Brief regering : Stand van zaken over de Wet Uitbreiding Slachtofferrechten (WUS)
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 109
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 april 2023
In het voorjaar van 2021 is de Wet Uitbreiding Slachtofferrechten (WUS) (Kamerstuk
35 349) aangenomen door de Eerste Kamer. Het doel van deze wet is de positie van het slachtoffer
in het strafproces verder te versterken. Samen met de betrokken ketenorganisaties
wordt sindsdien gewerkt aan een zorgvuldige implementatie van de verschillende onderdelen
van de wet. De wet treedt in verschillende tranches in werking.1 In deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van de verschillende
onderdelen van de wet. In het bijzonder ga ik in op de verschijningsplicht voor verdachten
tijdens de inhoudelijke zitting die op 1 juli 2024 in werking treedt.
Eerste twee tranches in werking getreden
Op 1 juli 2022 zijn de eerste onderdelen van de WUS in werking getreden.2 Dat betroffen de schriftelijke motiveringsplicht bij het niet verstrekken van een
kopie van de aangifte, de uitbreiding van de informatierechten en de uniformering
van het moment van het uitoefenen van het spreekrecht. Per 1 januari 2023 is ook de
tweede tranche in werking getreden. Daarmee is het spreekrecht voor stief- en pleegfamilie
ingevoerd. Met de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden wordt recht gedaan
aan de verschillende gezinssamenstellingen die in de huidige samenleving bestaan.
Daarnaast wordt met deze tweede tranche geregeld dat een slachtoffer ook in de tenuitvoerleggingsfase
de mogelijkheid heeft om een verzoek tot vertaling in te dienen van schriftelijke
informatie in een voor hem of haar begrijpelijke taal.
Er resteren twee onderdelen van de WUS die nog in werking moeten treden: de verschijningsplicht
en het beperkte spreekrecht bij tbs en pij-verlengingszittingen. Hieronder licht ik
de planning van deze twee onderdelen toe.
De verschijningsplicht
Het kabinet hecht er belang aan dat verdachten van ernstige misdrijven op de inhoudelijke
behandeling van hun strafzaak verschijnen. In de huidige situatie heeft een verdachte
het recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van de strafzaak, maar ook de mogelijkheid
om daar vanaf te zien. Wel kan de rechter bevelen dat de verdachte in persoon zal
verschijnen of dat diens medebrenging wordt gelast. Met de WUS wordt geregeld dat
verdachten die zich in voorlopige hechtenis of detentie bevinden en terecht staan
voor de zwaardere categorie strafbare feiten verplicht aanwezig moeten zijn bij de
inhoudelijke behandeling van hun strafzaak en bij de uitspraak.
Het gaat hier om een omvangrijke wijziging. Gelet daarop heb ik uw Kamer eerder laten
weten dat de personele en budgettaire gevolgen van de verschijningsplicht fors zijn
en dat het in kaart brengen van de impact op de betrokken organisaties meer tijd kostte
dan aanvankelijk gedacht.3 Recent heb ik uw Kamer laten weten dat de implementatiedatum van 1 juli 2023 daarom
niet haalbaar is gebleken.4 Ik heb nu goed zicht op wat de invoering voor de betrokken organisaties betekent
en daar wil ik recht aan doen. Ik kom daarom tot de conclusie dat de verschijningplicht
niet eerder dan op 1 juli 2024 in werking kan treden. Tevens heb ik besloten de verschijningsplicht
vooralsnog alleen in werking te laten treden voor de inhoudelijke zittingen en niet
voor de uitspraakzittingen. Ik licht dit besluit hieronder nader toe.
Het belang van de verschijningsplicht
De verschijningsplicht doet recht aan het maatschappelijk belang dat het strafproces
in aanwezigheid van de verdachte plaatsvindt. Daarnaast geeft het de rechter en de
officier van justitie de mogelijkheid zich een beeld te vormen van een verdachte.
Het is ook in het belang van verdachte zelf om direct waar te nemen wat op de terechtzitting
wordt besproken, wat de overige procesdeelnemers verklaren en welk onderzoeksmateriaal
ter onderbouwing van het hem gemaakte verwijt wordt gepresenteerd. Bij de uitspraakzitting
is het voor verdachte van belang om rechtstreeks van de rechter te horen op welke
gronden de beslissing is genomen en kan de aanwezigheid -in geval van een veroordeling-
bijdragen aan de normaanscherping aan de kant van verdachte.
Daarnaast kan de aanwezigheid van de verdachte bij de behandeling van een strafzaak
voor slachtoffers belangrijk zijn. Slachtoffers die daarvoor kiezen, hebben op die
manier namelijk de gelegenheid om bij de uitoefening van hun spreekrecht aan de verdachte
te vertellen wat het misdrijf met hen heeft gedaan. Dit kan bijdragen aan het herstel
van het slachtoffer en tevens het delictsbesef van verdachte vergroten. Vanuit het
perspectief van verwerking en genoegdoening kan het wenselijk zijn dat een slachtoffer
ziet dat de verdachte in het openbaar aanhoort wat hem wordt verweten en in het geval
van een veroordeling welke straf hem daarvoor wordt opgelegd. Er zijn ook slachtoffers
die juist geen prijs stellen op de aanwezigheid van de verdachte, bijvoorbeeld omdat
een confrontatie belemmerend werkt in hun herstel. Dit is één van de redenen geweest
om in de wet een uitzonderingsmogelijkheid voor de verschijningsplicht op te nemen,
waarbij het aan de rechter is om te beoordelen of er een uitzondering moet gelden
of niet. In sommige gevallen zal gekeken moeten worden naar andere maatregelen om
het slachtoffer desgewenst gedurende de zitting te beschermen tegen onwenselijke confrontaties
met de verdachte. Hierbij kan gedacht worden aan het afschermen van het slachtoffer
van verdachte in de rechtszaal, het bijwonen van de zaak via een videoverbinding en
ondersteuning van bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland of een slachtofferadvocaat.
Forse uitvoeringsconsequenties
Om tot een gedegen implementatie van de verschijningsplicht te komen, zijn de afgelopen
periode de uitvoeringsconsequenties voor de betrokken organisaties nader inzichtelijk
gemaakt. Op de begroting van Justitie en Veiligheid was oorspronkelijk een bedrag
van 2 mln. euro gereserveerd. Dit was gebaseerd op hetgeen voorafgaand aan het wetgevingstraject
in kaart is gebracht. De personele consequenties zijn destijds geraamd op 9 fte. Nadat
bleek dat dit een te krappe raming betrof, is dat bedrag aangevuld met middelen uit
het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) tot 5,1 mln. euro. Inmiddels is uit nadere uitvoeringsanalyses van de betrokken
organisaties naar voren gekomen dat de verschijningsplicht substantieel meer personele
en financiële consequenties heeft. Het gaat om ongeveer 170 extra fte voor politie
en de DJI. Het totaal benodigde bedrag van 23,4 mln. euro overstijgt voornoemd bedrag
van 5,1 mln. euro ruim.
De omvangrijke personele consequenties bij de betrokken organisaties voor de uitvoering
van de verschijningsplicht heeft verschillende oorzaken. Allereerst leidt de verschijningsplicht
tot een langere zittingsduur voor de rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Daarnaast
zijn er extra vervoersbewegingen voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van
DJI en de politie, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat
niet elke gedetineerde vrijwillig zal meewerken. Dit heeft enerzijds gevolgen voor
het beveiligingsniveau van het transport (verantwoordelijkheid DV&O) en anderzijds
voor de beveiliging tijdens de zitting en de bewegingen van en naar de zaal in het
gerechtsgebouw (verantwoordelijkheid politie). Tenslotte is ook het gevangeniswezen
van DJI betrokken bij de uitvoering van de verschijningsplicht. De medewerkers van
de penitentiaire inrichtingen bereiden de gedetineerden voor op het transport, waarbij
ook rekening moet worden gehouden met onwilligheid, en zorgen voor insluiting en eventuele
nazorg in de inrichting na terugkomst.
Overwegingen gedeeltelijke inwerkingtreding
Ik heb moeten constateren dat de beschikbare personele en financiële middelen niet
in evenwicht zijn met de benodigde middelen. Daarom zijn verschillende mogelijkheden
voor inwerkingtreding van de verschijningsplicht verkend. Vanuit diverse invalshoeken
is gekeken of een evenwicht kan worden gevonden.
Zo is onderzocht of de behoefte van het slachtoffer omtrent de verplichte aanwezigheid
van de verdachte leidend zou kunnen zijn, waarmee het aantal verplichte verschijningen
mogelijk lager zou uitvallen. Dit blijkt geen reële oplossingsrichting, omdat het
slachtofferbelang niet de enige reden is om een verschijningsplicht in te voeren en
het juist belastend kan zijn om de afweging bij het slachtoffer te leggen. Ook ontbreekt
draagvlak bij de betrokken organisaties voor deze denkrichting en vereist dit een
wetswijziging.
Ook is gekeken naar mogelijkheden voor digitale aanwezigheid van de verdachte door
de inzet van telehoren in het strafproces. Hier is in de coronaperiode reeds ervaring
mee opgedaan. Het uitgangspunt voor het bijwonen van de zitting is echter fysieke
aanwezigheid. Omdat de afweging om in afwijking hiervan gebruik te maken van een videoconferentie
is voorbehouden aan de individuele rechter, biedt deze denkrichting geen soelaas voor
het beperken van de aantallen verdachten die fysiek moeten verschijnen. Wel wordt
een bredere inzet van telehoren verder doorontwikkeld door DJI en de rechtspraak,
maar dat biedt op dit moment geen oplossing.
Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheden om aanvullende financiering binnen de begroting
van Justitie en Veiligheid te vinden, maar dit is vanwege de omvang van het bedrag
niet mogelijk gebleken.
Bij alle mogelijkheden heb ik meegewogen dat de druk op de strafrechtketen reeds hoog
is. Het gaat daarbij zowel om capaciteitsproblemen in de keten als de hoge werkdruk
die wordt ervaren door de medewerkers. Er is bovendien sprake van een aanhoudende
krapte op de arbeidsmarkt waar ook DJI en politie mee te kampen hebben. Ook met voldoende
financiële middelen, wordt volledige inwerkingtreding (zowel inhoudelijke zittingen
als uitspraakzittingen) van de verschijningsplicht op dit moment daarom door de betrokken
organisaties niet mogelijk geacht.
Alles overwegende heb ik daarom besloten over te gaan tot inwerkingtreding van de
verschijningsplicht voor de inhoudelijke zittingen. Hiermee is gewaarborgd dat de
slachtoffers die daar behoefte aan hebben hun spreekrecht in het bijzijn van de verdachte
kunnen uitoefenen. Ook wordt hiermee tegemoetgekomen aan het belang van verdachte
zelf om direct waar te nemen wat ter zitting wordt besproken, het belang van de rechter
en officier om in staat gesteld te worden zich een indruk van verdachte te vormen
en het belang van de samenleving dat zichtbaar is dat in de meest ernstige zaken het
strafproces in aanwezigheid van de voorlopig gehechte verdachte plaatsvindt. Deze
argumenten gelden niet of in mindere mate voor de uitspraakzittingen. Dat zijn kortdurende
zittingen waarbij het slachtoffer geen uitgesproken rol heeft en geen sprake meer
is van oordeelsvorming door de magistratuur. Daarom geef ik nu geen prioriteit aan
de verplichte aanwezigheid van verdachten tijdens deze zittingen.
Met de implementatie van de verschijningsplicht voor enkel inhoudelijke zittingen
zijn minder financiële middelen gemoeid dan wanneer deze ook voor uitspraakzittingen
zou gaan gelden. Deze middelen (4,2 mln. euro bovenop het oorspronkelijke bedrag van
5,1 mln. euro) heb ik vrij kunnen maken.
De politie en DJI hebben uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de benodigde tijd voor
de werving en opleiding van nieuwe medewerkers om de verschijningsplicht uit te voeren.
Gezien de krappe arbeidsmarkt en het bestaande personeelstekort waarmee beide organisaties
kampen, vergt dat meer tijd dan gebruikelijk (negen in plaats van zes maanden). Dat
is een belangrijk signaal dat ik nadrukkelijk heb meegewogen in de vaststelling van
een nieuwe datum van inwerkingtreding. Hierdoor kan het eerstvolgende reguliere implementatiemoment
na 1 juli 2023 1 januari 2024 niet worden gehaald. De verschijningsplicht voor de
inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal daarom op 1 juli 2024 in werking treden.
Twee jaar na inwerkingtreding van de verschijningsplicht voor inhoudelijke zittingen
(in 2026), zal ik evalueren wat de effecten van de verschijningsplicht op het slachtoffer
en de betrokken organisaties zijn. Op basis van deze evaluatie en de dan bestaande
financiële en personele mogelijkheden kan dan een zorgvuldige afweging worden gemaakt
welke vervolgstappen er genomen worden.
Spreekrecht bij tbs en pij-verlengingszittingen
Slachtoffers krijgen met het beperkte spreekrecht bij verlengingszittingen over terbeschikkingstelling
of over plaatsing in een inrichting voor jeugdigen de mogelijkheid om hun beschermingsbehoeften
mondeling toe te lichten tijdens de zitting. De implementatie hiervan wordt gezien
de samenhang opgepakt met de taakoverdracht voor het informeren en raadplegen van
slachtoffers in de tenuitvoerleggingsfase van het Openbaar Ministerie (OM) naar mij
als Minister voor Rechtsbescherming.5 Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zal namens mij uitvoering aan deze taak
gaan geven. Met de betrokken ketenorganisaties worden de uitvoeringsconsequenties
van deze taakoverdracht op dit moment in kaart gebracht zodat op basis daarvan een
implementatiedatum kan worden bepaald. Uw Kamer wordt in het najaar van 2023 geïnformeerd
over de verwachte datum van inwerkingtreding.
Tenslotte
De Wet Uitbreiding Slachtofferrechten draagt bij aan de verdere versteviging en verankering
van de positie van het slachtoffer over de gehele breedte van het Nederlandse strafrecht.
Samen met de betrokken ketenorganisaties zet ik mij hiervoor in.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.