Brief regering : Transparantie en depolitiseren van de gratieprocedure
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 783
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2023
Tijdens het commissiedebat Gevangeniswezen en tbs van 5 oktober 2022 (Kamerstuk 29 279, nr. 737) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de transparantie en het depolitiseren
van de gratieprocedure. In deze brief doe ik mijn toezegging gestand door eerst een
toelichting te geven op de huidige gratieprocedure, om vervolgens afzonderlijk in
te gaan op de thema’s transparantie en depolitisering.
De gratieprocedure
Een gratieverzoek dat voldoet aan alle eisen die de Gratiewet daaraan stelt, wordt
in behandeling genomen door de Dienst Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Over het gratieverzoek wordt door de Dienst Justis advies gevraagd aan de rechter
die de straf of maatregel heeft opgelegd. In zaken waarin door een meervoudige kamer
uitspraak is gedaan wordt, behalve aan de rechter, ook aan het Openbaar Ministerie
(OM) advies gevraagd. Bij enkelvoudige zaken wordt in beginsel geen advies gevraagd
aan het OM, tenzij het OM aangeeft te willen adviseren. Daarnaast kunnen inlichtingen
worden ingewonnen bij andere relevante partijen. Op basis van alle informatie wordt
het gratieverzoek beoordeeld, waarbij het advies van de rechter in beginsel leidend
is. Bij een gratiebeslissing worden, naast de belangen van de veroordeelde, ook de
belangen van de samenleving en eventuele slachtoffers gewogen. Komt het verzoek in
aanmerking voor toewijzing, dan wordt gratie verleend door de Kroon, op voordracht
van de Minister voor Rechtsbescherming. Gratie kan ook worden verleend onder voorwaarden.
Dat gratie wordt verleend door de Kroon is verankerd in de Grondwet.
In 2022 zijn 766 gratieverzoeken behandeld door de Dienst Justis. Dit betreffen verzoeken
over verschillende sancties, waaronder voornamelijk gevangenisstraffen. Hiervan zijn
132 gratieverzoeken onvoorwaardelijk toegewezen en 35 voorwaardelijk. 317 gratieverzoeken
zijn afgewezen en 282 gratieverzoeken zijn buiten behandeling gelaten, omdat zij niet
voldoen aan de eisen die de Gratiewet stelt (bijvoorbeeld een onjuist ingediend gratieverzoek
of een onvolledig gratieverzoek).1
Transparantie
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten
en omstandigheden van het individuele geval. Die feiten en omstandigheden kunnen van
geval tot geval sterk verschillen. Het gratieverzoek kan bijvoorbeeld zijn ingegeven
vanuit de medische situatie van de verzoeker.
Het is niet gebruikelijk uw Kamer te informeren over individuele zaken. Aangezien
het verlenen van gratie samenhangt met de (zeer) persoonlijke omstandigheden van de
veroordeelde acht ik het, gelet op het belang van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, niet wenselijk dat deze omstandigheden openbaar worden gemaakt. Ook het
standaard publiceren van gratiebeslissingen lijkt mij om die reden onwenselijk. Indien
de veroordeelde zelf de publiciteit zoekt en de gratiebeslissing openbaar maakt, kan
een andere afweging worden gemaakt. Ook een verzoek op grond van de Wet open overheid
aan de Dienst Justis kan leiden tot het alsnog gedeeltelijk openbaar maken van de
beslissing en bijbehorende adviezen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens tot
transparantie binnen de grenzen van de Wet open overheid.
Transparante besluitvorming richting de veroordeelde vind ik erg belangrijk. In een
afwijzende gratiebeslissing wordt daarom conform de Gratiewet altijd een onderbouwing
gegeven, zodat voor de verzoeker inzichtelijk is welke feiten en omstandigheden hebben
geleid tot afwijzing van het verzoek. Bij een toewijzing van het gratieverzoek wordt
geen nadere onderbouwing gegeven, omdat de beslissing in dat geval overeenkomt met
het verzoek van de veroordeelde.
Op dit moment worden de adviezen van het OM en de rechter niet standaard gedeeld met
de veroordeelde. De onderbouwing van de gratiebeslissing is hierdoor mogelijk niet
in alle gevallen voldoende duidelijk voor de veroordeelde. Om die reden ga ik met
de Dienst Justis in overleg om te bezien of het proces op dit punt wellicht aanpassing
behoeft. Ik zal daarbij het OM en de rechtspraak ook om hun standpunt vragen. Indien
de veroordeelde kennis kan nemen van de gratiebeslissing en de uitgebrachte adviezen,
is naar mijn mening voldoende kenbaar waarom wel of geen gratie wordt verleend.
«Depolitiseren» gratieprocedure
Er is verder geen aanleiding om de gratieprocedure te wijzigen. Zoals eerder aangegeven
wordt gratie verleend door de Kroon, op voordracht van de Minister en na advies van
in ieder geval de rechter. Dit volgt uit artikel 122 van de Grondwet. De Dienst Justis
heeft inmiddels vele decennia ervaring met het beoordelen van gratieverzoeken en voert
deze taak neutraal en professioneel uit. Bovendien is het proces wettelijk zo ingericht
dat advies wordt gevraagd van de rechter die het vonnis heeft gewezen en, in ieder
geval in zaken waarin door een meervoudige kamer uitspraak is gedaan, aan het OM.
Dit zijn zwaarwegende adviezen. Bij de totstandkoming van de Gratiewet is benadrukt
dat het advies van de rechter in beginsel wordt gevolgd, en dat de Kroon slechts in
bijzondere omstandigheden gemotiveerd kan afwijken van dat advies. In de praktijk
gebeurt dit dan ook zelden.
Indien een veroordeelde het niet eens is met de gratiebeslissing, kan hij zich wenden
tot de civiele rechter. In de praktijk gebeurt dit zelden. Dit is voor mij een bevestiging
dat dat de gratieprocedure naar behoren functioneert. Binnen het huidige gratie-systeem
komt, mede gelet op de magistratelijke adviezen die worden opgevraagd, een met voldoende
waarborgen omklede beslissing tot stand die recht doet aan de belangen van de veroordeelde,
de maatschappij en eventuele slachtoffers. Het aanpassen van de Grondwet en de Gratiewet
acht ik dan ook niet nodig.
Specifiek in zaken van levenslanggestraften wordt vaker geprocedeerd bij de civiele
rechter naar aanleiding van gratiebeslissingen die in het kader van de herbeoordeling
van de levenslange gevangenisstraf worden genomen. Mede dit vormt voor mij dan ook
aanleiding om te werken aan een alternatieve wijze van herbeoordeling van de levenslange
gevangenisstraf, waarbij de beslissing tot eventuele invrijheidstelling bij de rechter
zelf wordt belegd. In mijn brief van 8 juni 2022 ben ik hier reeds op ingegaan en
heb ik deze ontwikkeling ook geplaatst binnen de specifieke (mensenrechtelijke) context
waarin de herbeoordeling van levenslange gevangenisstraffen plaatsvindt.2Uw Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van 2023 een procesupdate over dit wetsvoorstel
voor een alternatieve herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming