Brief regering : Aantal ontwikkelingen op het gebied van soortenbeleid
36 200 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2023
Nr. 120 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2023
Het afgelopen jaar heeft het soortenbeleid veel aandacht gekregen vanuit de politiek
en vanuit de maatschappij. Onder meer faunabeheer, de wolf en de illegale handel in
beschermde diersoorten, maar ook de stranding van een orka aan de Zeeuwse kust, waren
onderwerp van gesprek.
Ik hecht aan de bescherming van de soorten in Nederland en daarbuiten. Achterliggend
doel daarbij is om de biodiversiteit te herstellen en te verbeteren. Mijn soortenbeleid
is gericht op het in een gunstige staat van instandhouding brengen van beschermde
en kwetsbare planten- en diersoorten en op behoud van de meer algemene soorten. Binnen
Nederland is de Wet natuurbescherming het kader voor de soortenbescherming. Deze wet
heeft bescherming als vertrekpunt; ingrepen zoals het doden of verstoren van dieren,
kunnen alleen plaatsvinden als aan de voorwaarden uit de wet is voldaan. Provincies
zijn hiervoor het bevoegde gezag. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de
natuurbescherming ondersteun ik de provincies door duidelijke kaders en uitgangspunten
te bieden. Internationaal richt ik mijn inzet vooral op de bescherming van voor Nederland
belangrijke soorten en op de Nederlandse verantwoordelijkheid voor een duurzame handel
in soorten.
Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over een aantal ontwikkelingen op het
gebied van soortenbeleid, waar relevant gekoppeld aan moties van en toezeggingen aan
uw Kamer.
De volgende onderwerpen komen in deze brief aan bod:
De wolf
• Motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de
wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
• Motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus
van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338).
• Commissiebrief over de uitvoering van de moties van de leden Van der Plas en Vestering
c.s.
• Toezegging over het informeren van de Kamer of BIJ12 ook DNA-analyses uitvoert op
hybriden en of de uitslagen van deze analyses openbaar gemaakt kunnen worden (Van
der Plas, BBB) (Kamerstuk 33 576, nr. 327).
• Werkwijze rond de schadeafhandeling door BIJ12.
Jacht en faunabeheer
• Motie van het lid Boswijk c.s. over een wetenschappelijk gedragen wildsoorten-telprotocol
en analyse- en beoordelingssystematiek (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40).
• Toezegging over het informeren van de Kamer over de ontwikkeling van het protocol
over de wildtellingen (Van Campen, VVD), (Kamerstuk 33 576, nr. 327).
• Motie van de leden Van der Plas en Eppink over adequate tellingen van wildpopulaties
(Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84).
• Voortgang op het onderwerp landelijke vrijstelling schadebestrijding.
CITES
• Terugkoppeling CITES Conference of the Parties (CoP19).
• Herzien EU Action Plan against Wildlife Trafficking.
Impact hoogpathogene vogelgriep op in het wild levende vogels
• Motie van het lid Tjeerd de Groot c.s. over het onderzoeken en monitoren van de effecten
van vogelgriep op wilde soorten in de natuur (Kamerstuk 28 807, nr. 247).
Overige moties
• Motie van het lid Wassenberg over een juridische analyse over de rechtmatigheid van
de kap van het Sterrebos (Kamerstuk 33 576, nr. 261).
• Motie van de leden Wassenberg en Van Raan over één gekleurd rotorblad voor windturbines
op land (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373).
• Commissiebrief over de uitvoering van de motie Wassenberg en Van Raan.
• Motie van het lid Vestering over herstelprojecten voor verdroogde gebieden op de trekroute
van de grutto (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1423).
De wolf
De beschermde status van de wolf
Rondom de wolf spelen meerdere belangen die op elkaar ingrijpen. Er zijn zorgen die
ik deel alsook uitgangspunten waar ik voor sta. En dit brengt dilemma’s met zich mee.
Ik heb daarom de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) verzocht om de maatschappelijke
dialoog over de wolf vorm te geven en om op basis daarvan advies te geven over hoe
we in Nederland kunnen samenleven met de wolf en wat daarvoor nodig is. Onderwerpen
die in dit advies in ieder geval aan de orde moeten komen zijn (a) de beleefde angstgevoelens
voor de wolf, (b) de beschermde status en positie van de wolf in de Nederlandse natuur,
en (c) bescherming van vee tegen de wolf. Met dit verzoek geef ik tevens invulling
aan de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 33 576, nr. 338) om de beschermstatus van de wolf niet heilig te verklaren. Ik wil dat eerst de maatschappelijke
dialoog gevoerd wordt en de RDA advies uitbrengt, alvorens ik aanpassingen overweeg
aan de beschermde status van de wolf. De discussie over de beschermde status wil ik
graag op een zorgvuldige manier voeren. Zodra het advies van de RDA er is, zal ik
dat met uw Kamer bespreken.
Totdat de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en het advies van de RDA bekend
zijn, houd ik me aan het bestaande beleid en wetgeving, waarmee ik uitvoering geef
aan de motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69). Hiermee heb ik tevens uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van beide moties,
zoals ook verzocht in uw brief van 23 december 2022.
Schadeafhandeling
Naar aanleiding van de toezegging in het Commissiedebat Natuur van 9 november jl.
(Kamerstuk 33 576, nr. 327) heb ik contact opgenomen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) over DNA-analyses
bij gevallen van mogelijke wolvenschade. BIJ12 laat bij iedere melding van een dood
of gewond landbouwhuisdier waarbij mogelijk een wolf betrokken is, een taxatie uitvoeren.
Het gedode of gewonde dier wordt uitgebreid onderzocht, onder meer op (DNA-)sporen
van de mogelijke predator. Hiervan worden monsters genomen. Deze worden beschikbaar
gesteld aan een gespecialiseerd laboratorium van Wageningen Environmental Research
(WEnR). Het doel van het laboratoriumonderzoek is in de eerste plaats vaststellen
of de schade veroorzaakt is door een wolf. Daarnaast draagt deze analyse bij aan de
monitoring van de wolvenpopulatie in Nederland. Hierna vindt nog een tweede laboratoriumanalyse
plaats. Deze heeft tot doel te achterhalen wat het geslacht is van de wolf, om welk
genetisch wolvenindividu het gaat en tot welke roedel deze wolf behoort. Het genetisch
profiel dat door WEnR van een wolf is vastgesteld, wordt opgeslagen in de Europese
database die bij Senckenberg aanwezig is. Alle DNA-analyses die BIJ12 ontvangt van
WEnR worden openbaar gemaakt op de website van BIJ12.1 Eens per maand worden de resultaten van de analyse over de betreffende diersoort
bekend gemaakt (wolf of ander dier) en eens per kwartaal worden bij wolven de individuele
codes toegevoegd. Wanneer een landbouwhuisdier gedood zou worden door een wolf die
een kruising is met een andere diersoort – door uw Kamer aangeduid als hybride wolf
– krijgt BIJ12 hierover bericht van WEnR. Dit is in Nederland echter nog niet aan
de orde geweest. Hiermee is invulling gegeven aan deze toezegging (Kamerstuk 33 576, nr. 327).
Namens uw Kamer is mij gevraagd of bezwaar kan worden aangetekend wanneer BIJ12 op
basis van telefonische informatie en/of digitale beeldinformatie niet langskomt voor
onderzoek en afnemen van een DNA-monster bij (vermeende) wolvenschade2. Ik heb met IPO en BIJ12 verkennend gesproken over de werkwijze rond de schadeafhandeling
door BIJ12. BIJ12 voert deze opdracht uit voor de provincies. Van BIJ12 heb ik begrepen
dat er tot nu toe geen gevallen zijn geweest waarbij een verschil van inzicht was
tussen veehouder en BIJ12 over bezoek door een taxateur; de beslissing om wel of niet
langs te komen wordt altijd in goed overleg met de melder genomen.
Wel zal BIJ12 de beschrijving van de meldingsprocedure stapsgewijs en schematisch
vorm gaan geven op de BIJ12-website. Beoogd wordt daarbij dat voor iedereen duidelijk
is dat niet-langskomen alleen aan de orde is als ook de betrokken melder zich hierin
kan vinden en dat melders die zich naderhand bedenken binnen een afgesproken termijn
om een heroverweging kunnen vragen van de beslissing om niet langs te komen.
Jacht en faunabeheer
Data en tellingen van wildsoorten
De motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40) vraagt om samen met betrokken partijen te komen tot een wetenschappelijk gedragen
wildsoortentelprotocol en analyse- en beoordelingssystematiek. De motie van de leden
Van der Plas en Eppink (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84) verzoekt de regering de tellingen van de wildbeheereenheden (WBE’s) al voor integratie
mee te nemen en reeds verzamelde informatie te betrekken bij de inzichten rondom populatieontwikkelingen.
De data die wordt gebruikt voor het bepalen van de staat van instandhouding van de
wildlijstsoorten haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif is afkomstig uit het
Netwerk Ecologische Monitoring (hierna: NEM). In samenwerking met het Centraal Bureau
voor de Statistiek (hierna: CBS) zijn er in het NEM telprotocollen voor soorten ontwikkeld
en wordt de data afkomstig uit de telprotocollen door het CBS gevalideerd. Deze validatie
waarborgt de betrouwbaarheid van de data die afkomstig is van het NEM. De gegevens
zijn van zodanige kwaliteit dat er betrouwbare landelijke trends uit gemaakt kunnen
worden.
Naast de NEM-tellingen worden er ook tellingen uitgevoerd door de WBE’s. Deze tellingen
vormen de onderbouwing van de provinciale faunabeheerplannen. Ik heb uw Kamer eerder
naar aanleiding van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2910) toegelicht dat de cijfers van de WBE’s nu nog niet meegenomen worden voor het bepalen
van de landelijke populatietrend, omdat de gegevens zodanig zijn dat zij niet gevalideerd
kunnen worden door het CBS. Het CBS heeft in 2013 de telgegevens en protocollen van
de WBE’s geanalyseerd. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de gegevens om trends te
kunnen maken op landelijk niveau niet voldoende was. Het gebruikte telprotocol is
door het CBS beoordeeld als onvoldoende en er was bovendien gerede twijfel aan de
mate waarin dit telprotocol gevolgd werd.
In mijn brief van 14 april 2022 (Kamerstuk 33 576, nr. 267) en in het antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II
2021/22, nr. 2910) heb ik aangegeven dat ik er naar streef om in de toekomst ook de tellingen van de
WBE’s te kunnen gebruiken voor het bepalen van landelijke trends. Insteek is om samen
met alle betrokken partijen te werken aan een gedragen, statistisch solide en uitvoerbaar
telprotocol. Dit protocol is complementair aan het bestaande NEM telprotocol. Belangrijk
is dat dit voldoende draagvlak geniet en uiteindelijk leidt tot een robuust, wetenschappelijk
en maatschappelijk geaccepteerd systeem voor het monitoren van wildlijstsoorten, daar
vraagt ook de motie van het lid Boswijk c.s. om (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40). Naar aanleiding van deze motie én de eerdere toezegging aan Uw Kamer uit het Commissiedebat
Natuur van 9 november jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 327) informeer ik u hierbij dat de ontwikkeling van een uniform protocol voor wildtellingen
in gang is gezet. Hiermee is invulling gegeven aan deze motie en toezegging.
Omdat ik het van belang acht dat een onafhankelijke partij het voortouw neemt in de
ontwikkeling van een nieuwe telsystematiek heb ik de samenwerking opgezocht met de
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Op 15 november 2022 is een
oproep voor onderzoeksvoorstellen (call for proposals) gepubliceerd (Stcrt. 2022, nr. 30479). Op dit moment werken hbo-instellingen samen met partners aan een voorstel voor
het ontwikkelen van een nieuwe telsystematiek. Dit voorstel dient voor 20 april 2023
te worden ingediend. Gunning is voorzien in het derde kwartaal van 2023, waarna het
2-jarige project van start kan gaan. Belangrijk uitgangspunt is dat provincies en
andere partijen, zoals faunabeheereenheden, WBE’s, Sovon Vogelonderzoek Nederland
(hierna: Sovon), Zoogdiervereniging, jagersverenigingen, Dierenbescherming en soortenorganisaties,
op de juiste manier betrokken worden bij dit project, om het draagvlak te borgen.
Aangezien het nieuwe telprotocol op zijn vroegst eind 2025 gereed zal zijn, is er
naar aanleiding van de motie van de leden Van der Plas en Eppink (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84) nogmaals met het CBS en met BIJ12 gesproken. Voorgelegd is de vraag of de huidige
tellingen vanuit WBE’s als betrouwbaar kunnen worden beoordeeld, waardoor zij op korte
termijn bruikbaar zijn voor landelijk gebruik als aanvulling op de NEM-tellingen.
Het CBS geeft echter aan dat er sinds de vorige beoordelingen geen grootschalige verbeteringen
hebben plaatsgevonden in de tellingen door WBE’s. Het CBS heeft daarom aangegeven
dat de huidige data niet gevalideerd kunnen worden en daarom niet gebruikt kunnen
worden om landelijke populatieontwikkelingen mee te berekenen. BIJ12 heeft in 2018
in opdracht van de Ambtelijke Adviescommissie Vitaal Platteland van het IPO (AACVP)
een analyse uitgevoerd naar de informatievoorziening van het faunabeheer.3 Hieruit kwam eenzelfde beeld naar voren.
Dat betekent dat de huidige tellingen op dit moment niet betrouwbaar zijn om gebruikt
te kunnen worden voor het bepalen van landelijke trends. Ik kan dus nog geen uitvoering
geven aan de motie Van der Plas en Eppink (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84). Ik ben me bewust van de urgentie van het beter organiseren van deze tellingen.
Echter, omdat het draagvlak en de samenwerking tussen partijen essentieel is om te
komen tot een gedragen telprotocol waarvan de gegevens door alle partijen als neutraal
en correct worden beschouwd, wil ik de ruimte geven aan een zorgvuldig proces.
Naast bovenstaande actie rondom de tellingen onderneem ik meer acties als het gaat
om de wildlijst. In mijn brief van 14 april 2022 (Kamerstuk 33 576, nr. 267) en in de verzamelbrief Natuur van 14 november 2022 (Kamerstuk 33 576, nr. 325) heb ik u hierover geïnformeerd.
Landelijke vrijstelling schadebestrijding
In een aantal rechtszaken is de zogenoemde landelijke vrijstelling, artikel 3.1 van
de Regeling natuurbescherming (hierna Rnb), onderwerp van geschil. Op 16 februari
2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb onverbindend
verklaard ten aanzien van de vos. De rechter heeft met deze uitspraak de ontheffing
in Utrecht buiten werking gesteld, waardoor men in de provincie Utrecht aan deze uitspraak
is gebonden. Ik heb hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Soortenorganisaties
zijn een procedure gestart nu het konijn, ondanks informatie waaruit een ongunstige
staat van instandhouding blijkt, nog steeds op de landelijke vrijstellingslijst staat.
De landelijke vrijstelling is gebaseerd op artikel 3.15, eerste lid, van de Wet natuurbescherming
(hierna: Wnb) dat stelt dat diersoorten kunnen worden aangewezen welke zijn beschermd,
die niet in hun voortbestaan worden bedreigd en in het hele land schade veroorzaken.
De zes aangewezen soorten zijn de Canadese gans, houtduif, kauw, konijn, vos en zwarte
kraai.
Ik heb aanvullend onderzoek laten doen naar de staat van instandhouding van de zes
soorten op de landelijke vrijstellingslijst. Als bijlagen bij deze brief stuur ik
mee de onderzoeksrapporten van Sovon en Wageningen Environmental Research (WENR).
Samen met de provincies maak ik me zorgen over de consequenties van het vervallen
van de landelijke vrijstelling vanwege de enorme impact op het faunabeheer (jacht,
schadebestrijding en populatiebeheer) door de provincies. Momenteel laat ik, in het
kader van de jacht op wildlijstsoorten, een impactanalyse uitvoeren naar aanleiding
van het niet openen van de jacht op het konijn en de houtduif (landelijk vrijgestelde
soorten die ook op de wildlijst staan). Samen met provincies zal ik aanvullend een
impactanalyse laten uitvoeren naar de consequenties van het vervallen van de landelijke
vrijstelling voor het konijn en de overige soorten van de landelijke vrijstelling.
Ik wil bovendien onderzoek laten doen naar de omvang van door alle landelijk aangewezen
en vrijgestelde soorten veroorzaakte schade en mogelijke oplossingsrichtingen om de
schade te voorkomen of beperken.
Lange-termijn perspectief voor jacht en faunabeheer
Alle ontwikkelingen en juridische procedures op het terrein van jacht en faunabeheer
laten zien dat er behoefte is aan een bredere visie over het stelsel van faunabeheer,
inclusief jacht. De rolverdeling tussen het Rijk en de provincies rond faunabeheer
leidt tot praktische en juridische onduidelijkheid en het stelsel is complex. Ik heb
daarom besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen
het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Met deze stelselwijziging
streef ik naar een begrijpelijk stelsel met duidelijk perspectief voor het faunabeheer
op de lange termijn. Faunabeheer is immers nodig voor het beheer van de natuur en
het voorkomen van schade, mits de staat van instandhouding in acht wordt genomen.
Deze stelselwijziging wil ik vorm gaan geven in een zorgvuldig proces met de provincies
en faunabeheereenheden. Ook belangenorganisaties van zowel de kant van de jagers als
dierenbeschermers worden betrokken in dit proces. De ontwikkeling van het telprotocol,
de impactanalyse en het hierboven genoemde onderzoek naar de omvang van schade door
landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten worden hierbij betrokken, evenals de
uitkomsten van de nu lopende juridische procedures. Omdat ik verwacht dat dit zorgvuldig
proces meerdere jaren gaat duren, heb ik de afweging gemaakt om voor de wildlijst
de huidige regeling, waarbij jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op
haas in drie provincies niet geopend is, in stand te houden voor tenminste het komende
jachtseizoen. Ik zal uw Kamer uiterlijk in het vierde kwartaal van 2023 informeren
over de voortgang en de richting van deze stelselwijziging.
CITES
Terugkoppeling negentiende Conference of the Parties CITES
Van 14 tot en met 25 november 2022 vond de 19e CITES Conferentie van de Partijen (CoP19)
plaats in Panama City. Meer dan 160 landen (CITES-partijen) namen deel. Zowel in de
periode toewerkend naar de CoP19 als tijdens de onderhandelingen van CoP19 was Nederland
actief in EU- en CITES-werkgroepen. Nederland richtte zich hierbij met name op voorstellen
die betrekking hadden op haaien, neushoorn en houtsoorten. Voor wat betreft de strategische/implementatie
onderwerpen (Working Documents) richtte Nederland als EU lead zich onder meer op zeeschildpadden, de grote kroonslak, grote katachtigen, nationale
wetgeving voor de implementatie van CITES en de opvang van inbeslaggenomen specimen.
Van de 52 soortenvoorstellen zijn er 46 aangenomen. Onder meer zijn de requiem- en
hamerhaaisoorten onder CITES Bijlage II gebracht. Hier heeft Nederland zich in EU-
en CITES-verband voor ingezet. Ook zijn ruim 160 soorten amfibieën opgenomen op Bijlage
II van CITES. Het gaat voornamelijk om glaskikkersoorten. De range states (landen waar deze soorten in het wild voorkomen) en een ruime meerderheid van overige
landen achten de bescherming onder CITES noodzakelijk. Voor internationale handel
zijn hierdoor nu dus vergunningen nodig.
Ook is er een akkoord bereikt over een nieuwe annotatie voor de houtsoort Pernambuco
(Paubrasilia echinata) waar voornamelijk strijkstokken van worden gemaakt. Voor alle export vanuit Brazilië
is een CITES-uitvoervergunning nodig, maar wederuitvoer van bijvoorbeeld strijkstokken is uitgezonderd van CITES. Brazilië heeft hierdoor
een betere controle over de export vanuit Brazilië en de administratieve lasten blijven
zoveel mogelijk beperkt.
Verder is besloten om een aantal Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse houtsoorten op te
nemen op Bijlage II van CITES. Deze houtsoorten worden veel gebruikt in bijvoorbeeld
tuinmeubelen en terrasvlonders. Voor de internationale handel in stammen of blokken,
planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout van deze soorten zijn
nu CITES vergunningen nodig.
De besluiten die zijn genomen tijdens CoP19 zijn per 23 februari 2023 ingegaan. In
een aantal gevallen is de opname van soorten in de bijlagen uitgesteld en daarmee
de inwerkingtreding u. De wijzigingen worden verwerkt in de Europese verordeningen.
Dit zal in april worden gerealiseerd. Tot die tijd gelden de internationale regels
en nog niet de EU regels. Goede en heldere communicatie is belangrijk. Het CITES bureau
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland draagt zorg voor de implementatie en
communicatie naar de betrokken stakeholders.
Tijdens de CITES CoP19 zijn er veel resultaten geboekt. Tegelijkertijd constateer
ik dat de uitvoering en handhaving wereldwijd de komende jaren een opgave zullen zijn.
Nederland blijft zich in EU- en CITES-verband actief inzetten voor een adequate implementatie,
waaronder uitvoering en handhaving, van de CITES besluiten.
Herzien EU Action Plan against Wildlife Trafficking
Eind 2022 heeft de Europese Commissie het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking gepubliceerd.4 Het herziene plan bevat vier prioriteiten gericht op preventie, regelgeving en beleid,
handhaving en samenwerking. Nederland is blij met de aanscherping van het actieplan.
Het is concreter en kent waardevolle toevoegingen in de vorm van doelstellingen op
bijvoorbeeld het gebied van jachttrofeeën, data-gedreven risicoanalyses op EU-niveau,
gezamenlijk prioritering door de lidstaten en de samenwerking met EuropOL en EUROJUST.
Zowel nationaal als in EU-verband blijft Nederland zich actief inzetten voor de uitvoering
van het actieplan en versterking van de samenwerking binnen de EU. De komende tijd
zal ik nationaal samen met de uitvoerende en handhavende instanties en in EU-verband
onze gezamenlijk inzet verder vormgeven.
Impact hoogpathogene vogelgriep op in het wild levende vogels
In de zomer van 2022 was er sprake van massale sterfte bij zeevogels in broedkolonies
door hoogpathogene vogelgriep (HPAI). Samen met de Minister van Landbouw, Natuur en
Visserij (LNV) en met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maak ik mij
hier zorgen om. Afgelopen jaar was er voor het eerst jaarrond sterfte door vogelgriep
onder in het wild levende vogels. Zoals in Kamerstuk 28 807, nr. 269 aangegeven, heb ik bij Wageningen Marine Research onderzoek uitgezet naar de uitbraak
van HPAI onder grote sterns. Dit onderzoek loopt nog en de resultaten worden in het
eerste kwartaal van 2023 verwacht. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer van 2023
geïnformeerd.
Onder andere naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd De Groot c.s. (Kamerstuk
28 807, nr. 247) heb ik Sovon gevraagd om uit te zoeken wat in het verleden de impact van vogelgriepuitbraken
op populaties van wilde vogels is geweest en welke mogelijkheden er zijn om deze uitbraken
te voorkomen of zo snel mogelijk te beheersen. Het rapport geeft een beeld van wat
er op dit moment bekend is over de impact van HPAI op populaties van wilde vogels
in Nederland. Voor meer dan 50 van de 190 onderzochte soorten zijn er aanwijzingen
dat sprake is van verhoogde sterfte door vogelgriep en/of zijn er eigenschappen geconstateerd
die de soort kwetsbaar maken voor sterfte door vogelgriep. Het rapport geeft aan dat
Lepelaar, Grote Mantelmeeuw, Grote Stern, Visdief en Slechtvalk de vijf soorten zijn
met de sterkste aanwijzingen en hoogst beoordeelde kwetsbaarheid zijn. Daarnaast zijn
er 11 andere soorten die sinds 2014 veelvuldig met sterfte als gevolg van HPAI zijn
geassocieerd, namelijk Brandgans, Grauwe Gans, Knobbelzwaan, Smient, Kuifeend, Ooievaar,
Zeearend, Buizerd, Wulp, Kanoet en Velduil.
In het rapport worden genoemd als denkbare maatregelen om uitbraken te voorkomen of
zo snel mogelijk te beheersen het zorgen voor robuuste ecosystemen, waarbij gedacht
kan worden aan het creëren van rustgebieden, het beschikbaar houden van terreinen
voor hervestiging van kolonievogels na massasterfte en, nadat er een afweging is gemaakt
van voor- en nadelen, het opruimen van dode vogels uit broedkolonies. Meer rustgebieden
creëren zou kunnen door recreatie in natuurgebieden te beperken, zo stelt het rapport.
Terreinbeherende organisaties zijn verantwoordelijk voor het beheer van natuurgebieden
en zonering van recreatie. Ik ga daarom in gesprek met experts, terreinbeherende organisaties
en provincies om de uitkomsten van dit rapport te delen en de implementatiemogelijkheden
van genoemde maatregelen te bespreken. Voor het opruimen van dode vogels heeft de
Minister van LNV een leidraad opgesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 279). Deze leidraad zal, in overleg met provincies en andere organisaties, worden doorontwikkeld.
Sovon beveelt verder aan om soorten goed te volgen, metingen te standaardiseren, snel
te handelen naar signalen uit het veld en de effectiviteit van getroffen maatregelen
te evalueren. Ik onderzoek hoe een adequate reactie op sterfte onder kwetsbare soorten
eruit kan zien en georganiseerd kan worden, in samenwerking met experts, terreinbeherende
organisaties, faunabeheereenheden en de provincies. Dit doe ik in nauwe samenwerking
met de Minister van LNV die bovengenoemde leidraad heeft gepubliceerd en begin april
de landelijke «vogelgriepapp» lanceert waarin dode vogels kunnen worden gemeld. Het
rapport van Sovon stuur ik hierbij aan Uw Kamer. Hiermee is de motie van het lid Tjeerd
De Groot c.s. (Kamerstuk 28 807, nr. 247) uitgevoerd.
Juridische analyse naar aanleiding van de kap van het Sterrebos
De motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 33 576, nr. 261) verzoekt de regering om een juridische analyse door onafhankelijke experts over
de rechtmatigheid van de kap van het Sterrebos. In mijn appreciatie van de motie heb
ik aangegeven dat ik de motie breder zou trekken dan de casus van het Sterrebos en
dat ik een algemene juridische analyse wilde laten uitvoeren naar de eisen die gesteld
worden aan de inventarisaties rondom het verlenen van ontheffingen onder de Wnb om
een aanmerkelijke kans op overtreding van de wet te voorkomen. Ik heb Berenschot gevraagd
deze algemene juridische analyse uit te voeren. Als bijlage bij deze brief stuur ik
u het rapport dat onlangs door hen is opgeleverd. Hiermee heb ik invulling gegeven
aan de motie Wassenberg.
Uit het onderzoek komt een beeld tevoorschijn dat provincies en de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) adequaat omgaan met inventarisaties en Wnb-ontheffingen.
Over het algemeen is er voldoende aandacht, kennis en expertise inzake de inventarisaties
en ontheffingen voor een goede uitvoering van de Wnb, aldus Berenschot. Berenschot
constateert dat het proces goed op orde is en dat er voldoende informatie te vinden
is. Er zijn geen concrete aanwijzingen gevonden dat er structureel zaken niet goed
gaan waardoor niet aan de eisen van de Wnb wordt voldaan. Tijdens het onderzoek zijn
enkele aandachtspunten geconstateerd die kunnen worden verbeterd voor een nog betere
implementatie van de soortbeschermingsbepalingen uit de Wnb. Deze aanbevelingen liggen
voor een groot deel in het verlengde van trajecten waar al aan gewerkt wordt binnen
mijn ministerie, in samenwerking met provincies. Hieronder ga ik kort in op deze aanbevelingen.
Een deel van de aanbevelingen is gericht op provincies. Deze zal ik onder de aandacht
van de provincies brengen.
Eén van de aanbevelingen roept op om als overheden samen het initiatief te nemen om
te komen tot meer soortenprotocollen en kennisdocumenten. Hiertoe had ik reeds het
initiatief genomen. Zo heb ik in 2021 RVO meerjarig opdracht gegeven om de kennis
over de Staat van Instandhouding van soorten en de effectiviteit van maatregelen te
vergroten voor een adequate uitvoering van de Wnb (ontheffingen, gedragscodes). RVO
werkt onder andere aan het opstellen van een kennisdocument met effectieve maatregelen
bij na-isolatie en renovaties ten aanzien van gebouwbewonende soorten zoals vleermuizen.
Dit document wordt eind februari 2023 opgeleverd. In dit verband subsidieer ik tevens
meerjarig onderzoek door de Zoogdiervereniging naar de verbetering van de monitoring
van de Staat van Instandhouding van vleermuizen en het realiseren van effectieve maatregelen
voor vleermuizen in de bebouwde omgeving in het kader van de energietransitie.
Berenschot beveelt ook aan om als Rijk en provincies af te stemmen hoe soortenbescherming
zijn plek behoudt binnen een «natuurinclusieve energietransitie». Ook dit onderwerp
heeft mijn aandacht. Vanwege de urgentie van de na-isolatieopgave werk ik samen met
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, provincies en gemeenten,
adviesbureaus, soortenorganisaties, de isolatiebranche en andere relevante maatschappelijke
partijen aan een plan voor het versnellen van natuurinclusief isoleren. In dat kader
ben ik met deze partijen in gesprek over de gebiedsgerichte aanpak in de vorm van
een soortenmanagementplan (SMP) ter bescherming van soorten in gebouwd gebied, zoals
vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Een SMP bevat onder andere de resultaten
van onderzoek naar aanwezige soorten en de maatregelen die zijn gericht op het behoud
en de verbetering van de staat van instandhouding van de genoemde diersoorten. Een
SMP kan daarbij als basis dienen voor het aanvragen van een gebiedsgerichte ontheffing
bij provincies ten behoeve van diverse ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van
bijvoorbeeld de woningopgave en de energietransitie, zodat geen ontheffingen voor
individuele projecten op grond van de Wnb hoeven worden verleend. De meeste provincies
werken al met gebiedsgerichte ontheffingen op basis van een SMP. Een SMP is tevens
een goed instrument voor gemeenten voor een proactieve aanpak van natuurherstel in
een gemeente. Daarnaast werken enkele provincies met de «pre-SMP-methodiek», waarmee
tijdens de totstandkoming van het SMP toch alvast door gebouweigenaren kan worden
gestart met op een natuurvriendelijke manier isoleren. Bij deze pre-SMP-methodiek
is ook de isolatiebranche nauw betrokken en heeft in de provincie Utrecht, waarmee
hiermee al langer wordt gewerkt, het animo voor het opstellen van een SMP onder gemeenten
zeer doen toenemen.
Voor het opstellen van SMP’s stel ik momenteel een handreiking op.
Ontwikkelingen rondom een zwarte wiek bij windturbines
Op 29 november 2022 is de motie van de leden Wassenberg en Van Raan aangenomen (Handelingen II
2022/23, nr. 28, item 17) over één gekleurd rotorblad (zwarte wiek) voor windturbines op land (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373). In 2021 is in de Eerste Kamer tevens een motie aangenomen van het lid Berkhout
c.s. die verzoekt om een zwart rotorblad op te nemen als vereiste bij toekomstige
tenders voor windenergie op zee (Kamerstuk 35 092, G). Beide moties redeneren dat het zwart verven van een rotorblad per windturbine de
vogelsterfte drastisch zou doen afnemen en refereren aan een Noors onderzoek, waar
deze maatregel tot een vermindering in vogelslachtoffers van circa 70% zou hebben
geleid.
In november 2021 is de Eerste Kamer door de toenmalige Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Berkhout
c.s. (Kamerstuk 35 092, J), een afschrift van deze brief is tevens aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk
35 092, nr. 32). In deze brief heeft de Staatssecretaris toegezegd dat, indien er op drie nader
te onderzoeken aspecten (namelijk effectiviteit, luchtvaartveiligheid en (kosten)technische
haalbaarheid) een positief resultaat zou zijn, ze bereid zou zijn om toepassing van
de zwarte wiek een vereiste te maken in de kavelbesluiten van windparken op zee. Tevens
is aangegeven dat er een onderzoek loopt in de Eemshaven in Groningen, het onderzoek
Zwarte Wiek, waarvan eind 2024 de eindresultaten verwacht worden. Voor het uitvoeren
van de motie voor windturbines op land geldt, net als voor de uitvoering van de motie
voor windturbines op zee, dat eerst het onderzoek naar de effectiviteit, luchtvaartveiligheid
en (kosten)technische haalbaarheid afgerond dient te worden alvorens eisen kunnen
worden gesteld over het kleuren van een turbineblad. Op 21 november 2022 heeft de
Minister voor Klimaat en Energie de Eerste Kamer geïnformeerd over de laatste stand
van zaken rondom uitvoering van de motie van het lid Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, P).
Naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Van Raan (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373) en ter beantwoording van de Commissiebrief welke vraagt hoe het kabinet deze motie
gaat uitvoeren, informeer ik met deze brief uw Kamer over de voortgang en de huidige
stand van zaken van het onderzoek Zwarte Wiek. Voor de begeleiding van het onderzoek
Zwarte wiek is door de provincie Groningen een begeleidingscommissie ingesteld, waarin
de Ministeries van EZK en LNV, provincies, natuurorganisaties en energieproducenten
zitting hebben. De provincie Groningen heeft onlangs de laatste stand van zaken van
het onderzoek gedeeld.
Het onderzoek betreft 14 windturbines in het Eemshavengebied. Bij deze 14 turbines
is een nulmeting gedaan. Hierna is van 7 turbines een wiek zwart geschilderd. De overige
7 turbines blijven onveranderd en dienen als controlegroep. De nulmonitoring (uitgangsituatie)
is van september 2021 t/m augustus 2022 uitgevoerd. Het betreft slachtoffertellingen
onder de 14 windturbines. Het zwart verven van de wieken van 7 turbines is gestart
in augustus 2022 is in oktober 2022 voltooid. De effectmeting van de 14 turbines (waarvan
7 met zwarte wiek en 7 reguliere controle turbines) vindt plaats van oktober 2022
t/m september 2024. De resultaten van het eerste meetjaar (de uitgangssituatie) laten
zien dat de vogelslachtoffers min of meer gelijk verdeeld zijn over de controle en
(de zwart geschilderde) impact turbines. Dit betekent dat de 14 turbines bij benadering
evenveel slachtoffers veroorzaken en in die zin niet van elkaar verschillen. Komend
najaar zal tijdens de vogeltrek de tweede effectmeeting plaatsvinden en najaar 2024
de derde effectmeeting, zodat over deze 3 jaren voldoende onderbouwde conclusies kunnen
worden getrokken.
Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de luchtvaartveiligheid. Begin november 2022
is gestart met de consultatie van vliegers middels een online enquête. Deze is verspreid
onder de gebruikers van Heliport Eemshaven en de vliegscholen die regelmatig gebruik
maken van het laagvlieggebied Noord Groningen). In de enquête worden de helikoptervliegers
en vlieginstructeurs gevraagd naar hun mening over de zichtbaarheid van de turbines
met een zwarte wiek. Ook wordt er gevraagd naar de relevante condities (zoals de weersomstandigheden)
waarin zij hun waarneming hebben gedaan. Naar verwachting worden de resultaten van
dit onderzoek begin 2024 opgeleverd.
Tevens vindt er landschappelijk onderzoek plaats middels een enquête. Ongeveer 180
Nederlanders worden geënquêteerd. Deze worden zorgvuldig geselecteerd in drie grote steden (Groningen, Utrecht en
Amsterdam), in landelijk gebied en in de omgeving van de Eemshaven. Ze worden gevraagd
hoe ze windturbines met en zonder zwarte wiek ervaren, zowel met als zonder voorkennis
van het effect van de zwarte wiek op vogels.
Ten slotte onderzoekt RWE de effecten van het zwart schilderen op de technische eigenschappen
van de wiek, zoals de mate van verbuiging door oververhitting.
Naar verwachting kan ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie en in afstemming
met de provincie Groningen, uw Kamer in 2024 informeren over de resultaten van het
Groningse onderzoek.
Herstelprojecten voor verdroogde gebieden op de trekroute van de grutto
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor het beschermen van de grutto omdat een
groot deel van de populatie in Nederland broedt. Ik ben mij ervan bewust dat het ondanks
onze inzet nog steeds niet goed gaat met deze migrerende vogel.
Op nationaal niveau wordt gewerkt aan het Aanvalsplan Grutto met als doel om 34 kansgebieden
van elk minimaal 1.000 hectare te creëren met een optimaal leef- en foerageergebied
voor weidevogels. Om boeren in staat te stellen een optimaal leefgebied voor weidevogels
te kunnen creëren, is het van belang dat zij in deze gebieden een verdienmodel kunnen
ontwikkelen. De vergoeding voor het beheer vanuit het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer
(ANLb) is een onderdeel van het verdienmodel. Via dit instrument sluiten provincies
contracten voor agrarisch beheer af met agrarische collectieven. In het Nationaal
Strategisch Plan voor het nieuwe GLB (2023–2027) is ruim € 60 miljoen beschikbaar
voor agrarisch natuurbeheer in de potentiële leefgebieden van de grutto.
Ik zet mij ook internationaal in voor de grutto. In opdracht van LNV coördineert Sovon
Vogelonderzoek Nederland een internationale werkgroep voor de grutto, vallend onder
het Afrikaans-Euraziatisch Migrerende Watervogelverdrag (AEWA). In deze werkgroep
wordt kennis en ervaring uitgewisseld en uitvoering gegeven aan een internationaal
actieplan dat als kader dient voor nationale beschermingsactiviteiten voor de grutto.
Naar aanleiding van de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1423) heb ik onderzocht welke rol Nederland kan spelen in het opzetten van herstelprojecten
van verdroogde natuurgebieden langs de trekroute van de grutto in samenwerking met
landen op de trekroute. In afstemming met Nederlandse grutto-experts, het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en het AEWA-secretariaat zijn verschillende opties in beeld
gekomen, waaronder 1) het leveren van een financiële of kennisbijdrage aan een al
lopende Life-IP projectaanvraag omtrent herstelmaatregelen voor overwintergebieden
van de grutto (gecoördineerd door het Ministerie voor Milieu van Nedersaksen, Duitsland),
2) het initiëren van nieuw onderzoek voor het vullen van kennisleemten ten aanzien
van verdroging in overwinteringsgebieden (als kennisbasis voor toekomstige herstelprojecten);
en 3) het verbreden van bestaande Nederlandse projecten in de Sahel rondom verdroging
(gecoördineerd door Buitenlandse Zaken). Ik ga onderzoeken in hoeverre het mogelijk
is om aan één of meerdere opties een bijdrage te leveren.
De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.