Brief regering : Vormgeving regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 2048
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 april 2023
In mijn brieven van 16 december 20221 en 1 februari 20232 heb ik uw Kamer toegelicht dat het kabinet de morele verplichting voelt om een specifieke
groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten aanvullend financieel te
ondersteunen. De afgelopen periode heb ik alle voorbereidingen in gang gezet om te
komen tot een regeling voor deze groep. Zoals toegezegd in het debat van 1 februari
20233 informeer ik uw Kamer met deze brief over de vormgeving van deze regeling, waaronder
de contouren, de uitvoering en de planning. Tot slot geef ik, zoals toegezegd in het
debat van 8 maart 20234, een reactie op het vonnis van de voorzieningenrechter naar aanleiding van het kort
geding dat is aangespannen door FNV en CNV inzake dit onderwerp.
1. Contouren van de regeling
Het kabinet betreurt het ten zeerste dat er mensen zijn met langdurige post-COVID
klachten, waardoor zij ingrijpende gevolgen ervaren voor hun werk- en privéleven.
Dat geldt te meer voor zorgmedewerkers die zich tijdens de eerste coronagolf hebben
ingezet om COVID-19-patiënten te blijven verzorgen, ondanks alle onzekerheden over
de gezondheidsrisico’s die het nieuwe virus met zich meebracht. Voor een specifieke
groep zorgmedewerkers (zie onderstaand) voelt het kabinet de morele verplichting om
hen aanvullend financieel te ondersteunen middels een regeling. Deze regeling komt
niet voort uit vermeende aansprakelijkheid van de Staat. Daarover heeft de Afdeling
Advisering van de Raad van State, naar mijn mening terecht, geconcludeerd dat de werkgever
of opdrachtgever de eerste aansprakelijke partij is voor de schade die is ontstaan
als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk.
Afbakening doelgroep
In de Kamerbrieven van 16 december 2022 en 1 februari 2023 is toegelicht welke specifieke
groep zorgmedewerkers het kabinet voornemens is aanvullend financieel te ondersteunen.
Samengevat gaat het om:
Zorgmedewerkers
1) die in de eerste golf van de coronapandemie veelvuldig en intensief zorg hebben verleend
aan COVID-patiënten en/of daar nauw betrokken bij waren (maart tot en met juni 2020);5
2) die langer dan twee jaar post-COVID klachten ondervinden die zijn vastgesteld door
een arts volgens de actuele beroepslijn6 en als gevolg hiervan minder of helemaal niet meer kunnen werken, blijkend uit een
WIA-beoordeling of vergelijkbaar, en
3) vanwege een arbeidsrelatie (in vaste dienst, ingehuurd of met een tijdelijk dienstverband) gedurende de periode
van maart 2020 tot en met juni 2020 werkten voor of in opdracht van een werkgever
in de branches7:
○ de verzorgings- en verpleeghuizen8,
○ de (universitaire) ziekenhuizen,
○ de gehandicaptenzorg,
○ de wijkverpleging,
○ de geboortezorg,
○ de ambulancezorg,
○ de intramurale jeugdzorg,
○ de justitiële inrichtingen (alleen medisch, BIG-geregistreerd personeel),
○ de intramurale geestelijke gezondheidszorg, of
○ de huisartsenzorg.
Het kabinet is zich er uiteraard van bewust dat een veel grotere groep in de samenleving
grote gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor iedereen
in Nederland zet het kabinet zich in om hen zo goed als mogelijk te ondersteunen door
bijvoorbeeld het doen van onderzoek naar de diagnose en behandeling van de klachten
en het (tijdelijk) vergoeden van paramedische herstelzorg.
Hoogte van de aanvullende financiële ondersteuning
Zorgmedewerkers vallende onder de bovenstaande afbakening kunnen in aanmerking komen
voor aanvullende financiële ondersteuning van € 15.000 per persoon. Deze financiële
ondersteuning is aanvullend op de ondersteuningsmaatregelen voor iedereen met post-COVID
klachten én op het stelsel van sociale zekerheid voor iedere werknemer die meer dan
twee jaar ziek is. Voor de bepaling van de hoogte is een vergelijking gemaakt met
recent door de
Staat verstrekte onverplichte tegemoetkomingen. In dit geval is besloten om aansluiting
te zoeken bij de tegemoetkoming in verband met de grote gevolgen van de Q-koortsuitbraak.9 Er zijn immers grote gelijkenissen met de casuïstiek van de Q-koorts(patiënten).
Dat is gelegen in het volgende: De gezondheidsklachten werden beiden veroorzaakt na
het doormaken van een infectie die tot dan toe relatief onbekend was. Een van de ziektebeelden
dat ontstaat na een Q-koortsbesmetting, namelijk die van het Q-koortsvermoeidheidssyndroom
(QVS), toont gelijkenissen met het ziektebeeld van post-COVID; in beide gevallen gaat
het onder andere vaak om langdurige vermoeidheidsklachten als gevolg van een doorgemaakte
infectie. De gevolgen van de ziekte zijn daarmee ook vergelijkbaar; in beide gevallen
ervaart men verlies van gezondheid en daardoor verlies van werk en kwaliteit van leven.
Daarom acht het kabinet de gekozen hoogte van het bedrag passend. Interdepartementaal
wordt verkend of de regeling tijdelijk uitgezonderd kan worden bij vermogenstoetsen,
zodat het ontvangen van de eenmalige aanvullende financiële ondersteuning geen nadelige
effecten kan hebben voor onder andere toeslagen.
2. Uitvoering van de regeling
Met de uitvoeringsorganisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I)
is reeds gestart met de voorbereiding van de uitvoering van deze regeling. Hierbij
wordt overleg gevoerd met het UWV over eventuele uitwisseling en verificatie van gegevens
die nodig zijn bij de beoordeling van de aanvragen. De uitvoering van de regeling
is en blijft echter complex, omdat geen enkele organisatie de doelgroep zonder verdere
uitvraag in beeld heeft. Voor het ontvangen van de aanvullende financiële ondersteuning
zal de aanvrager informatie moeten aanleveren, waarna een beoordeling zal plaatsvinden
door DUS-I. Indien nodig kan een medische commissie worden ingericht. Bij het opvragen
van stukken ter beoordeling van de aanvraag zal een constante afweging gemaakt moeten
worden tussen enerzijds het beperken van de administratieve last voor de aanvrager
en anderzijds het zoveel mogelijk voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarbij
komt het belangrijke aspect dat de privacy van de zorgmedewerker als aanvrager gewaarborgd
blijft.
Bij het uitwerken van de regeling wordt uitgegaan van het opvragen van de onderstaande
informatie ter beoordeling of de aanvrager in aanmerking komt voor een aanvullende
financiële ondersteuning. Deze voorwaarden worden nader gepreciseerd in de regeling.
1) DigiD-inlog en aanvullende noodzakelijke informatie ter authenticatie van de identiteit
van de aanvrager;
2) Een kopie van de arbeidsovereenkomst, waaruit blijkt dat deze persoon tijdens de eerste
golf veelvuldig en intensief heeft gewerkt als zorgmedewerker bij een zorgaanbieder
vallende onder de afbakening. Indien een persoon werkzaam was via een opdrachtconstructie,
bijvoorbeeld via uitzend- of detacheringsbureau, dan is tevens een overeenkomst van
opdracht nodig tussen de uitlenende partij (de werkgever/ZZP) en de inlenende partij
(de zorgaanbieder). Als uit de arbeidsovereenkomst of opdrachtconstructie niet direct
blijkt dat het gaat om een beroep/functie met veelvuldig en intensief contact met
COVID-patiënten, dan zal de zorgaanbieder dit moeten verklaren;
3) Een uitdraai van het arbeidsverleden in 2020 (via Mijn UWV) ter verificatie van de
arbeidsovereenkomst of een vergelijkbaar document voor personen die werkzaam waren
via een opdrachtconstructie;
4) Een kopie van de WIA-toekenningsbeschikking, WIA-afwijzingsbeschikking met als reden
<35% arbeidsongeschikt of een vergelijkbaar document (van een (private) verzekering),
waaruit blijkt dat deze persoon ziek is geworden tijdens de eerste golf én na twee
jaar arbeidsongeschikt is geraakt.
5) Een bewijs van een arts dat de persoon in kwestie kampt met langdurige klachten na
COVID-19. Dit blijkt bij voorkeur uit de diagnose vastgelegd tijdens de WIA-beoordeling.
De langdurige post-COVID klachten moet in ieder geval vastgelegd zijn voor de inwerkingtreding
van de regeling.
De WIA-beschikking (punt 4) is nodig om te kunnen beoordelen of er sprake is van ziekte
ontstaan in de eerste golf én of iemand na twee jaar hierdoor arbeidsongeschikt is
geraakt. In Nederland kunnen werknemers en ZZP’ers met een verzekering bij het UWV
een WIA-beoordeling aanvragen als zij langer dan twee jaar ziek zijn. Er zijn echter
drie groepen die wel minimaal twee jaar ziek kunnen zijn en daarom gevolgen kunnen
ondervinden voor hun inzetbaarheid, maar geen WIA-beschikking kunnen overleggen: werknemers
waarvan de werkgever vrijwillig loon heeft doorbetaald na het tweede ziektejaar en
privaat verzekerde en onverzekerde ZZP’ers. Er is uitvoerig verkend in hoeverre zij
objectief en verifieerbaar kunnen aantonen dat zij arbeidsongeschiktheid zijn geraakt.
Voor de eerste doelgroep, werknemers met vrijwillige loondoorbetaling, zal een kopie
van de vrijwillige loondoorbetaling van het UWV volstaan als daaruit blijkt dat de
aanvrager werkzaam is of was bij een zorgaanbieder én ziek is geworden tijdens de
eerste golf waarna hij of zij een WIA-uitkering ter beoordeling van arbeidsongeschiktheid
had kunnen aanvragen. Hiermee kan objectief worden getoetst op de voornoemde inhoudelijke
maatstaven. Voor de tweede doelgroep, de privaatverzekerde ZZP’ers, wordt momenteel
verkend in hoeverre zij een objectief en verifieerbaar bewijs van hun private verzekeraar
kunnen overleggen om te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van twee jaar ziekte
en arbeidsongeschiktheid als gevolg van langdurige post-COVID klachten.
De verkenning voor de ZZP’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft echter
nog niet geleid tot een geschikt alternatief voor de WIA-beschikking. Deze doelgroep
valt niet onder het stelsel van werknemersverzekeringen en heeft geen private verzekering
afgesloten, waardoor de arbeidsongeschiktheid niet formeel is vastgelegd. De omvang
van deze groep is mij onbekend. Gelet op het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik,
alsmede de houdbaarheid van de werklast voor de uitvoeringsorganisatie, is een dergelijk
objectief en verifieerbaar bewijs wel noodzakelijk. Gelet op het belang van een werkbare
en uitvoerbare regeling, is om die reden besloten om vast te houden aan de voorwaarde
om een WIA-beschikking of zeer vergelijkbaar document op te vragen. Dat heeft als
gevolg dat ZZP’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering niet kunnen voldoen aan
de voorwaarden in de regeling. Hoezeer ik ook begrijp dat dit voor sommige zorgmedewerkers
een teleurstelling is, moet ik ook de uitvoerbaarheid van de regeling bewaken. Daarom
kan ik op dit moment de onverzekerde ZZP’ers niet includeren in de regeling. Wel hecht
ik eraan om op korte termijn hierover in gesprek te gaan met de vertegenwoordiging
van ZZP’ers in de zorg.
3. Planning van de regeling
De regeling wordt voor het einde van dit tweede kwartaal bekend gemaakt. Dit houdt
onder meer in dat deze regeling wordt opengesteld voor internetconsultatie, zodat
suggesties kunnen worden gedaan om de kwaliteit en uitvoerbaarheid van deze regeling
te verbeteren. Deze internetconsultatie is een standaard onderdeel van het wetgevingsproces
omtrent nieuwe regelingen. Een gemiddelde internetconsultatie duurt minimaal vier,
maar gemiddeld zes weken. Het streven is om de definitieve regeling rond de zomer
te publiceren in de Staatscourant.
Daarnaast wordt komende periode verder gewerkt om de uitvoering zo spoedig mogelijk
in gereedheid te brengen door onder meer het inrichten van het aanvraagsysteem. Ook
worden daarvoor noodzakelijke stappen doorlopen zoals het opstellen van een risicoanalyse
en het uitvoeren van een regeldruk- en uitvoeringstoets. Zodra de regeling is gepubliceerd
in de Staatscourant, wordt gestart met de communicatie richting zorgmedewerkers die
mogelijk in aanmerking komen, zodat zij zich kunnen voorbereiden op het doen van een
aanvraag. Het streven is om het aanvraagloket bij DUS-I vanaf september 2023 open
te stellen.
4. Reactie vonnis voorzieningenrechter Den Haag
Tot slot is mij verzocht te reageren op het vonnis van de voorzieningenrechter te
Den Haag. De vakbonden FNV en CNV hebben op 20 januari 2023 een kort geding aangespannen
tegen het Ministerie van VWS en SZW. Daarin vorderden zij van de Staat een bedrag
te betalen van € 22.839 per zorgmedewerker die in 2020 ziek is geworden door een COVID-besmetting
en die het werk (gedeeltelijk) niet meer kan verrichten, als voorschot voor de vergoeding
van de door die zorgmedewerker geleden schade. Daarnaast gebieden zij de Staat om
binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis met de vakbonden in overleg te treden
om daarin te onderzoeken op welke wijze een regeling om zorgmedewerkers met post-COVID
financieel tegemoet te komen kan worden vormgegeven, met als uitgangspunt dat die
regeling niet afhankelijk kan zijn van financiële bijdragen van derden.
Op 8 maart 202310 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan. FNV en CNV zijn niet in het gelijk
gesteld. In het vonnis overweegt de Rechtbank Den Haag onder andere als volgt: de
vordering van de vakbonden tot vergoeding van schade voor zorgpersoneel met post-COVID
kan niet worden toegewezen in een zogenaamde collectieve actie-procedure. Of voor
gedupeerde zorgmedewerkers een recht op vergoeding van schade bestaat moet van geval
tot geval worden beoordeeld. Daarvoor is een beoordeling nodig aan de hand van ieders
concrete situatie. De voorzieningenrechter kan daarom geen oordeel geven over de vraag
of, en in welke gevallen, eventuele schade is toe te rekenen aan onrechtmatig handelen
van de Staat. Ook is er geen juridische grond aan te wijzen die de Staat verplicht
met de vakbonden in overleg te treden, zodat ook de daartoe strekkende vordering wordt
afgewezen.
De uitspraak van de Rechtbank is in lijn met het standpunt dat de Staat heeft ingenomen
tijdens de procedure. Het sluit tevens aan bij de richting die het kabinet heeft gekozen
om een regeling te treffen voor een specifieke groep zorgmedewerkers met langdurige
post-COVID klachten. De komende periode werk ik daarom onverminderd verder aan de
regeling en de uitvoering daarvan.
Hopende uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Indieners
-
Indiener
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.