Brief regering : Stand van zaken implementatie duurzaamheidscriteria biogrondstoffen in regelgeving
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
31 239
Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 1233
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VOOR
KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2023
Het kabinet is ervan overtuigd dat in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire
economie in 2050 een belangrijke rol is weggelegd voor duurzame biogrondstoffen. Daarbij
geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biogrondstoffen een bijdrage
aan die transitie kunnen leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig
mogelijk moeten worden ingezet.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet daarom het duurzaamheidskader voor biogrondstoffen
vastgesteld en aan Uw Kamer doen toekomen.1 In dit duurzaamheidskader is een uitvoeringsagenda biogrondstoffen opgenomen waarmee
het kabinet, via aanpassing van beleid en wetgeving, het duurzaamheidskader in de
praktijk brengt. Een onderdeel van deze uitvoeringsagenda is het borgen van duurzaamheidscriteria
voor de productie van duurzame biogrondstoffen. In deze brief wordt u geïnformeerd
over de stand van zaken van de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen
in regelgeving.
Daarnaast wordt u geïnformeerd over de inrichting van een nieuwe adviescommissie die
straks – aan de hand van certificatieschema’s – moet toetsen of de ingezette biogrondstoffen
voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Ook wordt u geïnformeerd over het herzien van
het toezicht op duurzaamheidsborging.
Verder wordt ingegaan op de aanbevelingen van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
naar aanleiding van het SOMO-rapport. Hiermee voldoet de Minister voor Klimaat en
Energie aan de toezegging om te bezien hoe de adviezen van de NEa verwerkt kunnen
worden in de uitwerking van de duurzaamheidscriteria en de aanscherping van het toezicht.2 In deze brief wordt ook ingegaan op de toezegging die is gedaan in het commissiedebat
Klimaat en Energie van 15 februari jl. (Kamerstuk 36 200 XIII, nr. 122) om in te gaan op onderzoek op locatie.3 Tot slot komt de borging van sociaaleconomische criteria voor biogrondstoffen aan
bod.
Naast de bovenstaande zaken, is het goed te vermelden dat in de voorjaarsbesluitvorming
enkele aanvullende klimaatmaatregelen zijn aangekondigd die betrekking hebben op duurzame
biogrondstoffen. Het gaat hier om de inzet van biobrandstoffen in het wegverkeer en
als mogelijkheid voor het realiseren van negatieve emissies, biobased bouwen en een
norm voor bijmenging van plasticrecyclaat of bioplastic. Bij de uitwerking van deze
maatregelen zal het kabinet steeds toetsen of de beoogde inzet in lijn is met de duurzaamheidseisen
uit het duurzaamheidskader biogrondstoffen, de beschikbaarheid van biogrondstoffen,
en de behoefte aan vervanging van fossiele koolstof door niet-fossiele koolstof.
Borging duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen in regelgeving
Uw Kamer is in juni 2021 geïnformeerd over de specifieke criteria waaraan biogrondstoffen
dienen te voldoen om als duurzaam aangemerkt te worden. De duurzaamheidscriteria zijn
onder te verdelen in sociaaleconomische criteria, waarover u verderop in de brief
wordt geïnformeerd, en milieucriteria, die worden vastgelegd in regelgeving. Men spreekt
over duurzame biogrondstoffen wanneer deze duurzaam zijn geproduceerd.4 Dat wil zeggen zonder nadelige gevolgen voor mens en milieu. Met de borging van duurzaamheidscriteria
voor biogrondstoffen in regelgeving worden milieurisco’s op niet duurzame productie
en verwerking van grondstoffen zo veel mogelijk beperkt – zoals uitputting van de
bodem, verontreiniging van grondwater en oppervlaktewater, aantasting van biodiversiteit
en luchtvervuiling. Er wordt daartoe gewerkt aan het vastleggen van de milieucriteria
en de borging daarvan in regelgeving over duurzaamheid van biogrondstoffen, specifiek
in een besluit (hierna: het nieuwe besluit) en regeling. In deze paragraaf wordt u
geïnformeerd over het traject dat leidt tot de implementatie van de duurzaamheidscriteria
voor biogrondstoffen in regelgeving.
Het uitgangspunt bij het vastleggen van de milieucriteria in regelgeving is om zoveel
mogelijk de Europese systematiek van duurzaamheidsborging van biogrondstoffen te volgen,
zoals vastgelegd in de Europese hernieuwbare energierichtlijn (RED). Dit gaat zowel
om de inhoudelijke duurzaamheidseisen,5 als om de systematiek om te zorgen hoe bedrijven kunnen aantonen dat de biogrondstoffen
aan de duurzaamheidscriteria voldoen door middel van het gebruik maken van certificering.
In de RED worden namelijk ook eisen gesteld aan het beheer van certificatieschema’s
(beheereisen) en de borging van duurzaamheidseisen door de handelsketen (chain of custody). De keuze om de RED zoveel mogelijk te volgen, maakt het kabinet omdat het een zeer
grondig en robuust systeem is voor duurzaamheidsborging en toezicht, waarbij tevens
de benodigde samenwerking tussen alle Europese lidstaten wordt versterkt. Hiermee
is het een effectief systeem om zowel duurzaamheidseisen te stellen, als ze ook daadwerkelijk
effectief te controleren. Het kan echter voorkomen dat voor andere toepassingen van
biogrondstoffen dan voor energie in de praktijk op dit moment al een andere manier
van werken bestaat. Hierdoor is niet zomaar de gehele RED-systematiek één op één over
te nemen. In dat geval wordt er gekozen voor een systematiek die bij de praktijk past,
zonder afbreuk te doen aan de duurzaamheid van biogrondstoffen. Daarnaast kan het
zijn dat Europese verordeningen of richtlijnen (zoals de Bouwproductenverordening,
die momenteel onder revisie is) aanvullende nationale eisen niet toestaan. Hier zal
uiteraard rekening mee gehouden worden bij de verdere implementatie.
De duurzaamheidscriteria richten zich op de toepassing van alle soorten biogrondstoffen,
inclusief materialen voor de circulaire economie (zoals bijvoorbeeld materialen voor
de bouw en grondstoffen voor de chemische industrie) en het gebruik voor energieopwekking.
Het gaat daarbij om biogrondstoffenstromen en toepassingen die door de overheid gestimuleerd
of gereguleerd worden. De duurzaamheidscriteria gelden zoals bekend vooralsnog niet
voor de inzet van biogrondstoffen voor vezels (papier en textiel) en voor voer- en
voedselproductie, ook vervoer wordt niet meegenomen.6 In Nederland zijn de milieucriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen
op dit moment geïmplementeerd in het «besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa
voor energietoepassingen» (hierna: besluit conformiteitsbeoordeling) en de onderliggende
regeling. De hierin opgenomen Nederlandse eisen blijven voor bestaande subsidiebeschikkingen
gelden – in het nieuwe besluit komt een overgangsregeling. Nieuwe beschikkingen voor
energietoepassingen vallen onder het nieuwe besluit wanneer deze in werking treedt.
Door zoveel mogelijk aan te sluiten op het Europese systeem van duurzaamheidsborging,
wordt een gelijk speelveld en harmonisatie met de Europese standaard mogelijk gemaakt
en krijgt toezicht een stevig fundament.
Wijzigingen inzake harmoniseren RED-systematiek
Door de harmonisatie met de Europese RED-systematiek zal met de nieuwe regelgeving
een aantal punten wijzigen ten opzichte van het besluit conformiteitsbeoordeling voor
energietoepassingen. Over de meest significante wijzigingen wordt u in deze paragraaf
geïnformeerd. We zijn ons ervan bewust dat de informatie uit deze brief technisch
complexe materie is. Ten behoeve van de leesbaarheid is daarom in de bijlage een leeswijzer
te vinden. Hierin worden alle verschillende partijen en hun rollen in het nieuwe systeem
schematisch en op hoofdlijnen uitgelegd.
Duurzaamheid aantonen op regionaal niveau, waardoor Nederland beter in staat is toezicht
te houden
De eerste wijziging gaat over het niveau van aantonen van de duurzaamheid. Het gaat
hierbij om wie de duurzaamheid aantoont, niet wat aangetoond dient te worden. Duurzaamheid wordt in het besluit Conformiteitsbeoordeling
geborgd door de vereiste duurzaamheidseisen op lokaal niveau te toetsen. Dit houdt in dat de producent (veelal de bosbeheerder) nagaat of de gebruikte
biogrondstoffen duurzaam zijn geproduceerd. In de RED-systematiek wordt duurzaamheid
voor biogrondstoffen uit bos geborgd door de vereiste duurzaamheidseisen op regionaal niveau te toetsen. Dit houdt in dat de eerste inzamelaar (bijv. de pelletproducent) nagaat
of de gebruikte biogrondstoffen duurzaam zijn geproduceerd. In de RED is zeer gedetailleerd
vastgelegd hoe een audit moet worden uitgevoerd en welke bewijslast nodig is om tot
een grondig duurzaamheidsoordeel te komen.7 Conform deze regels in de RED is in certificatieschema’s uitgewerkt hoe een lokale
inspectie in het bos moet worden uitgevoerd om na te gaan of de gebruikte biogrondstoffen
duurzaam zijn geproduceerd.
Op regionaal niveau aantonen van de duurzaamheid vormt wereldwijd de standaard, ook
in de EU.8 Harmonisatie met deze standaard biedt een aantal belangrijke voordelen. Door aan
te sluiten bij de borging van de RED-systematiek zal Nederland beter in staat zijn
toezicht te houden op de borging van de duurzaamheid in internationaal gecertificeerde
ketens van biogrondstoffen. Daarnaast zorgt het voor een gelijk speelveld. Op dit
moment wordt namelijk met de 27 EU-lidstaten een structuur opgezet om gezamenlijk
de verantwoordelijkheid voor een hoge standaard aan toezicht op naleving uit te werken,
zowel binnen als buiten de EU. Vasthouden aan de Nederlandse systematiek leidt ertoe
dat er voor bioenergie geen gezamenlijk toezicht met de andere EU lidstaten ontwikkeld
en gehouden kan worden. Het huidige Nederlandse systeem wordt daarom geharmoniseerd
met de Europese standaard, wat betekent dat het voldoen aan de milieucriteria op regionaal
niveau moet worden aangetoond.
Aanscherping eisen voor erkenning van een certificatieschema
De tweede wijziging gaat over de eisen die gesteld worden aan erkenning van een certificatieschema.
De duurzaamheidsstandaard voor biogrondstoffen is in zowel de RED als het besluit
conformiteitsbeoordeling uitgewerkt op het niveau van principes, criteria en indicatoren.
Principe
Abstracte omschrijving wat het doel is van de duurzaamheidsborging. Bijvoorbeeld:
Biodiversiteit wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.
Criterium
Specificering van de elementen die bijdragen aan het bereiken van het doel, zoals
omschreven in het principe waar dit criterium bij hoort. Er kunnen meerdere criteria
onder één principe vallen. Bijvoorbeeld: Het treffen van maatregelen om plant- en diersoorten te beschermen.
Indicator
Nog specifiekere uitwerking van een criterium in toetsbare en meetbare elementen,
waar mee kan worden aangetoond dat aan het criterium wordt voldaan. Bijvoorbeeld:
Het in kaart brengen van bedreigde diersoorten en hun habitat.
In de huidige situatie (zoals vastgelegd in het besluit conformiteitsbeoordeling)
wordt een schema erkend op criteriumniveau. Dit betekent dat een schema voor één bepaald
criterium onder een principe (dat meestal bestaat uit meerdere criteria) kan worden
erkend. Het ongewenste gevolg hiervan is dat er per criterium een erkenning van een
certificatieschema kan worden aangevraagd. Voor het andere criterium kan een ander
certificatieschema worden gebruikt, wat betekent dat er een stapeling van erkenningen
van certificatieschema’s ontstaat. Deze aanpak leidt tot een groot risico op onduidelijkheid
over de criteria en hoge administratieve lasten voor uitvoerders. In het nieuwe besluit
moet een certificatieschema aan alle criteria voldoen die horen bij het principe om erkend te worden. Met het erkennen
op principeniveau wordt dezelfde mate van duurzaamheid geborgd én wordt aangesloten
bij de RED-systematiek. In de bijlage is een voorbeeld te vinden van hoe dit in de
praktijk werkt.
Om de toetsing van certificatieschema’s zo robuust mogelijk te kunnen doen, is er
behoefte aan verdere uitwerking van de duurzaamheidscriteria op indicatorniveau. Dit
proces wordt op dit moment onderzocht in het kader van de uitwerking van de duurzaamheidscriteria
voor biogrondstoffen.
Biogrondstoffen verdeeld in RED-categorieën, waardoor internationaal geharmoniseerde
duurzaamheidsborging gerealiseerd wordt
De derde wijziging gaat over verschillen in categorisering tussen het huidige Nederlandse
systeem voor energietoepassingen, zoals vastgelegd met het Besluit conformiteitsbeoordeling,
en de RED-systematiek. Om de duurzaamheid te borgen zijn biogrondstoffen in het huidige
Nederlandse systeem en in de RED-systematiek verdeeld in categorieën.9 De categorieën in het Nederlandse systeem zijn echter net anders verwoord en ingedeeld
dan de categorieën in de RED-systematiek.
Zoals eerder aangegeven, is het voor de uitvoerbaarheid van de nieuwe geharmoniseerde
duurzaamheidscriteria wenselijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de RED-systematiek.
Dat geldt ook voor de categorisering van biogrondstoffen. Aansluiten bij de RED zorgt
er daarnaast voor dat Nederland mee kan doen in de systemen die op Europees niveau
ontwikkeld worden. Het zorgt daarnaast voor een internationaal geharmoniseerde duurzaamheidsborging
en markt. De aansluiting bij de RED-categorieën betekent dat één categorie uit het
Nederlandse systeem, namelijk Reststromen uit natuur en landschapsbeheer niet zijnde bos, wordt opgenomen in een algemene reststromen categorie zoals gedefinieerd in de RED
(categorie afval en residuen). Het gevolg is dat ten opzichte van de huidige Nederlandse
systematiek voor bepaalde reststromen, één duurzaamheidseis minder van toepassing
zal zijn in de nieuwe RED-categorieverdeling. Het duurzaamheidsrisico van deze reststromen
wordt laag geacht,10 waardoor in de RED geen aanvullende duurzaamheidseisen worden gesteld aan reststromen.
Nieuwe adviescommissie die certificatieschema’s toetst en relatie met toezicht
Van belang is dat een bedrijf kan aantonen dat geleverde biogrondstoffen voldoen aan
de duurzaamheidscriteria. Dat kan met behulp van een certificaat. Het uitgangspunt
is dat daar waar certificeringsschema’s niet zijn getoetst door de Europese Commissie
in het kader van RED, een nog in te stellen adviescommissie deze schema’s zal toetsen.
Op dit moment wordt de instelling van deze commissie voorbereid. Deze zal de bestaande
commissies Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC)15 en Adviescommissie Duurzaamheid Biomassa voor Energietoepassingen (ADBE) gaan vervangen.
Het doel is dat met het inwerkingtreden van nieuwe regelgeving inzake het aantonen
van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen ook de commissie van start kan gaan.
Dit zal gebeuren onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat.
Op dit moment worden in Nederland houtige biogrondstoffen die worden ingezet voor
energie, alleen als duurzaam gerekend wanneer deze voldoen aan strenge eisen. Dit
is geregeld in het systeem van certificering waarop toezicht wordt gehouden door de
Nederlandse Emmissieautoriteit. Ook bij de uitwerking van het duurzaamheidskader wordt
gewerkt aan het inrichten van toezicht voor het beoogde toepassingsgebied van de duurzaamheidscriteria.
In deze uitwerking wordt onder andere gekeken naar de lessen die te leren zijn van
het huidige toezicht (bijvoorbeeld op bioenergie en biobrandstoffen) en de aansluiting
bij parallelle systemen en netwerken. Denk daarbij aan Europese netwerken als CA-RES11 en REFUREC12. Ook wordt aandacht geschonken aan de samenhang tussen de toezichthouder, uitvoeringsorganisatie
en adviescommissie. De komende maanden wordt duidelijk hoe het toezicht wordt ingericht,
waarna uw Kamer hierover wordt geïnformeerd.
Aanbevelingen NEa naar aanleiding van SOMO-rapport voor verbetering in de uitvoering
van en het toezicht op duurzaamheidseisen
Vorig jaar is een onafhankelijk onderzoek door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) ingesteld naar aanleiding van een rapport door Stichting Onderzoek
Multilaterale Instellingen (SOMO) over biogrondstoffen uit Estland. Hierin gaf de
NEa enkele aandachtspunten voor verbetering in de uitvoering van en het toezicht op
de geldende duurzaamheidseisen.13 Zoals destijds is aangegeven in de Kamerbrief14 heeft het kabinet bezien hoe deze adviezen verwerkt kunnen worden in de uitwerking
van de duurzaamheidscriteria en de aanscherping van het toezicht. Hieronder wordt
uw Kamer daarover geïnformeerd.
Adviezen NEa verwerkt in uitwerking duurzaamheidscriteria en aanscherping toezicht
1. Verbetering borgingsproces risico-gebaseerde werkwijze
Het eerste aandachtspunt dat de NEa benoemt, gaat over het borgingsproces van een
risico-gebaseerde werkwijze. De NEa adviseert het uitfaseren van de risico-gebaseerde
werkwijze voor Estland, en om op basis van wetenschappelijk onderzoek te bepalen in
welke situatie welk niveau van duurzaamheidsborging voldoet. Het op regionaal niveau
aantonen van de duurzaamheid, zoals hierboven toegelicht, heeft betrekking op dit
aandachtspunt uit de NEa-rapportage, omdat de aanpak van het regionaal aantonen ook
gebruik maakt van een risico-gebaseerde werkwijze.
Zoals eerder beschreven, zal het nieuwe systeem aansluiten bij de borging van de RED-systematiek
door op regionaal niveau duurzaamheid aan te tonen. Het gehele systeem van duurzaamheidsborging
en toezicht dat de RED voorschrijft, is het meest robuuste en breed gedragen systeem
wat we op dit moment tot onze beschikking hebben. Ook de SER onderschrijft in zijn
advies «Biomassa in Balans» het belang van aansluiten bij de RED en benoemt hierbij
expliciet het belang van de ontwikkeling van een risicobenadering ten behoeve van
het duurzaamheidskader. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat sinds het uitkomen
van het NEa-rapport er twee uitvoeringsverordeningen van de RED zijn gepubliceerd
die het borgingsproces van het regionaal aantonen van duurzaamheid, vergaand aanscherpen.
De verordeningen stellen onder andere strengere eisen aan het proces van een audit,
transparantie van certificeringsrapporten en misstanden, en het toezicht dat lidstaten
op de certificeringspraktijk moeten houden, zowel binnen als buiten de EU. Hoewel
de aanscherpingen van de RED de risico-gebaseerde werkwijze niet uitfaseren, dragen
deze wel bij aan het aanpakken van de zorgen die ten grondslag liggen aan het advies
van de NEa.
2. Verbetering transparantie certificeerder
Als tweede aandachtspunt geeft de NEa aan dat de certificeerder transparanter kan
onderbouwen hoe deze tot een oordeel komt. In de uitvoeringsverordening van de RED15 (Commission Implementing Regulations 2022/996) die vlak na de vaststelling van het NEa-rapport is uitgekomen, worden specifieke
eisen gesteld aan certificeerders aangaande hun governance, intern toezicht, klachtenprocedure
en de transparantie van certificatieschema’s. In dit laatste punt wordt uiteengezet
dat certificatieschema’s op hun website een breed scala aan informatie publiek beschikbaar
moeten gaan maken. Hieronder valt onder andere de eis om – wanneer bij de audits kritische
of ernstige gevallen van niet-naleving worden vastgesteld – een samenvatting van deze
misstanden te publiceren. Daarbij moet tevens een bijbehorend actieplan en tijdschema
voor de correctie van deze misstanden worden gepubliceerd, zoals overeengekomen met
de betrokken marktdeelnemers. Met deze uitgebreide voorschriften binnen de RED wordt
aan dit aandachtspunt van de NEa tegemoet gekomen en wordt hiermee de transparantie
verbeterd.
3. Verbetering stakeholderconsultatie
Ten derde wijst de NEa erop dat stakeholderconsultatie in de context van certificering,
als eenmalige uitwisseling van vraag en antwoord, niet effectief is om de zorgen van
stakeholders, die mogelijk politiek gevoelig en complex zijn, voldoende te adresseren.
De NEa adviseert dat het gesprek tussen belangrijke stakeholders en de biomassaproducent
op regelmatige basis plaats zou moeten vinden om meer wederzijds begrip te creëren.
Deze stakeholderbetrokkenheid wordt zowel binnen de certificeringspraktijk als in
beleidsontwikkeling en -implementatie van de duurzaamheidscriteria versterkt. Binnen
de certificeringspraktijk stelt de RED in de hierboven genoemde uitvoeringsverordeningen
strenge kwaliteitseisen aan stakeholderbetrokkenheid en transparantie hierover. Daarnaast
werkt het kabinet er actief aan om stakeholders te betrekken bij het traject dat leidt
tot de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen in regelgeving.
Zo vinden er voordat de regelgeving in procedure wordt gebracht, waar consultatie
deel van uitmaakt, al consultaties met stakeholders plaats. Er hebben stakeholderbijeenkomsten
plaatsgevonden, er zijn interviews gehouden met schemabeheerders en een expertgroep
wordt geraadpleegd. De uitkomsten van deze stakeholderconsultaties worden meegenomen
in het verdere traject dat leidt tot implementatie van de duurzaamheidscriteria in
regelgeving.
In het kader van het eerder genoemde Duurzaamheidskader biogrondstoffen zijn ongeveer
35 partijen, die zich dagelijks met biogrondstoffen bezighouden, geïnterviewd over
hun ervaringen met en zienswijzen op het biogrondstoffenbeleid. Bijgevoegd is het
rapport met beleidsaanbevelingen te vinden, met daarbij in de bijlage een uitgebreid
verslag en analyse van deze consultatie. U zult dit najaar een inhoudelijk reactie
op dit rapport ontvangen.
Inhoudelijke discussiepunten waarover meer kennis is of wordt gewonnen
De NEa benoemt tot slot twee discussiepunten over de duurzaamheid van biogrondstoffen
die buiten de context van certificering vallen, maar waarover meer kennis nodig is.
1. Bescherming van gedraineerde veengebieden
Allereerst stipt de NEa de veranderingen in de koolstofbalans in bossen op de lange
termijn aan, en de vragen rond ooit gedraineerde veengebieden en of die hedendaags
nog te beschouwen zijn als veengebieden. In Nederland is binnen het besluit conformiteitsbeoordeling
vastgesteld dat biogrondstoffen niet afkomstig mogen zijn van structureel gedraineerd
land dat op 1 januari 2008 veengebied was. Dit komt overeen met het jaartal dat in
de REDII gehanteerd wordt. In de REDII wordt gesteld dat biobrandstoffen, vloeibare
biomassa en brandstoffen uit biomassa uit landbouwproducten, niet vervaardigd mogen
zijn uit grondstoffen die afkomstig zijn van land dat op januari 2008 veengebied was.
In het huidige ontwerp van de REDIII wordt het toepassingsgebied van deze eis uitgebreid
met bosbiomassa. Met deze verwachte aanscherping worden de eisen rond bescherming
van veengebieden in Europa uniform met de al bestaande Nederlandse eisen.
Tegelijkertijd is het van belang om meer kennis te blijven vergaren over dit onderwerp.
In het nog te verschijnen PBL-rapport over koolstofschuld zal o.a. verder worden ingegaan
op de wetenschappelijke stand van zaken rondom de koolstofschuld en de terugverdientijd
in relatie tot het gebruik van (vooral houtige) biogrondstoffen. Zodra dit rapport
verschijnt, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
2. Afdoende wettelijke bescherming Ests bos
De NEa wijst erop dat de zorgen van de ngo’s onder meer gericht zijn op het generieke
gebruik van biogrondstoffen en de mate waarin bos met te beschermen kenmerken in Estland
wel afdoende wettelijk beschermd wordt. Dit zijn zorgen die volgens de NEa niet op
lokaal niveau in de context van certificering op te lossen zijn maar wellicht extra
wettelijke eisen vergen. De Europese LULUCF Verordening stelt emissiedoelen vast die
per lidstaat behaald moeten worden in de landgebruiksector (waar bos onder valt).
In de boekhouding hiervan wordt ontbossing zwaar meegeteld, waardoor lidstaten hun
bossen duurzaam zullen moeten beheren om hun emissiedoel te behalen. In het REDIIBIO-rapport
in opdracht van de Europese Commissie16 zijn verschillende landenfiches uitgewerkt. In deze landenfiches is een juridische
analyse uitgevoerd van de conformiteit van de bestaande relevante wetgeving met de
Europese duurzaamheidscriteria voor bossen (Sustainable Harvesting Criteria en LULUCF). Ook voor Estland is er een analyse van hun wetgeving gemaakt, en hieruit
blijkt dat Estland aan alle Europese wettelijke vereisten voldoet en daar ook monitoring-
en handhavingsinstrumenten voor heeft, zoals het opleggen van sancties.
De borging van sociaaleconomische criteria
De duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen bestaan uit milieucriteria en sociaaleconomische criteria. Voorgaande beleidskeuzes gaan over de juridische borging van de milieucriteria. Voor de sociaaleconomische criteria (die gaan over armoede, rechten van werknemers en sociale aspecten) is in
de eerdere Kamerbrief over de duurzaamheidscriteria aangegeven uw Kamer te informeren
over de wijze waarop de sociaaleconomische criteria worden vastgelegd.17 Het voornemen was om deze criteria vast te leggen in een convenant.18 Daarbij werd reeds vermeld is dat dit voornemen eerst in samenhang met de herziening
van het IMVO19-beleid bezien moest worden.20 De sociaaleconomische criteria zijn daarom naast een door de Europese Commissie gedaan
voorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid op het gebied van duurzaamheid
(CSDDD) gehouden. Dit is een voorstel waarmee ingezet wordt op gepaste zorgvuldigheid
ten aanzien van negatieve effecten op mensenrechten en het milieu in waardeketens.
Dit betekent dat bedrijven misstanden in hun waardeketen moeten aanpakken en voorkomen.
Uit de verkenning blijkt dat de overeenkomsten tussen het Europese voorstel en de
sociaaleconomische criteria groot is. Binnen het IMVO-beleid wordt van bedrijven verwacht
dat zij risico’s voor mens en milieu, zoals arbeidsuitbuiting, schending van mensenrechten
en milieuvervuiling, in kaart brengen en deze risico’s voorkomen en aanpakken.21 Daarnaast zijn de IMVO-convenanten geëvalueerd, waaruit blijkt dat het convenantenbeleid
onvoldoende bedrijven bereikt.22 Het Europese voorstel en de evaluatie leiden samen tot de conclusie dat een apart
convenant voor specifiek biogrondstoffen weinig toegevoegde waarde heeft en daarmee
niet proportioneel is. Daarnaast kunnen bedrijven sinds 30 september 2022 gebruik
maken van het nationale IMVO-steunpunt en de subsidieregeling voor sectorale samenwerking
dat bedrijven ondersteunt bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid.23 Nederland blijft verder bij eventuele toekomstige onderhandelingen over de RED inzetten
op verdere aanscherping van de Europese duurzaamheidscriteria en het opnemen van sociaaleconomische
criteria. Het kabinet blijft in Europa ook inzetten op een breed plan van aanpak voor
IMVO.24
Vervolg
Met het stimuleren van de inzet van biogrondstoffen voor hoogwaardige toepassingen
in combinatie met de duurzaamheidseisen, zorgt het kabinet ervoor dat duurzame biogrondstoffen
zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet en werken we toe naar een klimaatneutrale en
circulaire economie in 2050. Het nieuwe besluit waarmee de duurzaamheidscriteria en
bijbehorende systematiek worden vastgelegd, zal vermoedelijk in de tweede helft van
2023 in procedure worden gebracht. Over het complete beeld van de implementatie van
de duurzaamheidscriteria, de verwerking ervan in stimulerings- of reguleringsinstrumentarium,
en de toetsingsprocedures zal u op dat moment worden geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
BIJLAGE: VOORBEELD NIVEAU VAN ERKENNING
Principe 1
Principe 2
Criterium 1.1
Criterium 2.1
Criterium 1.2
Criterium 2.2
Criterium 1.3
Certificatieschema X wilt erkenning krijgen dat het de duurzaamheidseisen uit het
kader biogrondstoffen kan borgen, en wordt hiervoor getoetst. Uit de toetsing blijkt
dat het schema de duurzaamheid kan borgen van criterium 1.1, 1.2 en 1.3, dus Certificatieschema
X kan worden erkend voor Principe 1. Ook blijkt uit de toetsing dat Certificatieschema
X alleen criterium 2.1 kan borgen, maar niet criterium 2.2. Hierdoor kan Certificatieschema
X niet worden erkend voor Principe 2 en ook niet apart voor criterium 2.1. Conclusie:
Certificatieschema X wordt alleen erkend voor het borgen van de criteria onder Principe
1.
Indieners
-
Indiener
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie