Brief regering : Mededader vergismoord Beuningen
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 779
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2023
Op 23 december 2022 heb ik uw Kamer een brief gestuurd naar aanleiding van het bericht
uit de Telegraaf «Mededader vergismoord Beuningen knipt enkelband door en is op de
vlucht» (Kamerstuk 29 279, nr. 757). Deze persoon is op 12 maart jl. aangehouden in België, en is inmiddels weer gedetineerd
in Nederland. Ik heb eerder toegezegd deze casus met de betrokken ketenpartners te
analyseren en te beoordelen of er vervolgacties noodzakelijk zijn. Deze ketenpartners
zijn het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Dienst Justitiële Inrichtingen
(DJI), het Openbaar Ministerie (OM) en Reclassering Nederland. Naar aanleiding hiervan
bericht ik uw Kamer via deze brief.
De casus
De persoon in kwestie is in mei 2021 aangehouden voor betrokkenheid bij een liquidatie-zaak
(de zogenoemde vergismoord in Beuningen). Deze zaak werd behandeld in het arrondissement
Oost Nederland (hierna: Oost NL-zaak). Betrokkene zat op dat moment al in voorlopige
hechtenis voor een andere zaak van het arrondissement Amsterdam (hierna: Amsterdamse
zaak). Na de aanhouding in mei 2021 is de voorlopige hechtenis in de Amsterdamse zaak
opgeschort en is de verdachte voor deze nieuwe Oost NL-zaak in voorlopige hechtenis
genomen. Vervolgens is de verdachte veroordeeld in de Amsterdamse zaak. Deze veroordeling
is onherroepelijk geworden in juli 2021. Op 23 augustus 2021 heeft de rechter de voorlopige
hechtenis in de Oost NL-zaak geschorst, zodat betrokkene zijn in juli 2021 onherroepelijk
geworden straf in de Amsterdamse zaak kon uitzitten. De schorsing van de hechtenis
in de Oost NL-zaak gold voor de duur van de tenuitvoerlegging van de straf in de Amsterdamse
zaak, of tot aan het moment dat betrokkene in aanmerking zou komen voor vrijheden
in de vorm van een penitentiair programma of een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Op 29 augustus 2022 zou betrokkene in de Amsterdamse zaak in aanmerking komen voor
voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 11 augustus 2022 is een vordering tot uitstel
van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen door de rechter voor de duur
van 70 dagen, waarmee 7 november 2022 de nieuwe datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling
werd. Toen die datum aanbrak en de voorwaardelijke invrijheidsstelling zou ingaan,
trad de voorwaarde in die was opgenomen in de schorsingsbeslissing van de rechtbank
Gelderland. Dit betekende dat de voorlopige hechtenis weer inging voor de Oost NL-zaak.
Betrokkene bleef dus vast zitten.
Op 15 november 2022 heeft de rechtbank Gelderland de voorlopige hechtenis opgeheven
in de Oost NL-zaak. De rechtbank was van oordeel dat de ernstige bezwaren die in mei
2021 tot het bevel voorlopige hechtenis van betrokkene hadden geleid niet langer aanwezig
waren. Tegen deze beslissing was geen hoger beroep mogelijk. Het besluit van de rechtbank
bracht met zich mee dat betrokkene direct voorwaardelijk in vrijheid moest worden
gesteld. De datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de Amsterdamse zaak
was immers bereikt. Er was niet langer een titel om betrokkene in detentie te houden.
Door de samenloop van de twee strafzaken en de gewijzigde executievolgorde was bij
de betrokken ketenpartners uit de complexe registratie niet meteen duidelijk dat op
15 november 2022 de voorwaardelijke invrijheidstelling van betrokkene direct inging.
Betrokkene is hierdoor drie dagen later, op 18 november 2022 voorwaardelijk in vrijheid
gesteld. De voorwaardelijke invrijheidstelling is gepaard gegaan met elektronisch
toezicht (middels een enkelband), een locatieverbod en een locatiegebod.
Op 28 november 2022 vond bij de rechtbank Gelderland een extra zittingsdag plaats.
Op die dag heeft het OM aanvullend bewijs gepresenteerd dat eerst kort daarvoor beschikbaar
was gekomen naar aanleiding van recent ontsleutelde gesprekken die door de verdachten
waren gevoerd. Daarbij heeft het OM tevens een vordering ingediend bij de rechtbank
om een bevel gevangenneming van betrokkene af te geven. Op 20 december 2022 werd betrokkene
veroordeeld tot 20 jaar in de Oost NL-zaak en heeft de rechter een bevel gevangenneming
afgegeven. Betrokkene kon echter niet meteen worden aangehouden, omdat hij niet aanwezig
was bij de uitspraak. De Officier van Justitie heeft op 20 december de afspraak met
de advocaat gemaakt dat betrokkene zich de volgende ochtend, op 21 december, zou melden
bij de politie. Toen in de nacht van 20 op 21 december bleek dat de betrokkene zijn
enkelband had doorgeknipt, heeft de Officier van Justitie de persoon nationaal en
internationaal laten signaleren. Het OM heeft het schriftelijk bevel gevangenneming
op 22 december ontvangen van de rechtbank en direct verstrekt aan het CJIB. Op 12 maart
jl. is betrokkene aangehouden in België en enige tijd later overgedragen aan de Nederlandse
autoriteiten. Betrokkene bevindt zich inmiddels weer in detentie.
Duiding van de casus
Ik stel op basis van bovenstaande vast dat betrokkene zich heeft kunnen onttrekken
doordat zijn voorlopige hechtenis was opgeheven en hij niet aanwezig was bij de uitspraak.
Verdachten zijn in Nederland niet verplicht om aanwezig te zijn bij hun rechtszaak
of bij de uitspraak. De rechter kan het niettemin wenselijk achten dat de verdachte
zelf aanwezig is bij de behandeling van de zaak, indien de rechtbank vragen heeft
die alleen de verdachte goed kan beantwoorden. In een dergelijk geval kan de rechtbank
een bevel tot verschijning geven en – als de rechtbank vermoedt dat de verdachte niet
zal komen – gepaard laten gaan van een last tot medebrenging. Bevel en last mogen
echter niet louter worden gegeven om de verdachte aanwezig te laten zijn bij de uitspraak.
Daarnaast heeft de samenloop van twee strafzaken tot onduidelijkheid geleid met betrekking
tot de executievolgorde en de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling. Wanneer
sprake is van meer dan één strafzaak, kan zich de complexe situatie voordoen dat er
verschillende titels zijn om een verdachte te detineren. In die gevallen is sprake
van een executievolgorde. Deze volgorde is opgenomen in artikel 1:4 van de Regeling
tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Daaruit volgt dat het ondergaan van
voorlopige hechtenis in principe voorgaat op de tenuitvoerlegging van een strafvonnis.
De rechter kan in een individuele zaak echter anders beslissen, waardoor een feitelijk
andere volgorde ontstaat dan in de Regeling is vermeld. Ook in deze casus gebeurde
dit als gevolg van de schorsing van de voorlopige hechtenis in augustus 2021. Toen
ging de tenuitvoerlegging van het Amsterdamse strafvonnis lopen tot op 7 november
2022 de datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling werd bereikt, en de voorlopige
hechtenis van de Oost-NL zaak herleefde. Nadat de voorlopige hechtenis vervolgens
werd opgeheven ging de voorwaardelijke invrijheidsstelling dus direct in. Daarbij
werd een enkelband ingezet. Een enkelband is een hulpmiddel om te controleren of verdachten
en veroordeelden die onder voorwaarden in vrijheid worden gesteld zich aan de gestelde
voorwaarden houden.1 De enkelband is effectief in het toezicht op locatieverboden en locatiegeboden, maar
kan niet garanderen dat iemand beschikbaar zal zijn om in detentie te worden genomen,
en is daarvoor ook niet bedoeld.
Geconfronteerd met een casus als deze, vind ik het belangrijk om voor de ketenpartners
duidelijke en heldere afspraken te hebben om het risico dat iemand een langdurige
straf ontloopt te minimaliseren. Concreet zie ik twee punten uit de casus die voor
verbetering vatbaar zijn. Daarbij gaat het allereerst om het bewerkstelligen dat personen
die tot een langdurige gevangenisstraf worden veroordeeld, maar op dat moment niet
in voorlopige hechtenis verblijven en niet aanwezig zijn bij het vonnis, zo snel mogelijk
worden aangehouden. Daarom bekijken de ketenpartners of en hoe de afspraken rondom
afgifte en uitvoering van een bevel gevangenneming verbeterd kunnen worden. Daarnaast
wil ik voorkomen dat er ook bij de meest complexe zaken onduidelijkheid kan ontstaan
rondom de executievolgorde en de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Ik heb daarom
het CJIB en de DJI verzocht na te gaan welke verbetering mogelijk zijn om dergelijke
onduidelijkheid in de toekomst te voorkomen. Beide punten worden in de bestaande overlegstructuur
van de tenuitvoerleggingsketen geborgd.
Tevens merk ik nog op dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering een mogelijkheid voor
de verdachte en het Openbaar Ministerie bevat om direct hoger beroep in te stellen
tegen bij tussenvonnis gegeven beslissingen over de voorlopige hechtenis.2 Dit hoger beroep heeft geen schorsende werking. In deze casus was sprake van een
dergelijke beslissing, zonder dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid had in hoger
beroep te gaan.
Tot slot
Zoals gezegd is de persoon in kwestie inmiddels aangehouden en in Nederland gedetineerd,
zodat hij zijn straf kan uitzitten. Wie veroordeeld is, moet immers zijn straf ondergaan.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming