Brief regering : Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 maart 2023
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 698
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2023
Hierbij ontvangt u het Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
                  van 13 maart jl. te Brussel. Tijdens het Commissiedebat van 9 maart jl. over de Formele
                  Raad WSB heb ik uw Kamer tevens twee toezeggingen gedaan betreffende het Richtlijnvoorstel
                  verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk. In het verslag geef ik invulling
                  aan deze toezeggingen en ga ik in op de positie van het Europees Parlement en op de
                  doorwerking van het weerlegbaar rechtsvermoeden uit het richtlijnvoorstel in het nationale
                  arbeidsrecht.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  C.E.G. van Gennip
Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 13 maart 2023 te Brussel en
                  toezeggingen t.a.v. het EU-voorstel Verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk
                  (COM, 2021, 762)
               
Op de agenda van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 maart stonden
                  twee beleidsdebatten en een gedachtewisseling geagendeerd. Ik heb de Raad daarnaast
                  benut om de bilaterale contacten met mijn collega-ministers aan te halen. In dit verslag
                  is tevens mijn appreciatie van de positie van het Europees Parlement ten opzichte
                  van het EU-richtlijnvoorstel verbeteren arbeidsvoorwaarden voor platformwerkers toegevoegd.
                  Eveneens wordt de doorwerking van het weerlegbaar rechtsvermoeden uit het richtlijnvoorstel
                  in het nationale arbeidsrecht toegelicht.
               
Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 13 maart 2023 te Brussel
               
Aanname Raadsconclusies Europees Semester en Beleidsdebat
De Raad heeft ingestemd met de Raadsconclusies over de Annual Sustainable Growth Strategy (ASGS) en het Joint Employment Report (JER), en heeft ook ingestemd met het JER zelf.
Tijdens het daaropvolgende beleidsdebat over het Europees Semester wisselden de lidstaten
                  van gedachten over de economische en sociale vooruitzichten in de Unie. Lidstaten
                  stonden met name stil bij de arbeidsmarktkrapte, tekorten aan werknemers en vaardigheden
                  in specifieke sectoren (bijvoorbeeld ICT, bouwsector, en de zorg) en jeugdwerkloosheid.
                  In dit licht kunnen zowel de groene als digitale transitie nieuwe kansen bieden voor
                  de Europese economie en haar beroepsbevolking. Het belang om daarbij in te zetten
                  op het bevorderen van vaardigheden in combinatie met het bieden van voldoende en adequate
                  om- en bijscholingsmogelijkheden, werd door vele lidstaten aangehaald. Het Europese
                  Jaar van de Vaardigheden kan daar volgens de lidstaten aan bijdragen.
               
Ik heb benadrukt dat een dynamische en wendbare beroepsbevolking essentieel is om
                  de digitale en klimaattransities te halen. Ik noemde daarbij dat de volgende vier
                  elementen van belang zijn: het vergroten van het arbeidsaanbod door te stimuleren
                  om langer te werken; het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod door levenslang
                  leren; het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt; en verbreding
                  van de reikwijdte van een leven lang leren met meer aandacht voor informeel leren.
                  Mede in dit kader presenteerde het kabinet onlangs een nationaal actieplan voor groene
                  en digitale banen.1 In dit plan staan maatregelen om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken in sectoren
                  met banen die belangrijk zijn voor de groene en digitale transitie.
               
Beleidsdebat over de impact van de oorlog in Oekraïne op de arbeidsmarkt en sociale
                     bescherming
Het Zweedse voorzitterschap agendeerde een beleidsdebat over de impact van de oorlog
                  in Oekraïne op de arbeidsmarkt en sociale bescherming. Dit beleidsdebat vond plaats
                  vanwege het feit dat Rusland op 24 februari vorig jaar Oekraïne is binnengevallen.
                  Lidstaten hebben inmiddels een jaar ervaring opgedaan met de historische beschermingsopdracht
                  om bijna 4 miljoen Oekraïners veiligheid te bieden in de EU.
               
Lodewijk Asscher nam in zijn rol als speciaal adviseur voor Eurocommissaris Schmit
                  op het terrein van integratie en arbeidsparticipatie van Oekraïense ontheemden deel
                  aan de Raad en presenteerde tijdens het beleidsdebat zijn bevindingen. Asscher pleitte
                  er tijdens het beleidsdebat voor om snel helderheid te verschaffen aan Oekraïense
                  ontheemden in het kader van de afloop van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (uiterlijk
                  eind maart 2024). Asscher deed hiertoe de suggestie voor de totstandkoming van een
                  «reconstruction permit» inzake de verlenging van de geldende status van Oekraïense ontheemden onder de Richtlijn
                  Tijdelijke Bescherming. Met deze «permit» zou nadruk gelegd kunnen worden op het leren van vaardigheden en taal in het land
                  van opvang, in combinatie met het werken op eigen niveau om onzekerheid voor Oekraïense
                  ontheemden weg te kunnen nemen en hun inzetbaarheid te vergroten wanneer deze mensen
                  hun land weer kunnen opbouwen.
               
Ik heb tijdens het beleidsdebat de oproep van de heer Asscher om snel helderheid te
                  verschaffen over de periode na afloop van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming onderschreven.
                  Daarnaast heb ik in het beleidsdebat de geleerde lessen van één jaar opvang en participatie
                  van ontheemden in Nederland vanuit het SZW-domein toegelicht, zoals beschreven in
                  de Kamerbrief over «geleerde lessen»2. Dat zoveel mensen, die pas kortgeleden hun land zijn ontvlucht, zo snel werk hebben
                  gevonden, zie ik als een grote prestatie van zowel ontheemden als van werkgevers,
                  gemeenten en uitzendbureaus. Ik heb daar veel waardering voor. Voor alle werknemers,
                  dus ook voor Oekraïense ontheemden, geldt in Nederland dat het belangrijk is dat zij
                  op een gezonde en veilige manier kunnen werken en beschermd worden tegen bijvoorbeeld
                  onderbetaling, illegale arbeid of slechte arbeidsomstandigheden. Daarom is een meldplicht
                  ingesteld om zicht te houden op de groep werkende ontheemden en het risico op uitbuiting
                  te verkleinen.
               
Gedachtewisseling Raadsbesluit machtiging voor ratificatie IAO-Verdrag 190 inzake
                     de uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer
De Raad wisselde van gedachten over het Raadsbesluit machtiging voor ratificatie van
                  IAO-Verdrag 190 inzake de uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer. Het
                  onderwerp werd op verzoek van de Europese Commissie besproken op de Raad, met het
                  doel een politiek gesprek op gang te brengen. Omdat de gedachtewisseling in beslotenheid
                  plaatsvond kan ik in dit Verslag niet uitgebreid ingaan op de discussie die plaatsvond
                  in de Raad.
               
Ik hecht grote waarde aan de uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer.
                  Zoals aangegeven in mijn brief ter voorbereiding van de Internationale Arbeidsconferentie
                  van juni 2022 ben ik voornemens het verdrag te ratificeren en werk ik aan een wetsvoorstel
                  tot bekrachtiging hiertoe.3 Tijdens de gedachtewisseling riep ik alle partijen op om de nodige flexibiliteit
                  te tonen, opdat er zo snel mogelijk een besluit van de Raad wordt genomen, en de lidstaten
                  daardoor het verdrag zo snel mogelijk kunnen ratificeren. Een grote meerderheid van
                  lidstaten wil net als Nederland voortgang maken op dit dossier. Er zijn wel meningsverschillen
                  over wat hiertoe juridisch de geëigende route is. Het Zweeds Voorzitterschap gaat
                  zich nu beraden op de te nemen vervolgstappen.
               
Toezeggingen t.a.v. het EU-voorstel Verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk
                     (COM, 2021, 762)
Tijdens het Commissiedebat van 9 maart jl. over de Formele Raad WSB heb ik de Tweede
                  Kamer twee toezeggingen gedaan betreffende het Richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden
                  bij platformwerk (hierna: het richtlijnvoorstel). De eerste toezegging betreft mijn
                  appreciatie van het standpunt van het Europees Parlement over dit richtlijnvoorstel.
                  Mijn tweede toezegging betreft dat ik de Tweede Kamer zou informeren over de doorwerking
                  van het weerlegbaar rechtsvermoeden uit het richtlijnvoorstel in het nationale arbeidsrecht.
                  In dit verslag ga ik op beide toezeggingen in.
               
Het Europees Parlement (EP) heeft op 2 februari jl. in plenaire zitting het standpunt
                  bepaald waarmee het de onderhandelingen in de triloog zal ingaan.4 Deze onderhandelingen kunnen pas starten als er in de Raad een algemene oriëntatie
                  is bereikt. Mijn prioriteit ligt dan ook bij het bereiken van een algemene oriëntatie
                  in de Raad. Zoals ik aangaf in het Commissiedebat vraagt dit flexibiliteit van alle
                  lidstaten, zowel van lidstaten die bedenkingen hebben bij het Commissievoorstel, maar
                  ook van Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten. Nederland kijkt in dat kader
                  ook actief met gelijkgestemde lidstaten naar alternatieve formuleringen, o.a. ten
                  aanzien van het rechtsvermoeden, om tot een gekwalificeerde meerderheid in de Raad
                  te komen.
               
Mijn appreciatie van de positie van het EP betreft een eerste beeld op de belangrijkste
                  elementen van het richtlijnvoorstel. De positie van het EP vraagt op punten nog om
                  verduidelijking. Naar verwachting zal het EP bij de start van de triloog zijn positie
                  nader toelichten. Daarvoor is het eerst nodig dat een akkoord binnen de Raad wordt
                  bereikt. Conform de informatieafspraken met uw Kamer zal ik uw Kamer blijven informeren
                  over de voortgang van de onderhandelingen in de Raad en vervolgens de eindonderhandelingen
                  tussen de Raad, het EP en de Europese Commissie (trilogen) en mijn inzet daarbij.
               
Positie van het Europees Parlement
Ik zal hieronder ingaan op de belangrijkste elementen van het richtlijnvoorstel, namelijk
                  1) het weerlegbaar rechtsvermoeden en 2) algoritmisch management, inclusief dataportabiliteit.
                  Tot slot zal ik onder 3) ingaan op een aantal overige punten.
               
1. Weerlegbaar rechtsvermoeden
               
Het EP-standpunt gaat uit van een rechtsvermoeden van werkgeverschap voor het platform.
                  Dit wil zeggen dat het platform wordt vermoed werkgever te zijn, tenzij aangetoond
                  wordt dat iemand als zelfstandige werkt. Hierin verschilt het EP-standpunt van het
                  oorspronkelijke Commissievoorstel (hierna: Commissievoorstel), waarin een platform
                  pas wordt vermoed werkgever te zijn wanneer er aan enkele – op de aanwezigheid van
                  gezag wijzende – criteria is voldaan. Het EP-standpunt bepaalt verder dat het rechtsvermoeden
                  kan worden ingeroepen door de werkende of de bevoegde autoriteiten die de naleving
                  of handhaving van de toepasselijke wetgeving controleren (waaronder UWV en de Belastingdienst).
                  Wanneer het platform in een dergelijke situatie aanvoert dat er geen sprake is van
                  een arbeidsovereenkomst, is het aan het platform om aan te tonen dat de werkende géén
                  werknemer is.
               
Daartoe moet op basis van de volgende twee criteria aangetoond worden dat de werkende
                  daadwerkelijk werkt als zelfstandige:
               
a) De contractuele relatie tussen de werkende en het platform is geen arbeidsrelatie
                        en de werkende staat niet onder controle of gezag van het platform, en,
                     
b) De werkende is gewoonlijk werkzaam als zelfstandige op hetzelfde terrein als het werk
                        dat hij voor het platform verricht.
                     
Vervolgens bevat het EP-standpunt acht criteria waarmee kan worden vastgesteld of
                  iemand onder controle of gezag staat van het platform. Deze criteria lijken deels
                  geïnspireerd op de criteria uit het Commissievoorstel, maar hebben dus een andere
                  werking – ze zijn bedoeld om aan te tonen dat de werkende géén werknemer is. Het standpunt
                  van het EP, dat nog wel verdere verduidelijking vergt, verschilt hierin van het oorspronkelijke
                  Commissievoorstel. In het Commissievoorstel dient immers te worden aangetoond dat
                  er geen arbeidsovereenkomst is in de zin van het nationale (Nederlandse) arbeidsrecht,
                  waarbij, volgens het voorstel, rekening dient te worden gehouden met de jurisprudentie
                  van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
               
Appreciatie
Mevrouw Palland (CDA) vroeg tijdens het Commissiedebat of de vormgeving die het EP
                  geeft aan het weerlegbaar rechtsvermoeden in de praktijk werkbaar is. Ik heb nog verschillende
                  vragen bij het weerlegbaar rechtsvermoeden zoals nu voorgesteld door het EP en een
                  voorkeur voor het rechtsvermoeden zoals voorgesteld door de Commissie.
               
Met het rechtsvermoeden zoals voorgesteld door het EP is de kans namelijk groter dat
                  èchte zelfstandigen ten onrechte als werknemer worden gekwalificeerd. Platforms worden
                  immers vermoed werkgever te zijn, zonder dat er voldaan dient te zijn aan aanvullende
                  criteria die wijzen op gezag, zoals in het Commissievoorstel het geval is. Het standpunt
                  van het EP is daarmee minder evenwichtig dan het Commissievoorstel. Uit het standpunt
                  van het EP blijkt bovendien niet aan hoeveel criteria moet zijn voldaan en of alle
                  criteria even zwaar wegen. Op deze punten van het richtlijnvoorstel geeft het Commissievoorstel
                  meer richting.
               
2. Algoritmisch beheer
               
In het operationele gedeelte van het oorspronkelijke Commissievoorstel ontbraken definities
                  voor automatische monitoring- en besluitvormingssystemen. In de positie van het EP
                  zijn definities opgenomen van automatische monitoring en geautomatiseerde besluitvormingssystemen.
                  Het EP verstaat onder automatische monitoring: «alle geautomatiseerde systemen die
                  worden gebruikt voor of ondersteuning bieden bij het monitoren, begeleiden of evalueren
                  van de werkuitvoering». Daarnaast zijn geautomatiseerde besluitvormingssystemen gedefinieerd
                  als: «alle geautomatiseerde systemen die worden gebruikt om beslissingen te nemen
                  of de besluitvorming te ondersteunen».
               
De door het EP voorgestelde amendementen over algoritmisch beheer zien met name op
                  het versterken van de positie van platformwerkers als het gaat om automatische monitoring
                  en besluitvorming. Deze wijzigingen hebben als doel te waarborgen dat in sommige gevallen
                  geen sprake kan zijn van automatische besluitvorming (denk aan besluiten met impact
                  op het contract van de platformwerker), en ook dat er meer transparantie is over de
                  systemen voor automatische monitoring en besluitvorming. Denk hierbij aan bepalingen
                  die meer informatie over de systemen zelf eisen, maar ook eisen stellen aan de manier
                  waarop informatie aan of uitleg over genomen besluiten over de platformwerker moet
                  worden gegeven. Daarnaast is de eis van menselijke tussenkomst bij de toepassing van
                  automatische monitoring en besluitvorming versterkt. Daarmee wordt beoogd de risico’s
                  van de inzet van dergelijke systemen te mitigeren, met specifieke aandacht voor het
                  risico op discriminatie.
               
Appreciatie
Ik acht het in beginsel positief dat het EP definities voorstelt voor automatische
                  monitoring- en besluitvormingssystemen. Deze definities lijken echter een bredere
                  reikwijdte te hebben dan de definities die tot nu toe in de Raad worden gehanteerd.
                  In algemene zin wordt met de amendementen die het EP voor algoritmisch beheer voorstelt
                  de positie van platformwerkers versterkt. Mogelijk leidt dit tot extra lasten voor
                  platformbedrijven en toezichthouders.
               
Dataportabiliteit
In het standpunt van het EP is een bepaling over dataportabiliteit opgenomen. Personen
                  die werk verrichten via een digitaal platform, krijgen het recht op gegevensportabiliteit
                  overeenkomstig Verordening (EU) 2016/6795. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat digitale arbeidsplatformen, platformwerkers
                  voorzien van een interface en instrumenten waarmee de (kosteloze) overdraagbaarheid
                  van gegevens wordt vergemakkelijkt, ook voor wat betreft reputatiegegevens, het recht
                  op de rectificatie en het wissen van gegevens en het recht om te worden vergeten,
                  overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679. Platformwerkers hebben het recht om de overdracht
                  van deze gegevens te weigeren.
               
Appreciatie
Tijdens de onderhandelingen in de Raadswerkgroep heeft Nederland op het punt van dataportabiliteit
                  een amendement voorgesteld op het richtlijnvoorstel. Dat amendement kreeg geen steun
                  van andere lidstaten. Dat het EP een bepaling over dataportabiliteit heeft opgenomen
                  acht ik in beginsel dan ook positief. Een complex praktisch punt is echter de standaardisatie
                  van alle data, zodat deze voor meerdere platforms uniform wordt. Hoewel ik in beginsel
                  positief sta tegen het opnemen van een artikel over dataportabiliteit, moet het voor
                  digitale arbeidsplatformen wel mogelijk zijn om uitvoering te geven aan de overdracht
                  van gegevens zoals door het EP voorgesteld. Bovendien moet er voldoende tijd voor
                  platforms zijn om zich hierop voor te kunnen bereiden, mocht dataportabiliteit daadwerkelijk
                  onderdeel worden van de richtlijn.
               
3. Overige punten
               
Het EP stelt een definitie van vertegenwoordigers van platformwerkers voor. In beginsel
                  acht ik dat positief, waarbij het mijn inziens wel in de rede ligt om aan te sluiten
                  bij eerdere definities, zoals bijvoorbeeld opgenomen in de Richtlijn toereikende minimumlonen6. Volgens de door het EP voorgestelde definitie kunnen ook andere personen die zijn
                  gekozen of aangewezen door werkenden voor een platform als vertegenwoordiger worden
                  aangemerkt. Met deze open formulering wordt geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds
                  vertegenwoordigers die werkenden kunnen vertegenwoordigen ten aanzien van hun arbeidsvoorwaarden
                  (denk aan sociale partners en pensioenfondsen) en andere vertegenwoordigers (bijvoorbeeld
                  in het kader van het te voeren juridische procedure). Ik hecht eraan dat dit onderscheid
                  duidelijk is.
               
Conclusie
Ik vind het van belang dat er in de uiteindelijke tekst van de richtlijn sprake is
                  van een goede balans tussen de duurzame ontwikkeling van platformbedrijven en de bescherming
                  van werknemers. Die balans wordt in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie
                  beter gewaarborgd dan in het standpunt van het EP. Tegelijkertijd bevat het voorstel
                  van het EP ook interessante elementen.
               
De doorwerking van het weerlegbaar rechtsvermoeden in het nationale arbeidsrecht
Hieronder ga ik, in aansluiting op het BNC-fiche en de voortgangsrapportages over
                  dit richtlijnvoorstel, in op de werking van het weerlegbaar rechtsvermoeden, zoals
                  voorgesteld in het oorspronkelijke Commissievoorstel.
               
Daarbij wordt uitgegaan van de situatie dat de persoon die platformwerk verricht het
                  rechtsvermoeden inroept, en dat het platform dit vermoeden vervolgens weerlegt. Hierop
                  zijn variaties mogelijk. Zo kunnen ook de bevoegde autoriteiten die de naleving of
                  handhaving van de toepasselijke wetgeving controleren (waaronder UWV en de Belastingdienst),
                  zich op het vermoeden beroepen. In dit geval moeten de lidstaten een kader van maatregelen
                  vaststellen, in overeenstemming met hun nationale wettelijke en gerechtelijke systemen.
                  Het rechtsvermoeden geldt in alle relevante administratieve en gerechtelijke procedures.
               
De werking van het rechtsvermoeden is samen te vatten in drie stappen.
Stap 1: Zowel het platformbedrijf als de werkende moeten vallen onder reikwijdte van
                     het richtlijnvoorstel
Het rechtsvermoeden kan alleen worden ingeroepen voor zover er aan een aantal voorwaarden
                  is voldaan. Zo moet er o.a. sprake zijn van een persoon die platformwerk verricht
                  of een platformwerker die werkt voor een in het richtlijnvoorstel nader gedefinieerd
                  «digitaal arbeidsplatform».7 Als hiervan geen sprake is, kan het weerlegbaar rechtsvermoeden niet worden ingeroepen.
               
Stap 2: Toetsing aan criteria
Is aan stap 1 voldaan, dan is er volgens het voorstel van de Europese Commissie sprake
                  van een vermoeden van een arbeidsovereenkomst, wanneer er ten minste aan twee uit
                  de vijf in het richtlijnvoorstel voorgestelde criteria is voldaan. Deze criteria wijzen
                  op het bestaan van leiding en zeggenschap door het platform (oftewel een gezagsverhouding),
                  en zijn met name ontleend aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese
                  Unie. Concreet gaat het om de volgende criteria:
               
a) het niveau van de vergoeding wordt daadwerkelijk bepaald of er worden bovengrenzen
                        vastgesteld;
                     
b) de persoon die platformwerk verricht, wordt verplicht specifieke bindende regels in
                        acht te nemen met betrekking tot het uiterlijk, het gedrag ten aanzien van de afnemer
                        van de dienst of de uitvoering van het werk;
                     
c) er wordt toezicht gehouden op de uitvoering van het werk of de kwaliteit van de resultaten
                        van het werk wordt geverifieerd, ook met behulp van elektronische middelen;
                     
d) de vrijheid om het werk te organiseren wordt daadwerkelijk beperkt – onder meer door
                        sancties –, met name de vrijheid om zelf de arbeidstijd of perioden van afwezigheid
                        te kiezen, om taken te aanvaarden of te weigeren of om gebruik te maken van onderaannemers
                        of vervangers in te schakelen;
                     
e) de mogelijkheid om een klantenbestand op te bouwen of werk voor derden uit te voeren,
                        wordt daadwerkelijk beperkt.
                     
De vijf criteria hebben hetzelfde gewicht.
De platformwerker zal minimaal twee van de vijf criteria voldoende aannemelijk moeten
                  maken om zich succesvol te kunnen beroepen op het rechtsvermoeden. Dit kan in een
                  procedure bij de rechter, maar ook direct in de relatie tot het platform gebeuren.
                  Is slechts één of geen van de vijf criteria aannemelijk gemaakt, dan slaagt een beroep
                  op het rechtsvermoeden niet.
               
Stap 3 weerlegging van het rechtsvermoeden
Heeft de persoon die platformwerk verricht twee van de vijf criteria aannemelijk gemaakt,
                  dan bestaat de mogelijkheid om dit vermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst
                  te weerleggen in een gerechtelijke en/of administratieve procedure.
               
Als het platform aanvoert dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, dan moet
                  het platform dit aantonen (de bewijslast rust op het platform). Wanneer de platformwerker
                  het rechtsvermoeden wil weerleggen, dient het platform deze persoon hierin behulpzaam
                  te zijn, onder meer door relevante informatie over de arbeidsverhouding te verstrekken.
               
De rechter zal dan toetsen of de arbeidsverhouding tussen de betrokken partijen inderdaad
                  geen arbeidsovereenkomst is in de zin van het Nederlandse arbeidsrecht, waarbij rekening
                  dient te worden gehouden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese
                  Unie.
               
De richtlijn zal in de Nederlandse wetgeving dienen te worden geïmplementeerd. Het
                  nationale arbeidsrecht hoeft echter niet gewijzigd te worden ten aanzien van de definitie
                  van een arbeidsovereenkomst. Het oorspronkelijke richtlijnvoorstel wijst voor de definitie
                  van de arbeidsovereenkomst nadrukkelijk naar nationaal recht.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid