Brief regering : Plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 776
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2023
Onlangs heb ik diverse signalen ontvangen vanuit de Belastingdienst, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, gemeentelijke uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak.
Zie in dat kader bijvoorbeeld de brandbrief1 die verstuurd is vanuit 15 directeuren van belastingsamenwerkingsverbanden en eerder
het advies2 van de Raad voor de rechtspraak over de verlaging van de griffierechten. De signalen
zien op het toegenomen aandeel van professionele rechtsbijstandsverleners (ook bekend
als «gemachtigden») in bezwaar- en beroepsprocedures. Deze rechtsbijstandsverleners
werken doorgaans op basis van het principe van «no cure, no pay» en zijn afhankelijk
van de uitgekeerde proceskostenvergoedingen en de vergoedingen van immateriële schade
bij het overschrijden van de behandeltermijn van juridische procedures. Hoewel uiteraard
niet alle bedrijven over één kam geschoren kunnen worden, kan worden geconstateerd
dat dit een werkwijze en verdienmodel stimuleert waarbij zoveel mogelijk proceshandelingen
worden verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Deze financiering van het
fiscale rechtssysteem voor de WOZ en de BPM zorgt voor perverse prikkels waardoor
de uitvoering van (toekomstige) fiscale wetgeving en het behandelen van fiscale procedures
worden verdrongen in de uitvoering en rechtspraak. Deze problematiek heeft al langer
mijn aandacht. De toename van dergelijke zaken en de daarmee toenemende druk op de
uitvoering en de rechtspraak maken dat ik mij genoodzaakt voel om verschillende aanvullende
maatregelen in een versneld tijdpad te treffen.
In eerdere brieven hebben mijn voorgangers en ik u laten weten ons ervan bewust te
zijn dat de grote hoeveelheid af te handelen bezwaren ingediend namens burgers en
bedrijven door ncnp-bedrijven tegen WOZ-beschikkingen en in BPM-zaken, een groot beslag
leggen op de (gemeentelijke) uitvoering.
Op verzoek van het kabinet heeft het WODC daarom een onderzoek uitgevoerd getiteld: «Van beroep in bezwaar – Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay» bedrijven WOZ
en BPM». Op 12 februari 2021 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd dat de conclusie van
het onderzoek luidt dat «er niet gesproken kan worden van «een» handelwijze van ncnp-bedrijven (noch van gemeenten),
maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Er is anekdotisch bewijs
gevonden voor handelingen die gericht lijken op «profiteren» van bestaande wet- en
regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend is voor
het grootste deel van de ncnp-bedrijven.»3
Mijn voorgangers en ik hebben ons bij de aanpak van deze problematiek gericht op de
processen binnen de WOZ en de BPM en niet op de vergoedingen. Zie daarvoor de brief4 aan uw Kamer d.d. 12 februari 2021 van Minister Dekker en mijn brief5 aan uw Kamer d.d. 30 september 2022. Daarover wordt ook met de verschillende betrokkenen
het gesprek gevoerd om de processen te verbeteren vanuit ieders rol. Ik hecht eraan
om dit gesprek te continueren. In de tussentijd is de impact van de problematiek bij
gemeenten, de Belastingdienst en de rechtspraak toegenomen.
In mijn brief van 20 september jl. heb ik u laten weten dat het WODC constateert dat
de waardebepaling de kern van het probleem is. In het rapport is daarover opgenomen:
«Bij woningen vindt waardering plaats met een modelmatige waardebepaling, waarbij sprake
is van een systematische vergelijking tussen woningen waarvoor de kenmerken van grote
aantallen woningen met elkaar worden vergeleken. Het is dan niet bijzonder dat er
zich problemen voordoen wanneer er massaal wordt gewaardeerd en vervolgens in bezwaar
en beroep naar de individuele woning wordt gekeken.»
Ik heb uw Kamer toen ook laten weten dat naar de mening van het kabinet het kernprobleem
niet zozeer zit in het modelmatig waarderen, maar met name in het feit dat bij de
waardevaststelling één (exacte) waarde aan de orde is, terwijl sprake is van een schatting
bij de waardebepaling en de waarde dus altijd binnen een bepaalde bandbreedte zal
vallen.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over het aanvullende plan van aanpak naast de
reeds in gang gezette verbeteringen zoals vermeld in de brief van 20 september jl.
Het aanvullende plan van aanpak bestaat uit zowel maatregelen die van invloed zijn
op de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken («Wet WOZ») als maatregelen
die van invloed zijn op de uitvoering van de Wet op de belasting van personenauto's
en motorrijwielen 1992 («Wet BPM»).
Het aanvullende plan van aanpak bestaat uit een pakket aan maatregelen en richt zich
op het wegnemen van de financiële prikkel voor ncnp-bedrijven om namens een belanghebbende
een bezwaarprocedure te starten of door te procederen met de overwegende reden om
een proceskostenvergoeding of een vergoeding van immateriële schade te verkrijgen.
Daarbij merk ik op dat buiten kijf staat dat ik hecht aan rechtsbescherming, niet
alleen bij de WOZ en de BPM, maar juist ook bij andere fiscale zaken en daarom het
(potentiële) verdringingseffect wil beperken. Het blijft altijd mogelijk om door belanghebbende
bezwaar aan te tekenen, eventueel met tussenkomst van een professioneel gemachtigde.
Verder wil ik benadrukken dat het ook van belang is dat aan de reeds in gang gezette
verbeteringen gewerkt blijft worden.
Plan van aanpak:
1. Standaard uitbetalen van de vergoedingen voor de WOZ en de BPM aan de belanghebbende.
2. Een apart regime voor het recht op een proceskostenvergoeding voor de WOZ en de BPM.
3. Geen toekenning van proceskostenvergoeding ingeval de WOZ-waarde of de BPM-waarde
slechts licht wordt bijgesteld.
4. Verplicht informeel traject voor de WOZ.
5. Intensiveren van de handhavingsstrategie bij de zogenoemde parallelimport van motorrijtuigen.
6. Niet langer uitkeren van de vergoeding van immateriële schade bij de WOZ en BPM.
Hieronder ga ik per maatregel dieper in op de inhoud en het proces.
1. Standaard uitbetalen van de vergoedingen voor de WOZ en de BPM aan belanghebbende.
Ik wil regelen dat vergoedingen voortvloeiend uit het Besluit proceskosten bestuursrecht
en de vergoeding van immateriële schade zoveel mogelijk op de bankrekening van de
belanghebbende worden overgemaakt. Hierdoor krijgt de belanghebbende meer betrokkenheid
bij bezwaar- en beroepsprocedures. De belanghebbende wordt beter bewust van de procedures
die in zijn naam worden gevoerd, alsmede van de kosten voor en inspanningen van de
overheid die hiermee gepaard gaan. Een deel van dit inzicht kan in de praktijk verloren
gaan door de positie die een gemachtigde binnen een procedure speelt, waarbij belanghebbende
geen betrokkenheid heeft bij de gevoerde procedure. Dit laat onverlet dat een belanghebbende
professionele ondersteuning kan inschakelen en ik waarde hecht aan goede rechtsbescherming.
Ik ben voornemens om met Prinsjesdag wetgeving aan uw Kamer aan te bieden.
2. Een apart regime voor het recht op een proceskostenvergoeding voor de WOZ en de
BPM.
Ik wil een apart regime voor het recht op een proceskostenvergoeding introduceren
door de hoogte van de forfaitaire proceskostenvergoeding in bezwaar- en beroepszaken
voor de WOZ en de BPM te verlagen. De gedachte hierachter is dat de hoogte van deze
vergoeding doorgaans niet in verhouding staat tot de geleverde inspanning en werklast
door een gemachtigde in WOZ-zaken en BPM-zaken. Ook speelt mee dat bij dergelijke
zaken primair de waardering ter discussie staat waarvoor een aparte vergoeding mogelijk
is voor het betrekken van een deskundige bij de zaak (i.c. een waarderingsdeskundige/taxateur).
Daarnaast is bij WOZ- en BPM-zaken in voorkomende gevallen sprake van een massaal
en geautomatiseerd proces waarbij in de procedures zeer regelmatig standaardgrieven
worden ingebracht, standaard om hoorzittingen wordt verzocht, het doorgaans om een
gering materieel belang gaat of enkel op formele gronden wordt doorgeprocedeerd, zoals
over de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Zoals hiervoor aangegeven
kunnen niet alle bedrijven over één kam worden geschoren, maar is een steeds sterkere
tendens om voor te sorteren in de bezwaarfase om in beroep een proceskostenvergoeding
te verkrijgen. Ik ben voornemens om met Prinsjesdag wetgeving aan uw Kamer aan te
bieden.
3. Geen toekenning van proceskostenvergoeding ingeval de BPM of de WOZ-waarde slechts
licht wordt bijgesteld.
Ik ben aan het verkennen of de Wet WOZ zodanig kan worden gewijzigd dat voor een correctie
binnen een bepaalde bandbreedte van de waardevaststelling geen recht zou bestaan op
toekenning van een proceskostenvergoeding. Een soortgelijke maatregel wordt ook voor
de BPM verkend. Met deze maatregel doe ik recht aan het feit dat bij de WOZ en BPM
bij het waarderen altijd sprake is van een bandbreedte, maar deze bandbreedte bij
de waardevaststelling verloren gaat.
4. Verplicht informeel traject voor de WOZ.
Ik ben wetgeving aan het verkennen om een verplicht informeel traject te starten voorafgaand
aan de bezwaarfase. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 30 september 2022 heb ik het bieden
van informeel contact aan burgers bij een (mogelijk) onjuiste WOZ-waarde als verbeterpunt
binnen het WOZ-proces genoemd. De verkenning richt zich erop of een wettelijke basis
voor een dergelijk traject noodzakelijk is, ook gezien de wens van gemeenten om een
dergelijk traject te verplichten, of dat er andere manieren zijn om in de praktijk
optimaal gebruik te maken van het informele traject.
5. Intensiveren van de handhavingsstrategie bij de zogenoemde parallelimport van motorrijtuigen.
Ik ga de handhavingsstrategie in de parellelimport bij de BPM intensiveren. Hierbij
is de insteek om onder andere te onderzoeken hoe aan de voorkant het toezicht op de
juistheid van taxatierapporten kan worden verbeterd, zodat BPM-aangiftes op basis
van te lage taxaties met bijvoorbeeld niet bestaande schades worden voorkomen.
6. Niet langer uitkeren van vergoeding van immateriële schade bij de WOZ en BPM.
Ik treed samen met de Minister voor Rechtsbescherming in overleg met de Raad voor
de rechtspraak om te bezien hoe dit probleem het beste kan worden aangepakt. Een dergelijke
vergoeding wordt uitgekeerd als gevolg van de spanning en frustratie die het gevolg
zou zijn van de lange duur van een procedure. Het is de vraag of die vergoeding redelijk
is wanneer het om een gering materieel belang gaat en de belanghebbende niet ervan
op de hoogte is dat er namens hem wordt geprocedeerd.
Daarnaast onderzoek ik nadere maatregelen die gebaseerd zijn op soortgelijke ervaringen
in het buitenland.
Met dit pakket aan maatregelen streef ik ernaar om meer ruimte te creëren voor de
uitvoering van (toekomstige) fiscale wetgeving en het behandelen van fiscale procedures.
Dit draagt bij aan het waarborgen van de fiscale uitvoering en de rechtspraak en komt
de rechtsbescherming juist ten goede. Ik informeer uw Kamer uiterlijk vóór Prinsjesdag
over de voortgang.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.