Brief regering : Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 25 april 2023
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1522
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2023
Op 25 april 2023 vindt de Landbouw- en Visserijraad plaats in Luxemburg. Mede namens
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, informeer ik de Kamer met deze brief
over de agenda van de Raad. Daarnaast informeer ik de Kamer over de Mededeling Gemeenschappelijke
Marktordening Visserij (GMO) en zend ik de Kamer de appreciatie van en een reactie
op het CIWF rapport «Rethinking aquaculture».
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
I. Agenda Landbouw- en Visserijraad
Verordening certificeringskader koolstofverwijdering: landbouw- en bosbouwaspecten
De Europese Commissie zal de Raad informeren over de landbouw- en bosbouwaspecten
van de verordening voor het tot stand brengen van een EU certificeringskader voor
koolstofverwijdering. De besluitvorming over deze verordening vindt plaats in de Milieuraad
en op 16 maart jl. vond in die Raad een eerste beleidsdebat over de verordening plaats.1 Omdat koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten twee van de drie categorieën
koolstofverwijderingsactiviteiten zijn, is een beleidsdebat over de landbouw- en bosbouwaspecten
van de verordening in de Landbouw- en Visserijraad opportuun. Na de informatie van
de Commissie zal een beleidsdebat volgen over de belangrijkste aspecten van het certificeringskader
voor langetermijn klimaatvoordelen, het bevorderen van innovatie en het vergroten
van het concurrentievermogen van de EU landbouw- en bosbouwsectoren.
In lijn met het BNC-fiche dat aan de Kamer is gestuurd2 en de inbreng van het kabinet in de Milieuraad, zal ik tijdens de Landbouw- en Visserijraad
inbrengen dat duidelijke en strikte kwaliteitscriteria belangrijk zijn voor het bieden
van langetermijn klimaatvoordelen. Alle koolstofverwijderingsactiviteiten, inclusief
koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten, moeten hier aan voldoen om in aanmerking
te komen voor certificering. In het bijzonder de nadere specificatie van de kwaliteitscriteria
«kwantificering van netto koolstofverwijderingsbaten» en «langetermijn opslag» voor
koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten zijn van belang.
De vaststelling van een gestandaardiseerd referentiescenario in de kwantificering
van netto koolstofverwijderingsbaten van koolstoflandbouw is van belang om innovatie
van de EU landbouw- en bosbouwsectoren te bevorderen. Het referentiescenario komt
overeen met de standaard koolstofverwijderingsprestatie van vergelijkbare activiteiten.
Door dit scherp vast te stellen worden landbeheerders aangezet tot het toepassen van
nieuwe of verbeterde koolstof-vastleggende landbeheerpraktijken.
De kwaliteitsborging van gerealiseerde koolstofverwijdering die wordt geboden door
certificering is tevens van belang voor het vergroten van het concurrentievermogen
van de EU landbouw- en bosbouwsectoren. Kwaliteitsborging vergroot immers het vertrouwen
in klimaat «claims» die worden gedaan door ketenpartijen en kan zo de consumentenvraag
naar klimaatvriendelijke producten vergroten. De effecten van deze verordening dienen
daarom te worden bezien in samenhang met de effecten van de richtlijn omtrent groene
claims, die de Commissie maart jl. heeft gepubliceerd.3
Implementatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)-Nationaal Strategische Plannen
(NSP)
Het voorzitterschap heeft een gedachtewisseling over de stand van zaken van de implementatie
van de GLB-Nationaal Strategische Plannen. De Commissie zal voorafgaand aan de Raad
met nadere informatie te komen. Op het moment van schrijven is niet bekend waarop
deze informatie betrekking heeft. Naar verwachting zal er tijdens de Raad aandacht
zijn voor de eerste ervaringen van de lidstaten met de invoering van het nieuwe GLB
per 1 januari jl. De start van het nieuwe GLB betekent dat veel betrokkenen, boeren
voorop, met nieuwe regels worden geconfronteerd. Het indienen van de gecombineerde
opgave, waarmee boeren hun deelname aan het GLB vastleggen, betekent voor hen dat
veel, vaak gedetailleerde informatie moet worden aangeleverd, wat veel extra tijd
vraagt. Dit jaar meer dan in eerdere jaren vanwege de eerste registratie van landschapselementen
en bufferstroken. Door LNV en RVO wordt, ook in overleg met belangenvertegenwoordigers
van de sector, de voortgang van het aanvraagproces nauwlettend gemonitord met het
oog op de einddatum van indiening van 15 mei. Om deelname aan het GLB voor boeren
maximaal mogelijk te maken, heb ik de Kamer eerder geïnformeerd op 14 november 20224 dat te goeder trouw gemaakte administratieve fouten in het nieuwe GLB in 2023 niet
tot een sanctie zullen leiden, maar dat met waarschuwingen zal worden gewerkt.
Raadsconclusies over de kansen van de bio-economie in het licht van de huidige uitdagingen
met speciale aandacht voor het landelijk gebied
De Raad van 25 april beoogt conclusies aan te nemen over de kansen van de bio-economie,
op initiatief van het Zweedse voorzitterschap. Nederland kan instemmen met de voorliggende
concept Raadsconclusies.
De conclusies richten zich op de kansen die de bio-economie biedt bij het aangaan
van de huidige maatschappelijke opgaven, met een bijzondere focus op landelijke gebieden.
Het Zweedse voorzitterschap vroeg lidstaten om na te denken over welke mogelijkheden
en uitdagingen zij voorzien met betrekking tot bio-economie, welke maatregelen de
EU verder kan nemen om het potentieel van de bio-economie volledig te benutten, en
hoe de rol en behoeften van de primaire sector en het platteland met betrekking tot
de bio-economie door de jaren heen zijn ontwikkeld.
Tijdens de onderhandelingen onderstreepten de lidstaten unaniem het potentieel van
de bio-economie. Het overgrote deel van de lidstaten benadrukte dat de bio-economie
kan bijdragen aan het ontwikkelen van strategische autonomie, en dat bio-economie
een belangrijke rol kan gaan spelen op het gebied van hernieuwbare energie. Een grote
groep lidstaten benadrukte het belang van innovatie en kennisdeling, en de investeringen
die daarvoor nodig zijn. Tevens riep het merendeel van de lidstaten op tot meer EU-inzet
ten aanzien van financiering en coherentie tussen beleidsterreinen om het potentieel
van de bio-economie te benutten. De onderhandelingen in de raadswerkgroepen gingen
vooral over enkele politiek-gevoelige paragrafen: de paragraaf over bio-technologie
en plant-gebaseerde alternatieven, en de paragraaf over bio-based fertilizers.
Nederland onderstreept het belang van bio-economie. Ondanks de aandacht die bio-energie
krijgt in de voorliggende Raadsconclusies – onze positie is dat er geen bio-grondstoffen
ingezet moeten worden voor toepassingen waar al andere duurzame alternatieven beschikbaar
zijn zoals zonne- en windenergie – zal Nederland instemmen met de uiteindelijke versie
van de Raadsconclusies. Nederland zal wel een kritische opmerking maken tijdens de
Raad over het feit dat bio-grondstoffen zo hoogwaardig mogelijk dienen te worden toepast,
bij voorkeur als grondstof of in materialen.
Studie over biologische bestrijders
In juni 2021, tijdens het Portugese voorzitterschap, heeft de Raad de Europese Commissie
verzocht een studie uit te voeren naar mogelijkheden om de beschikbaarheid en het
gebruik van biologische bestrijders (bv. roofmijten, roofwantsen, sluipwespen) te
stimuleren. Die studie is afgerond en gepubliceerd, en de resultaten hiervan zullen
door de Commissie worden toegelicht. Nederland heeft destijds het raadsbesluit gesteund
maar heeft wel zorgen uitgesproken dat het op de markt brengen van deze biologische
bestrijders niet gehinderd zou mogen worden door nieuwe Europese regelgeving. In Nederland
geldt dat voorafgaand aan de introductie van deze organismen eerst de risico’s voor
de inheemse natuur en biodiversiteit in beeld moeten worden gebracht.
Met het onderzoek heeft de Commissie de situaties in de EU-lidstaten in beeld gebracht.
De Commissie ziet vooralsnog geen aanleiding voor een EU-initiatief, zoals EU-regelgeving,
en nodigt de lidstaten het onderzoek te benutten om desgewenst op nationaal niveau
de markttoelating en het gebruik van biologische bestrijders te stimuleren. Nederland
is voornemens de Commissie te bedanken voor de studie. Verder kan Nederland zich vinden
in de conclusie dat er geen aanleiding is voor nieuwe EU-regelgeving.
Aanvullend hierop wil ik de Kamer erop wijzen dat het voorstel van de Commissie voor
een verordening inzake duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen ingaat op het stimuleren
van deze biologische bestrijders en lidstaten vraagt hier inspanning op te leveren.
Nederland steunt dit.
Mededeling en raadsconclusies «benutten talent in Europese regio’s»
Op de Raad zullen er raadsconclusies over de communicatie van de Commissie «harnessing
talent in Europe’s regions» worden aangenomen. Deze raadsconclusies zijn opgesteld
in de raadswerkgroep Structural Measures and Outermost Regions. Gezien er op korte
termijn geen Raad Algemene Zaken – Cohesie plaatsvindt, staan deze op de agenda in
de Landbouw- en Visserijraad en is de appreciatie hiervan daarom ook opgenomen in
deze geannoteerde agenda.
De mededeling komt voort uit het European Year of Skills en richt zich op het bevorderen van het benutten van talent in Europese regio’s.
Demografische trends (vergrijzing, lagere geboortecijfers en migratie) leiden tot
het verminderen van de omvang van de beroepsbevolking. De mededeling richt zich op
regio’s die worden geconfronteerd met een sterke daling van de omvang van de beroepsbevolking,
een laag en stagnerend percentage mensen met een diploma in het tertiaire onderwijs
en het vertrek van een groot aantal jongeren. Regio’s die hiermee te maken hebben
zitten in een zogenoemde talent development trap of lopen het risico hierin terecht te komen.
Het is daarom volgens de Europese Commissie noodzakelijk om zowel de vraag naar talent
te stimuleren als het aanbod van talent te vergroten en behouden. Hiervoor gaat de
Europese Commissie in de loop van 2023 regio’s ondersteunen met het zogenoemde Talent Booster Mechanism. Dit mechanisme zal onder andere bestaan uit rechtstreekse financiële bijstand in
het kader van bestaande instrumenten, voorlichting over EU-initiatieven die de ontwikkeling
van talent kunnen ondersteunen en proefprojecten in specifieke regio’s om op maat
gemaakte strategieën te ontwikkelen. Dit voorgestelde mechanisme heeft geen budgettaire
gevolgen. Het voornemen van de Europese Commissie is om in bestaande programma’s onder
het cohesiebeleid meer aandacht te besteden aan regio’s die moeite hebben met het
ontwikkelen, aantrekken en behouden van talent.
In de raadsconclusies wordt vervolgens benadrukt dat demografische uitdagingen een
effect hebben op alle Europese regio’s, niet specifiek op die genoemd worden in de
mededeling. Ook Nederland heeft namelijk te maken met demografische uitdagingen en
die kunnen leiden tot grotere verschillen tussen regio’s als deze niet worden aangepakt.
Deze verschillen kunnen als gevolg hebben dat talent wegtrekt uit deze regio’s en
zich vestigt in gebieden met meer economische mogelijkheden. Daarnaast onderschrijven
de raadsconclusies ook dat het bevorderen van het benutten van talent nodig is voor
de groene en digitale transitie. Daarnaast onderschrijven de raadsconclusies het belang
van coördinatie, zonder toename in administratieve lasten, van EU programma’s en middelen
om zo regio’s aantrekkelijker te maken. Nederland kan instemmen met de raadsconclusies
zoals die nu voorliggen en verwelkomt de intenties die de Commissie in deze mededeling
uiteenzet. Nederland is tevens content met het feit dat nu benadrukt wordt dat alle
regio’s met demografische uitdagingen te maken hebben en dat er extra aandacht gevraagd
wordt voor de groene en digitale transities.
Diversenpunt – zorgen over voorstel voor een verordening voor duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Letland heeft een diversenpunt aangekondigd met als titel «zorgen over het voorstel
voor een verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen». Op het
moment van schrijven is nog niet duidelijk wat Letland bij dit diversenpunt wil bespreken
en hebben zijn nog geen schriftelijke inbreng gepubliceerd.
Diversenpunt – PFAS in voedingsmiddelen
Denemarken heeft aangegeven op meer voedingsmiddelen een maximum limiet van de hoeveelheid
PFAS te willen instellen. Daarnaast wil Denemarken dat lidstaten data van de hoeveelheid
PFAS in voedsel indienen bij de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA),
en dat de Commissie constructief werk maakt van het voorstel op een EU-breed PFAS-verbod.
Nederland kan dit punt steunen. De oproep voor meer maximum limieten op de hoeveelheid
PFAS in voedingsmiddelen is eerder aan bod gekomen in de Europese contaminanten werkgroep.
Deze discussie zal binnenkort hervat worden. Nederland is daarnaast momenteel al bezig
met datamonitoring van PFAS in voedingsmiddelen, en is mede-indiener van het voorstel
voor een verbod op PFAS.
II. Mededeling Gemeenschappelijke Marktordening Visserij
Naast de mededelingen waarover ik de Kamer op 7 april jl. per BNC-fiche heb geïnformeerd
heeft de Europese Commissie op 21 februari 2023 ook de mededeling over de Gemeenschappelijke
Marktordening voor Visserijproducten (GMO) gepubliceerd. De GMO maakt onderdeel uit
van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en kent 5 thema’s:
• De instelling van Producentenorganisaties (PO’s) die door Produktie- en Afzetplannen
stabiliteit in de markt nastreven.
• Marktstandaarden voor visserijproducten.
• Consumenten-informatie
• Mededingingsregelgeving, en
• Het beschikbaar stellen van informatie (data) over prijsvorming, handel- en markt.
De Commissie geeft in de mededeling aan dat zij van mening is dat de uitwerking van
de betreffende vijf thema’s heeft bijgedragen aan de doelstellingen van het GVB. Zij
stelt dat dit in het bijzonder komt doordat voor producenten en consumenten transparante
en stabiele prijsvorming is gerealiseerd en de markt is voorzien van een voldoende
en hoogwaardig aanbod aan visserijproducten.
In zijn algemeenheid ziet de Commissie geen redenen om grote aanpassingen door te
voeren in de GMO. Het versterken van het aspect duurzaamheid ten aanzien van het visproduct
in de keten zal naar verwachting invulling krijgen in de nadere uitwerking van de
Van boer tot bord-strategie.
Ik onderschrijf de analyse van de Commissie. Evenals de Commissie zie ik evenmin reden
tot aanpassingen in de GMO.
III. Appreciatie en reactie CIWF rapport «Rethinking aquaculture»
In de procedurevergadering van 22 maart jl. heeft de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit mij een appreciatie en reactie verzocht op het rapport
«Rethinking Aquaculture» van Compassion in World Farming (CIWF). Dit rapport gaat
in eerste instantie in op kenmerken en effecten van de globale aquacultuursector,
waarna het toespitst op de aquacultuursector in de Europese Unie. De duurzaamheid
van de aquacultuursector krijgt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU, steeds
meer aandacht met betrekking tot onder meer dierenwelzijn en de ecologische effecten.
Deze maatschappelijke ontwikkeling is onder andere zichtbaar in het rapport van CIWF.
De Nederlandse aquacultuursector is in verhouding tot de Europese sector een kleine
en innovatieve sector, waar de problemen die in het rapport worden aangestipt minder
aan de orde zijn. Desalniettemin zie ik wel aandachtspunten voor de Nederlandse sector.
Voor het verbeteren van de duurzaamheid van de aquacultuursector, vind ik het van
belang dat dit in Europees verband opgepakt wordt. Zo worden de problemen EU-breed
aangepakt en tevens zorgt dit voor een gelijk speelveld tussen alle lidstaten. Het
rapport sluit af met vijftien aanbevelingen voor Europees beleid. In onderstaande
passages zal ik mijn inzet in EU-verband hierop verder toelichten.
Als eerste wil ik ingaan op dierenwelzijnsaspecten van de aquacultuursector. De Europese
Commissie komt dit jaar met een voorstel voor de herziening van de dierenwelzijnswetgeving
voor gehouden dieren. Gekweekte vissen vallen onder deze wetgeving. In dit verband
is eerder door Nederland bij de Europese Commissie erop aangedrongen dat er soortspecifieke
regels voor het houden, bedwelmen, doden en transporteren van kweekvissen moeten worden
gesteld. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd per brief.5 De Europese Commissie heeft bij de European Food and Safety Authority (EFSA) inmiddels
meerdere onderzoekverzoeken ingediend om soortspecifieke welzijnsindicatoren voor
gekweekte vissen op te stellen. Hiermee zijn belangrijke eerste stappen gezet om dierenwelzijnsaspecten
rond het houden van vissen een plek te geven in de EU dierenwelzijnsregelgeving. De
Kamer is hier recent over geïnformeerd per brief.6
Ten aanzien van de afweging welke soorten wel en niet gekweekt mogen worden, geldt
in Nederland voor het kweken van vissoorten het nee-tenzij beginsel. Een vissoort
mag enkel worden gehouden voor productie wanneer deze in de Wet Dieren is aangewezen
als geschikt om te houden voor productiedoeleinden. Voor het kweken van een vissoort
die niet op de lijst van productiedieren staat kan eerst een tijdelijke ontheffing
worden aangevraagd. In de ontheffingsperiode geldt een toetsingskader waarin de risico’s
voor dier, mens, plant en milieu worden getoetst en afgewogen. Het toevoegen van een
vissoort aan de lijst van productiedieren na de ontheffingsperiode kan vervolgens
uitsluitend wanneer het houden van deze soort geen onaanvaardbare problemen voor het
welzijn en de gezondheid van de desbetreffende diersoort oplevert.
In het rapport wordt tevens ingegaan op het opkweken van wild gevangen vissoorten
in aquacultuurbedrijven. In Nederland vindt dit plaats met gevangen glasaal die in
kweekbedrijven tot consumptie-aal wordt opgekweekt. Uitgangspunt hierbij is dat opkweek
van gevangen glasaal, binnen de kaders van de EU Aalverordening, is toegestaan mits
hierbij aan de vereisten uit deze Verordening (en de vereisten uit de TAC en Quota
Verordening) wordt voldaan. Op basis hiervan zijn voor de visserij op glasaal in Frankrijk
een quotum en visperiode vastgesteld. Een deel van de binnen deze kaders gevangen
glasaal mag vervolgens worden gebruikt voor aalkweek in onder andere de Nederlandse
aalkwekerijen.
In het rapport wordt tevens aandacht geschonken aan het gebruikte voer in aquacultuurbedrijven.
Het voer van carnivore kweekvis bestaat voor een deel uit gevangen vis. Voor sommige
visetende vissoorten is het niet mogelijk deze volledig te laten overschakelen op
een menu van uitsluitend plantaardige bronnen. Het gebruik van vismeel en visolie
afkomstig uit in het wild gevangen vis is dan noodzakelijk om de dieren op een gezonde
wijze te kunnen laten opgroeien. Van belang daarbij is vooral dat deze vis op een
verantwoorde manier gevangen is. In de afgelopen jaren zijn er tegelijk al belangrijke
stappen gezet in het gebruik van alternatieve grondstoffen zoals plantaardige bronnen
of afvalproducten van de vlees- en visverwerkingsindustrie. In Europees verband wordt
er verder ingezet op een reductie van de afhankelijkheid van vismeel en visolie als
voer in de kweek van carnivore vissen, bijvoorbeeld door het gebruik van alternatieve
eiwitingrediënten zoals algen, insecten of reststoffen. Dit is opgenomen in de Strategische
richtsnoeren voor een duurzame en concurrerende EU-aquacultuur. Deze ambitie steun
ik.
In de beleidsaanbevelingen van het rapport worden verder suggesties gedaan voor de
gerichtere inzet van Europese fondsen. Vanuit het European Maritime Fisheries and
Aquaculture Fund (EMFAF) stelt de EU geld beschikbaar aan Nederland. In het Programma
EMFAF (2021–2027), en het daarbij behorende Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur
(2021–2027), wordt gespecificeerd wat voor projecten Nederland ondersteunt. Voor de
aquacultuur wordt in de loopperiode van het EMFAF fondsen beschikbaar gesteld voor
innovatieve aquacultuurprojecten. Dit gaat dan om projecten die ten goede komen aan
de ecologische verduurzaming van de sector, zoals versnelling van de energietransitie
of verbetering van dierenwelzijn. Onder het EMFAF programma kunnen ook projecten gehonoreerd
worden voor het kweken van andere soorten zoals algen. De Kamer is hierover eerder
geïnformeerd per brief7.
Samenvattend zie ik voor de Nederlandse en Europese aquacultuursector dat deze in
potentie een belangrijke rol kunnen gaan spelen in onze voedselvoorziening. In Europees
verband zet ik me daarbij in voor verdere verduurzaming en een grotere aandacht voor
dierenwelzijnsaspecten. Dit in lijn met de Strategische Richtsnoeren voor een duurzamere
en concurrerende EU-aquacultuur. Een belangrijke uitdaging in de aquacultuur in Nederland
is daarbij de beperkte ruimte die beschikbaar is voor kweek. Bij het zoeken naar ruimte
voor aquacultuur moet een juiste balans worden gevonden tussen de verschillende gebruikers
op water, zee of op land. Binnen het Programma Noordzee 2022–2027 (Bijlage bij Kamerstuk
35 325, nr. 1) ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de mogelijkheden aan
het verkennen voor schelpdier- en zeewierkweek als medegebruik binnen windparken op
de Noordzee. Dit gebruik moet binnen de grenzen passen van de draagkracht van het
ecosysteem.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.