Brief regering : Inrichting van zorgcoördinatie
29 247 Acute zorg
Nr. 389
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2023
Op 4 april jl. heb ik u het advies aangeboden dat ik van verschillende partijen in
de zorg heb ontvangen over zorgcoördinatie1. In de aanbiedingsbrief bij het advies heb ik aangekondigd met een inhoudelijke visie
op en een concreet totaalconcept van zorgcoördinatie te komen. Deze brief dient daartoe.
Het belang van zorgcoördinatie
De zorg moet voor iedereen toegankelijk en van goede kwaliteit zijn en voor iedereen
betaalbaar blijven. Dat geldt ook voor de acute zorg. Uiteraard is het beter om te
voorkomen dat mensen acute zorg nodig hebben. Dat vraagt om een goede onderliggende
organisatie van de zorgketen in brede zin. Daarover zijn afspraken gemaakt in het
Integraal Zorgakkoord2 (IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en in het programma Wonen, Ondersteuning
en Zorg voor Ouderen (WOZO). Daarnaast zijn ook acties in gang gezet om te voorkomen
dat een zorgvraag acuut wordt, zijn en blijven van belang.
Als er dan toch een acute zorgvraag is, is zorgcoördinatie een middel om te zorgen
dat de zorgvrager de juiste zorg van de juiste zorgverlener krijgt op het juiste moment.
Zorgcoördinatie is voor mij een belangrijke pijler van een toekomstbestendige acute
zorg (een doelstelling uit het Coalitieakkoord (Bijlage bi9j Kamerstuk 35 788, nr. 77)) en een drager van de gewenste samenwerking tussen partijen in de acute zorgketen.
Al in verschillende documenten en debatten heb ik het belang dat ik hecht aan zorgcoördinatie
aan u geschetst. In de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg3 ben ik hier uitgebreid op ingegaan. En ook in het IZA hebben we hier verscheidene
afspraken over gemaakt. Zorgcoördinatie maakt ook onderdeel uit van de versterkingen
die ik voor me zie in het kader van het beleidsprogramma Pandemische paraatheid. Sterker
nog, één van de prominente lessen van de Coronaperiode is dat coördinatie georganiseerd
moet worden om de schokbestendigheid van de zorg te borgen.
Het doel van zorgcoördinatie is om er door middel van een eenduidige toegang en eenduidige,
multidisciplinaire triage en inzicht in beschikbare capaciteit in de keten voor te
zorgen dat de patiënt met een acute maar niet levensbedreigende zorgvraag op het juiste
moment, de juiste zorg, op de juiste plek, van de juiste zorgverlener ontvangt. De
patiënt krijgt goede zorg en de zorgverlener die een plek zoekt voor een patiënt wordt
ontzorgd. De druk op de acute zorg kan worden verminderd, beter worden gespreid en
de capaciteit beter benut. Zorgcoördinatie levert daarmee een bijdrage aan het houdbaar
maken van de zorg als geheel. Ook in het advies wordt zorgcoördinatie gezien als één
van de middelen om de schaarste het hoofd te bieden.
De essentie is dat de toegankelijkheid van de zorg door zorgcoördinatie verbetert.
De drukte in de acute zorg is niet van vandaag of gisteren en zal alleen maar groter
worden. Daarbij heb ik het niet alleen over de ambulancezorg of de spoedeisende hulp
van een ziekenhuis, maar juist ook over de gehele keten van acute zorg, waaronder
onder andere de acute ggz, de geboortezorg en de zorg voor kwetsbare ouderen. Hoewel
zorgcoördinatie in de basis niet gaat om de reguliere (niet-acute) curatieve en langdurige
zorg, hangt het daarmee nauw samen. Immers, als het vastloopt in de acute zorg, leidt
dat tot knelpunten elders in de zorg en omgekeerd. Een goed toegankelijke acute zorgketen
is bijvoorbeeld van belang om ouderen en mensen met een beperking zoveel mogelijk
in hun eigen omgeving te kunnen laten wonen en regie over hun eigen leven te laten
houden. Tegelijkertijd is toegankelijke zorg en ondersteuning voor deze groepen nodig
om de druk op de acute zorg te beperken.
Zorgcoördinatie is een middel om de zorgvraag zo goed mogelijk op te vangen binnen
de bestaande capaciteit, waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van informatie uit
en een overstijgende blik op de verschillende sectoren en domeinen binnen de zorg.
Het zorgcoördinatiecentrum (zcc) kan deze integrale benadering bieden, waarmee op
diverse terreinen meerwaarde gecreëerd kan worden. De patiënt met een acute maar niet
levensbedreigende zorgvraag hoeft daardoor bijvoorbeeld minder lang te wachten op
zorg en hoeft niet naar een andere locatie als zorg thuis (al dan niet digitaal) mogelijk
is. De huisarts wordt ontlast doordat deze minder tijd kwijt is aan het zoeken van
de juiste zorgaanbieder die tijd heeft voor de patiënt met de acute zorgvraag. Op
de SEH zal de drukte meer gespreid worden. Bestaande capaciteit, zowel van grote als
van kleine ziekenhuizen en vooral ook van aanbod van zorg buiten het ziekenhuis zoals
(acute) wijkverpleging, kortdurend verblijf of een VVT-(crisis)bed, wordt beter benut.
Ik ben ervan overtuigd dat zorgcoördinatie een goede bijdrage zal leveren aan de optimale
inzet van schaarse zorgmedewerkers.
Ik zie goed werkende zorgcoördinatie als een vereenvoudiging van de wijze waarop de
zorgpartijen met elkaar samenwerken en als de «next step» in informatiegestuurd werken
voor de patiënt. Het is zeker niet mijn bedoeling om met zorgcoördinatie de werking
van het stelsel complexer te maken door een extra laag of instantie toe te voegen.
Het moet juist door zelftriage, samenwerking van (huidige) triagisten met verschillende
deskundigheden, het meer multidisciplinair opleiden van triagisten en meer inzicht
in capaciteit van zorg, eenvoudiger worden voor de patiënt en voor de zorgverlener
om direct de juiste zorg te krijgen of te organiseren, van de juiste zorgverlener,
op de juiste locatie. Zorgcoördinatie is daarmee een doorontwikkeling van de huidige
(versnipperde) triage en inzet van zorg op basis van beter inzicht in beschikbare
capaciteit.
Zorgcoördinatie is niet het maken van beleid voor de acute zorg in de regio of het
overnemen van de rol van de zorgverzekeraars ten aanzien van de in te kopen zorg.
Ik kom daar verderop in deze brief op terug.
Getuige het advies dat ik van een groot aantal partijen heb mogen ontvangen, hechten
ook deze partijen een groot belang aan het snel tot stand komen van zorgcoördinatie.
Ik waardeer de inspanningen die partijen hebben geleverd om tot dit advies te komen
en de inspanningen en de energie van degenen die al proefdraaien in de praktijk met
vormen van zorgcoördinatie.
Mede op basis van de pilots, andere praktijken, dit advies en na het overleg dat ik
met partijen heb gevoerd, kom ik tot de volgende visie op hoofdlijnen. Ik ben me ervan
bewust dat dit concept nog de nodige uitwerking vergt. Daarbij moet onder andere bekeken
worden in hoeverre de gekozen richting ingrijpt op (de verantwoordelijkheidsverdeling
binnen) het zorgstelsel en de huidige wet- en regelgeving. Dit zal ik meenemen in
de verdere vormgeving van zorgcoördinatie.
Wat is zorgcoördinatie
Conform het advies ga ik ervan uit dat zorgcoördinatie bestaat uit de volgende functies:
1. Eenduidige urgentiebepaling;
2. Bepalen van passende zorginzet;
3. In samenspraak met de patiënt coördineren van zorginzet binnen de ROAZ-regio en zo
nodig in buurregio’s, op basis van inzicht in capaciteitsinformatie en een planningssysteem;
4. Zorgverleners helpen bij het bepalen van urgentie, passende zorginzet of indicatiestelling
voor een bed voor kortdurend verblijf en coördineren van de inzet van vervolgzorg
in samenspraak met de patiënt.
Ik zie een onderscheid in de verschillende meldingen en meldstromen in de acute zorg en de betrokkenheid van het zcc daarbij:
• De meldingen van zorgvragers die in de ANW-uren binnenkomen bij huisartsenposten (HAP’s)
worden automatisch doorgeschakeld naar het (telefoonnummer van het) zcc (conform het
advies p. 10 en 16).
• Meldingen die binnenkomen bij 112 waar na triage sprake is van een (mogelijk) tijdkritische,
levensbedreigende situatie worden in ieder geval fysiek aangenomen en afgehandeld
door de centralist van de RAV (p. 17 van het advies).
• Als een zorgverlener of een zcc een melding krijgt met een (mogelijk) tijdkritisch,
levensbedreigend karakter, schakelt deze direct met de centralist van de RAV (geen
onderdeel van het advies).
• Als er inzet van politie en/of brandweer nodig is, of bij opgeschaalde situaties (GRIP),
crises of rampen, wordt de melding altijd afgehandeld op de meldkamer (geen onderdeel
van het advies).
• Indien een uitgebreidere triage mogelijk is doordat uit de eerste triage door de centralist
van de RAV op de meldkamer blijkt dat een tijdkritische levensbedreigende situatie
uitgesloten kan worden, dan wordt de melding warm doorverbonden naar het zcc (p. 10
en 17 van het advies).
Wanneer wel of niet sprake is van een tijdkritische levensbedreigende situatie, wat
het juiste moment van overdracht aan het zcc is en wat de benodigde kwalificaties
van de triagisten van het zcc zijn, zal de komende periode nader worden uitgewerkt
en waar nodig worden vertaald in concrete (proces)afspraken tussen betrokken partijen
uit het zorg- en meldkamerveld. Per ROAZ-regio is er daarnaast één telefoonnummer
voor de hulpvraag van zorgverleners voor passende zorginzet (p. 11 van het advies).
Ik vind het belangrijk dat een zcc een lerende organisatie is en voortdurend de kwaliteit van de zorg monitort en verbetert. Zeker in de beginfase,
maar ook structureel, is het van belang voortdurend te bezien of de gekozen werkwijze
de beste werkwijze is om voor patiënten de juiste zorg op de juiste plek te vinden
en om voor zorgverleners het zoeken naar een plek te vereenvoudigen. Zcc’s zullen
moeten meebewegen met de ontwikkelingen in de vraag naar en het aanbod van zorg, de
opgaven die voortvloeien uit de ROAZ-beelden en ROAZ-plannen en de digitale mogelijkheden
die er zijn om zorgvragen te beantwoorden. Ik hecht er ook aan dat zcc’s leren van
elkaar.
Bij de uitvoering van de bovengenoemde functies zijn de deelnemende partijen alle Regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s), HAP’s, eerstelijns verblijf (ELV)-coördinatiepunten,
en aanbieders van acute wijkverpleging in de ROAZ-regio en zodra mogelijk de aanbieders
van ggz-triage. Deze partijen hoeven niet allemaal 24/7 fysiek dan wel virtueel aanwezig
te zijn op het zcc. Elke regio kan hier eigen passende afspraken over maken. Zorgverleners
moeten wel 24/7 met hun vragen over zorginzet bij het zcc terecht kunnen. Er moet
een goede samenwerkingsovereenkomst zijn met de meldkamer(s) in de regio.
Partijen benadrukken in hun advies het belang van zelftriage. In het advies geven partijen aan dat HAP’s digitale zelftriage aanbieden via hun
eigen website. Idealiter kan door middel van zelftriage in een aantal gevallen worden
voorkomen dat een triagist nodig is voor bijvoorbeeld een advies voor zelfzorg en
wordt de uitkomst van de digitale zelftriage zichtbaar in het zcc als de zelftriage
uitwijst dat er een triagist aan te pas moet komen. Dit vergt een doorontwikkeling
van beschikbare tools en een kwaliteitstoets.
Daarnaast hebben partijen in de acute zorg zich ingezet voor het opzetten van publieksvoorlichting voor goed gebruik van acute zorg (p. 32 van het advies). Er is een breed pakket aan
communicatiemiddelen ontwikkeld dat landelijk beschikbaar is en aanpasbaar is aan
de lokale of regionale setting.
Inzicht in actuele capaciteit van zorgaanbieders in de regio en patiëntenspreiding
In mijn adviesaanvraag van 10 mei 2022 heb ik partijen gevraagd te adviseren over
de functies van inzicht in capaciteit en patiëntenspreiding, als onderdeel van de
functies van zorgcoördinatie. In het IZA staat dat VWS in overleg met de betrokken
partijen het initiatief neemt om te voorzien in de structurele inbedding van deze
functies in regelgeving en bekostiging. In de Beleidsagenda toekomstbestendige acute
zorg heb ik aangegeven te streven naar een structurele inbedding van deze functies.
Partijen geven in het advies aan dat inzicht in beschikbare capaciteit in de gehele keten een doel is van zorgcoördinatie (p. 7). In het zcc moet wat mij
betreft ten behoeve van de coördinatie van zorginzet ten minste inzicht bestaan in
de actuele vrij beschikbare capaciteit in de gehele ROAZ-regio van RAV’s, HAP’s, huisartsen4, ziekenhuizen, acute wijkverpleging, farmaceutische spoedzorg, acute ggz, ELV, geriatrische
revalidatiezorg, crisisbedden in verpleeghuizen en gehandicaptenzorg en geboortezorg.
In de toekomst is dit inzicht in de capaciteit van al deze categorieën zorgaanbieders
idealiter beschikbaar in het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ), waarbij aanlevering
zoveel als mogelijk geautomatiseerd plaatsvindt. Een fasering in de tijd is hierbij
denkbaar. In het advies zien partijen het LPZ ook als basis voor een capaciteitsinformatiesysteem
(p. 32, 33).
Partijen geven in hun advies aan dat het in tijden van schaarste wenselijk is dat
(boven)regionale verplaatsingen van patiënten gecoördineerd worden (p. 15 van het advies). Ik ben het eens met partijen dat de
mogelijkheid van actieve patiëntenspreiding in bepaalde situaties behouden moet blijven.
Patiëntenspreiding moet ingezet kunnen worden bij grootschalige incidenten, rampen
of crises.
De coördinatie van zorginzet is succesvoller naarmate het aanbod van zorg waarnaar toe verwezen kan worden beter beschikbaar is. Zo is bijvoorbeeld de beschikbaarheid
van kortdurend verblijf (waaronder ELV) en (acute) wijkverpleging cruciaal om te zorgen
dat de patiënt op het juiste moment de juiste zorg krijgt. In het advies dat ik de
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heb gevraagd over de bekostiging van de acute zorg,
vraag ik al expliciet om een advies over welke bekostiging de inzet van acute zorg
thuis faciliteert en stimuleert. Naar aanleiding van de opmerkingen op p. 26 van het
advies over acute wijkverpleging en de beschikbaarheid van VVT-bedden zal ik bezien
of de huidige adviesaanvraag voldoende is om tot een advies te komen om de benodigde
passende zorg te kunnen realiseren, waarbij ik ook zal beoordelen of het nodig is
om aanvullend advies hierover aan de NZa te vragen.
De organisatie van zorgcoördinatie
De schaalgrootte van het zcc zal worden gestoeld op die van de inrichting van de huidige regionale
samenwerking in de acute zorg. Dat betekent dat er per Regionaal Overleg Acute Zorgketen
(ROAZ)-regio één zcc komt, overeenkomstig scenario III uit het advies. Per zcc is
wat mij betreft meer dan één werklocatie mogelijk. In het ROAZ worden daarover afspraken
gemaakt, zodat de hele regio bediend wordt. Ik stel geen landelijk maximum aan het
aantal locaties binnen het zcc, het aantal locaties laat ik over aan het ROAZ. Ik
ga ervan uit dat ROAZ-en op dit punt passende afwegingen maken, gegeven de specifieke
omstandigheden in de regio. Relevant voor het aantal locaties zijn daarbij onder andere
de reistijd voor de medewerkers enerzijds en de te behalen schaalvoordelen qua personeelsinzet
anderzijds. Bestaande samenwerkingsverbanden kunnen hierbij ook een rol spelen. Het
is wat mij betreft echter niet denkbaar dat er één locatie komt per HAP of per ziekenhuis,
want dan zouden de voordelen van gezamenlijke of multidisciplinaire triage en opschaalbaarheid
bij knelpunten of incidenten niet goed gerealiseerd kunnen worden.
Met deze inrichting wordt het mogelijk dat er goede samenhang bereikt kan worden tussen
het ROAZ, dat het beleid maakt ten aanzien van de beschikbaarheid van acute zorg en
zorgcoördinatie in de regio, en de uitvoering van dat beleid door het zcc. Het gaat
daarbij om een wisselwerking, waarbij het zcc niet alleen uitvoering geeft aan beleid
en afspraken die in ROAZ-verband zijn gemaakt, maar waarbij de informatie of signalen
vanuit het zcc ook gebruikt kunnen worden om nadere afspraken of beleid te maken in
het ROAZ. Dit vraagt ook om een bepaalde houding van zorgaanbieders binnen het ROAZ
en onderstreept de noodzaak dat alle aanbieders binnen de acute zorgketen (dus ook
de ggz en de VVT) vertegenwoordigd zijn in het ROAZ.
Er is dan één zcc verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorgcoördinatie in de
regio, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de zorgverzekeraars hebben één
aanspreekpunt en het inzicht in de actuele capaciteit van de zorg is in de hele regio
gelijk. Er is in de regio één vorm van zorgcoördinatie, één digitaal systeem en één
werkwijze.
De organisatie van het zcc moet functioneel, effectief en efficiënt vorm worden gegeven. Ik zie
hierbij een gefaseerde aanpak. Het is allereerst van belang dat alle regio’s snel
starten met de inhoudelijke uitrol van zorgcoördinatie. In deze eerste (aanloop)fase
kan een start met een (in)formeel regionaal samenwerkingsverband voor de hand liggen.
Binnen een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld alvast werkafspraken
worden gemaakt. Ik heb vanuit gesprekken met de zorgverzekeraars begrepen dat zij
de noodzakelijke stimulering en ondersteuning van regionale samenwerking om zorgcoördinatie
tot stand te brengen vanuit hun inkoopverantwoordelijkheid serieus en met vaart op
zullen pakken. Aangezien alle betrokken partijen gecommitteerd zijn om snel aan de
slag te gaan met het inrichten van zorgcoördinatie, kunnen op korte termijn binnen
de huidige vormgevingsmogelijkheden belangrijke stappen worden gezet om zorgcoördinatie
als functie in de regio’s in te richten.
Voor de structurele situatie op langere termijn onderzoek ik of de zcc’s een zelfstandige zorgaanbieder kunnen zijn (één van de opties binnen scenario III). Triage is immers een vorm van
zorgverlening. Op die manier is helder wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van
de zorgcoördinatie en wie het overleg voert met de zorgverzekeraars. Bovendien is
het delen van patiëntgegevens binnen het zcc wanneer dat een zelfstandige zorgaanbieder
is, eenvoudiger dan wanneer slechts sprake is van een informeel samenwerkingsverband.
Ik acht het in principe voor de structurele situatie niet voldoende dat een zcc een
informeel samenwerkingsverband is van meerdere zorgaanbieders. Een informeel samenwerkingsverband
vind ik te vrijblijvend en daarbij is niet helder wie kan worden aangesproken op goede
zorgcoördinatie. Alle samenwerkende zorgaanbieders zouden dan zelf afspraken moeten
maken met hun verzekeraars over de bekostiging en onderling zouden ze afspraken moeten
maken over wie wat betaalt. Dat lijkt mij erg ingewikkeld en onoverzichtelijk. Er
moet daarom één partij zijn die formeel verantwoordelijk is voor de kwaliteit van
de zorgcoördinatie. Daarvoor zijn verschillende modellen denkbaar, waarbij een zelfstandig
zorgaanbieder mij voor nu de meest aangewezen vorm lijkt. Ik zal daarnaast ook verkennen
of bijvoorbeeld een formeel samenwerkingsverband van meerdere zorgaanbieders in dat
kader passend is. Mochten in de aanloopfase nieuwe inzichten worden opgedaan waaruit
blijkt dat de vorm van een (in)formeel samenwerkingsverband de verantwoordelijkheid
voor de kwaliteit van de zorgcoördinatie goed borgt, dan kan alsnog worden bezien
of daarmee kan worden volstaan.
In het advies laten partijen het over aan de regio of fysiek en/of virtueel wordt
samengewerkt (p. 14). Ik acht het noodzakelijk dat elk zcc ten minste één fysieke locatie per ROAZ-regio heeft, zodat verschillende deelnemende partijen elkaar leren kennen,
elkaars deskundigheid gemakkelijk benutten en van elkaar leren. De fysieke locatie
is niet een locatie waar patiënten naar toe komen. Het is aan het ROAZ om te bepalen
waar de fysieke locatie(s) zich bevinden. Dat kan bij een bestaande zorgaanbieder
zijn, bijvoorbeeld een HAP of bij een meldkamer of elders. Dit laat ik over aan de
betreffende regio. Aanvullend hierop is hybride samenwerking wat mij betreft mogelijk. Er kan dus sprake zijn van een mengvorm van fysieke en
digitale samenwerking. Niet iedere deelnemende partij hoeft altijd op een gezamenlijke
fysieke locatie aanwezig te zijn. En uiteraard houden we met elkaar goed in beeld
welke innovatieve samenwerkingsvormen in de toekomst kunnen ontstaan en welke van
die vormen binnen zcc-verband toegepast zouden kunnen worden. Waar toekomstige ontwikkelingen,
bijvoorbeeld op gebied van digitalisering, kansen bieden om zorgcoördinatie optimaler
te organiseren, moet daarvoor ruimte zijn. Dit vraagt flexibiliteit bij de inrichting
van zorgcoördinatie en van de betrokken partijen.
Conform het advies van partijen (p. 2) ga ik ervan uit dat het zcc (ten minste) in
de ANW-uren open is voor doorgeschakelde meldingen van patiënten en 24/7 voor zorgverleners.
Inkoop en bekostiging van zorgcoördinatie
In lijn met één van de opties bij scenario III in het advies regelen de twee grootste
zorgverzekeraars in de ROAZ-regio in representatie de zorginkoop bij het zcc en niet meer bij de afzonderlijke deelnemende zorgaanbieders. Dit is
hoe de zorginkoop nu al verloopt bij de ambulancezorg, de huisartsenposten en de acute
ggz. Dit voorkomt dat verschillende zorgverzekeraars verschillende eisen gaan stellen
aan het zcc.
Ik ga de NZa vragen wat ervoor nodig is om zcc’s via een budgetsystematiek te bekostigen. Een budgetsystematiek (genoemd in het advies als mogelijkheid bij
scenario III) bekostigt de beschikbaarheid, zoals dat nu bijvoorbeeld ook al het geval
is voor ambulancezorg, huisartsenposten en de acute ggz. De zorgverzekeraars behouden
een belangrijke rol, zij kunnen de inkoop van zorgcoördinatie bezien in samenhang
met de inkoop van zorg die het zcc inzet. Aan de toekenning van een budget kunnen
voorwaarden worden verbonden, zoals bijvoorbeeld de beschikbaarheid van bepaalde functies,
het voldoen aan kwaliteitseisen of de betrokkenheid van zorgaanbieders bij het zcc.
Ik besef dat zo’n systematiek veel uitwerkingsvragen met zich meebrengt, bijvoorbeeld
ten aanzien van de wijze waarop het benodigde budget wordt berekend of de wijze waarop
bestaande budgetten worden geschoond. Het is daarmee nog niet duidelijk wat de financiële
gevolgen kunnen zijn van zorgcoördinatie. Na onderzoek van de NZa en een budgetimpact
analyse zal daarover meer duidelijkheid ontstaan. Dubbele bekostiging moet uiteraard
worden voorkomen. Ook is het niet de bedoeling dat er een dubbele triage plaatsvindt,
het zijn vooral bestaande triagisten die in een ander verband worden ingezet. Het
uitgangspunt is dat sprake is van een budgettair neutrale kostenontwikkeling op macroniveau.
Bovendien moet zorgcoördinatie worden gerealiseerd binnen de financiële afspraken
in het Integraal Zorgakkoord. Op termijn moet een doelmatigere inzet van zowel triagisten
als verleners van acute zorg een matigend effect hebben op de totale kosten van de
zorg. Door zorgcoördinatie kan de inzet van dure ambulancezorg of onnodige kosten
vanwege verkeerde-bed problematiek in een aantal gevallen worden voorkomen.
De organisatie van landelijk inzicht in capaciteit en landelijke patiëntenspreiding
Overeenkomstig het advies van partijen moeten de huidige functies van het Landelijk
Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) – te weten inzicht in capaciteit alsmede
patiëntenspreiding bij grootschalige incidenten, rampen of crises – behouden blijven.
Inzicht in capaciteit moet niet alleen op regionaal niveau – op het niveau van het
zcc – maar ook op landelijk niveau geborgd zijn. Er moet daartoe sprake zijn van één
landelijke informatiepositie
en één
landelijk systeem (ik denk hierbij aan het LPZ, net als de partijen in het advies) voor inzicht in
capaciteit en druk op de zorg. Het is op verschillende niveaus van groot belang om
(de informatiestroom ten behoeve van) inzicht in capaciteit zo goed mogelijk te borgen.
Ten eerste moet in het zcc altijd inzicht bestaan in de actueel beschikbare zorgcapaciteit
van alle afzonderlijke zorgaanbieders in de keten in de regio. Daarnaast moet het
ROAZ inzicht hebben in de capaciteit van en de druk op de zorg in de regio, om beleid
en afspraken te kunnen maken over de beschikbaarheid van de acute zorg. Voorts is
het van belang dat het zcc en het ROAZ, elk op een ander niveau, inzicht hebben in
capaciteit en druk op de zorg in aangrenzende regio’s met het oog op samenwerking
en zorgvragen rondom de regiogrenzen. Ook landelijk is er permanent een beeld nodig
van de capaciteit van en de druk op de zorg. Verder moet er landelijk monitoring en
analysering van data plaatsvinden, om beleid en afspraken te maken over de beschikbaarheid
van acute zorg.
In het advies wordt mij gevraagd het LNAZ de opdracht te geven om, in afstemming met
de betrokken partijen, een landelijk domein-overstijgend capaciteitsinformatiesysteem
te ontwikkelen, voortbouwend op het LPZ (p. 33). Die doorontwikkeling van het LPZ
vind ik erg belangrijk gezien de noodzaak om op verschillende niveaus inzicht te hebben
in de capaciteit van de zorg. Inzicht in capaciteit is ook volgens partijen een cruciale
randvoorwaarde voor het slagen van zorgcoördinatie. Tijdens de COVID-pandemie is reeds
een waardevolle data-infrastructuur opgezet en onderhouden waarop kan worden voortgebouwd.
Nu COVID endemisch is geworden bemerk ik een terughoudendheid bij zorgaanbieders om
capaciteitsdata aan te leveren. Ik ben daarom met hen in gesprek over het borgen van
deze capaciteits- en continuïteitsdata zorgbreed, juist in aanloop naar en aansluiting
op zorgcoördinatie.
In aanvulling op het advies zal ik daarnaast bezien of ik tot een wettelijke
verplichting tot aanlevering
van capaciteitsdata door de afzonderlijke zorgaanbieders aan de landelijke instantie kan komen, om het
aanleveren van capaciteitsdata te allen tijde te garanderen. Ik besef dat over de
aanlevering van capaciteitsdata afspraken zijn gemaakt in het Integraal Zorgakkoord,
maar wil de bestuurlijke afspraken graag ondersteunen door een wettelijke plicht,
zodat individuele zorgaanbieders daaraan gebonden zijn. Deze verplichting wil ik zo
nodig koppelen aan een (wettelijke) verplichting om het LPZ te beheren en door te
ontwikkelen (verdiepen en verbreden). Daarnaast denk ik aan een (wettelijke) verplichting
om capaciteitsinformatie voor de gehele keten te verzamelen op basis van uniforme
definities en om deze informatie op het juiste niveau terug te geven aan de zcc’s,
met het oog op het coördineren van de zorginzet en aan de ROAZ-en ten behoeve van
het maken van beleid en afspraken over de beschikbaarheid van acute zorg. Hierbij
hoort ook de taak om de druk op de zorg te monitoren en de informatie op een geaggregeerd
niveau openbaar te maken.
Dit landelijk systeem ten behoeve van inzicht in capaciteit en druk op de zorg moet
worden beheerd en doorontwikkeld door een landelijke instantie. Hoe deze instantie
moet worden gepositioneerd, zal ik nog bezien. Enerzijds is het van belang dat deze
organisatie aansluit op de processen in de zorg. Anderzijds is het voor het inrichten
van regie en sturing in de regio en, in tijden van rampen en crises, doorzettingsmacht
voor de Minister, van belang de informatiepositie toegankelijk voor de Minister te
organiseren. In de komende tijd zal ik onderzoeken of de landelijke instantie kan
voortbouwen op de huidige stichting LPZ en/of het LCPS, of dat hiervoor iets nieuws
zal moeten worden ingeregeld. Dit zal ik uiteraard in nauw overleg doen met het Landelijk
Netwerk Acute Zorg (LNAZ), dat momenteel verantwoordelijk is voor het LPZ en het LCPS,
betrokken zorgaanbieders en Zorgverzekeraars Nederland.
Een andere functie van het LCPS is het coördineren van landelijke patiëntenspreiding indien noodzakelijk (bij een grootschalig incident, ramp of crisis). Ik vind het,
net als de partijen in het advies, belangrijk dat ook deze functie in stand wordt
gehouden en aansluit bij de ontwikkeling van zcc’s. Patiëntenspreiding in situaties
van zeer grote druk op de zorg op regionale schaal is onderdeel van het werkpakket
van een zcc. In bepaalde situaties van grootschalige incidenten, rampen of crises
kan het noodzakelijk zijn om bovenregionaal of zelfs landelijk of internationaal te
spreiden. Het is belangrijk dat er concrete afspraken zijn over wanneer en door wie
wordt overgegaan op patiëntenspreiding en op welke patiënten dit betrekking kan hebben,
op basis van vastgelegde normen. Dit zal door VWS, in overleg met de betrokken veldpartijen,
de komende periode verder worden uitgewerkt, in het verlengde van de keuzes die met
betrekking tot de landelijke informatiepositie worden gemaakt.
Vooralsnog zijn deze landelijke functies gepositioneerd bij het LCPS en daarmee het
LNAZ. Met ingang van 1 juli 2023 is de bekostiging van deze functies geregeld via
de beschikbaarheidbijdrage aan de traumacentra. Hiermee zijn deze functies ook gedurende
de implementatiefase van zorgcoördinatie bekostigd. Als de positionering van de landelijke
informatiefunctie en/of landelijke patiëntenspreiding wijzigt, zal dat ook gevolgen
hebben voor de bekostiging. In het kader van pandemische paraatheid zijn voor de functies
van het LCPS middelen beschikbaar.
De implementatie van zorgcoördinatie
Partijen geven in het advies (p. 34) aan dat zij in de ROAZ-plannen die in de tweede
helft van 2023 worden opgesteld op basis van landelijke kaders afspraken maken om
tot zorgcoördinatie te komen. Ik zal partijen en ROAZ-en ook aanspreken op het maken
van deze afspraken. Daarnaast verken ik of en hoe de governance van het ROAZ kan worden
verbeterd en is de NVZ voornemens een voorstel te doen voor de governance van de landelijke
vertegenwoordiging van de ROAZ-en. Deze brief biedt de landelijke kaders voor zorgcoördinatie.
Binnen dit landelijke kader worden tevens afspraken gemaakt met de betrokken zorg-
en meldkamerpartijen over de eenduidige aansluiting tussen zcc’s en meldkamers.
De partijen hebben daarnaast in hun advies aangegeven in 2024 van start te willen
gaan met de implementatie van zorgcoördinatie om in 2025 tot een landsdekkend netwerk
van zcc’s te komen (p. 2). Stapsgewijs zal ik de acties oppakken die nodig zijn om
tot landsdekkende zorgcoördinatie te komen. Het is van groot belang dat regio’s niet
wachten totdat alle acties afgerond zijn, maar dat zij zo snel mogelijk aan de slag
gaan met het implementeren van (onderdelen van) zorgcoördinatie voor zover dat nu
al mogelijk is, zodat er al dit jaar de eerste stappen kunnen worden gezet op dit
gebied. Uit de pilots zorgcoördinatie blijkt immers dat er al veel mogelijk en gaande
is in de praktijk. Het doel hierbij is dat er met ingang van 1 januari 2025 in alle
ROAZ-regio’s sprake is van regio dekkende zorgcoördinatie. Starten met implementatie
moet plaatsvinden binnen de bestaande stelselafspraken, bekostigingssystematiek en
wet- en regelgeving.
Daar waar er (vooralsnog) wettelijke belemmeringen zouden blijken te zijn, kan worden
bezien of er experimenteerruimte mogelijk is.
Ik zal het tot stand komen van zorgcoördinatie vanuit VWS stimuleren door bij VWS
een projectorganisatie in te richten om de landelijke randvoorwaarden voor zorgcoördinatie
te scheppen, om het tot stand komen van zorgcoördinatie in de ROAZ-regio’s te ondersteunen
en de effecten van zorgcoördinatie onder andere op de kwaliteit van de zorg te monitoren
en te evalueren. Ik realiseer me dat er heel wat moet gebeuren om de veranderopgaven
die de partijen in hun advies noemen, op te pakken. In deze brief is een aantal zaken
nog niet aan de orde gekomen, zoals het inrichten van werkprocessen, het beleggen
van de medische verantwoordelijkheid, beleid met betrekking tot personeel, competenties
en opleiding, het delen van patiëntgegevens en technische infrastructuur. Uiteraard
zal ik partijen in de zorg en in de regio’s betrekken en ondersteunen bij de implementatie
van zorgcoördinatie. Gedurende de looptijd van de implementatie zal ik zorgen dat
in ieder geval de partijen die het advies hebben aangeboden, periodiek hun ervaringen
kunnen inbrengen. Voor een belangrijk deel zijn zij aan zet om van zorgcoördinatie
een succes te maken. Ik reken op hun medewerking daaraan.
In deze brief heb ik mijn uitgangspunten voor zorgcoördinatie geschetst. Ik ga ervan
uit dat deze leidend zijn voor de inrichting van zorgcoördinatie in de regio’s. Ik
zal nog moeten bezien in hoeverre ik deze uitgangspunten moet en kan inbedden in wet-
en regelgeving. Ook kan het zo zijn dat er bij de implementatie concrete inzichten
worden opgedaan op basis waarvan de doelen van zorgcoördinatie op een andere wijze
beter kunnen worden bereikt; zorgcoördinatie is immers een middel en geen doel. In
dat geval sta ik open voor een gesprek daarover.
Dat neemt niet weg dat ik het nu tijd vind om, na een periode van verschillende pilots,
meer richting aan te brengen in het concept van zorgcoördinatie en door te pakken.
Zorgcoördinatie is een manier om alle bestaande zorgcapaciteit, juist ook in de dunner
bevolkte regio’s, zo goed mogelijk te ontsluiten en te benutten. Natuurlijk moeten
we met z’n allen voorkomen dat zorgcoördinatie complicerend werkt of meer geld en
menskracht gaat kosten. Ik verwacht niet dat dat het geval is, maar ik ga uiteraard
de effecten van zorgcoördinatie op landelijk niveau monitoren. Zoals ik al aangaf
verwacht ik van de zcc’s dat zij voortdurend de kwaliteit van hun zorg en de inzet
van menskracht in de gaten houden en verbeteren. Het is aan de ROAZ-en om de ontwikkelingen
in de regio te volgen en in de ROAZ-plannen de inzet van zorgcoördinatie in de regio
steeds te optimaliseren. Ik ga ervan uit dat dit binnen de landelijke kaders kan.
Als daar gaandeweg knelpunten blijken te zitten, ga ik daarover het gesprek aan met
veldpartijen.
In het najaar zal ik u nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot
de verdere uitwerking van mijn ambities met betrekking tot zorgcoördinatie.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport