Brief regering : Beleidsreactie onderzoeksrapporten Centrum Seksueel Geweld
34 843 Seksuele intimidatie en geweld
Nr. 72
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2023
Met de voortgangsrapportages van het programma Geweld hoort nergens thuis van 21 december
20201 en 16 december 20212 heeft uw Kamer de rapportages ontvangen van de volgende onderzoeken:
– «Onderzoek financiering Centrum Seksueel Geweld» uitgevoerd door GUPTA Strategists;
– «Toekomstbestendig Centrum Seksueel Geweld: een bestuurlijke en organisatorische evaluatie
ten behoeve van de doorontwikkeling van het CSG» uitgevoerd door Utrecht Bestuurs-
en Organisatiewetenschap (USBO);
– «Onderzoek naar de tijdelijke regeling vergoeding eigen risico zorgverzekering slachtoffers
van seksueel geweld» uitgevoerd door het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit
en Rechtshandhaving (NSCR).
Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
en de Minister voor Rechtsbescherming, de reactie op deze onderzoeken. Aanvullend
wordt tegemoetgekomen aan een toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid
aan Tweede Kamerlid Van der Werf (D66) tijdens het commissiedebat Seksueel geweld
en kindermisbruik op 15 december 2022, om een vergelijking te maken tussen de Nederlandse
Centra Seksueel Geweld en de centra uit Antwerpen/België.3
Inleiding
Seksuele grensoverschrijding is een complex en wijdverbreid probleem dat veelal leidt
tot lichamelijke en psychische problematiek voor degene die het overkomt. Tijdige
en passende hulp is van belang voor herstel en om verergering van problemen te voorkomen.
De cijfers tonen aan dat iedereen in zijn omgeving wel iemand zou moeten kennen die
te maken heeft gehad met seksuele grensoverschrijding. Het is daarom niet alleen een
probleem van de mensen die het overkomt en degenen die het de ander aandoen, maar
een probleem van de gehele samenleving.
Met een Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld
wil het kabinet deze problematiek in de samenleving aanpakken en voorkomen. De ministers
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben dit
actieprogramma op 13 januari jl. aan uw Kamer toegestuurd.4 Ook is een regeringscommissaris aangesteld met als opdracht het kabinet te voorzien
van gevraagd en ongevraagd te advies over maatregelen die nodig zijn om seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld tegen te gaan.5 Zij treedt ook op als aanjager voor de verandering die nodig is om de cultuur die
leidt tot seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld te doorbreken en
veranderen.
Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) is een belangrijke organisatie in de hulp aan slachtoffers
van seksueel geweld. Het financieel onderzoek en governance onderzoek dragen bij aan
verdere verbetering van de organisatie en samenwerkingen binnen en van het CSG en
daarmee aan verdere verbetering van hulp aan slachtoffers van seksueel geweld.
Alvorens ik in ga op de genoemde onderzoeken volgt hieronder een beknopte uiteenzetting
van het ontstaan van het CSG en de organisatie van hulp aan slachtoffers van seksueel
geweld door het CSG.
Centrum Seksueel Geweld
Het CSG biedt toegankelijke, multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel
geweld. Een team van medici, politie en hulpverleners werkt samen om de medische,
psychosociale en forensische hulp direct na seksueel geweld te verlenen. Er kan door
het slachtoffer aangifte bij de politie worden gedaan (maar dit is geen voorwaarde
om hulp te ontvangen). Coördinatoren organiseren de netwerkzorg en professionele samenwerkingsverbanden
in hun eigen regio. Casemanagers begeleiden het slachtoffer bij de medische en forensische
hulp en bieden psycho-educatie. Zo nodig verwijst de casemanager na een periode van
«watchfull waiting» (monitoren van het verwerkingsproces) naar specialistische psychologische
hulpverlening.
In 2012 is het eerste CSG opgericht om de versnipperde hulp aan slachtoffers van acuut
seksueel geweld (d.w.z. hulp binnen zeven dagen na het geweld; verder in deze brief:
«acute slachtoffers») samen te brengen en de hulp daarmee toegankelijker en prettiger
te maken voor het slachtoffer. Wanneer hulp wordt geboden binnen zeven dagen na het
geweld, bestaat een grotere kans op het voorkomen van zwangerschap en geslachtsziekten,
alsook op psychisch herstel en het veiligstellen van sporen. Door de jaren heen vinden
steeds meer slachtoffers het CSG voor hulp. Ook slachtoffers die langer dan zeven
dagen geleden met dit geweld te maken kregen. Inmiddels wordt hulp geboden vanuit
16 regionale centra verspreid over Nederland. De hulp die de regionale CSG’s bieden
is volledig onderdeel van het totale hulpaanbod in de regio. De CSG’s zijn georganiseerd
rekening houdend met de lokale structuren, netwerken en contacten. De landelijk geldende
kwaliteitscriteria bepalen de werkzaamheden die alle regionale CSG’s uitvoeren. Het
landelijk CSG ondersteunt het netwerk van de 16 regionale centra en behartigt de belangen
bij de landelijke overheid en ketenpartners in het land.
Vergelijking tussen de Nederlandse CSG’s en de Zorgcentra Seksueel Geweld in België/Antwerpen
Tijdens het commissiedebat Seksueel geweld en kindermisbruik op 15 december 2022 heeft
de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd om terug te komen op de vergelijking
tussen de Nederlandse Centra Seksueel Geweld en de fysieke centra in Antwerpen/België.
De CSG’s in Nederland en het Belgische equivalent, de Zorgcentra na Seksueel Geweld
(ZSG’s), vertonen duidelijke overeenkomsten. De centra bieden beide een multidisciplinaire
aanpak waarbij medische, forensische en psychische hulp beschikbaar is voor slachtoffers
van seksueel geweld op dezelfde locatie.
In Nederland bestaan, naast de landelijke stichting CSG, 16 regionale CSG’s die een
landelijk dekkend netwerk vormen. In België bestaan nu acht centra. Dit aantal wordt
uitgebreid naar tien (één in elke regio). De organisatiestructuur van de centra verschilt.
Waar de regionale CSG’s in Nederland decentraal zijn georganiseerd en gefinancierd, zijn de ZSG’s in België centraal georganiseerd en gefinancierd door de rijksoverheid. In Nederland zijn de centra
voornamelijk verbonden aan de afdeling spoedeisende hulp binnen ziekenhuizen of binnen
GGD-locaties en zijn de CSG-medewerkers in dienst van deze respectievelijke organisaties.
De Belgische centra zijn fysieke locaties bij ziekenhuizen en de medewerkers zijn
in dienst van het zorgcentrum zelf. Deze fysieke locaties hebben een inloopfunctie,
beschikken over inpandige verhoorcentra van de politie en bieden de mogelijkheid tot
overnachting. Er zijn forensisch verpleegkundigen aanwezig die zonder betrokkenheid
van de politie (buitengerechtelijk) sporenonderzoek kunnen doen. In Nederland is het
openbaar ministerie opdrachtgever voor sporenonderzoek en is altijd een gecertificeerd
zedenrechercheur betrokken bij de voorbereiding en inrichting van een Forensisch Medisch
Onderzoek (FMO) door een forensisch arts. In België kunnen acute slachtoffers terecht
op de locatie; het gaat daarbij om personen die tot een maand geleden slachtoffer
zijn geworden van seksueel geweld. Slachtoffers waarbij het seksueel geweld langer
geleden was, worden direct doorgeleid naar de reguliere hulp. Bij de CSG’s wordt hulpverlening
geboden aan zowel zgn. acute slachtoffers als slachtoffers die (veel) langer geleden
geconfronteerd zijn met seksueel geweld
Naast overeenkomsten zijn er dus ook een aantal verschillen tussen beide landen. De
verschillen zien vooral op de wijze waarop de hulp is georganiseerd. Nu de kwaliteit
en het aanbod van de geboden hulp aan slachtoffers van seksueel geweld in de praktijk
overeenkomt, kan niet geconcludeerd worden dat de centra in België betere hulp leveren
dan die in Nederland. Ik zie daarom geen aanleiding tot herziening van de hulp.
Financieel en governance onderzoek CSG
Aanleiding voor de onderzoeken
Na gestagneerde begrotingsgesprekken in 2019 tussen de regionale CSG’s en de centrumgemeenten
heeft het landelijk CSG bij de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
en Justitie en Veiligheid (JenV) aangegeven regionaal niet over genoeg financiële
middelen te beschikken.
De CSG-jaarrapportages van de afgelopen jaren laten zien dat het aantal slachtoffers
van seksueel geweld dat advies vraagt dan wel hulp zoekt bij het CSG blijft groeien.
Dit leidt bij de CSG’s tot de behoefte aan meer capaciteit en bijbehorende financiering.6
In het algemeen overleg slachtofferbeleid van 27 november 2019 (Kamerstuk33 552, nr. 62) is met uw Kamer gesproken over de signalen vanuit het landelijk CSG over de financiële
knelpunten.
Eind 2019 is geconstateerd dat er onvoldoende zicht was op de wijze waarop begrotingen
tot stand komen en de verantwoording van kosten die de regionale centra en het landelijk
CSG maken voor de hulpverlening. Beter zicht hierop maakt het beter mogelijk om goed
geïnformeerd beleid te vormen ten aanzien van de bekostiging van het landelijk CSG
en de regionale centra. Daarom is in opdracht van de ministeries van VWS en JenV,
en in afstemming met het landelijk CSG en de VNG, onderzoek gedaan naar: 1) de financiën
van CSG’s en 2) de bestuurlijke inbedding, aansturing en samenwerking van het CSG.
Financieel onderzoek
Gupta Strategists onderzocht de wijze waarop begrotingen van de regionale CSG’s tot
stand komen voor de centrumgemeenten en de wijze waarop en aan wie het landelijk bureau
en de regionale centra verantwoording afleggen. Het onderzoek is gebaseerd op een
combinatie van kwalitatieve informatie (via interviews met het landelijk bureau, regionale
centra en enkele financiers) en kwantitatieve informatie (data van de het landelijk
CSG en de regionale centra over 2018–2019).
Bevindingen
Het onderzoek maakt duidelijk dat zowel op financieel gebied als in de uitvoering
van hulpverlening aan slachtoffers, regionale verschillen zijn. Zo werken de regionale
centra volgens landelijke kwaliteitscriteria die voor elk CSG gelden, maar verschilt
de inrichting van het hulpproces per CSG-locatie. De regionale centra zijn netwerkorganisaties
(geen separate entiteiten) en zoveel mogelijk ingebed in regionale/lokale structuren.
Het kan zijn dat binnen een regio de CSG-coördinator en de casemanagers niet noodzakelijk
dezelfde werkgever hebben, de acute opvang op een locatie van een derde organisatie
plaatsvindt en de financiële administratie bij een vierde organisatie is belegd. Ten
aanzien van de kosten die de CSG’s maken zijn ook regionale verschillen, waarbij in
elke regio de personeelskosten de grootste kostenpost vormen. Sommige CSG’s hoeven
niet te betalen voor de inzet van artsen en verpleegkundigen omdat doorgaans medische
handelingen onderdeel zijn van de zorg vanuit het ziekenhuis. Wanneer de kosten worden
uitgedrukt in productie zijn ook verschillen te zien. Dit komt doordat in elke regio
24/7 bereikbaarheid is georganiseerd, terwijl het aantal slachtoffers per regio verschilt.
Ook de personele kosten afgezet tegen het aantal personele uren lopen uiteen. Regionale
centra hebben een groot werkgebied en ontvangen vaak subsidie van meerdere centrumgemeenten.
De financiële administratie is veelal belegd bij één van de betrokken organisaties.
Dit is divers en kan zijn belegd bij de GGD, de vrouwenopvang, het ziekenhuis of Veilig
Thuis e.d. De wijze waarop de begroting tot stand komt bij de regionale CSG’s is niet
uniform. Zo maken sommige regionale centra een begroting op basis van schattingen,
terwijl andere centra een begroting maken op basis van het budget dat de gemeente
beschikbaar stelt. Het verantwoordingsproces is relatief vergelijkbaar, waarbij de
verschillende centra jaarlijks een overzicht maken van de realisatie.
De drie aanbevelingen zijn gericht op: de wijze van begroten en het vaststellen van
uitgangspunten voor vaste kosten (bereikbaarheid en coördinatie) en variabele kosten
(per slachtoffer) en het vergroten van continuïteit van zorg door de afhankelijkheid
van goodwill te verminderen.
Governance onderzoek
USBO Advies, Universiteit Utrecht, voerde onderzoek uit om inzicht te krijgen in hoe
het CSG zich sinds de oprichting op bestuurlijk-organisatorisch vlak heeft ontwikkeld,
hoe de bestuurlijke inbedding en -aansturing is georganiseerd en hoe de samenwerking
binnen het CSG verloopt. De relevante informatie uit het onderzoek naar de financiën
van het CSG is daarbij betrokken.
Bevindingen
Het onderzoek maakt duidelijk dat het CSG de afgelopen 10 jaar is uitgegroeid tot
een landelijk bureau en 16 regionale centra en zich verder heeft geprofessionaliseerd.
Waar aanvankelijk het CSG een centrale rol vervulde bij de hulpverlening aan acute
slachtoffers van seksueel geweld, wordt het CSG nu ook steeds vaker gevonden door
slachtoffers waarbij het geweld langer geleden plaatsvond. Het CSG werkt als netwerkorganisatie
over grenzen van organisaties en werkvelden heen. Binnen het CSG komen de expertises
vanuit de zorg, de politie en forensische hulp samen. De samenwerkingsorganisatie
is daarbij afhankelijk van de inzet van personeel dat in dienst is van de daaraan
verbonden organisaties.
De druk op het netwerk neemt toe door stijging van het aantal slachtoffers dat hulp
zoekt bij het CSG. Het onderzoek beschrijft elementen van succesvolle samenwerking
die van belang zijn voor het goed functioneren van een netwerkorganisatie en signaleert
kwetsbaarheden die blijvende aandacht vragen. De onderzoekers van USBO Advies doen
aanbevelingen om de netwerksamenwerking te versterken, systematische kwaliteitssystemen
op te zetten, duurzame betrokkenheid te bereiken door overleg met de betrokken ministeries,
VNG, centrumgemeenten en landelijke en regionale netwerkpartners over taken en financiering
van het CSG. De aanbeveling om toe te werken naar langere begrotingscycli is in lijn
met een aanbeveling uit het financiële onderzoek.
Reactie op het financiële en governance onderzoek
De onderzoeken brengen in beeld dat het CSG een landelijk dekkend netwerk van interdisciplinaire
hulp biedt waar slachtoffers altijd terecht kunnen voor goede en passende hulp op
bereisbare afstand. De aanbevelingen bieden houvast om te komen tot een toekomstbestendiger
CSG, met een heldere taak en bijpassende governance-structuur. De aanbevelingen uit
het financieel onderzoek dragen bij aan meer uniformiteit binnen de regionale CSG’s,
met ruimte voor de lokale en regionale situatie.
Ik heb waardering voor de stappen die de VNG en het CSG al hebben gezet en willen
zetten om de aanbevelingen op te volgen in de praktijk, waaronder het gebruiken van
uniforme begrotingen. De personen die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van
de begrotingen en voeren van de (onderhandelings)gesprekken met de gemeenten, zijn
niet noodzakelijkerwijs ook financieel onderlegd. Om dit beter te faciliteren kan
het CSG bezien op welke wijze financiële kennis kan worden belegd in de organisatie
ten behoeve van de regionale centra. Het onderzoek heeft niet inzichtelijk gemaakt
in hoeverre de door het CSG begrote kosten ook daadwerkelijk door de verschillende
centrumgemeenten worden gefinancierd. Dit inzicht is van belang om goed zicht te krijgen
op waar de eventuele financiële tekorten zich voordoen en om te kijken naar regionale
oplossingsrichtingen. Dit zal het CSG én de VNG ondersteunen bij hun opdrachtgever-opdrachtnemer
relatie en gesprekken over de financiering. De aanbeveling om te kijken naar langere
begrotingscycli kan de CSG’s meer comfort bieden voor de toekomst.
Ook de aanbevelingen uit het governance onderzoek dragen bij aan de verdere doorontwikkeling
van het CSG. Ik onderschrijf het belang van continue kwaliteitsverbetering (door middel
van een kwaliteitssysteem) en het versterken van de netwerksamenwerking. Het is dan
ook goed om te vernemen dat het CSG een commissie heeft ingesteld om de kwaliteit
van de regionale centra te toetsen. Dit zal ten goede komen aan kwaliteit van de hulp
aan slachtoffers. Over de aanbeveling om helderheid te creëren over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling,
in beleidsmatig en financieel opzicht, zijn de ministeries van VWS en JenV in gesprek
met de VNG en het landelijk CSG. Door ieders rol ten aanzien van het CSG verder te
expliciteren kan deze zo goed mogelijk benut worden en de hulp aan slachtoffers van
seksueel geweld waar mogelijk verbeterd. Dit is des te meer van belang vanwege het
groeiende aantal slachtoffers dat hulp zoekt bij het CSG. In gezamenlijkheid moeten
we ervoor zorgen dat de hulp geboden kan blijven worden. In dit kader is afgesproken
om de verwachte groei op de korte- en langere termijn in beeld te brengen. Deze groei
hangt mede samen met een aantal beleidsmatige ontwikkelingen, namelijk de intreding
van de Wet seksuele misdrijven, naar verwachting in 2024, en het Nationaal actieprogramma
dat loopt van 2023 tot en met 2025. Voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven
ontvangen gemeenten vanaf 2024 structureel extra financiële middelen zodat het CSG
te verwachte groei op kan vangen.7 Mogelijk kan het Nationaal actieprogramma zorgen voor een extra toename van mensen
die hulp zoeken.
Pilot eigen risico en onderzoek
De ambtsvoorgangers van de ministers van JenV, VWS en de Minister voor Rechtsbescherming
en destijds de Minister voor Medische zorg, hebben naar aanleiding van Kamervragen
besloten om in een pilot te onderzoeken of het betalen van kosten van het eigen risico
ingevolge de Zorgverzekeringswet voor acute slachtoffers van seksueel geweld een drempel
vormt bij het zoeken naar hulp.8 In de pilot konden acute slachtoffers gedurende een jaar (per 1 september 2020) in
aanmerking komen voor een vergoeding van het verplicht eigen risico (maximaal € 385)
van hun zorgverzekering. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM) behandelde de aanvragen
en zorgde voor de financiële teruggave. Om te achterhalen of het betalen van het eigen
risico voor slachtoffers een mogelijke drempel vormt om hulp te zoeken en dit in verband
te zien met andere ervaren drempels bij het zoeken van hulp, voerde het Nederlands
Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) gedurende de pilot een
onderzoek uit.
Bevindingen pilot eigen risico
Uit het onderzoek blijkt dat slachtoffers van seksueel geweld verschillende drempels
kunnen ervaren bij hun keuze om hulp te zoeken. Deze drempels bestaan uit (inter)persoonlijke
(bijvoorbeeld geen/weinig familie/vrienden) en socioculturele factoren (zoals taboe
om over seks te praten). Meest voorkomend zijn schaamte- en schuldgevoelens (zelfverwijt),
of het lastig vinden om het voorval onder woorden te brengen en/of de neiging hebben
om de ernst en impact van het voorval kleiner te maken. Ook speelt angst voor represailles
van de pleger (indien bekend) een rol, of angst voor negatieve reacties van derden.
Het beeld en de verwachting van hulpverlening kunnen ook een rol spelen bij de keuze
om geen hulp te zoeken.
Op basis van het onderzoek blijkt dat de verschillende ervaren drempels met elkaar
samenhangen en niet op zichzelf staan. Een aantal respondenten noemt het moeten betalen
van het eigen risico als financiële drempel voor vervolghulp, het is evenwel geen
doorslaggevende drempel in de afweging over het nemen van de stap naar hulp. Het onderzoek
toont aan dat de relatie tussen eventuele kosten voor hulp en de afweging van slachtoffers
om hulp te zoeken complex is.
Sommige slachtoffers uit de pilot geven aan dat zij de vergoeding van het eigen risico
ervaren als een vorm van erkenning van hun slachtofferschap. Het geeft een gevoel
van rechtvaardigheid dat zij geen kosten overhouden aan het leed dat hun door een
ander is aangedaan.
De onderzoekers van het NSCR hebben het aantal slachtoffers dat in de pilot een vergoeding
van het eigen risico heeft aangevraagd afgezet tegen het aantal slachtoffers dat aanspraak
kon maken op de regeling (gebaseerd op de instroomcijfers van het CSG). Op basis van
die berekening blijkt dat circa 30% een vergoeding van het eigen risico heeft aangevraagd.
Er is niet onderzocht wat de reden is dat de andere slachtoffers geen vergoeding hebben
aangevraagd.
Reactie op de pilot eigen risico
Ik spreek allereerst mijn waardering uit voor dit onderzoek en voor de professionals
die de pilot mogelijk hebben gemaakt.
Het onderzoek toont aan dat een combinatie van verschillende factoren – die voor elk
slachtoffer anders kunnen zijn – een rol kunnen spelen in de afweging om al dan niet
hulp te zoeken. Het mogelijk moeten betalen van (een deel van) het eigen risico vormt
daarbij niet het meest zwaarwegende aspect.9
Voor sommige slachtoffers geldt dat wanneer (een deel van) het eigen risico wordt
gefactureerd, getornd wordt aan het gevoel van rechtvaardigheid; een slachtoffer wordt
geconfronteerd met kosten voor leed dat hem of haar is aangedaan door een ander. Hoewel
de erkenning van slachtoffers een hoge prioriteit heeft voor het huidige kabinet,
zijn er meer voorbeelden van andere groepen slachtoffers voor wie, volgens dezelfde
redenering, een uitzondering als wenselijk wordt ervaren. Bijvoorbeeld aan slachtoffers
van huiselijk geweld. Het Nederlandse zorgstelsel is echter zo ingericht dat op iedere
verzekerde van 18 jaar of ouder het verplicht eigen risico van toepassing is. Daarbij
is niet relevant of de medische noodzaak voor zorg ontstaat door ziekte, een aandoening
of een externe oorzaak zoals geweld. Uitzonderingen gelden alleen voor de huisartsenzorg
en verloskundige zorg. Een verdere uitzondering op het eigen risico voor bepaalde
groepen mensen die zorg nodig hebben, bijvoorbeeld na het meemaken van (seksueel)
geweld, is daarmee niet aan de orde. Bovendien is uitsluiting niet passend, omdat
uit het onderzoek blijkt dat het eigen risico geen (financiële) drempel is om toegang
tot hulp te zoeken. Ook zou een dergelijke uitzondering een precedentwerking hebben
richting andere vormen van hulp.
Een uitzondering maken voor bepaalde groepen mensen die hulp nodig hebben, bijvoorbeeld
na het meemaken van (seksueel) geweld, leidt al snel tot onrechtvaardigheid voor andere
groepen verzekerden. Daarom is uitzonderen binnen de Zorgverzekeringswet niet wenselijk.
Voor zorg onder de Zorgverzekeringswet is er dus een relatief beperkte eigen bijbetaling
in de vorm van het eigen risico. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de Minister
van VWS natuurlijk aandacht heeft voor het toegankelijk en betaalbaar houden van de
zorg. De hoogte van het eigen risico is onlangs tot en met 2025 bevroren, zodat het
niet met de stijging van de zorgkosten mee zal stijgen. Daarnaast zal het eigen risico
voor (medisch specialistische) zorg vanaf 2025 anders worden toegepast, zodat mensen
een vast bedrag betalen en daardoor niet na één behandeling hun eigen risico al helemaal
volmaken. Om een eventuele financiële drempel van het eigen risico verder te verlagen,
bieden zorgverzekeraars op verzoek een betalingsregeling aan, waarbij iemand op een
later moment of gespreid het eigen risico kan betalen.
Tegelijkertijd zet dit kabinet in het kader van het NAP in op goede hulpverlening
die ook laagdrempelig is. Het recente onderzoek van het Verweij Jonker Instituut geeft
handvatten om het huidige aanbod laagdrempelige hulp te verbeteren. Hierover is uw
Kamer op 20 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 345, nr. 261).
Als van seksueel geweld aangifte wordt gedaan en het tot een strafzaak komt waarin
de verdachte terecht staat, bestaat voor slachtoffers bovendien de mogelijkheid om
via de rechter een schadevergoeding te vragen. Want in beginsel zijn plegers verantwoordelijk
voor het vergoeden van de schade die zij hebben aangericht, waaronder het eigen risico.
Het verzoek om schadevergoeding wordt dan met de strafzaak tegen de verdachte behandeld.10 Een andere route is het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Slachtoffers van opzettelijk
gepleegde geweldsmisdrijven kunnen een financiële tegemoetkoming aanvragen bij het
Schadefonds Geweldsmisdrijven.
In het onderzoek wordt een vergelijking gemaakt met enkele andere Europese landen.
In de gemaakte vergelijking is aangegeven dat in deze landen geen kosten/eigen bijdrage
voor rekening van een slachtoffer komen. Uit de vergelijking wordt niet duidelijk
hoe hulp aan slachtoffers van seksueel geweld in die landen is gefinancierd.
In het onderzoek wordt gerefereerd aan een voorstel van de Europese Commissie Geweld
tegen vrouwen en Huiselijk geweld, waarin artikelen zijn opgenomen die voorzien in
specifieke en onmiddellijke ondersteuning in crisiscentra voor slachtoffers van verkrachting
of verwijzingscentra voor slachtoffers van seksueel geweld. In een van de voorgestelde
artikelen wordt onder andere gesteld dat de gespecialiseerde hulp voor slachtoffers
van seksueel geweld gratis beschikbaar moet zijn. Het kabinet is het met de Europese
Commissie eens dat het van belang is om zorg te dragen voor goed uitgeruste bereikbare
en toegankelijke (crisis) ondersteuning voor slachtoffers van seksueel geweld. Maar
dit kabinet zal ervoor pleiten om rekening te houden met de wijze waarop het zorgstelstel
in Nederland is georganiseerd en dat de hiervoor genoemde uitgangspunten in Nederland
gelden. Op dit moment worden de gesprekken over de voorstellen nog gevoerd op Europees
niveau. Mochten deze gesprekken leiden tot wijzigingsvoorstellen van de huidige bekostigingsstructuur,
dan wordt uw Kamer hierover bericht.
Het onderzoek naar de pilot eigen risico onderstreept het belang van de inzet op gerichte
maatregelen om de drempels die het meest door slachtoffers worden ervaren te verlagen.
Daarbij is het nodig alert te blijven of het financiële aspect een rol speelt bij
het zoeken van hulp. Ook moet aandacht zijn voor het doorbreken van het taboe rondom
seksueel (grensoverschrijdend) gedrag en seksueel geweld om ervoor te zorgen dat mensen
die seksueel geweld meemaken hierover durven te praten. Dat zij zich niet schamen
of schuldig voelen over wat hun is aangedaan, maar kunnen rekenen op begrip en erkenning
vanuit de samenleving. Het NAP is gericht op die cultuurverandering en het doorbreken
van het taboe. Uit onderzoeken weten we dat de meeste mensen die te maken krijgen
met seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, dit veelal lang voor zich
houden en wanneer zij hierover gaan praten, dan is dat vaak een vriend/vriendin, partner
of familielid in vertrouwen nemen. Het is dan ook van belang dat de samenleving zich
bewuster wordt van het voorkomen van seksuele grensoverschrijding en handelingsperspectief
geboden krijgen hoe ze kunnen reageren wanneer iemand uit hun omgeving hen in vertrouwen
neemt over het seksueel geweld dat zij hebben meegemaakt. Want op dit moment krijgen
slachtoffers nog niet altijd de steun en erkenning die nodig is om het geweld te verwerken
en de stap naar hulpverlening te zetten. Het vraagt een (cultuur)omslag in de samenleving
en verandering van de maatschappelijke normen en waarden van hoe wij aankijken tegen
en omgaan met seksueel geweld.
Zoals eerder genoemd zal ook de regeringscommissaris door middel van het aanjagen
van het maatschappelijk gesprek bijdragen aan een duurzame (cultuur)verandering die
noodzakelijk is om de problematiek samenleving breed aan te pakken en seksueel geweld
te voorkomen, in welke vorm dan ook.11
Tot slot, het uitzonderen van het eigen risico acht dit kabinet niet de geëigende
manier om de drempel te verlagen voor slachtoffers om hulp te zoeken. Er moet dan
ook een breed palet van duurzame maatregelen worden ingezet om bij te dragen aan minder
beschadigde levens en te komen tot een veiligere samenleving waarin het leed van seksueel
geweld zo veel mogelijk wordt voorkomen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport