen van de impact
op mens en milieu een randvoorwaarde bij het streven naar grotere leveringszekerheid.
Het kabinet ziet graag spoedig een nadere duiding en uitwerking tegemoet van de voorwaarden
voor erkenning van certificeringschema’s in de verordening, inclusief hoe deze voorwaarden
zich verhouden tot de te ontwikkelen «duurzaamheids-principes» door de CRM-Club. Voor
het kabinet is het essentieel dat erkende certificeringschema’s op zijn minst ook
in lijn zijn met de internationale IMVO-standaarden en klimaatafspraken zoals het
Parijsakkoord en het Global Biodiversity Framework, en dat de certificeringsschema’s in lijn zijn met (Europese) wetgeving, en niet
kunnen dienen als een ontheffing daarvan. Het kabinet zal om verduidelijking vragen
aan de Commissie hoe lessen uit de conflictmineralenverordening zijn meegenomen.
Het kabinet steunt het voorstel in de verordening om de milieuvoetafdruk van kritieke
grondstoffen in kaart te brengen en te publiceren voor grotere transparantie. Dit
moet in nauwe samenhang met de voorgestelde Ecodesign-verordening gebeuren. Ook steunt
het kabinet dat in de evaluatie expliciet wordt gekeken naar «maximum environmental footprint thresholds».
Het kabinet is bij een milieuvoetafdrukverklaring voorstander van disclosure op alle impact categorieën. Er bestaat niet zoiets als een milieuvoetafdruk; de impact
op milieu bestaat uit verschillende voetafdrukken, zoals op gebied van emissies, water,
landgebruik en vervuiling. Met sturing op een «hoogste» categorie mogen andere impactgebieden
niet vergeten worden. Verder kan de voetafdruk op milieu lokaal verschillen en in
tijd veranderen, waardoor een periodieke vernieuwing van de verklaring wenselijk is.
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Het kabinet acht het van groot belang dat de Commissie de coherentie van de mededeling
en verordening met bestaande en aanstaande wet- en regelgeving, zoals met de conflictmineralenverordening,
Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), en de CSDDD, bewaakt en onderbouwt.
Ook dient coherentie met de internationale standaarden op gebied van IMVO, namelijk
de OESO-richtlijnen25 en de Guiding Principles on Business and Human Rights van de Verenigde Naties, gewaarborgd te worden. Op die manier dient voorkomen te
worden dat verschillende eisen leiden tot een stapeling van verplichtingen voor bedrijven.
Verhouding tot het «Single Market Emergency Instrument» (SMEI) voorstel
De CRMA (verordening) is een aanvulling op de SMEI26. Twee doelen van beide instrumenten overlappen: het beheersen van risico’s voor de
verstoring van toeleveringsketens en het waarborgen van vrij verkeer. Daarnaast wijkt
een aantal definities en vergelijkbare bepalingen in de CRMA en de SMEI van elkaar
af. Een voorbeeld daarvan is de definitie van «strategic stocks» en «strategic reserves»,
en de vrij verkeersbepalingen in beiden voorstellen. Het kabinet is daarom waakzaam
op de verhouding tussen de CRMA en de SMEI, en zal hier vragen over stellen aan de
Commissie.
Vrij verkeer
Het kabinet zet zich in om duidelijkheid te krijgen van de Commissie over het waarborgen
van het vrij verkeer. Er mag namelijk geen misverstand bestaan dat belemmeringen van
het vrij verkeer zijn verboden, tenzij toegestaan op grond van de verdragen en Hofrechtspraak.
Het risico van fragmentatie van de interne markt door uiteenlopende maatregelen van
lidstaten is groot, met nieuwe belemmeringen voor ondernemers als gevolg. En dat terwijl
er al regelmatig klachten van ondernemers zijn over uiteenlopende regels over recycling
en afvalverwerking en uiteenlopende toepassing daarvan.
Joint purchasing
Het systeem zoals voorgesteld in artikel 24 in de verordening vraagt om uitleg en
verduidelijking. Het is namelijk niet duidelijk hoe een dergelijk systeem zou werken
in de praktijk, en welk probleem het systeem zou aanpakken. Hierdoor is het kabinet
nog niet overtuigd van de noodzaak om aanbestedende diensten een mogelijkheid te geven
om aan te sluiten bij joint purchasing. Het kabinet zal verheldering aan de Commissie vragen tijdens de onderhandelingen.
De verwijzing naar de aanbestedingsrichtlijnen in de verordening is positief. Zo creëert
de CRMA geen uitzondering op de aanbestedingsregelgeving. Gegeven de verwijzing naar
de mededingingsregels in het voorstel ziet het kabinet voor het overige geen bezwaren
tegen joint purchasing als bedoeld in het voorstel.
Green deal: brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de gewijzigde motie van het lid Van Raan27 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet acht de impact op al deze
vier aspecten positief. De CRMA is gericht op het verzekeren van duurzame en betrouwbare
bronnen van grondstoffen voor de EU voor het doen slagen van de groene en digitale
transities en draagt daardoor bij aan de kwaliteit van leven voor huidige en toekomstige
generaties. Voor het derde aspect is van belang dat er in de CRMA samengewerkt wordt
in Europees niveau om de beschikbaarheid van strategische en kritieke materialen voor
de gehele Unie te verbeteren. Voor wat betreft het vierde aspect is het van belang
dat de administratieve last en beperkt blijft en dat er in bij implementatie van strategische
projecten voldoende oog blijft voor impact op mens- en natuur.
c. Eerste inschatting van krachtenveld
Voor alle lidstaten is het belang van de CRMA en het belang voor Europa om de ongewenste
strategische afhankelijkheden te verkleinen, duidelijk. Ook de focus op circulariteit
en het aangaan/intensiveren van strategische partnerschappen wordt aangemoedigd.
Op het moment van schrijven heeft nog geen enkele lidstaat een formele positie ingenomen
en leven er, net als bij Nederland, nog veel vragen. Dit betreft met name vragen rondom
afbakening van kritieke en strategische grondstoffen, de implicaties van de nieuwe
«strategische projecten-status» voor het nationale vergunningverleningsproces, de
precieze kaders voor financiering van strategische projecten, implicaties voor grote
bedrijven t.a.v. voorraadvorming en monitoring. Ten aanzien van dit laatste benadrukken
lidstaten dat de druk op het bedrijfsleven niet te groot mag worden. Ook is de verwachting
dat er binnen het krachtenveld verschillende partijen (en lidstaten) aandacht vragen
voor de bevordering van mijnbouw en de hieruit volgende schadelijke gevolgen op de
Europese natuur en woonomstandigheden. Een aantal lidstaten heeft zorgen geuit over
de haalbaarheid van de doelstellingen en over financiering, hier is de verordening
volgens deze lidstaten niet duidelijk over.
Ook het Europees Parlement heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Het voorstel
wordt behandeld in de Commissie van het Europees Parlement voor Industrie, Onderzoek
en Energie (ITRE). De rapporteur is Nicola Beer (Duitsland, Renew).
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet over de mededeling en verordening is positief. Het voorstel
van de Commissie bevat artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU) als grondslag voor de verordening. Deze rechtsgrondslag geeft de EU de
bevoegdheid tot het nemen van maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking
van de interne markt betreffen. Op het terrein van de interne markt is sprake van
een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede
lid, onder a, VWEU.
Het kabinet heeft echter serieuze vragen bij artikel 114 als grondslag voor de onderdelen
van het voorstel die zien op de bepalingen in de verordening die raken aan de ruimtelijke
ordening, bodembestemming en/of kwalitatief waterbeheer. Het gaat hierbij meer specifiek
om bepalingen in de verordening met een verplichtend karakter welke zien op de extractie
van grondstoffen binnen de Unie. De verordening bevat namelijk doelstellingen uitgedrukt
in het percentage van de vraag naar strategische en kritieke grondstoffen die binnen
de Unie gewonnen moeten worden. Gelet op het feit dat de in de bijlagen genoemde grondstoffen
– uitgaande van de huidige geologische kennis – aanwezig zijn in enkele (2 à 3) van
de lidstaten resulteert dit voor de betrokken lidstaten in een verplichting om de
winning van deze grondstoffen op diens grondgebied mogelijk te maken. De verordening
bevat verder de verplichting voor lidstaten, wiens grondgebied is betrokken bij een
strategisch project, om maatregelen te nemen om de tijdige en effectieve implementatie
van het project te doen slagen. Al met al gaat het hierbij om bepalingen met een verplichtend
karakter voor de lidstaten welke, mede door de feitelijke omstandigheden, in de praktijk
directe gevolgen zullen hebben voor de ruimtelijke ordening en bodembestemming van
de lidstaten. De vraag is of de beschreven bepalingen onderdelen van ondergeschikte
aard zijn. Is dit niet het geval dan zou moeten worden onderzocht of deze op de rechtsgrondslag
van artikel 192, tweede lid, VWEU wordt gebaseerd, dat de Raad de bevoegdheid geeft
een besluit te nemen over maatregelen die van invloed zijn op de ruimtelijke ordening.
Deze bepalingen kunnen dan niet meegenomen worden in deze verordening, maar indien
de bepalingen in de huidige vorm wenselijk worden geacht moeten deze apart geregeld
worden in een verordening met artikel 192, tweede lid VWEU als rechtsgrondslag, omdat
de procedures van artikelen 114 en 192, tweede lid VWEU onverenigbaar zijn. Dit komt
omdat een verordening met artikel 192, tweede lid VWEU als rechtsgrondslag vastgesteld
moet worden met eenparigheid van stemmen in plaats van met een gekwalificeerde meerderheid.
Omdat beide besluitvormingsprocedures onverenigbaar zijn kunnen beide niet gecombineerd
worden als rechtsgrondslag binnen één voorstel. Nader onderzocht moet nog worden of
voor bepaalde artikelen die rechtstreeks raken aan energiebeleid niet ook een hoofddoelstelling
van de verordening vormen op grond waarvan artikel 194 VWEU eveneens zou moeten dienen
als grondslag.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de mededeling en verordening is positief met een
kanttekening. De verordening en de mededeling hebben gezamenlijk tot doel het verzekeren
van een veilig en duurzaam aanbod van kritieke en strategische grondstoffen. Gezien
de mondiale schaal van de problematiek, de ongelijke verdeling van grondstoffen over
lidstaten en de benodigde investeringen kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal,
regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Door
de voorgestelde maatregelen wordt het gelijk speelveld op het terrein van de productie,
recycling, verduurzaming en import van kritieke en strategische grondstoffen verbeterd.
Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
Ten aanzien van de bepalingen die zien op de ruimtelijke ordening, vergunningverlening
en exploratieprogramma’s vindt het kabinet het niet aan de Commissie om gedetailleerd
te bepalen hoe deze procedures vormgegeven moeten worden om de gestelde doelen te
halen. Het voorstel laat op dit punt onvoldoende ruimte voor de lidstaten.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit van de mededeling en verordening
is positief. Het gezamenlijke doel van de voorstellen ziet op een veilig en duurzaam
aanbod van kritieke en strategische grondstoffen. De voorgestelde maatregelen zijn
geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat de verordening het mogelijk maakt
om de gezamenlijke capaciteit voor de productie, recycling, verduurzaming en inkoop
van grondstoffen te versterken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Alle financiële consequenties die voortkomen uit de voorstellen vallen onder de budgetten
van lopende EU-programma’s. Het gaat om € 3,2 mln. voor onderzoek gerelateerd aan
de implementatie van de nieuwe regelgeving en € 14,969 mln. aan administratieve lasten
rondom de daadwerkelijke implementatie van de nieuwe regelgeving. Dit gaat om 24 extra
FTE bij de Europese Commissie.
Het kabinet erkent de essentiële rol van onderzoek en innovatie, en daarmee de inzet
van Horizon Europe, voor het vergaren van kennis en het vinden van innovatieve oplossingen
met betrekking tot alle schakels in de kritieke grondstoffenwaardeketen. Daartoe behoort
ook terugwinning van kritieke grondstoffen uit winningsafval. Het kabinet hecht er
belang aan dat de kaders van Horizon Europe leidend blijven voor het alloceren van het Horizon Europe budget.
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. De ontwikkeling
van de administratieve uitgaven moet in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020
over het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet ziet het voorstel in samenhang met de recente wijzigingen van de staatssteunkaders,
specifiek het Tijdelijk Crisis en Transitie Steunkader28. De verruiming geeft lidstaten meer ruimte om te investeren in (de keten van) CRM.
Indien lidstaten hiertoe overgaan zijn hier ook financiële consequenties aan verbonden.
Ook zijn er eventuele financiële consequenties verbonden aan de exploratie en winningsprogramma’s
en het verplichten van labelen van producten met permanente magneten. Eventuele budgettaire
gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen,
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
In het huidige voorstel zullen bedrijven moeten voldoen aan beperkte informatievereisten
met name door bij te dragen aan de monitoringcapaciteit (alleen voor grote bedrijven
die actief zijn in de CRM-waardeketen) en door informatie te verstrekken over de kritieke
grondstoffeninhoud van op de markt gebrachte Elektrische en Elektronische Apparatuur
(als een nieuwe categorie binnen de bestaande rapportage van EEA-producenten) en van
gegenereerd winningsafval (alleen voor exploitanten van momenteel geëxploiteerde locaties
voor winningsafval). Andere maatregelen die deel uitmaken van de voorkeursoptie omvatten
alleen regels voor hoe claims op duurzaamheid en ecologische voetafdruk meer specifiek
moeten worden gemaakt. Hierdoor krijgen bedrijven hogere kosten opgelegd wanneer ze
ervoor kiezen om dergelijke claims te maken. Tegelijkertijd wordt hierdoor ook het
vertrouwen van klanten vergroot, wat uiteindelijk ten goede zal komen aan bedrijven
(vooral de meest duurzame).
Wat de voordelen betreft, zullen de voorgestelde maatregelen de informatiebasis voor
bedrijven aanzienlijk verbeteren om hun kritieke grondstoffenvoorzieningsrisico’s
te beheersen, en dus waarschijnlijk kosten besparen en het concurrentievermogen van
bedrijven verbeteren in geval van een verstoring. De voorgestelde maatregelen zullen
ook de vergunningverlening stroomlijnen en helpen bij het financieren van risicovolle
investeringen en zo de projectontwikkelingskosten van projecten langs de waardeketen
aanzienlijk verlagen.
In het Impact Assessment wordt door de Commissie een inschatting gemaakt van de verwachte
regeldrukkosten voor bedrijven als gevolg van dit voorstel. Het gaat om een inschatting
van de totale regeldrukkosten voor bedrijven die binnen de gehele Europese Unie actief
zijn. Het impact assessment geeft geen indicatie van hoe hoog de kosten voor bedrijven
binnen individuele lidstaten zullen zijn.
De Commissie geeft aan dat er zowel eenmalige als structurele regeldrukkosten zijn
voor bedrijven. De eenmalige regeldrukkosten betreffen € 3,75 – 10 miljoen voor certificering
met betrekking tot algemene duurzaamheidsclaims voor mijnbouw- en raffinageactiviteiten;
700.000 EUR voor bestaande mijnbouwlocaties voor het rapporteren van beschikbare informatie
over het gehalte aan kritieke grondstoffen van afvalstromen en de samenstelling van
het afval; en € 14,55 miljoen voor onderzoeken die ten grondslag liggen aan beweringen
over de ecologische voetafdruk (totale cijfers voor alle bedrijven die naar verwachting
duurzaamheidsclaims zullen doen). De structurele regeldrukkosten betreffen € 1 miljoen
per jaar in totaal voor het uitvoeren van een risicobeoordeling (stresstest) door
ongeveer 200 bedrijven (>250 werknemers) die strategische grondstoffen gebruiken bij
de productie van strategische technologieën; administratieve rapportagekosten voor
ongeveer 60 grote bedrijven (>250 werknemers) die actief zijn in de waardeketen van
strategische grondstoffen (tot € 49.000 per jaar); en administratieve kosten van rapportage
voor grote bedrijven die strategische grondstoffen gebruiken (op stresstesten) -€ 38.000
per jaar. Het kabinet acht deze te verwachten regeldrukkosten als acceptabel.
Vanwege de vaak afgelegen locaties van mijnbouw worden burgers worden niet rechtstreeks
geraakt door de meeste voorgestelde maatregelen, met uitzondering van recycling, raffinage
en duurzaamheid. Bij de eventuele realisatie van onder andere raffinagecapaciteit
als gevolg van de CRMA is belangrijk om goed stakeholdermanagement te waarborgen en
burgers te betrekken bij besluitvorming. Voor recycling en duurzaamheid worden ze
worden gestimuleerd via terugnameregelingen voor kleine elektronica en mogelijke andere
maatregelen die worden voorgesteld in de CRM-terugwinningsstrategieën van de lidstaten,
om zo bij te dragen aan de inzameling en dus tot een verbeterde waardeketen voor recycling.
Burgers zouden baat kunnen hebben bij betere informatie over de duurzaamheid van kritieke
grondstoffen in hun producten, en zouden ze via hun consumentenkeuzes verandering
in de richting van meer duurzaamheid kunnen stimuleren. Dit is ook interessant voor
producten de bedrijven onderling aan elkaar verkopen. Veel organisaties werken aan
een duurzame bedrijfsvoering en hebben informatie nodig om dit goed te kunnen doen.
Ook een goede infrastructuur voor afgedankte producten met hoogwaardige hergebruik-
en verwerkmethoden dient te worden opgezet. Het inzamelen en hoogwaardig verwerken
zal niet direct rendabel zijn. EU-financiering is daarom gewenst om sneller tot sluitende
business cases te komen.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De CRMA heeft als doel de afhankelijkheid van de EU van geïmporteerde strategische
grondstoffen aan te pakken door het aanbod binnen en buiten de EU te diversifiëren
en zo een duurzame aanvoer van strategische grondstoffen veilig te stellen. Hiermee
wordt het strategische belang van strategische en daarmee kritieke grondstoffen in
de huidige geopolitieke omstandigheden onderschreven. Verschuivende geopolitieke verhoudingen
zetten het open wereldwijde economisch systeem en het op regels gebaseerde multilaterale
handelssysteem in toenemende mate onder druk. Landen zijn in toenemende mate bereid
om economische invloed in te zetten als geopolitiek wapen, waardoor kwetsbaarheden
en strategische afhankelijkheden t.a.v. kritieke en strategische grondstoffen een
risico vormen voor de welvaart en veiligheid van Nederland en de EU. Tegelijkertijd
zal de EU grotendeels afhankelijk blijven van derde landen voor de toevoer van kritieke
grondstoffen. Dit ondersteunt het streven van het kabinet tot de open strategische
autonomie van de EU en is in lijn met de kabinetsinzet op open strategische autonomie.29
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft consequenties op het gebied van nationale en decentrale regelgeving,
met name op het gebied van ruimtelijke ordening en vergunningverlening. Het voorstel
bevat verplichtingen voor nationale en decentrale overheden om bepalingen op te nemen
in ruimtelijke plannen die zien op de winning van kritieke grondstoffen. Omdat de
aanwezigheid van dergelijke grondstoffen in de Nederlandse bodem (zeer) beperkt is
zijn de consequenties van deze bepalingen binnen de Nederlandse context gering. Het
voorstel bevat verder verstrekkende consequenties op het gebied van recycling en vergunningverlening.
Zo wordt in artikel 8 een «one-stop-shop» (één loket) geïntroduceerd die binnen drie maanden na inwerkingtreding door de lidstaat
opgericht moet worden. Hiermee moet één enkel contactpunt worden ingesteld voor vergunningen
voor net-zero projecten die helpt bij het faciliteren en coördineren van de vergunningverlening.
Het autoriseren van vergunningen kan aan andere autoriteiten worden overgelaten. Het
DSO en de Rijks en provinciale coördinatieregeling vertonen gelijkenissen met de voorstellen
voor één loket. Mocht dit niet erkend worden als één loket, dan zou het verplichten
hiervan een fundamentele stelselherziening van het omgevingsrecht behelzen. Juridisch
gezien is het logischer om de lidstaten zelf invulling te laten geven aan hoe zij
één loketwillen vormgeven.
Het voorstel bevat verder de toepassing van lex silencio positivo bij de vergunningverlening voor strategische projecten. Het kabinet is kritisch op
de inzet van dit instrument gelet op de geringe toegevoegde waarde in verhouding tot
de vigerende bepalingen uit de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
Het voorstel bevat verder een aantal nieuwe verplichtingen die direct van toepassing
zijn op het bedrijfsleven. Voorbeelden hiervan zijn de verplichting voor grote bedrijven
om de risico’s met betrekking tot de eigen aanvoer van grondstoffen te inventariseren,
voor afvalproducenten om te beoordelen of kritieke grondstoffen herwonnen kunnen worden
uit afval en voorschriften met betrekking tot de labels van bepaalde producten waarin
aangegeven moet worden of magneten herwonnen kunnen worden uit deze producten. Het
opleggen van dergelijke verplichtingen aan het bedrijfsleven vergt het opnemen van
bepalingen met betrekking tot toezicht en sancties in de nationale wetgeving omdat
de verordening daar zelf niet in voorziet.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Uitvoeringshandelingen
De verordening bevat uitvoeringshandelingen welke het mogelijk maken voor de Commissie
om standaardformulieren voor meerdere aangelegenheden vast te stellen. De Commissie
stelt verder uitvoeringshandelingen op met betrekking tot de lijst met te recyclen
producten met een groot aantal potentiële kritieke grondstoffen. Toekenning van deze
bevoegdheden is hier mogelijk omdat het niet gaat om essentiële onderdelen van de
verordening.
De toekenning van bevoegdheden voor uitvoeringshandeling is volgens het kabinet ook
passend gelet op het feit dat het voor het merendeel gaat om het vaststellen van standaardformulieren,
hetgeen hoofdzakelijk een technische en administratieve aangelegenheid is ter uitvoering
van de verordening. Gelet op het voorgaande is de keuze voor uitvoeringshandelingen
in dit geval wenselijk.
De uitvoeringshandelingen genoemd in de artikelen 6, 7, 18, en 43 worden vastgesteld
met inachtneming van de raadplegingsprocedure in de zin van artikel 4 van de Verordening
(EU) 182/2011, de uitvoeringshandelingen genoemd in artikel 25, 27, 29 en 30 worden
vastgesteld met inachtneming van de onderzoeksprocedure in de zin van artikel 5 van
de Verordening (EU) 182/2011. De onderzoeksprocedure ligt bij genoemde bevoegdheden
voor de hand, omdat die zien op uitvoeringshandelingen van algemene strekking met
betrekking tot het milieu in de zin van artikel 2, lid 2, onder b, sub ii en iii van
Verordening (EU) 182/2011. Het kabinet stelt vraagtekens bij het gebruik van de raadplegingsprocedure
voor de overige bevoegdheden die zien op een bevoegdheid voor de Commissie om modellen
(templates) vast te stellen voor aanvragen en verslaglegging door projectontwikkelaars;
openbaarmaking van informatie; en verslaglegging door lidstaten. Ook daar gaan het
om uitvoeringsbevoegdheden van algemene strekking waarvoor de onderzoeksprocedure
op grond van artikel 2, lid 2, sub a van Verordening 182/2011 van toepassing is. Het
kabinet zal de vraag stellen of er naar behoren gemotiveerde redenen zijn in de zin
van artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 182/2011 om van het gebruik van de onderzoeksprocedure
af te wijken.
Gedelegeerde handelingen
Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde
handelingen gericht op het vaststellen van de lijst met strategische en kritieke grondstoffen.
Het voorstel bevat verder gedelegeerde handelingen met betrekking tot het opstellen
van productbeschrijvingen (art 27, lid 12) en het meten en verifiëren bij het recyclen
van magneten (art 28, tweede lid en art. 30, eerste en zevende lid). De gedelegeerde
handelingen worden vastgesteld met inachtneming van de in artikel 36 van het voorstel
opgenomen procedure. Het gaat hierbij om niet-essentiële delen van de verordening,
waardoor delegatie in beginsel mogelijk is. Ten aanzien van deze onderdelen is delegatie
ook wenselijk omdat er hierbij wordt gezorgd voor de nodige wendbaarheid en de mogelijkheid
aanpassingen te maken op korte termijn, hetgeen noodzakelijk is omdat het aanpassen
van de tekst van de verordening in bepaalde gevallen te veel tijd zal kosten. Bijvoorbeeld
indien specifieke geopolitieke ontwikkelingen leiden tot de noodzaak om bepaalde grondstoffen
op te nemen in de lijst met strategische- of kritieke grondstoffen. Een delegatiebevoegdheid
voor de productbeschrijvingen en het meten en verifiëren bij het recyclen van magneten,
geheel en in onderdelen, acht het kabinet verder eveneens passend omdat het gaat om
een technische en administratieve gelegenheid. De keuze voor delegatie in tegenstelling
tot uitvoeringshandelingen is hierbij juist omdat het gaat om regels ter aanvulling
of wijziging van niet-essentiële delen van de verordening.
De gedelegeerde handelingen in de verordening worden vastgesteld voor de duur van
acht jaar, met de mogelijkheid om deze met een identieke duur stilzwijgend te verlengen
indien er zijn sprake is van bezwaar vanuit het Europees Parlement of de Raad. De
in de verordening opgenomen gedelegeerde handelingen zijn, gelet op het voorgaande
voldoende afgebakend naar doel, inhoud, strekking en duur.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
huidige voorstel voorziet niet in een algemene implementatietermijn en hanteert met
betrekking tot de inwerkingtreding een termijn van twintig dagen na publicatie van
het voorstel. Het kabinet acht deze termijn ontoereikend gelet op het feit dat de
verordening (in de huidige vorm) in ieder geval de aanpassing van nationale wetgeving,
en decentrale regelgeving, vereist gelet op de bepalingen met betrekking tot het verlenen
van vergunningen en de noodzaak om een toezichthouder aan te wijzen.
De verordening bevat onder artikel 8 een termijn van drie maanden voor het operationeel
hebben van één loket voor vergunningverlening. Los van de wenselijkheid behelst het
oprichten hiervan een fundamentele stelselherziening die niet haalbaar is binnen deze
termijn.
Onder artikel 18 wordt lidstaten één jaar gegeven voor het opstellen van een nationaal
exploratieprogramma.
Onder artikel 25 wordt lidstaten drie jaar gegeven voor het opstellen van nationale
programma’s met betrekking tot circulariteit.
Onder artikel 45, lid 1, wordt lidstaten een termijn van 12 maanden gegeven voor het
opstellen van sancties m.b.t. de verordening.
Het kabinet acht daarom het toevoegen van een adequate implementatietermijn noodzakelijk
om de verordening, daar waar nodig, om te kunnen zetten in nationale wetgeving en
overige noodzakelijke maatregelen te nemen welke bijdragen aan de implementatie van
de verordening.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen horizonbepaling. Het voorstel voorziet in de evaluatie van
de verordening eens per vijf jaar.
e) Constitutionele toets
Het voorstel raakt, met name gelet op de onderdelen die zien op de winning van grondstoffen
binnen de Unie, aan verschillende grondrechten, het gaat hierbij met name om: het
recht op eigendom, het recht op privacy, het recht op privéleven, het recht op milieubescherming,
zoals geformuleerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Vergunningen
De voorgestelde one-stop-shop onder artikel 8 kan de uitvoering van vergunningverlening veranderen. Het kabinet
zet erop in dit binnen de bestaande wet- en regelgeving -en daarmee de bestuurlijke
verhoudingen- te organiseren. De voorgestelde maximale doorlooptijden zorgen voor
Nederland niet voor een versnelling, want vanaf 1 januari 2024 gaat de Omgevingswet
in, daarin is de langste vergunningstermijn 7,5 maand. Mogelijk krijgen uitvoerende
instanties door de CRMA te maken met meerdere sets regels (de verordening en de Omgevingswet)
die ze naast elkaar moeten toepassen. Dit kan de inzichtelijkheid en uitvoerbaarheid
van het stelsel verminderen. Dit zal de omgevingsdiensten, die nu al zwaar belast
zijn, niet helpen. Het kabinet is van mening dat het principe van lex silencio positivo voor Nederland niet van toepassing moet zijn. Met het stelsel van de Omgevingswet
wordt hier uitdrukkelijk afstand van gedaan.
Rapporteren en monitoren
De CRMA vraagt bedrijven en overheden te monitoren en te rapporteren. Het is belangrijk
om inzicht te krijgen in de toekomstige benodigde capaciteit voor deze nieuwe maatregelen,
zodat capaciteit kan worden geworven. In het bijzonder de gevraagde capaciteit ten
aanzien van het monitoren en strategische bevoorrading zal concreter moeten worden.
Het kabinet zal aan de Commissie vragen dit te verduidelijken.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Verschillende ontwikkelingslanden zijn belangrijke producenten van kritieke en strategische
grondstoffen of hebben de potentie om dat in de toekomst te worden. Dit zou voor landen
extra mogelijkheden moeten creëren om deze natuurlijke rijkdom aan te wenden voor
duurzame ontwikkeling. Het kabinet signaleert echter in de nationale grondstoffenstrategie
het risico dat toenemende vraag naar en concurrentie om kritieke grondstoffen bestaande
problemen in de sector, zoals slechte arbeidsomstandigheden en milieuvervuiling, kunnen
verdiepen. Daarnaast speelt ook het risico dat bij het afbouwen van Europese afhankelijkheid
van derde landen, handelsstromen worden verlegd in het nadeel van ontwikkelingslanden.
Het kabinet steunt dan ook de focus op verduurzaming in de voorstellen en de nadruk
op wederzijdse voordelen en lokale waardetoevoeging in strategische partnerschappen
met overheden van ontwikkelingslanden. Voor het kabinet is het van belang dat lokale
stakeholders, waaronder lokale vrouwenorganisaties en lokale burgerinitiatieven, maar
ook deskundige NGO’s en (georganiseerde) arbeiders, worden geconsulteerd in de opzet
en uitwerking van die partnerschappen. Waar OS-instrumenten als Global Gateway worden ingezet in partnerschappen, dienen deze primair bij te dragen aan duurzame
ontwikkelingsdoelen (de SDG’s).
In een aantal grondstofrijke ontwikkelingslanden gaat winning van kritieke grondstoffen
op dit moment gepaard met ernstige mensenrechtenschendingen en conflict. Een bekend
voorbeeld hiervan is de Democratische Republiek Congo, waar 70% van het kobalt gewonnen
wordt. Blijven handelen met ontwikkelingslanden moet echter het uitgangspunt zijn
om duurzame productie te bevorderen. Bij het eenzijdig invoeren van wetgeving met
focus op productie binnen de EU en duurzaamheidsvoorwaarden zonder consultaties en
flankerend beleid (inclusief beleid ten behoeve van mensenrechten en democratisering)
bestaat er een risico dat ontwikkelingslanden en diens (mijnbouw)gemeenschappen, waaronder
vrouwen en jongeren, toch worden uitgesloten van handel en verder in armoede vervallen,
dat productie in die landen niet verduurzaamt en dat grondstofwinning blijft bijdragen
aan conflict en mensenrechtenschendingen. Disengagement door bedrijven op het moment
dat er misstanden in de keten zijn is alleen een last resort; bedrijven hebben een
verantwoordelijkheid om te trachten misstanden eerst te identificeren en te mitigeren.
Mocht disengagement toch nodig zijn dan schrijven de OESO-richtlijnen in dat geval
voor dat disengagement op een verantwoorde manier dient te gebeuren.
Het kabinet acht het van belang dat de impact (inclusief impact op mensenrechten,
democratisering, conflictdynamieken) op ontwikkelingslanden onderzocht is voor nieuwe
maatregelen onder de CRMA die effect hebben op derde landen, zoals de milieuvoetafdruk
verklaring en strategische projecten. Daarbij is consultatie van die landen, inclusief
maatschappelijk middenveld en (vertegenwoordigers van) lokale gemeenschappen rondom
mijnbouw en raffinage essentieel. Ook acht het kabinet van belang dat het effect op
ontwikkelingslanden wordt onderzocht in de evaluatie (art.46).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken