Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de publicatie van het rapport “State of play of academic freedom in the EU Member States”
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 219 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2023
Hierbij ga ik in op het verzoek van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
van uw Kamer voor een reactie op de publicatie van het rapport «State of play of academic
freedom in the EU Member States» gepubliceerd in opdracht van de Panel for the Future
of Science and Technology (STOA) van het Europees Parlement.
Academische vrijheid is cruciaal voor hoogwaardige wetenschapsbeoefening in een open
samenleving. Er moet altijd ruimte zijn voor verschillende wetenschappelijke inzichten.
Onderzoekers en studenten moeten de vrijheid hebben (en voelen) bij het geven of ontvangen
van onderwijs en het verrichten van onderzoek. Hun wetenschappelijke inzichten dienen
daarbij niet afhankelijk te zijn van bepaalde politieke, filosofische of wetenschapstheoretische
opvattingen. Dit valt onder de wettelijk verankerde academische vrijheid, de vrijheid
die essentieel is voor het vertrouwen in de wetenschap.
Blijvende aandacht voor het onderwerp academische vrijheid op nationaal en Europees
niveau juich ik toe. Het KNAW rapport «Academische Vrijheid in Nederland»1 biedt een begripsanalyse van academische vrijheid, maar benoemt daarbij ook expliciet
dat academische vrijheid altijd onderzocht dient te worden in de context van specifieke
casuïstiek. Het belang van blijvende dialoog, nuancering en verdere analyse bij specifieke
casuïstiek onderstreep ik. Met dat uitgangspunt heb ik ook de bevindingen en adviezen
van het rapport «State of play of academic freedom in the EU Member States» doorgenomen.
Het rapport stelt dat er wereldwijd en in de EU-lidstaten reële bedreigingen zijn
voor de academische vrijheid. Ik sluit me aan bij deze constatering. Ook onderschrijf
ik het uitgangspunt van het rapport dat instellingen een cruciale rol spelen bij het
bewaken en faciliteren van academische vrijheid. In Nederland zijn de colleges van
bestuur van de universiteiten verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid
van de wetenschap en de academische vrijheid.
Het rapport spreekt de zorg uit dat de academische vrijheid in Nederland bedreigd
wordt door een mogelijk hiërarchische besluitvorming binnen instellingen of door een
«cancel cultuur». In het rapport wordt de zorg dat academische vrijheid bedreigd wordt
door hiërarchische besluitvorming gekoppeld aan de intreding van de wet Modernisering
Universitaire Bestuursorganisatie in 1997.2 Ik heb onvoldoende beeld of dit ook daadwerkelijk zo ervaren wordt, dus zal hierover
in gesprek gaan met betrokkenen zoals de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
(KNAW) en De Jonge Akademie (DJA). De bevindingen over de effecten van cancel cultuur
worden in het rapport onderbouwd aan de hand van drie artikelen, waarvan twee journalistieke
stukken. Ik concludeer hieruit dat de effecten van besluitvorming binnen instellingen
en «cancel cultuur» op academische vrijheid nader onderzoek verdienen. Deze vraagstukken
worden meegenomen in het lopende onderzoek over zelfcensuur, academische vrijheid
en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs.3 De resultaten van dit onderzoek worden naar verwachting eind 2023 gedeeld met uw
Kamer.
Het rapport schetst verder een negatieve relatie tussen academische vrijheid en de
reeksen tijdelijke contracten onder jonge wetenschappers. Het rapport stelt dat tijdelijke
contracten jonge onderzoekers onder druk zet om te handelen op een manier die hun
carrière bevordert, waarbij academische vrijheid mogelijk in de knel komt. Kabinetsinzet
is om de zogeheten «draaideurconstructies», waar het rapport naar verwijst, te voorkomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarom voornemens de regelgeving
rondom tijdelijke contracten aan te scherpen. Daarnaast zet ik in op stevige structurele
financiering van de wetenschap en stimulering van vaste contracten door middel van
de sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen. Ook investeer ik de komende
tien jaar jaarlijks € 60 miljoen extra in de open competitie. Met deze ophoging van
de open competitie zet ik in op een versteviging van het ongebonden onderzoek.
Ook wordt er in het rapport zorg geuit over een mogelijke spanning tussen academische
vrijheid en de bron van financiering (zijnde publiek, privaat of vanuit een Europees
subsidieprogramma). Ik onderken deze zorg, maar ik vind het belangrijk dat onderzoekers
de vrijheid hebben om samen te werken met het bedrijfsleven, de overheid en andere
maatschappelijke organisaties. Ook dat hoort bij academische vrijheid. Ik vind het
daarbij wel belangrijk dat universiteiten transparant zijn over hun financieringsbronnen,
op zo’n manier dat deze informatie voor het publiek eenvoudig te vinden is. Daarmee
kan voorkomen worden dat het vertrouwen in de wetenschap wordt geschaad. UNL heeft
een overzicht gepubliceerd van bijzondere hoogleraren met informatie over de bijhorende
externe financieringsbronnen. Deze lijst zal einde jaar worden aangevuld met informatie
over de financiering van reguliere leerstoelen. Daarnaast ga ik in gesprek met de
rectoren over het belang van transparantie vanuit universiteiten over externe financiering
van leerstoelen in relatie tot het beschermen van academische vrijheid.
De nationale inzet op academische vrijheid krijgt vorm op basis van de diverse acties
benoemd in deze brief. In Europees verband blijft Nederland zich inzetten voor academische
vrijheid vanuit de actie op dit onderwerp in het kader van de European Research Area
(ERA). Zo heb ik tijdens de «Academic Freedom in Europe» conferentie4 in november 2022 hierover gesproken en is er ook op ambtelijk niveau doorlopend contact
met de Panel for the Future of Science and Technology over dit onderwerp.
Concluderend zie ik een blijvende opgave voor Nederland om de academische vrijheid
te bewaken en, waar nodig, te verstevigen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap